Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 september 2020
gepubliceerd op 30 september 2020

Koninklijk besluit betreffende de beroepsopleiding van de accountants en van de belastingadviseurs

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2020015599
pub.
30/09/2020
prom.
11/09/2020
ELI
eli/besluit/2020/09/11/2020015599/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 SEPTEMBER 2020. - Koninklijk besluit betreffende de beroepsopleiding van de accountants en van de belastingadviseurs


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit waarvan wij de eer hebben het aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen stelt onder meer het stagereglement vast, als bedoeld in artikel 17, § 2, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur.

Deze wet is, met uitzondering van de artikelen 127 tot 129, nog niet in werking getreden.

De Koning zal de datum van inwerkingtreding van de uitvoeringsbesluiten op een later tijdstip vaststellen, zodat de bepalingen van de wet tegelijk in werking zullen treden.

Artikel 17, § 2, van de wet bepaalt dat het stagereglement ten minste de volgende onderdelen moet bevatten: - de samenstelling, de werking, de opdracht en de procedures van de stagecommissie; - de inhoud en de nadere regels voor het toelatingsexamen en de vrijstellingen; - de nadere regels van de stage, met inbegrip van de stageovereenkomst, de rechten en de verplichtingen gedurende de stage van zowel de stagemeester als de stagiair; - de inhoud en de nadere regels van het bekwaamheidsexamen, met inbegrip van de samenstelling en de werking van de examenjury; - de procedure voor het toekennen van de vrijstelling van de stage na zeven jaar relevante beroepservaring; - de inhoud en de nadere regels van de bekwaamheidsproef; - de procedure voor het instellen van hoger beroep.

De overgangsraad, opgericht bij het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants bij artikel 127 van de wet van 17 maart 2019, (hierna het Instituut), heeft zijn advies over het ontwerp van besluit gegeven op 20 augustus 2019.

Op 17 oktober 2019 heeft de Hoge Raad voor de Economische Beroepen (hierna de Hoge Raad) zijn advies over het ontwerp van besluit gegeven.

Krachtens artikel 54, § 1, derde lid, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen moet elke afwijking van een eensluidend advies van de Hoge Raad uitdrukkelijk met redenen worden omkleed.

Op 12 februari 2020 gaf de Raad van State het advies 66.911/1 over het ontwerp van besluit.

Op 21 februari 2020 gaf de Gegevensbeschermingsautoriteit haar advies over het ontwerp van besluit.

Waar mogelijk werd het voorliggend besluit aangepast aan de opmerkingen van deze adviesorganen.

A. RECHTSGROND Dit koninklijk besluit beoogt de uitvoering van de volgende wetsartikelen: 1° artikel 11 van de wet van 17 maart 2019 heeft betrekking op de bekwaamheidsproef;2° artikel 12, eerste lid, 7°, van de wet van 17 maart 2019 geeft rechtsgrond om in het besluit andere diploma's of opleidingstitels toe te voegen voor de toegang tot het toelatingsexamen;3° de artikelen 13 tot 15 van de wet van 17 maart 2019 hebben betrekking op de modaliteiten van de stageperiode, zoals de duurtijd van de stage, de verplichtingen van de stagiair, met name het sluiten van een stageovereenkomst en het uitvoeren door de stagiair van minimum duizend uur stagewerkzaamheden per jaar, het organiseren van tussentijdse proeven binnen de stageperiode, alsook de voorwaarden om de stage in te korten of een persoon vrij te stellen wanneer hij ten minste zeven jaar relevante ervaring met de uitoefening van het beroep kan aantonen;4° artikel 16 van de wet van 17 maart 2019 geeft rechtsgrond aan de voorwaarden om te bepalen welke beroepsactiviteiten de stagiair naast zijn stagewerkzaamheden mag uitoefenen;5° artikel 17 van de wet van 17 maart 2019 geeft rechtsgrond aan het vaststellen van het stagereglement;6° artikel 18 van de wet van 17 maart 2019 betreft de beroepsmogelijkheden van de stagiair of de kandidaten voor de examens;7° artikel 20 van de wet van 17 maart 2019 betreft de eedaflegging voor de personen die het beroep willen uitoefenen;8° de artikelen 21 en 22 van de wet van 17 maart 2019 hebben betrekking op het bekwaamheidsexamen voor de personen ingeschreven op het tableau van het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten op de datum van de inwerkingtreding van de wet en die de hoedanigheid wensen te bekomen van hetzij (intern) gecertificeerd accountant, hetzij (intern) gecertificeerd belastingadviseur;9° artikel 29 van de wet van 17 maart 2019 bepaalt dat de stagiair in het openbaar register wordt ingeschreven;10° artikel 39 van de wet van 17 maart 2019 schrijft voor dat de stagiair op regelmatige basis en op continue wijze een permanente vorming voortzet, waarop de stagemeester van de stagiair en de stagecommissie toezicht houden;11° artikel 44 bepaalt dat de stagiair, die toegelaten werd om naast de stagewerkzaamheden het beroep op zelfstandige basis uit te oefenen, aansprakelijk is voor zijn beroepsactiviteiten buiten de stagewerkzaamheden en derhalve een burgerlijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering moet afsluiten. Om de Koning de volle bevoegdheid voor alle bepalingen in dit ontwerp van besluit aan te reiken, wordt in de aanhef naar artikel 108 van de Grondwet verwezen.

B. ALGEMENE TOELICHTING De Hoge Raad merkt in de algemene opmerkingen in zijn advies op dat een juist evenwicht moet gevonden worden tussen de noodzaak om te beschikken over personen die bekwaam zijn om het beroep uit te oefenen en de noodzaak om de toegangsvoorwaarden niet onnodig te verzwaren.

Hij merkt op dat rekening moet gehouden worden met het evenredigheidsbeginsel en stelt zich vragen bij de zwaardere toegangsvoorwaarden, in het bijzonder wat betreft het toelatingsexamen voor de gecertificeerde accountants dat voortaan ook zal gelden voor de personen met de vroegere hoedanigheid van boekhouder-fiscalist.

Hoewel de Hoge Raad aangeeft dat die harmonisering uit te leggen valt door de wil om de beroepsbeoefenaars beter op te leiden, is hij ongerust over de gevolgen van die keuze op een beroep dat bekend staat als knelpuntberoep en wenst hij de motivatie voor de hervorming te kennen.

De bedoeling van dit koninklijk besluit bestaat erin de regels en procedures voor te schrijven betreffende de beroepsopleiding van de personen bedoeld in de wet van 17 maart 2019, die de krachtlijnen van de beroepsopleiding van de accountant en de belastingadviseur al grotendeels heeft vastgelegd. Pro memorie, de keuze van de wetgever bestond erin om, behoudens sommige overgangsbepalingen, nog slechts twee beroepsrichtingen te behouden, namelijk het beroep van gecertificeerd accountant en het beroep van gecertificeerd belastingadviseur.

Het koninklijk besluit van 8 april 2003 betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent vormt de basis voor het voorliggend ontwerp van besluit met betrekking tot de beroepsopleiding van gecertificeerd accountant en van gecertificeerd belastingadviseur. Het besluit dat voorligt zal de twee beroepsopleidingen aanpassen aan het kader dat de wet van 17 maart 2019 heeft geschapen met betrekking tot de beroepsopleiding. De toegang tot het beroep wordt voor de afgestudeerde kandidaat vergemakkelijkt door een één loket aan te bieden als gevolg van de fusie van het BIBF en het IAB. Meer opleidingstitels geven toegang tot de stage van gecertificeerd accountant, een beroep dat de exclusiviteit heeft om de opdrachten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet van 17 maart 2019 te mogen uitvoeren. Na het slagen voor het toelatingsexamen, met een systeem van vrijstellingen, begint de stagiair de stage waarin verschillende begeleidingsinstrumenten, voorzien in het voorliggend besluit, om de stagiair optimaal te ondersteunen bij zijn beroepsopleiding. De stage wordt afgesloten met een bekwaamheidsexamen.

Personen die het beroep uitoefenen van "erkende boekhouder (-fiscalist)", bedoeld in het artikel 44, vijfde lid, van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, moeten slagen voor een examen om de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur te bekomen.

De boekhoudkundige beroepen zijn knelpuntberoepen omwille van kwalitatieve redenen. De regionale arbeidsbemiddelingsdiensten Actiris, FOREM en de VDAB duiden het beroep aan als een knelpuntberoep. In zijn studie over de knelpuntberoepen van 2019 stelt de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling dat voor de arbeidsmarkt van de boekhouders en accountants de nadruk meer ligt op het geven van gespecialiseerd advies dan op het routinematige boekhoudwerk: "Door een verregaande automatisatie verdwijnen routinematige taken zoals cijferwerk, facturatie en terugkerende rapporteringen. Doordat de klemtoon meer komt te liggen op analyse en interpretatie van data, dienstverlening en advies wordt de kwalitatieve discrepantie tussen de verwachtingen van werkgevers en de competenties van werkzoekenden groter.". Die conclusie geldt eveneens voor de beroepsactiviteiten die op zelfstandige basis worden uitgeoefend.

Ten gevolge van de digitalisering en automatisering, moet het kader van het beroep hertekend worden. De beroepsbeoefenaars zullen zich steeds meer op de begeleiding op het vlak van accountancy moeten richten. Het is dus de bedoeling om op korte termijn meer nadruk te leggen op die taak van adviseur en minder op de boekhoudkundige verwerking die routineus wordt uitgevoerd.

Voor de gecertificeerd belastingadviseurs wordt de klemtoon op de fiscale adviesverlening gelegd.

C. BIJZONDERE TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN HOOFDSTUK 1. - DEFINITIES Hoofdstuk 1 behoeft geen bijzondere commentaar. HOOFDSTUK 2. - ALGEMENE BEGINSELEN Het doel van dit hoofdstuk is het vaststellen van de beginselen van de beroepsopleiding die in de daaropvolgende hoofdstukken in detail geregeld worden. De artikelen 2 tot en met 6 behoeven geen commentaar.

De belangrijkste doelstellingen van de beroepsopleiding kwamen al hoger aan bod.

Wat betreft artikel 7, stelt de Hoge Raad zich vragen over de rechtsgrond die de Koning toelaat een beroepsbeoefenaar van een andere lidstaat of een persoon met een werkervaring van zeven jaar niet enkel vrij te stellen van de stage maar ook van het toelatingsexamen dat toegang geeft tot die stage.

Het voorliggend besluit houdt rekening met het Europees kader met betrekking tot de beroepskwalificaties en meer bepaald met de richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Een gekwalificeerd beroepsbeoefenaar uit een lidstaat mag in principe in een andere lidstaat hetzelfde beroep uitoefenen. Logischerwijze is een persoon van het toelatingsexamen vrijgesteld, indien hij al vrijgesteld is van de stage. Het zou niet coherent zijn noch in overeenstemming met het Europees recht om iemand te verplichten te slagen voor een examen dat hem toegang geeft tot een stage waarvan hij vrijgesteld is.

Tenslotte moet opgemerkt worden dat artikel 17, § 2, tweede lid, 2°, van de wet de Koning de bevoegdheid geeft om de voorwaarden voor het toelatingsexamen en de vrijstellingen vast te stellen. HOOFDSTUK 3. - ADMINISTRATIEVE INSCHRIJVING Hoofdstuk 3 behoeft geen bijzondere commentaar. HOOFDSTUK 4. - HET TOELATINGSEXAMEN Dit hoofdstuk is bedoeld om de nadere regels van het toelatingsexamen en de vrijstellingen voor het toelatingsexamen vast te leggen, zoals voorzien door artikel 17, § 2, tweede lid, 2°, van de wet.

Zoals hoger vermeld, merkt de Hoge Raad in zijn advies op dat de opleidingsonderdelen die de stagiair gecertificeerd accountant voor zijn toelatingsexamen moeten kennen, aanzienlijk zwaarder zijn geworden in vergelijking met het toelatingsexamen voor de stagiair accountant georganiseerd door het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten (IAB), als bepaald bij het koninklijk besluit van 8 april 2003 betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent.

In dit verband hecht de Hoge Raad bijzondere aandacht aan de bijlagen bij dit besluit, die de opleidingsonderdelen die de kandidaat stagiair moet afleggen bij het toelatingsexamen en de bijhorende studiepunten inhouden.

De opmerking van de Hoge Raad hierover moet echter genuanceerd worden.

Het toelatingsexamen van stagiair gecertificeerd accountant wordt geheroriënteerd naar opleidingsonderdelen van boekhoudkundige specialisaties, bijvoorbeeld het internationaal boekhoudsysteem IAS/IFRS en de Europese verordening 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen. Voorts wordt de kennis van het verenigingsrecht, als bedoeld in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, het boekhoudrecht en jaarrekeningenrecht van vzw's, ivzw's en stichtingen belangrijk geacht voor de beroepsopleiding van accountants. Ook verenigingen zijn (potentiële) cliënten van de gecertificeerde accountants. Daarnaast is voor bepaalde opleidingsonderdelen het aantal ECTS-studiepunten om een vrijstelling van het opleidingsonderdeel op het toelatingsexamen te bekomen, verlaagd.

Het opleidingsonderdeel "Boekhoudrecht" behelst de materie die betrekking heeft op het Wetboek van economisch Recht, Boek 3, Titel 3, Hoofdstuk 2. Het beschrijft onder meer welke ondernemingen boekhoudplichtig zijn, de beginselen van de methode van het dubbel boekhouden en de methode van de vereenvoudigde boekhouding, het opstellen van een inventaris en een jaarrekening.

Het opleidingsonderdeel "jaarrekeningenrecht" behelst de materie die betrekking heeft op het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, Boek 3, met inbegrip van de waarderingsregels maar met uitzondering van audit en consolidatie.

Wat betreft het opleidingsonderdeel registratie- en successierechten en de lokale en regionale belastingen merkt de Hoge Raad op dat het om een dubbel gebruik gaat, gezien de gewestbevoegdheid van dit soort van belastingen. In verschillende onderwijsinstellingen vormt deze bijzondere rechtstak een afzonderlijk opleidingsonderdeel, naast een meer algemene opleiding over de lokale en regionale belastingen.

Successieplanning is zowel voor de gecertificeerd accountant als voor de gecertificeerd belastingadviseur een belangrijke markt. Laten verstaan dat het opleidingsonderdeel registratie- en successierechten ondergeschikt is, zou een slecht signaal zijn voor de kandidaat stagiair.

Aangezien de interne controle het risicobeheer omvat, werd de inhoud van dit opleidingsonderdeel niet gewijzigd.

Consolidatietechnieken en consolidatiewetgeving vormen één opleidingsonderdeel, aangezien de regelgeving de techniek van consolidatie bepaalt.

De Hoge Raad vindt dat het toelatingsexamen van stagiair belastingadviseur lichter is in vergelijking met het vroegere toelatingsexamen voor de stagiair belastingconsulent georganiseerd door het IAB als bepaald bij het koninklijk besluit van 8 april 2003 betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent. Hoewel het toelatingsexamen voor de stagiair gecertificeerd belastingadviseur minder opleidingsonderdelen telt dan voorheen, is de inhoud van de opleidingsonderdelen uitgebreid, omwille van de Europese regelgeving, de internationalisering van het fiscaal recht en de regionalisering van bepaalde stukken van de Belgische fiscaliteit, zoals de registratie- en successierechten.

Enkel de volgende opleidingsonderdelen zijn in het toelatingsexamen voor de stagiair belastingadviseur opgenomen: de fiscale opleidingsonderdelen, het vennootschaps- en verenigingsrecht, de deontologie van het beroep en de antiwitwaswetgeving. Die benadering is ingegeven door het feit dat de activiteiten die zij uitoefenen, geen voorbehouden activiteiten zijn. Het is dus de bedoeling om meer beroepsbeoefenaars te overtuigen zich in te schrijven. Die inschrijving houdt immers voordelen in voor de dienstenafnemers, aangezien die beroepsbeoefenaars onderworpen zijn aan een deontologie bedoeld om de bekwaamheid, de waardigheid en rechtschapenheid van de beroepsbeoefenaars te waarborgen. Volgens de Hoge Raad zal deze maatregel tot gevolg hebben dat de specificiteit van de belastingadviseurs ten opzichte van andere beroepsbeoefenaars verdwijnt. De Hoge Raad merkt ook op dat een beroepsbeoefenaar die de titel wil dragen en als stagiair zijn eigen cliënteel wil hebben, ten minste zou moeten aantonen dat hij over de theoretische kennis van de deontologie beschikt.

De stagiair gecertificeerd belastingadviseur zal tijdens zijn beroepsactiviteiten, die werden toegelaten door zijn stagemeester, en nadien als beroepsbeoefenaar, de deontologische verplichtingen van het beroep moeten naleven alsook de regels van de antiwitwaswetgeving moeten eerbiedigen.

De Hoge Raad suggereert om de verschillende onderwijsinstellingen te contacteren om er zich van te vergewissen dat de verschillende opleidingen overeenstemmen met die die onderwezen worden om op die manier optimaal te kunnen genieten van vrijstellingen. Het Instituut is in dialoog met de onderwijsinstellingen. Op die manier kan rekening gehouden worden met de inhoud van de opleidingsonderdelen, de noden op het vlak van vorming van de stagiairs tijdens de stage en met de wijzigingen in het onderwijslandschap binnen de Gemeenschappen. Door hun opdrachten hebben de twee fusionerende Instituten regelmatig contact met de onderwijswereld.

De Hoge Raad vraagt toelichting over de organisatie van de examensessies. Een examensessie is een korte periode waarbinnen de examens georganiseerd worden en die vooraf aangekondigd wordt. Er wordt tijdens die sessie echter geen vaste datum vastgelegd voor elk examen. Het biedt de kandidaten een zekere flexibiliteit om zich voor te bereiden en hun beschikbaarheid voor deelname aan de examens te regelen. Er worden voldoende vragen en modelantwoorden door personen uit onderwijsinstellingen opgesteld wat het objectieve karakter van het toelatingsexamen waarborgt. HOOFDSTUK 5. - DE STAGE Dit hoofdstuk organiseert de stage door de regels met betrekking tot de stageovereenkomst, de verplichtingen van de stagiair en de stagemeester, de duur van de stage en de uitschrijving uit het register vast te leggen.

Artikel 22 voorziet dat een stagiair meerdere stageovereenkomsten kan afsluiten met verschillende stagemeesters. De Hoge Raad merkt op dat door geen verantwoordelijke stagemeester aan te duiden, moeilijkheden kunnen ontstaat wanneer een stagemeester zijn verplichtingen niet nakomt.

De stagiair kan ervoor kiezen om beroep te doen op meerdere stagemeesters; het is geen verplichting. De verschillende opdrachten worden vermeld in de verschillende overeenkomsten waarbij de respectieve verplichtingen van elke stagemeester vastgelegd worden.

Aangezien er niet noodzakelijk een contractuele relatie tussen al de partijen bestaat, is het de bedoeling dat de stagecommissie, verantwoordelijk voor toezicht op de stage, hierin een actieve rol speelt.

Een van de verplichtingen voor de stagiair is de deelname aan de tussentijdse proeven. Eraan deelnemen is verplicht maar het niet slagen heeft verder geen gevolgen. De stagiair mag de stage voortzetten zoals voorzien in artikel 39, tweede lid. Wanneer een stagiair slaagt, kan hij daarentegen vrijstellingen verkrijgen voor het bekwaamheidsexamen. Dit laat het Instituut toe de ontwikkeling en de inspanningen van de stagiair beter op te volgen.

Het doel van de tussentijdse proeven is tweeledig: -de stagiair toelaten om zijn bekwaamheden te beoordelen en, indien nodig, te bepalen welke bekwaamheden hij nog moet ontwikkelen; -de stagecommissie toelaten om het verloop van de stage te beoordelen en eventueel een heroriëntering van de stagewerkzaamheden aan te bevelen.

De Hoge Raad stelt in zijn advies dat het uitoefenen van het beroep door een stagiair een bijzonder heikel punt vormt. De leden van de Hoge Raad uiten, door middel van dat advies, hun bezorgdheid ten aanzien van de mogelijkheid voor stagiairs, natuurlijke personen en rechtspersonen, om bepaalde activiteiten van gecertificeerd accountant in opdracht en voor rekening van derden uit te oefenen buiten de stage.

Stagiairs die vroeger een stage doorliepen in het kader van het stagereglement van het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten, ongeacht of ze nog stagiair boekhouder zijn of niet, mochten en mogen de gereglementeerde beroepsactiviteiten van boekhouding uitoefenen buiten de stage om. In verschillende intellectuele beroepen mogen stagiairs een klantenbestand uitbouwen.

Dat is bijvoorbeeld het geval voor de advocaten en de vastgoedmakelaars.

De wet van 17 maart 2019 behield dus de mogelijkheid voor de stagiairs die zelfstandig hun beroepsactiviteit uitoefenen voor rekening van derden. Het artikel 16, eerste lid, van de wet luidt: "De stagiair die ingeschreven is voor de stage van "gecertificeerd accountant" mag, mits de uitdrukkelijke toestemming vermeld in de stageovereenkomst, de activiteiten van gecertificeerd accountant uitoefenen, bedoeld in artikel 3 van de wet, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in artikel 3, 6° tot en met 8°, van de wet, in opdracht en voor rekening van derden. Hij draagt in dit geval de titel van "stagiair gecertificeerd accountant".".

De stagiair mag dus, onder bepaalde voorwaarden, op zelfstandige basis bepaalde gereglementeerde beroepsactiviteiten voor derden uitoefenen.

De mogelijkheid om buiten de stagewerkzaamheden de toegelaten beroepsactiviteiten uit te oefenen voor derden, moet echter uitdrukkelijk worden voorzien in de stageovereenkomst die tussen de stagiair en de stagemeester gesloten wordt. In de eerste plaats oordeelt de stagemeester over het al dan niet toelaten aan de stagiair om naast de stagewerkzaamheden op zelfstandige basis voor rekening van derden beroepsactiviteiten te ontplooien.

Stagemeesters kunnen in de overeenkomst bepalen dat de stagiair geen enkele beroepsactiviteit mag uitvoeren buiten de stagewerkzaamheden om. De stagemeester kan inderdaad van oordeel zijn dat de stagiair nog niet de nodige beroepsmaturiteit heeft.

Het Instituut houdt van iedere stagiair een individueel stagedossier bij. Het dossier bevat de verkregen gegevens van de stagiair en de volgende documenten: 1° de opleidingstitels van de stagiair;2° de verkregen vrijstellingen voor het toelatingsexamen;3° de resultaten van het toelatingsexamen;4° de stageovereenkomst(en);5° het stagedagboek;6° de resultaten van de tussentijdse proeven;7° de verkregen vrijstellingen voor het bekwaamheidsexamen;8° de resultaten van het bekwaamheidsexamen;9° andere documenten die betrekking hebben op de stage. Vier jaar na de weglating uit het openbaar register van de stagiair worden de gegevens van de stagiair gewist en de documenten vernietigd.

Het Instituut houdt van iedere kandidaat stagiair een individueel dossier bij. Het dossier bevat de verkregen gegevens van de kandidaat stagiair en de volgende documenten: 1° de opleidingstitels van de kandidaat stagiair;2° de aangevraagde en verkregen vrijstellingen voor het toelatingsexamen;3° de resultaten van het toelatingsexamen;4° andere documenten die betrekking hebben op de toelatingsexamen of de stage. HOOFDSTUK 6. - HET BEKWAAMHEIDSEXAMEN Het hoofdstuk 6 bepaalt de regels en de organisatie van het bekwaamheidsexamen.

De Raad kan naast de minimum twee examensessies per jaar, bijkomende sessies organiseren als dat noodzakelijk blijkt om te voldoen aan de vraag van kandidaten. Het is ook de Raad die beslist of hij beroep kan doen op dezelfde personen die een examenjury vormen, voor de schriftelijke en mondelinge onderdelen van het examen of hij omwille van redenen van organisatorische aard of voor het mondelinge gedeelte beroep doet op andere personen dan die verantwoordelijk voor het schriftelijk gedeelte. Elke jury moet echter samengesteld zijn volgens de regels vastgelegd in dit besluit.

Een bekwaamheidsexamen is gericht op praktijkgevallen. Volgens de Hoge Raad is het voor personen die geen stage doorlopen hebben, niet mogelijk te antwoorden op die vragen omdat zij het beroep wettelijk niet hebben kunnen uitoefenen.

De bedoeling van die praktijkgevallen bestaat erin theoretische kennis toe te passen op situaties die zich in de praktijk kunnen voordoen.

Daarvoor is het niet echt nodig om de activiteiten uitgeoefend te hebben maar wel om goede professionele reflexen te hebben en een aangepaste redenering te volgen. Bovendien hebben deze personen de mogelijkheid om zich voor te bereiden op het bekwaamheidsexamen door seminaries en opleidingen te volgen en cursussen, artikels, syllabi, ... te raadplegen. De belangrijkste bedoeling van het bekwaamheidsexamen is dus te peilen naar de maturiteit vereist om het beroep uit te oefenen. HOOFDSTUK 7. - HET EINDE VAN DE STAGE Hoofdstuk 7 behoeft geen bijzondere commentaar. HOOFDSTUK 8. - BEKWAAMHEIDSPROEF VOOR BEROEPSKWALIFICATIES BEHAALD IN EEN ANDERE LIDSTAAT Hoofdstuk 8 behoeft geen bijzondere commentaar. HOOFDSTUK 9. - DE STAGECOMMISSIE Hoofdstuk 9 behoeft geen bijzondere commentaar. HOOFDSTUK 1 0. - SLOTBEPALINGEN Dit hoofdstuk voorziet in de opheffing van verschillende besluiten met betrekking tot de opleiding van accountants en belastingconsulenten.

Die met betrekking tot de boekhouder-fiscalist worden echter behouden.

De idee van een geharmoniseerde benadering om hetzelfde systeem in te voeren voor de huidige stagiairs van de fusionerende instituten, werd niet weerhouden door de wetgever.

De stagiairs boekhouders-fiscalisten van wie de stage loopt, zullen hun stage voortzetten volgens de oude regels, namelijk die vastgelegd voor de stage BIBF. De huidige stagiairs van het IAB, de stagiair accountants of de stagiair belastingconsulenten, zullen hun stage voortzetten volgens de nieuwe regels na de inwerkingtreding van dit besluit. Naast artikel 123 dat toelaat rekening te houden met de al gevolgde jaren stage, werden inderdaad alleen overgangsbepalingen voorzien voor de stagiair accountant of stagiair belastingconsulent die zijn stage beëindigd heeft om te verduidelijken dat hij zich kan inschrijven voor het bekwaamheidsexamen maar volgens de regels van dit besluit. Het werd niet nodig geacht om andere overgangsbepalingen te voorzien dan die die hieronder uitgelegd worden en die voorzien in artikel 79 van dit besluit voor de huidige stagiair accountants et stagiair belastingconsulenten. De regels met betrekking tot de opleiding in dit besluit zijn gebaseerd op die die bestonden voor die stagiairs van het IAB. Waar wijzigingen werden aangebracht, hadden die tot doel de bestaande regels te moderniseren of te verduidelijken maar zonder ze te verzwaren. Artikel 79 behoudt trouwens de verworven rechten wat betreft de mogelijkheid om een einde te stellen aan een stageovereenkomst.

De situatie is anders voor de boekhouders-fiscalisten aangezien de nieuwe stage belangrijke wijzigingen inhoudt in vergelijking met de huidige stage. De nieuwe stage duurt bijvoorbeeld drie jaar in plaats van één jaar.

In dit hoofdstuk werd ook een andere overgangsbepaling voorzien maar die heeft geen betrekking op de stagiairs.

Artikel 78 is bedoeld om rekening te houden met de jaren inschrijving van een titularis van het beroep, met uitzondering van de stagiairs ingeschreven op een van de tableaus van de fusionerende instituten en die jaren gelijk te schakelen aan een inschrijving in het register.

Het was de bedoeling om via het eerste lid te vermijden om alle mogelijke hoedanigheden te moeten vermelden. De boekhouders en boekhouders-fiscalisten worden in het openbaar register ingeschreven met een hoedanigheid. Hun hoedanigheid "(fiscaal) boekhouder" wordt opgenomen met een nieuwe benaming, namelijk "accountant". Door artikelen 9 en 10 van de wet een beetje anders te formuleren, wilde de wetgeving enkel onderlijnen dat het Instituut, in tegenstelling tot de toekenning van de hoedanigheid bedoeld in artikel 10 van de wet, geen hoedanigheid toekent aan de fiscaal accountants maar die personen automatisch met hun hoedanigheid opnemen in het openbaar register.

Omdat artikel 78 van dit besluit vragen opriep, werd het herschreven.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Middenstand, D. DUCARME De Minister van Economie, N. MUYLLE

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving Advies 66.911/1 van 12 februari 2020 over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de beroepsopleiding van de accountants en van de belastingadviseurs' Op 15 januari 2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Economie verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de beroepsopleiding van de accountants en van de belastingadviseurs'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 6 februari 2020. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Chantal BAMPS, staatsraden, Michel TISON en Johan PUT, assessoren, en Wim GEURTS, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Kristine BAMS, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 12 februari 2020. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.2. Rekening houdend met het ogenblik waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens die de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van verordeningen noodzakelijk is.

STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe uitvoering te geven aan diverse bepalingen van de wet van 17 maart 2019 `betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur' die betrekking hebben op de beroepsopleiding van de accountants en de belastingadviseurs.(1) De voornoemde wet heeft onder meer in een fusie voorzien van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten en het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten en in de oprichting van het nieuwe Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants, hierna "het Instituut" genoemd.

In aansluiting hierop werd er door de wetgever voor geopteerd om, behoudens sommige overgangsbepalingen, nog slechts twee beroepsrichtingen te behouden, zijnde die van gecertificeerd accountant en die van gecertificeerd belastingadviseur.

Het ontworpen koninklijk besluit bevat bepalingen betreffende onder meer het stagereglement van accountants en belastingadviseurs, het toelatings- en bekwaamheidsexamen, de stage en de stagecommissie. De ontworpen regeling is in essentie bestemd om in de plaats te komen van de regeling welke tot op heden is vervat in het koninklijk besluit van 8 april 2003 `betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent', waarvan artikel 77, 1°, van het ontwerp, de opheffing beoogt. Deze laatste regeling wordt met het ontworpen koninklijk besluit aangepast aan het nieuwe wetgevende kader dat in de wet van 17 maart 2019 is uitgewerkt met betrekking tot de beroepsopleiding van de gecertificeerde accountants en de gecertificeerde belastingadviseurs. 4. Onder voorbehoud van hetgeen sub 5 en 6 wordt opgemerkt kan de ontworpen regeling worden geacht rechtsgrond te vinden in de bepalingen van de wet van 17 maart 2019 waarvan melding wordt gemaakt in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp.Voor sommige bepalingen van het ontwerp dient wel een beroep te worden gedaan op de algemene bevoegdheid waarover de Koning op grond van artikel 108 van de Grondwet beschikt om de wetten uit te voeren, gelezen in samenhang met bepaalde van de in het eerste lid van de aanhef of de sub 5 opgesomde artikelen van de voornoemde wet.(2) 5. Benevens de in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp opgesomde bepalingen van de wet van 17 maart 2019 bieden nog andere bepalingen van die wet rechtsgrond voor het ontwerp.Zo strekt artikel 3 van het ontwerp (inschrijving in het openbaar register) tot het uitvoeren van artikel 29 van de wet; deze laatste bepaling strekt het ontwerp derhalve mede tot rechtsgrond,(3) zij het gelezen in samenhang met artikel 108 van de Grondwet. Ook de artikelen 11(4), 13, § 1(5), 15(6), 20(7), 39(8) en 44(9) van de wet bieden rechtsgrond voor bepaalde onderdelen van de ontworpen regeling. 6. Het ontwerp bevat een bepaling waarvoor de Raad van State, afdeling Wetgeving, geen voldoende rechtsgrond biedende bepaling ziet in de wet van 17 maart 2019.Het betreft meer in het bijzonder artikel 51 van het ontwerp, waarvan het eerste lid bepaalt dat de Raad van het Instituut op voorstel van de stagecommissie beslist "tot de uitschrijving van een stagiair uit het openbaar register op grond van andere dan tuchtmaatregelen en in het bijzonder voor de niet naleving van de bepalingen van artikel 33 tot en met 36 of bij overschrijding van de in artikel 44 voorziene termijn".

De uitschrijving uit het openbaar register wordt geregeld in artikel 33 van de wet van 17 maart 2019. De in artikel 51 van het ontwerp vervatte regeling dient derhalve te kunnen worden ingepast in de wettelijke regeling in verband met de uitschrijving in artikel 33 van de wet. Vraag is of dit het geval is daar er in artikel 51 van het ontwerp bijvoorbeeld van wordt uitgegaan dat ook wanneer de stagiair de verplichtingen, beschreven in de artikelen 33 tot 36 van het ontwerp, niet nakomt hij uit het openbaar register zal kunnen worden uitgeschreven, met alle zwaarwichtige gevolgen van dien die met dergelijke uitschrijving gepaard gaan. Voor dergelijke regeling zou de Koning een beroep moeten kunnen doen op een voldoende expliciete bevoegdheidsopdracht die nu niet in artikel 33 van de wet voorhanden is. De Koning wordt in artikel 17, § 2, eerste lid, van de wet, weliswaar opgedragen om het stagereglement vast te stellen, maar dergelijke bepaling kan bezwaarlijk als voldoende specifiek worden geacht opdat deze zou kunnen worden geacht het voor de Koning tevens mogelijk te maken om in een aanvullende regeling inzake uitschrijving uit het openbaar register te voorzien zoals in artikel 51, eerste lid, van het ontwerp het geval is.

VORMVEREISTEN 7. Naar het zeggen van de gemachtigde werd het ontworpen besluit tegelijkertijd om advies voorgelegd aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, en aan de Gegevensbeschermingsautoriteit.Indien de tekst van het ontwerp van koninklijk besluit zoals die om advies is voorgelegd aan de afdeling Wetgeving, wijzigingen zou ondergaan als gevolg van het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit dat, op het ogenblik dat de afdeling Wetgeving haar advies uitbrengt, nog niet gekend is, zullen die wijzigingen met toepassing van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, alsnog eveneens aan de afdeling Wetgeving om advies moeten worden voorgelegd.

VOORAFGAANDE OPMERKINGEN 8. Zoals sub 3 vermeld, beoogt de ontworpen regeling uitvoering te geven aan diverse bepalingen van de wet van 17 maart 2019, die tot op heden evenwel niet in werking zijn getreden.Het spreekt voor zich dat het ontworpen koninklijk besluit pas in werking zal kunnen treden van zodra de bepalingen van de wet van 17 maart 2019 die ervoor rechtsgrond bieden in werking zijn gesteld door de Koning. Hiermee zal rekening moeten worden gehouden bij het inschrijven van de datum van inwerkingtreding van het ontworpen koninklijk besluit in artikel 81 van het ontwerp.

De gemachtigde deelde wat dat betreft mee wat volgt: "Zoals gezegd is een koninklijk besluit in voorbereiding dat de wet in werking zal doen treden. Dit ontwerpbesluit zal op dezelfde dag in werking [treden], samen ook met het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels van het openbaar register van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants en de toekenning van de hoedanigheid aan de personen van derde landen en aan de rechtspersonen, de regels inzake de werking van het Instituut en de voorwaarden inzake de beroepsverzekering. Op die manier zullen alle bepalingen op hetzelfde tijdstip in werking treden". 9. In de "Algemene toelichting" van het verslag aan de Koning wordt vermeld dat de bedoeling van het ontworpen koninklijk besluit erin bestaat om "de regels en procedures voor te schrijven betreffende de beroepsopleiding van de personen bedoeld in de wet van 17 maart 2019, die de krachtlijnen van de beroepsopleiding van de accountant en de belastingadviseur al grotendeels heeft vastgelegd". De ontworpen regeling moet inderdaad worden gelezen in samenhang met diverse maatregelen die inzake de beroepsopleiding van de accountants en de belastingadviseurs reeds zijn vervat in de wet van 17 maart 2019. De samenhang tussen beide regelingen dient op technisch vlak op een correcte wijze te gebeuren.Dit houdt onder meer in dat als uitgangspunt moet worden genomen dat begrippen die al in de wet voorkomen het best niet worden herhaald in het ontwerp van uitvoeringsbesluit en dat, wanneer het nodig wordt gevonden om dat toch te doen, dit gebeurt met verwijzing naar het overeenkomstige begrip in de wet ("Overeenkomstig artikel ... van de wet ...")(10) en uiteraard geheel in overeenstemming met de wettelijk omschreven begrippen.(11) Indien op een andere wijze wordt gehandeld kan dat onduidelijkheid teweeg brengen omtrent de juridische waarde van de overgenomen begrippen en omtrent de bevoegdheid van de Koning om de inhoud van de betrokken begrippen zelf vast te stellen of te wijzigen.

Tevens moet erop worden toegezien dat alle wetsbepalingen of onderdelen ervan die voor uitvoering in het ontwerp van koninklijk besluit in aanmerking komen effectief worden uitgevoerd en dat die uitvoering tevens op een coherente en uniforme wijze gebeurt.(12) Daarbij moet worden vermeden dat onzekerheid bestaat over de verhouding van bepaalde in het ontwerp opgenomen maatregelen ten opzichte van reeds in de wet geregelde aangelegenheden.(13) ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 10. Rekening houdend met wat sub 4 is opgemerkt met betrekking tot de rechtsgrond voor de ontworpen regeling, late men de aanhef van het ontwerp aanvangen met een nieuw toe te voegen lid, luidende: "Gelet op de Grondwet, artikel 108;".

Voorts dient het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar de rechtsgrond biedende bepalingen van de wet van 17 maart 2019 - dat het tweede lid moet worden - te worden aangevuld met de bepalingen van die wet welke worden vermeld sub 5.

Artikel 3 11. In artikel 3, § 1, van het ontwerp, wordt bepaald dat de stage aanvangt op de door de stagecommissie vastgestelde datum;uit artikel 3, § 2, derde lid, van het ontwerp, volgt dat de stagiair aan de stageperiode begint "vanaf (de) inschrijving in het openbaar register". Aan de gemachtigde werd gevraagd op welke wijze de beide bepalingen zich tot elkaar verhouden. De gemachtigde antwoordde: "Beide bepalingen moeten samen gelezen worden.

De stagecommissie stelt de datum van de aanvang van de stage vast. Op die vastgestelde datum wordt de stagiair ingeschreven in het openbaar register door de Raad, overeenkomstig het ontworpen koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels van het openbaar register van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants en, de toekenning van de hoedanigheid aan de personen van derde landen en aan de rechtspersonen, de regels inzake de werking van het Instituut en de voorwaarden inzake beroepsverzekering waarover uw Raad advies gaf op 15 januari 2020 (advies 66.818/1). Vanaf die vastgestelde datum kan de stagiair beginnen aan de stageperiode." Duidelijkheidshalve kan worden overwogen om aan het einde van artikel 3, § 1, van het ontwerp, te schrijven "De stage vangt aan op de door de stagecommissie vastgestelde datum die tevens de datum is waarop de stagiair door de Raad wordt ingeschreven in het openbaar register".

Artikel 14 12. In overeenstemming met de Nederlandse tekst schrijve men aan het einde van de Franse tekst van artikel 14, tweede lid, van het ontwerp, "... dans le dossier d'inscription administrative".

Artikel 22 13. In artikel 22, derde lid, van het ontwerp, is er een gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse ("wordt ten minste één stageovereenkomst gesloten met") en de Franse tekst ("la convention de stage est au moins signée avec").Deze discordantie moet worden weggewerkt.

Artikel 25 14. Rekening houdend met de omschrijving van het begrip "het wettelijk, reglementair en normatief kader", in artikel 1, 13°, van het ontwerp, volstaat het om in de Franse tekst van artikel 25, eerste lid, 2°, van het ontwerp, te schrijven "dans le respect du cadre légal, réglementaire et normatif, et d'assurer ...". Op die wijze wordt dan tevens beter aangesloten bij de Nederlandse tekst van die bepaling.

Artikel 32 15. In de Nederlandse tekst van het opschrift van onderafdeling 3 dat aan artikel 32 voorafgaat, wordt melding gemaakt van de "ontbinding" van de stageovereenkomst.In de Nederlandse tekst van artikel 32, tweede lid, van het ontwerp, wordt de term "beëindigen" gebruikt. Het verdient aanbeveling om op dat punt een meer uniforme terminologie te hanteren, zoals nu al het geval is in de Franse tekst van het ontwerp, waarin telkens van "la résiliation de la convention de stage" melding wordt gemaakt.

Artikel 45 16. In artikel 45 van het ontwerp wordt bepaald dat de Raad van het Instituut "op voorstel van de stagecommissie" de stageperiode voor een bepaalde duur kan schorsen;uit artikel 13, § 1, eerste lid, van de wet van 17 maart 2019, volgt evenwel dat de duur van de schorsing door de stagecommissie wordt "goedgekeurd". Aan de gemachtigde werd gevraagd op welke wijze de voornoemde bepalingen zich tot elkaar verhouden. De gemachtigde beantwoordde deze vraag als volgt: "De Raad bekrachtigt de schorsing van de stage die de stagecommissie heeft goedgekeurd. Artikel 14 moet in samenhang gelezen worden met artikel 17 van de wet".

Uit de redactie van artikel 45 van het ontwerp zou duidelijker moeten blijken dat de duur van de schorsing door de stagecommissie wordt goedgekeurd en wordt voorgesteld aan de Raad die vervolgens over het aldus geformuleerde voorstel van de stagecommissie dient te beslissen door dit al dan niet (geheel) te bekrachtigen. Op die wijze wordt niet enkel beter aangesloten bij het bepaalde in artikel 13, § 1, eerste lid, van de wet van 17 maart 2019, maar wordt ook rekening gehouden met artikel 18 van de wet waarin onder meer wordt bepaald dat tegen sommige beslissingen van de Raad die zijn genomen op voorstel van de stagecommissie beroep kan worden ingesteld bij de commissie van beroep, waaronder "beslissingen met betrekking tot de stage, met name de stageovereenkomst en het verloop van de stage".

Artikel 46 17. In artikel 46, tweede lid, van het ontwerp, wordt bepaald dat de stageperiode niet wordt opgeschort wanneer binnen drie maanden een nieuwe stageovereenkomst wordt gesloten en die overeenkomstig artikel 23 van het ontwerp wordt goedgekeurd.Aan de gemachtigde werd gevraagd of ook rekening is gehouden met de hypothese waarin een stagiair meer dan één stageovereenkomst heeft gesloten en slechts aan één ervan een einde stelt overeenkomstig artikel 32 van het ontwerp.

De gemachtigde antwoordde: "We verwijzen naar de idee in artikel 48 van het ontwerpbesluit. Als een van de stageovereenkomsten wordt stopgezet, is er sprake van een schorsing op basis van artikel 46 van het ontwerpbesluit. De stagiair moet dan binnen de drie maanden een nieuwe stageovereenkomst met een nieuwe stagemeester afsluiten en laten goedkeuren (of zijn overeenkomst met de overblijvende stagemeester uitbreiden of aanpassen)".

Ter wille van de duidelijkheid van de regelgeving verdient het aanbeveling om ook de voornoemde hypothese te regelen en om daartoe artikel 46 van het ontwerp aan te vullen.

Artikel 50 18. In artikel 50, eerste lid, van het ontwerp, wordt bepaald dat de Raad van het Instituut, op voorstel van de stagecommissie, beslist om de stageperiode van drie jaar te verlengen in onder meer het geval waarin de stagecommissie van oordeel is dat de stagiair een gebrek aan praktijkervaring heeft.Uit artikel 64, § 2, van het ontwerp, moet evenwel worden afgeleid dat het de stagecommissie is die overeenkomstig artikel 50 van het ontwerp beslist om de stageperiode van de kandidaat te verlengen omwille van een gebrek aan praktijkervaring. Beide bepalingen zouden op dit punt inhoudelijk beter op elkaar moeten worden afgestemd waarbij er tevens rekening mee moet worden gehouden dat, wanneer een beslissing tot verlenging van de stageperiode wordt beschouwd als een beslissing in de zin van artikel 18, 2°, van de wet van 17 maart 2019 ("beslissingen met betrekking tot de stage, met name de stageovereenkomst en het verloop van de stage"), het om een beslissing dient te gaan die door de Raad van het Instituut is genomen op voorstel van de stagecommissie.

Artikel 62 19. De omschrijving van de functie van voorzitter van de examenjury, in artikel 62, eerste lid, 1°, van het ontwerp, is in de Nederlandse tekst identiek aan de omschrijving in artikel 61, tweede lid, 1°, van het ontwerp;in de Franse tekst is dat niet het geval ("ou de l'enseignement supérieur", in artikel 61, tweede lid, 1° ; "ou de l'enseignement supérieur de niveau universitaire", in artikel 62, eerste lid, 1° ). Ook in de Franse tekst lijkt evenwel voor een eenvormige redactie van beide bepalingen te moeten worden geopteerd.

Artikel 67 20. In artikel 67, § 3, eerste lid, van het ontwerp, wordt melding gemaakt van "het besluit betreffende de uitschrijving [dat] definitief en bindend is geworden".In de Franse tekst stemt hiermee de zinsnede "la décision de désinscription est passée en force de chose jugée" overeen. Deze laatste terminologie verwijst veeleer naar een toestand waarin een rechterlijke beslissing niet meer ongedaan kan worden gemaakt door het aanwenden van verzet, hoger beroep of cassatie, en die in het Nederlands als "kracht van gewijsde" wordt omschreven.

Rekening houdend met de juridische aard van de in artikel 67, § 3, eerste lid, van het ontwerp, bedoelde beslissingen, lijkt in de Franse tekst van die bepaling bijgevolg beter te worden geschreven "où la décision de désinscription est devenue définitive et obligatoire" in plaats van "où la décision de désinscription est passée en force de chose jugée".

Artikel 69 21. In overeenstemming met de Nederlandse tekst lijkt aan het einde van de Franse tekst van artikel 69, § 1, vierde lid, van het ontwerp, te moeten worden geschreven "détermine la langue dans laquelle l'épreuve a lieu" in plaats van "détermine la langue dans laquelle l'épreuve écrite a lieu". Voorts moet ook in de Franse tekst van artikel 69, § 2, vierde lid, van het ontwerp, worden geëxpliciteerd dat wordt verwezen naar artikel 12 "de la loi".

Artikel 76 22. Overeenkomstig artikel 76, § 1, 5°, van het ontwerp, dient de stagecommissie aan de Raad van het Instituut de toelating tot de stage voor te stellen, "alsmede, in voorkomend geval, de duur van de inkorting van de stage".Het is niet duidelijk hoe deze bepaling zich verhoudt tot artikel 14 van de wet van 17 maart 2019 waaruit volgt dat het aan de stagecommissie zelf toekomt om, onder de voorwaarden bepaald door de Koning, de stage in te korten. Vraag is of het bepaalde in artikel 76, § 1, 5°, van het ontwerp, niet veeleer valt te concipiëren als zijnde de uitvoering van artikel 14 van de wet en niet van artikel 17 ervan, zoals het geval is voor de overige onderdelen van artikel 76 van het ontwerp, en of de betrokken bepaling niet het best in een afzonderlijk artikel van het ontwerp wordt ondergebracht. 23. In artikel 76, § 1, 8°, van het ontwerp, wordt de stagecommissie opgedragen om onder meer de nadere regels van het stagedagboek te bepalen en ze ter goedkeuring aan de Raad van het Instituut voor te leggen.In artikel 5, tweede lid, van het ontwerp, wordt bepaald dat de Raad van het Instituut de vorm en de inhoud van het stagedagboek vaststelt op voorstel van de stagecommissie. Beide bepalingen zouden beter op elkaar moeten worden afgestemd. 24. In artikel 76, § 1, 14°, van het ontwerp, wordt de stagecommissie ermee belast om "advies [te] verstrekken aan de Raad over beslissingen van verlenging of opschorting van de stageduur in individuele gevallen".Overeenkomstig artikel 50, eerste lid, van het ontwerp, zou de stagecommissie inzake beslissingen tot verlenging van de stageperiode evenwel zelf voorstellen moeten formuleren ten behoeve van de Raad van het Instituut. Ook op dit punt zou naar een betere samenhang tussen de betrokken bepalingen van het ontwerp moeten worden gestreefd.

Artikel 78 25. In artikel 78, tweede lid, van het ontwerp, is er een gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse ("... betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, eveneens in aanmerking genomen") en de Franse tekst ("... relative aux professions comptables et fiscales comme salarié ou fonctionnaire sont également prises en compte"). Ook deze discordantie moet worden weggewerkt.

DE GRIFFIER Wim GEURTS DE VOORZITTER Marnix VAN DAMME _______ Nota's (1) Andere bepalingen van de wet van 17 maart 2019 maken het voorwerp uit van andere, nog in voorbereiding zijnde koninklijke besluiten die in samenhang zullen moeten worden gelezen met het heden om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit (zie in dat verband o.m. het ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de nadere regels van het openbaar register van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants en de toekenning van de hoedanigheid aan de personen van derde landen en aan de rechtspersonen, de regels inzake de werking van het Instituut en de voorwaarden inzake beroepsverzekering', waarover de Raad van State, afdeling Wetgeving, op 15 januari 2020 advies 66.818/1 heeft uitgebracht). (2) Dit is het geval voor de artikelen 3, 5 tot 8, en 33 tot 39 van het ontwerp.(3) Artikel 29 van de wet van 17 maart 2019 strekt ook artikel 66 van het ontwerp tot rechtsgrond.(4) Zie de artikelen 7 en 69 van het ontwerp.(5) Zie de artikelen 4, 5, 6, 33 tot 39, 40 tot 43, 67 en 68 van het ontwerp.(6) Zie de artikelen 5 en 33 tot 39 van het ontwerp.(7) Zie de artikelen 67 en 68 van het ontwerp.(8) Zie de artikelen 33 tot 39 van het ontwerp. (9)Zie de artikelen 22 tot 32 van het ontwerp. (10) Deze opmerking geldt eveneens ten aanzien van sommige wetsbepalingen die in het ontwerp worden hernomen en die duidelijkheidshalve eveneens het best aanvangen met de woorden "Overeenkomstig artikel ... van de wet ..." (zie bijvoorbeeld de artikelen 4 en 5, eerste lid, van het ontwerp, die het best zouden aanvangen met de woorden "Overeenkomstig artikel 13, § 1, van de wet ..."; in de artikelen 5, vierde lid, en 67, § 4, van het ontwerp, zou het best worden gerefereerd aan respectievelijk artikel 13, § 1, derde lid, en artikel 13, § 1, vierde lid, van de wet). (11) Zo wordt in artikel 1, 11°, van het ontwerp, in de Nederlandse tekst, een ruimere omschrijving gegeven van de "European Credits Transfer System" (ECTS) dan in artikel 2, 10°, van de wet het geval is;artikel 1, 12°, van het ontwerp, bevat in de Nederlandse tekst niet de woorden `van de student' die wel voorkomen in de definitie die wordt weergegeven in artikel 2, 11°, van de wet; artikel 1, 13°, van het ontwerp, omschrijft `het wettelijk, reglementair en normatief kader' op een inhoudelijk identieke wijze als in artikel 2, 14°, van de wet, het geval is, zij het dat de betrokken omschrijving anders is gestructureerd. (12) Luidens artikel 17, § 2, derde lid, 7°, van de wet van 17 maart 2019 heeft het stagereglement ten minste betrekking op "de procedure voor het instellen van hoger beroep";het ontwerp bevat bepalingen met betrekking tot diverse categorieën beslissingen die worden opgesomd in artikel 18 van de wet en met betrekking tot dewelke de vraag kan rijzen of de procedure van beroep tegen dergelijke beslissingen wel voldoende is geregeld in het ontwerp. Eenzelfde vraag kan rijzen met betrekking tot het beroep dat de stagiair met toepassing van artikel 47 van het ontwerp kan instellen tegen de in die bepaling bedoelde schorsing. (13) De opmerkingen die onder de randnummers 16, 18 en 22 zijn gemaakt bij respectievelijk de artikelen 45, 50 en 76 van het ontwerp zijn wat dat betreft illustratief. 11 SEPTEMBER 2020. - Koninklijk besluit betreffende de beroepsopleiding van de accountants en van de belastingadviseurs FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur, artikelen 11, 12, eerste lid, 7°, 13, § 1, 14 tot 18, 20, 21, 22, 29, 39 en 44;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 april 2003 betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 oktober 2014 betreffende de diploma's van de kandidaat-accountants en de kandidaat-belastingconsulenten en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van artikel 17 van de wet van 15 januari 2014 houdende diverse bepalingen inzake K.M.O.'s;

Gelet op het advies van de Raad van het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants, gegeven op 20 augustus 2019;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen, gegeven op 17 oktober 2019;

Gelet op advies nr. 66.911/1 van de Raad van State, gegeven op 12 februari 2020 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit nr. 13/2020, gegeven op 21 februari 2020;

Op de voordracht van de Minister van Middenstand en de Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - DEFINITIES

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° wet: de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur;2° stagiair: de persoon die tot de stage van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur is toegelaten en die ingeschreven is in het openbaar register met de vermelding stagiair;3° beroepsbeoefenaar: de persoon bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet;4° het Instituut: het Instituut van de Belastingadviseurs en de Accountants, opgericht bij artikel 61 van de wet;5° de algemene vergadering: de algemene vergadering van het Instituut bedoeld in artikel 63 van de wet;6° de Raad: de Raad die de opdrachten uitvoert bedoeld in artikel 72 van de wet;7° de stagecommissie: de stagecommissie bedoeld in artikel 17, § 1, van de wet;8° commissie van beroep: de commissie van beroep bedoeld in artikel 104 van de wet;9° toelatingsexamen: het toelatingsexamen bedoeld in artikel 10, § 1, 6°, van de wet;10° bekwaamheidsexamen: het bekwaamheidsexamen bedoeld in artikel 10, § 1, 7°, van de wet;11° European Credits Transfer System (ECTS): het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten;12° studiepunt: de eenheid waarmee op grond van de studietijd van de student de omvang van elk opleidingsonderdeel in een opleidingsprogramma of studiejaar wordt uitgedrukt, in het bijzonder: a) de studiepunten als bepaald in het decreet van de Franse Gemeenschap van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies en het decreet van de Franse Gemeenschap van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie; b) het studiepunt als bepaald in het artikel 1.3., 67°, van Codex Hoger Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap; c) het studiepunt als bepaald in het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool;13° het wettelijk, reglementair en normatief kader: a) de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur;b) de uitvoeringsbesluiten van de wet, de normen en aanbevelingen van het Instituut, bedoeld in artikel 72, eerste lid, 2°, van de wet die van toepassing zijn op de uitoefening van de beroepsactiviteit;c) andere wetgeving en reglementering die op de beroepsbeoefenaar van toepassing zijn, met inbegrip van onder andere: i) de bepalingen inzake marktpraktijken en de consumentenbescherming, als vermeld in boek VI van het Wetboek van economisch recht; ii) de bepalingen van het insolventierecht, als vermeld in boek XX van het Wetboek van economisch recht; iii) de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten en haar uitvoeringsbesluiten; 14° ministers: de minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Middenstand;15° de bekwaamheidsproef: de bekwaamheidsproef bedoeld in artikel 11, § 2, van de wet. HOOFDSTUK 2. - ALGEMENE BEGINSELEN

Art. 2.De stage heeft tot doel de stagiair voor te bereiden op het uitoefenen van de beroepsactiviteiten van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur.

Art. 3.§ 1. In uitvoering van artikel 29 van de wet wordt de kandidaat stagiair die voldoet aan de voorwaarden van artikel 10, § 1, 1° tot 5°, van de wet en die slaagt in het toelatingsexamen, op zijn vraag in het openbaar register ingeschreven. De stage vangt aan op de door de stagecommissie vastgestelde datum die tevens de datum is waarop de stagiair door de Raad wordt ingeschreven in het openbaar register, overeenkomstig artikel 29, derde lid, van de wet. § 2. Vanaf zijn inschrijving in het openbaar register met de vermelding van stagiair is de betrokken persoon onderworpen aan het wettelijk, reglementair en normatief kader en aan het toezicht van het Instituut, overeenkomstig artikel 36, § 1, van de wet.

Vanaf deze inschrijving in het openbaar register begint de stagiair aan de stageperiode.

Art. 4.Overeenkomstig artikel 13, § 1, van de wet, duurt de stageperiode minimaal drie jaar. Ze kan enkel verlengd of geschorst worden in bijzondere gevallen en volgens de nadere regels vastgelegd in hoofdstuk 5, afdeling 4.

Art. 5.Overeenkomstig artikel 13, § 1, van de wet voert de stagiair gedurende de stageperiode bedoeld in artikel 4 minstens duizend uur per jaar stagewerkzaamheden uit onder begeleiding van een stagemeester die tot doel hebben voldoende beroepservaring te verwerven. Die stagewerkzaamheden zijn vastgelegd in een of meerdere stageovereenkomsten die vooraf zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 23.

De stagiair houdt zijn stagewerkzaamheden bij in een dagboek. Het stagedagboek geeft een overzicht van de werkzaamheden die de stagiair heeft verricht of waaraan hij heeft deelgenomen alsook een evaluatie van het verloop van de stage. De stagecommissie bepaalt de nadere regels van het stagedagboek en legt ze ter goedkeuring aan de Raad voor.

De stagiair neemt tijdens de stageperiode deel aan de tussentijdse proeven die de stagecommissie organiseert, als bedoeld in artikel 15 van de wet.

De stage wordt afgesloten met het bekwaamheidsexamen, als bedoeld in artikel 13, § 1, derde lid, van de wet.

Naast zijn verplichting van permanente vorming, bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet, neemt de stagiair ook deel aan opleidingsactiviteiten die door de stagecommissie of op aanbeveling van het Instituut ten behoeve van de stagiairs worden georganiseerd.

Art. 6.De inhoud van het toelatingsexamen, de aard van de stagewerkzaamheden en de inhoud van het bekwaamheidsexamen zijn afhankelijk van de inschrijving hetzij voor de stage van gecertificeerd accountant, hetzij voor de stage van gecertificeerd belastingadviseur.

In uitvoering van artikel 13, § 1, tweede lid, van de wet kan de stage van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur enkel plaatsvinden onder begeleiding van minstens een stagemeester die sinds minstens vijf jaar in het openbaar register ingeschreven is met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant, van gecertificeerd belastingadviseur, van accountant of van fiscaal accountant.

Art. 7.Is vrijgesteld van de stage en bijgevolg van het toelatingsexamen: 1° de persoon die, overeenkomstig artikel 14 van de wet, gedurende ten minste zeven jaar beroepsactiviteiten heeft uitgeoefend waarbij een voldoende ervaring werd opgedaan op het vlak van accountancy of fiscaliteit, na goedkeuring van de Raad op advies van de stagecommissie;2° de persoon die houder is van een bekwaamheidsattest of een opleidingstitel bedoeld in artikel 11, § 2, van de wet. De persoon bedoeld onder het eerste lid, 1°, legt het bekwaamheidsexamen af.

De persoon bedoeld onder het eerste lid, 2°, legt geen bekwaamheidsexamen af maar de bekwaamheidsproef bedoeld in artikel 11, § 2, van de wet.

De persoon bedoeld in dit artikel dient zijn aanvraag in bij de Raad en toont zijn recht op vrijstelling aan met alle mogelijke bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed.

Art. 8.Elk jaar maakt de stagecommissie een jaarverslag van haar werkzaamheden op dat, na goedkeuring door de Raad, opgenomen wordt in het jaarverslag van het Instituut.

Het door de Raad goedgekeurd verslag van de stagecommissie wordt eveneens bezorgd aan de ministers en aan de Hoge Raad voor de Economische Beroepen. HOOFDSTUK 3. - ADMINISTRATIEVE INSCHRIJVING

Art. 9.§ 1. Om te kunnen deelnemen aan het toelatingsexamen en om vervolgens te beginnen aan de stageperiode, dient de kandidaat stagiair een inschrijvingsdossier in bij het Instituut, schriftelijk of elektronisch, uiterlijk drie maanden vóór de datum van het toelatingsexamen.

De administratieve inschrijving laat de Raad toe na te gaan of de kandidaat stagiair voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 10, § 1, 1° tot 5°, van de wet. Daartoe stelt het Instituut op zijn website een inschrijvingsformulier ter beschikking.

De kandidaat stagiair schrijft zich in hetzij voor de stage van gecertificeerd accountant, hetzij voor de stage van gecertificeerd belastingadviseur. § 2. Het inschrijvingsdossier bevat de volgende gegevens en documenten, al dan niet opgevraagd via het inschrijvingsformulier bedoeld in paragraaf 1, tweede lid: 1° het rijksregisternummer of bij gebrek daaraan het identificatienummer in de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid;2° een uittreksel uit het strafregister, niet ouder dan drie maanden, voor zover het Instituut hierover niet beschikt, overeenkomstig artikel 10, § 1, 4°, van de wet;3° een kopie van de diploma's of titels van de kandidaat bedoeld in artikel 12 van de wet;4° in voorkomend geval, het individueel aanvraagdossier voor vrijstellingen van opleidingsonderdelen, bedoeld in artikel 13;5° in voorkomend geval, een exemplaar van de stageovereenkomst(-en), gedagtekend en ondertekend door beide partijen;6° het bewijs van betaling van de inschrijvingskosten en de kosten voor deelname aan het toelatingsexamen. Wanneer de stageovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, 5°, niet werd bezorgd bij de aanvraag tot inschrijving, wordt ze aan de stagecommissie bezorgd vóór de aanvang van de stage. § 3. Op advies van de Raad leggen de ministers het bedrag van de kosten, bedoeld in paragraaf 2, 6°, vast. § 4. Wanneer de kandidaat stagiair niet binnen de vijf jaar volgend op de dag van zijn aanvraag tot administratieve inschrijving als stagiair in het openbaar register ingeschreven is, worden de gegevens en documenten bedoeld in § 2, 1° tot 5° en in voorkomend geval het inschrijvingsformulier, vernietigd na vijf jaar te rekenen vanaf de maand volgend op de datum van zijn administratieve inschrijving.

Art. 10.De kandidaat stagiair kan pas deelnemen aan het toelatingsexamen wanneer de stukken overeenkomstig artikel 9 bij het inschrijvingsdossier zijn gevoegd. HOOFDSTUK 4. - HET TOELATINGSEXAMEN Afdeling 1. - Inhoud van het toelatingsexamen

Art. 11.Het toelatingsexamen tot de stage van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur bestaat uit een computergestuurde proef met betrekking tot een aantal specifieke opleidingsonderdelen en heeft tot doel de theoretische kennis van de kandidaat stagiair te toetsen en na te gaan of hij geschikt is om de stagewerkzaamheden te starten.

Art. 12.Het toelatingsexamen tot de stage van gecertificeerd accountant heeft betrekking op alle opleidingsonderdelen bedoeld in bijlage 1.

Het toelatingsexamen tot de stage van gecertificeerd belastingadviseur heeft betrekking op de volgende opleidingsonderdelen vermeld in bijlage 1: 1° de fiscale opleidingsonderdelen;2° het vennootschaps- en verenigingsrecht;3° de deontologie van het beroep en de antiwitwaswetgeving. Afdeling 2. - Vrijstelling van opleidingsonderdelen bij het

toelatingsexamen

Art. 13.§ 1. De kandidaat stagiair die houder is van een diploma of titel bedoeld in artikel 12 van de wet, wordt bij het toelatingsexamen, op zijn verzoek, vrijgesteld van de opleidingsonderdelen die uitdrukkelijk worden vermeld op zijn diploma of, in voorkomend geval, op het diploma-supplement, in de mate waarin het aantal uren of studiepunten dat werd besteed aan de studie van een opleidingsonderdeel ten minste gelijk is aan het aantal vermeld in het rooster in bijlage 2.

Vrijstellingen kunnen, in voorkomend geval, ook bekomen worden op basis van getuigschriften of certificaten van slagen voor een opleidingsonderdeel dat deel uitmaakt van een module erkend door een van de gemeenschappen in de mate waarin het aantal ECTS of de uren besteed aan de studie van dat opleidingsonderdeel ten minste gelijk is aan het aantal dat vermeld wordt in het rooster in bijlage 2. § 2. De kandidaat met één of meer diploma's bijkomend aan die bedoeld in paragraaf 1, wordt, op zijn vraag, vrijgesteld van de opleidingsonderdelen vermeld op die bijkomende diploma's, voor zover zij voldoen aan de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1. Afdeling 3. - Het individueel aanvraagdossier voor vrijstellingen van

opleidingsonderdelen

Art. 14.De kandidaat stagiair die bij het toelatingsexamen bedoeld in artikel 11 wil genieten van vrijstellingen van opleidingsonderdelen, dient bij zijn inschrijving een individueel aanvraagdossier voor vrijstellingen in.

Dat individueel aanvraagdossier voor vrijstellingen bevat een kopie van de diploma's, getuigschriften of certificaten, bedoeld in artikel 13, die in voorkomend geval recht geven op één of meer vrijstellingen die niet voorkomen in het dossier van de administratieve inschrijving.

Art. 15.Na toetsing van het individueel aanvraagdossier voor vrijstellingen met betrekking tot de criteria bedoeld in artikel 13, bezorgt de stagecommissie haar voorstel van beslissing aan de Raad.

De Raad informeert de kandidaat stagiair uiterlijk één maand vóór het toelatingsexamen over de vrijstellingen die hem werden toegekend. Bij gebrek aan antwoord binnen de gestelde termijn wordt de kandidaat stagiair vrijgesteld van de opleidingsonderdelen waarvoor hij een verzoek heeft ingediend.

Art. 16.Wanneer het aantal ECTS of de daarmee overeenstemmende contacturen onvoldoende is of indien het door de kandidaat stagiair behaalde diploma niet is opgenomen in artikel 12 van de wet, weigert de Raad op gemotiveerde wijze de gevraagde vrijstelling(-en).

Tegen de beslissing over de toekenning van een vrijstelling of vrijstellingen door de Raad kan de kandidaat stagiair beroep aantekenen bij de commissie van beroep binnen dertig dagen volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Raad. Afdeling 4. - Organisatie en nadere regels van het toelatingsexamen

Art. 17.De Raad organiseert minstens twee examensessies per jaar. Hij bepaalt de data van die examensessies.

Art. 18.Het examenreglement bevat de regels voor de organisatie van het toelatingsexamen en de slaagvoorwaarden voor het toelatingsexamen.

Op voorstel van de Raad stellen de ministers het examenreglement vast.

Dit examenreglement wordt gepubliceerd op de website van het Instituut.

Art. 19.De kandidaat stagiair moet slagen voor alle onderdelen van het toelatingsexamen binnen drie jaar na zijn administratieve inschrijving. De kandidaat stagiair die geslaagd is voor een deel van het examen behoudt het resultaat dat hem is toegekend in de opleidingsonderdelen waarvoor hij geslaagd is.

De Raad kan, op voorstel van de stagecommissie, deze periode van drie jaar verlengen voor de kandidaat stagiair die omwille van overmacht niet heeft kunnen deelnemen aan het toelatingsexamen.

De kandidaat stagiair gecertificeerd accountant die niet voor een of meerdere fiscale opleidingsonderdelen, vermeld in bijlage 1, geslaagd is, wordt toegelaten tot de stage op voorwaarde dat hij voor de algemene beginselen van het fiscaal recht en de andere dan de fiscale opleidingsonderdelen geslaagd is. Binnen de eerste twaalf maanden van de stageperiode moet de stagiair voor alle opleidingsonderdelen geslaagd zijn, alvorens zijn stage voort te zetten.

Art. 20.Voor het opstellen van de vragen en het valideren van de antwoorden doet de stagecommissie beroep op externe personen belast met het onderwijs van de betrokken opleidingsonderdelen. De vragen en de modelantwoorden worden aan de stagecommissie bezorgd.

Art. 21.De lijst van vragen die aan de kandidaat stagiair werden gesteld en de antwoorden die hij erop gaf, worden bewaard gedurende één jaar na de datum waarop de beslissing over de inschrijving van de stagiair in het openbaar register werd genomen.

De resultaten van het toelatingsexamen worden door het Instituut aan de kandidaat stagiair ter kennis gebracht uiterlijk één maand na het einde van de sessie van het toelatingsexamen. Deze resultaten worden bij het dossier van de kandidaat stagiair gevoegd.

Het geslaagd zijn voor het toelatingsexamen is geldig gedurende een periode van twee jaar volgend op de kennisgeving.

De kennisgeving van de Raad is vergezeld van alle inlichtingen betreffende de termijn en de nadere regels voor het instellen van beroep.

Tegen een beslissing van de Raad over het toelatingsexamen kan beroep worden ingesteld bij de commissie van beroep binnen de dertig dagen volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Raad. HOOFDSTUK 5. - DE STAGE Afdeling 1. - De stageovereenkomst

Onderafdeling 1. - Algemeen

Art. 22.In overeenstemming met artikel 13, § 1, van de wet sluit de kandidaat stagiair een stageovereenkomst met ten minste een stagemeester die minstens vijf jaar ingeschreven is in het openbaar register. Elke stageovereenkomst beschrijft de opdrachten die de stagemeester(s) toevertrouwt of toevertrouwen aan de stagiair.

Voor de stage van gecertificeerd accountant wordt ten minste één stageovereenkomst gesloten met een stagemeester die sinds minstens vijf jaar ingeschreven is in het openbaar register met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant, accountant of fiscaal accountant.

Voor de stage van gecertificeerd belastingadviseur wordt ten minste één stageovereenkomst gesloten met een stagemeester die sinds minstens vijf jaar ingeschreven is in het openbaar register met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant, gecertificeerd belastingadviseur, accountant of fiscaal accountant.

De stagemeester wiens beroepservaring niet alle beroepsactiviteiten dekt die voor een stagiair nodig zijn om de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur te bekomen, neemt alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de stagiair op het einde van zijn stage over de nodige kennis beschikt.

De stagemeester meldt aan de stagecommissie welke maatregelen hij bij het begin van de stage neemt en welke maatregelen hij neemt tijdens de stage. De stagecommissie kan andere maatregelen voorstellen om de vorming van de stagiair te vervolmaken.

Wanneer de stagiair meerdere stageovereenkomsten sluit, kan een ervan afgesloten worden met een stagemeester die minstens vijf jaar ingeschreven is in het openbaar register met een andere hoedanigheid dan die waarin de stagiair zijn stage wenst te volbrengen.

Een stagiair kan geen stagemeester zijn.

De stageovereenkomst kan slechts ondertekend worden in naam van een rechtspersoon op voorwaarde dat die een beroepsbeoefenaar natuurlijke persoon aanduidt die daadwerkelijk als verantwoordelijke stagemeester optreedt.

De stagemeester verbindt er zich toe om de stagiair in zijn opleiding tot gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur bij te staan.

Art. 23.Na onderzoek van de stageovereenkomst bezorgt de stagecommissie een voorstel van beslissing aan de Raad. De Raad deelt zijn beslissing binnen de twee maanden mee aan de kandidaat stagiair en aan de stagemeester vermeld in de stageovereenkomst. Wanneer de stagiair meerdere stageovereenkomsten heeft afgesloten, bezorgt de stagecommissie een kopie van elke goedgekeurde overeenkomst aan elke stagemeester.

De kennisgeving van de Raad is vergezeld van alle inlichtingen betreffende de termijn en de nadere regels voor het instellen van beroep.

Art. 24.Tegen een beslissing over de stageovereenkomst door de Raad kan beroep worden ingesteld bij de commissie van beroep binnen de dertig dagen volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Raad.

Onderafdeling 2. - Inhoud van de stageovereenkomst

Art. 25.De stageovereenkomst bevat de volgende bepalingen: 1° de verbintenis van de partijen om zich te schikken naar het wettelijk, reglementair en normatief kader van het beroep;2° de verbintenis van de stagemeester om gedurende het aantal uren bepaald in artikel 5, eerste lid, te voorzien in de opleiding van de stagiair door hem te begeleiden en hem te betrekken bij een voldoende aantal stagewerkzaamheden die hem in staat stellen de nodige beroepservaring te verwerven binnen het wettelijk, reglementair en normatief kader en om de begeleiding van de stagiair gedurende de volledige duur van zijn stage te verzekeren;3° de verbintenis van de stagiair om loyaal de stagewerkzaamheden uit te voeren, het beroepsgeheim te eerbiedigen en de beroepsbelangen van de stagemeester tijdens de stage niet te schaden.De stagiair gaat de verbintenis aan om gedurende drie jaar volgend op het einde van de stageovereenkomst noch rechtstreeks noch onrechtstreeks cliënteel over te nemen van de stagemeester zonder diens schriftelijke toestemming.

De stagemeester gaat de verbintenis aan om gedurende drie jaar volgend op het einde van de stageovereenkomst noch rechtstreeks noch onrechtstreeks cliënteel over te nemen van de stagiair die een eigen cliënteel heeft zonder diens schriftelijke toestemming.

Wanneer de stagewerkzaamheden bij een rechtspersoon worden uitgevoerd, wordt onder het cliënteel bedoeld in de stageovereenkomst, het cliënteel van de rechtspersoon verstaan en, in voorkomend geval, van het netwerk bedoeld in artikel 2, 13°, van de wet waarvan deze deel uitmaakt.

Art. 26.De stagewerkzaamheden worden verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst of van een overeenkomst van zelfstandige dienstverlening. Wanneer de stagiair handelt via een rechtspersoon waarvan hij aandeelhouder en/of lid is van het bestuursorgaan, bevat de stageovereenkomst een zelfstandige dienstverlening die de stagiair als natuurlijke persoon aangaat.

Art. 27.Behoudens andersluidende overeenkomst tussen de partijen wordt de arbeidsovereenkomst gesloten vóór de toelating tot de stage, voortgezet tijdens de stageperiode.

De stageovereenkomst is onderscheiden van de arbeidsovereenkomst. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst brengt niet van rechtswege de beëindiging van de stage mee en de beëindiging van de stage brengt niet van rechtswege de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met zich mee.

Art. 28.Wanneer de stagewerkzaamheden worden verricht in het kader van een overeenkomst van zelfstandige dienstverlening, eventueel via een rechtspersoon waarvan hij aandeelhouder is of waarin hij lid is van het bestuursorgaan of beide, worden de voorwaarden waaronder de dienstverlening zal geschieden, schriftelijk vastgelegd.

Art. 29.De stagiair die zijn activiteiten, in hoofdberoep of in bijberoep, als zelfstandige uitoefent, eventueel via een rechtspersoon waarvan hij aandeelhouder of lid is van het bestuursorgaan of beide, is verplicht zijn burgerlijke beroepsaansprakelijkheid te dekken overeenkomstig artikel 44 van de wet.

Art. 30.De stageovereenkomst, ondertekend door de stagiair natuurlijke persoon, is onderscheiden van de overeenkomst van zelfstandige dienstverlening, eventueel ondertekend door de rechtspersoon. De beëindiging van de overeenkomst van zelfstandige dienstverlening brengt niet van rechtswege de beëindiging van de stage mee en de beëindiging van de stage brengt niet van rechtswege de beëindiging van de overeenkomst van zelfstandige dienstverlening met zich mee.

Art. 31.De stageovereenkomst bevat inzonderheid de verbintenis van de stagemeester om de stagiair met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft afgesloten, een vergoeding te betalen in verhouding tot de door hem gepresteerde diensten. Deze vergoeding wordt opgesteld rekening houdende met de bereikte graad van beroepservaring, de volbrachte stageduur en de omvang van verstrekte prestaties.

Onderafdeling 3. - De beëindiging van de stageovereenkomst

Art. 32.Er kan een einde gesteld worden aan de stageovereenkomst door schriftelijke wederzijdse toestemming of door elk van de partijen afzonderlijk met een schriftelijke opzegging van één maand.

De stagecommissie wordt door middel van een aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging in kennis gesteld van het beëindigen van de stageovereenkomst door de partij die de opzegging doet. Afdeling 2. - Verplichtingen van de stagiair

Art. 33.Gedurende de volledige stageperiode neemt de stagiair actief deel aan gediversifieerde stagewerkzaamheden om voldoende beroepservaring voor het beroep van gecertificeerd accountant of respectievelijk voor het beroep van gecertificeerd belastingadviseur te verwerven. De stagiair voert daartoe zorgvuldig de opdrachten en werkzaamheden uit waarmee zijn stagemeester of stagemeesters hem belasten en volgt zijn of hun instructies en richtlijnen op.

De stagiair wijdt ten minste duizend uur per jaar aan de uitvoering van zijn stagewerkzaamheden, die hij in het stagedagboek bijhoudt. De stagiair die zijn stageperiode van drie jaar heeft afgerond, blijft zijn stagedagboek bijhouden, maar is niet meer verplicht om minstens duizend uur per jaar aan de uitvoering van zijn stagewerkzaamheden te wijden.

Art. 34.Wanneer een gedeelte van de stage buiten België plaatsvindt, ziet de Raad er gedurende deze periode op toe dat de stagewerkzaamheden op een voldoende manier worden opgevolgd door zijn stagemeester(s), in samenwerking met een persoon die in het land waar de stagiair zijn stagewerkzaamheden uitvoert, een hoedanigheid heeft gelijkwaardig aan die van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur.

Het bewijs van een gelijkwaardige hoedanigheid wordt geleverd door een getuigschrift dat wordt uitgereikt door de bevoegde autoriteit van dit land waarin wordt verklaard dat de betrokken persoon in dat land een relevante ervaring heeft op het gebied van accountancy of fiscaliteit.

Art. 35.De stagiair komt zijn verplichting van permanente vorming na bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet.

Hij neemt eveneens deel aan de voordrachten, seminaries en andere activiteiten die door de stagecommissie of op aanbeveling van het Instituut ten voordele van de stagiairs worden georganiseerd.

Deze verplichtingen blijven gelden voor de stagiair die zijn stageperiode van drie jaar heeft afgerond maar nog niet geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen.

Daarnaast kan de stagecommissie de stagiair nog andere opleidingen opleggen, afhankelijk van zijn stage.

Art. 36.Wanneer de stagecommissie om bijkomende inlichtingen verzoekt, beantwoordt de stagiair onverwijld de vragen die de stagecommissie hem stelt.

Art. 37.De stagiair geeft in het stagedagboek, waarvan het model hem gratis ter beschikking wordt gesteld, een overzicht van de stagewerkzaamheden die hij heeft verricht of waaraan hij heeft deelgenomen, alsook de aard van zijn activiteit, de aard van de door hem uitgevoerde opdrachten en de daaraan bestede tijd.

Het stagedagboek wordt door de stagiair op regelmatige basis en minstens een keer per kwartaal aangevuld, met inachtneming van de nodige discretie.

Art. 38.De tussentijdse proeven bedoeld in artikel 15 van de wet hebben tot doel om na het eerste en na het tweede jaar van de stageperiode te toetsen of de stagiair de verworven theoretische en praktische kennis kan toepassen op de uitoefening van de activiteiten van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur en of hij in staat is met inachtneming van het wettelijk, reglementair en normatief kader deze activiteiten uit te oefenen met alle noodzakelijke waarborgen inzake bekwaamheid, onafhankelijkheid en professionele rechtschapenheid. De inschrijving voor de tussentijdse proeven is gratis voor de stagiair.

De tussentijdse proeven voor een stagiair gecertificeerd accountant slaan op één of meer praktische toepassingsgevallen met betrekking tot de opleidingsonderdelen van accountancy, de fiscale opleidingsonderdelen en het vennootschaps- en verenigingsrecht vermeld in bijlage 1.

De tussentijdse proeven voor een stagiair gecertificeerd belastingadviseur slaan op één of meer praktische toepassingsgevallen met betrekking tot de fiscale opleidingsonderdelen vermeld in bijlage 1.

Art. 39.Wanneer de stagiair geslaagd is voor één of meer opleidingsonderdelen van de tussentijdse proeven, verleent de stagecommissie de stagiair bij het schriftelijk gedeelte van het bekwaamheidsexamen een vrijstelling voor dat opleidingsonderdeel.

Wanneer de stagiair niet geslaagd is voor de tussentijdse proeven, gaat de stageperiode verder. In dat geval kan de stagecommissie, in samenspraak met de stagemeester of stagemeesters, een heroriëntering van de stagewerkzaamheden voorstellen. Afdeling 3. - Verplichtingen van de stagemeester

Art. 40.Een stagemeester mag niet meer dan vijf stagiairs tegelijk begeleiden, voor zover het gaat om de vereiste stagewerkzaamheden gedurende de stageperiode in overeenstemming met artikel 33.

Art. 41.De stagemeester zorgt, in samenwerking met de stagecommissie, voor de gepaste beroepsopleiding en de vereiste deontologische vorming van de stagiair en waakt over de naleving door de stagiair van zijn verplichtingen bedoeld in afdeling 2. De stagemeester ziet toe op de kennisverwerving en de naleving door de stagiair van het wettelijk, reglementair en normatief kader.

Hij vertrouwt de stagiair werkzaamheden toe die binnen het kader vallen van de opdrachten die aan de beroepsbeoefenaars worden toevertrouwd en begeleidt hem bij de uitvoering ervan. Voor de stagiair gecertificeerd accountant verbindt de stagemeester zich ertoe om de stagiair te betrekken bij de opdrachten die door of krachtens de wet toevertrouwd zijn aan de gecertificeerde accountants.

Hij ziet er eveneens op toe dat de stagiair op het einde van de stageperiode een voldoende ervaring heeft opgedaan in de verschillende opdrachten die hem toevertrouwd werden.

Art. 42.Na die met de stagiair te hebben besproken, neemt de stagemeester minstens een keer per kwartaal opmerkingen op in het stagedagboek. Hij valideert dat stagedagboek dat op regelmatige basis door de stagiair wordt aangevuld ingevolge artikel 37.

Art. 43.Wanneer de stagecommissie om bijkomende inlichtingen verzoekt, beantwoordt de stagemeester onverwijld de vragen die de stagecommissie hem stelt. Afdeling 4. - Duur van de stage

Art. 44.Overeenkomstig artikel 13, § 1, vierde lid, van de wet heeft de stage een maximale duur van acht jaar te rekenen vanaf de datum van de inschrijving van de stagiair in het openbaar register.

Art. 45.Op gemotiveerd verzoek van de stagiair of de stagemeester kan de stagecommissie de stageperiode voor een door haar bepaalde duur schorsen, mits voorlegging aan de stagecommissie van de verantwoordingsstukken.

De schorsing gaat in wanneer de Raad de schorsing van de stagecommissie bevestigt, overeenkomstig artikel 13, § 1, van de wet.

Art. 46.Wanneer aan een stageovereenkomst een einde wordt gemaakt met toepassing van artikel 32, wordt de stageperiode opgeschort. De stageperiode begint opnieuw te lopen wanneer een nieuwe, met een andere beroepsbeoefenaar afgesloten stageovereenkomst is goedgekeurd, overeenkomstig artikel 23.

De stageperiode wordt niet opgeschort wanneer een nieuwe stageovereenkomst binnen drie maanden wordt afgesloten en wordt goedgekeurd overeenkomstig artikel 23.

Heeft de stagiair meerdere stageovereenkomsten afgesloten, dan kan hij bij de beëindiging van een van de stageovereenkomsten ook een overblijvende stageovereenkomst uitbreiden of aanpassen.

De stageperiode wordt niet opgeschort wanneer de uitbreiding of de aanpassing van de overblijvende stageovereenkomst binnen drie maanden wordt goedgekeurd overeenkomstig artikel 23.

Art. 47.De stagiair die ten gevolge van een veroordeling of een andere maatregel zijn stagewerkzaamheden niet kan verrichten, kan, in het belang van het beroep, voor de duur van de maatregel door de Raad, op voorstel van de stagecommissie geschorst worden. Tegen die beslissing kan beroep met schorsende kracht worden ingesteld bij de commissie van beroep.

Art. 48.Wanneer de stagiair geschorst wordt, wordt de stageperiode opgeschort voor de duur van de schorsing. Wanneer de stagiair een stageovereenkomst heeft afgesloten met een enkele stagemeester en deze stagemeester geschorst wordt als gevolg van een veroordeling of een andere maatregel, wordt de stageperiode opgeschort behalve wanneer een nieuwe stageovereenkomst binnen drie maanden wordt afgesloten en wordt goedgekeurd overeenkomstig artikel 23. Wanneer de stagiair meerdere stageovereenkomsten heeft afgesloten en een van de stagemeesters geschorst wordt als gevolg van een veroordeling of een andere maatregel, wordt de stageperiode opgeschort behalve wanneer een nieuwe stageovereenkomst binnen drie maanden wordt afgesloten en wordt goedgekeurd overeenkomstig artikel 23 voor de activiteiten onder de begeleiding van de geschorste stagemeester.

Art. 49.Elke schorsing van de stageperiode wordt gelijktijdig aan de stagemeester(s) en aan de stagiair per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging gemeld door de Raad. De motivering van de schorsing wordt enkel opgenomen in de melding aan de persoon die geschorst wordt.

Art. 50.De Raad bevestigt de beslissing van de stagecommissie om de stageperiode van drie jaar te verlengen: 1° wanneer de stagecommissie van oordeel is dat de stagiair een gebrek aan praktijkervaring heeft;2° op gemotiveerd verzoek van de stagiair. In de gevallen bedoeld in het eerste lid behoudt de stagiair de hoedanigheid van stagiair alsook alle daaraan verbonden rechten en verplichtingen.

Wanneer de stagiair niet geslaagd is voor zijn bekwaamheidsexamen na het einde van de stageperiode van drie jaar, wordt zijn stage voortgezet om hem toe te laten het examen opnieuw af te leggen. De stagiair moet het bekwaamheidsexamen minstens één keer per jaar afleggen. Als de stagiair niet minstens één keer per jaar deelneemt aan het bekwaamheidsexamen of op het einde van de stage, als bedoeld in artikel 44, niet geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen, eindigt zijn stage automatisch. Afdeling 5. - De weglating uit het openbaar register

Art. 51.§ 1. De Raad beslist, op voorstel van de stagecommissie, tot de weglating van een stagiair uit het openbaar register: 1° op vraag van de stagiair, met toepassing van artikel 33 van de wet;2° bij overschrijding van de in artikel 44 voorziene termijn;3° met toepassing van artikel 93 van de wet, in geval van een tuchtsanctie die de schorsing of de schrapping met zich meebrengt. Tegen die beslissing kan beroep worden ingesteld bij de commissie van beroep binnen de dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing van de Raad.

Dit beroep heeft een schorsende werking. § 2. Het stagedossier wordt vier jaar na zijn weglating uit het openbaar register vernietigd.

Wanneer de stagiair het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijke procedure, houdt de Raad van het Instituut na de periode van vier jaar bedoeld in het eerste lid, enkel de gegevens bij die gekoppeld zijn aan het beheer van een lopende procedure die door het Instituut tegen de betrokken persoon is ingeleid en voor zover die gegevens nodig zijn voor het beheer van het geschil en dat gedurende de periode die strikt noodzakelijk is voor beheer van het geschil.

Art. 52.Elke weglating wordt gelijktijdig zowel aan de stagemeester(s) als aan de stagiair per aangetekende zending of per e-mail met ontvangstbevestiging gemeld door de Raad. HOOFDSTUK 6. - HET BEKWAAMHEIDSEXAMEN Afdeling 1. - Toegang tot het bekwaamheidsexamen

Art. 53.Op voorstel van de stagecommissie laat de Raad de volgende personen toe tot deelname aan het bekwaamheidsexamen: 1° de stagiair, voor zover hij de stageperiode regelmatig heeft volbracht volgens de verplichtingen bedoeld in hoofdstuk 5, afdeling 2;2° de accountant en de fiscaal accountant bedoeld in artikelen 21 of 22 van de wet;3° de in artikel 14 van de wet bedoelde personen die gedurende ten minste zeven jaar beroepsactiviteiten hebben uitgeoefend waarbij een voldoende ervaring werd opgedaan op het vlak van accountancy of fiscaliteit;4° de gecertificeerd belastingadviseur voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant. Tegen een beslissing van de Raad over de toelating tot het bekwaamheidsexamen kunnen de personen bedoeld in artikel 14 van de wet beroep instellen bij de commissie van beroep binnen de dertig dagen volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Raad. Afdeling 2. - Inhoud van het bekwaamheidsexamen

Onderafdeling 1. - Het bekwaamheidsexamen voor de stagiairs

Art. 54.Het bekwaamheidsexamen voor de stagiair heeft tot doel na te gaan in welke mate de kandidaat in staat is om de verworven kennis in de uitoefening van de beroepsactiviteit van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur toe te passen en of hij in staat is die activiteiten met inachtneming van het wettelijk, reglementair en normatief kader uit te oefenen.

Art. 55.Het bekwaamheidsexamen bestaat uit een schriftelijke en een mondelinge proef. Het omvat een ondervraging over de praktijk van het beroep, de opdrachten, de verantwoordelijkheid, de normen, de beroepsmaturiteit, de deontologie van het beroep en de antiwitwaswetgeving.

Het bekwaamheidsexamen voor de toegang tot de hoedanigheid van gecertificeerd accountant slaat op één of meerdere praktische toepassingsgevallen met betrekking tot de volgende opleidingsonderdelen, vermeld in bijlage 1: 1° de opleidingsonderdelen van accountancy;2° de fiscale opleidingsonderdelen;3° het vennootschaps- en verenigingsrecht;4° de deontologie van het beroep en de antiwitwaswetgeving. Het bekwaamheidsexamen voor de toegang tot de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur slaat op één of meerdere praktische toepassingsgevallen met betrekking tot de volgende in bijlage 1 vermelde opleidingsonderdelen: 1° de fiscale opleidingsonderdelen;2° het vennootschaps- en verenigingsrecht;3° de deontologie van het beroep en de antiwitwaswetgeving. Onderafdeling 2. - Het bekwaamheidsexamen voor de beroepsbeoefenaars en de personen bedoeld in artikelen 14, 21 en 22 van de wet

Art. 56.Om de hoedanigheid van (intern) gecertificeerd accountant of (intern) gecertificeerd belastingadviseur te verkrijgen, leggen de in artikel 14 van de wet bedoelde personen die ten minste zeven jaar beroepsactiviteiten hebben uitgeoefend waarbij een voldoende ervaring werd opgedaan op het vlak van accountancy of fiscaliteit, het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant of van gecertificeerd belastingadviseur, bedoeld in onderafdeling 1 af.

Om de hoedanigheid van (intern) gecertificeerd accountant te verkrijgen, legt de (intern) gecertificeerd belastingadviseur het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant af bedoeld in onderafdeling 1, maar beperkt tot de opleidingsonderdelen vermeld in bijlage 1, met uitzondering van de fiscale opleidingsonderdelen.

De bedrijfsrevisor legt hetzelfde examen af, maar beperkt tot de fiscale opleidingsonderdelen vermeld in bijlage 1.

Art. 57.Overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van de wet, legt de (intern) accountant of de (intern) fiscale accountant, om de hoedanigheid van (intern) gecertificeerd accountant of van (intern) gecertificeerd belastingadviseur te verkrijgen, het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant of van gecertificeerde belastingadviseur af, maar beperkt tot de opleidingsonderdelen vermeld in de artikelen 21 en 22 van de wet. Afdeling 3. - Nadere regels en organisatie van het bekwaamheidsexamen

Art. 58.Op advies van de Raad leggen de ministers in het examenreglement als bedoeld in artikel 18, de nadere regels voor de organisatie van het bekwaamheidsexamen vast.

De taal waarin het examen wordt afgelegd, wordt bepaald door de taal waarin het inschrijvingsdossier als stagiair werd ingediend of door de taal van de aanvraag tot toelating tot het bekwaamheidsexamen. Een Duitstalige kandidaat kan ervoor kiezen om het examen in het Frans of Nederlands af te leggen of, indien zijn diploma dat toegang geeft tot het beroep bedoeld in artikel 12 van de wet, in het Duits is, vragen om het examen in het Duits af te leggen.

Het examenreglement bepaalt de onderdelen van het bekwaamheidsexamen waarvoor de kandidaat minstens moet slagen alvorens hij het mondeling examen kan afleggen, samen met de slaagvoorwaarden.

De deelname aan het bekwaamheidsexamen is gratis.

Art. 59.De Raad organiseert minstens twee examensessies per jaar.

Art. 60.Voor het bekwaamheidsexamen benoemt de Raad examenjury's voor een termijn van drie jaar.

Er wordt ten minste één examenjury van de Nederlandse taalrol en één examenjury van de Franse taalrol opgericht voor het bekwaamheidsexamen dat toegang geeft tot de hoedanigheid van gecertificeerd accountant en ook ten minste één examenjury van de Nederlandse taalrol en één examenjury van de Franse taalrol voor het bekwaamheidsexamen dat toegang geeft tot de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur.

Wanneer een kandidaat uitdrukkelijk heeft verzocht om het examen in het Duits af te leggen, ziet de Raad erop toe dat ten minste één van de leden van de examenjury over voldoende kennis van de Duitse taal beschikt.

Art. 61.Mogen geen lid zijn van de examenjury's: 1° de personen die met de vermelding van stagiair of als tijdelijk en occasioneel dienstverlener in het openbaar register ingeschreven zijn;2° wanneer het bekwaamheidsexamen door een stagiair wordt afgelegd, de stagemeester van de betrokken stagiair of elke persoon behorend tot het netwerk van de stagemeester. Per taalrol bestaat de jury voor het examen dat toegang geeft tot de hoedanigheid van gecertificeerd accountant uit: 1° een voorzitter die belast is met het onderwijs aan een universiteit of aan een inrichting van het hoger onderwijs, in een afdeling waarvan het diploma is opgenomen in artikel 12 van de wet;2° vier andere leden ingeschreven in het openbaar register die het beroep al minstens vijf jaar uitoefenen, van wie minstens twee in het openbaar register ingeschreven zijn met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant. Deze vier andere leden mogen gedurende de laatste vijf jaar geen tuchtstraf hebben opgelopen, behalve wanneer ze eerherstel gekregen hebben. Ze voldoen gedurende de vijf jaar voorafgaand aan hun benoeming aan hun verplichting inzake permanente vorming vastgelegd in artikel 39 van de wet of door de reglementeringen van een van de fusionerende instituten, bedoeld in artikel 2, 22°, van de wet.

Art. 62.Per taalrol bestaat de jury voor het examen dat toegang geeft tot de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur uit: 1° een voorzitter die belast is met het onderwijs aan een universiteit of aan een inrichting van het hoger onderwijs, in een afdeling waarvan het diploma is opgenomen in artikel 12 van de wet;2° vier andere leden ingeschreven in het openbaar register, die het beroep al minstens vijf jaar uitoefenen, van wie minstens twee in het openbaar register ingeschreven zijn met de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur. Deze vier andere leden mogen gedurende de laatste vijf jaar geen tuchtstraf hebben opgelopen, behalve wanneer ze eerherstel gekregen hebben. Ze voldoen gedurende de vijf jaar voorafgaand aan hun benoeming aan hun verplichting inzake permanente vorming vastgelegd in artikel 39 van de wet of door de reglementeringen van een van de fusionerende instituten, bedoeld in artikel 2, 22°, van de wet.

De Raad duidt de voorzitter aan en benoemt de andere leden van de verschillende examenjury's. De oproep tot kandidatuur voor de andere leden wordt vastgesteld door de Raad en gepubliceerd op de website van het Instituut.

Art. 63.Na een schriftelijk examen, legt de stagiair voor de examenjury van zijn taal een mondeling examen af. De beslissingen over het mondeling gedeelte worden bij gewone meerderheid genomen.

Art. 64.§ 1. De kandidaat moet geslaagd zijn voor het bekwaamheidsexamen binnen de acht jaar na de datum van inschrijving als stagiair in het openbaar register.

De in artikel 14 van de wet bedoelde personen die ten minste zeven jaar beroepsactiviteiten hebben uitgeoefend waarbij een voldoende ervaring werd opgedaan op het vlak van accountancy of fiscaliteit en die de verplichtingen van de norm permanente vorming naleven en de andere personen vermeld in de artikelen 56 en 57, mogen ten hoogste vijf maal binnen een periode van vijf jaar aan het bekwaamheidsexamen deelnemen. § 2. Wanneer de Raad, na goedkeuring van de stagecommissie, overeenkomstig artikel 50 beslist heeft de stageperiode van de kandidaat te verlengen omwille van een gebrek aan praktijkervaring, wordt de kandidaat slechts toegelaten tot het bekwaamheidsexamen nadat de stagecommissie beslist heeft dat hij voldoende praktijkervaring heeft verworven.

Art. 65.Het resultaat van het bekwaamheidsexamen wordt de kandidaat uiterlijk twee maanden na het examen door de Raad via elektronische weg ter kennis gebracht en wordt bij zijn dossier gevoegd.

De kennisgeving van de Raad is vergezeld van alle inlichtingen betreffende de termijn en de nadere regels voor het instellen van beroep.

Tegen een beslissing van de Raad over het bekwaamheidsexamen kan beroep worden ingesteld bij de commissie van beroep binnen de dertig dagen volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Raad.

Art. 66.Wanneer de stagiair niet geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen, blijft hij ingeschreven in het openbaar register tot het einde van de stage als bedoeld in artikel 67 en blijft hij dus overeenkomstig artikel 29 van de wet onderworpen aan het toezicht van het Instituut en aan het wettelijk, reglementair en normatief kader.

In voorkomend geval kan hij met een nieuwe stagemeester een stageovereenkomst afsluiten, overeenkomstig hoofdstuk 5, afdeling 1. HOOFDSTUK 7. - HET EINDE VAN DE STAGE

Art. 67.§ 1. De stage neemt een einde: 1° na maximaal acht jaar te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de stagiair in het openbaar register;2° na het slagen van het bekwaamheidsexamen;3° bij het ontslag van de stagiair;4° bij de uitschrijving van de stagiair uit het openbaar register;5° bij de schrapping bedoeld in artikel 93 van de wet. § 2. Wanneer een stagiair ontslag heeft genomen en nadien zijn wederinschrijving vraagt, richt hij een schriftelijk verzoek tot de voorzitter van de stagecommissie. De stagecommissie neemt dit verzoek in overweging door de kandidaat vrij te stellen van het opnieuw afleggen van het toelatingsexamen, op voorwaarde dat de aanvraag tot wederinschrijving binnen de drie jaar na het ontslag wordt ingediend.

Na onderzoek van de aanvraag kan de stagecommissie aan de Raad voorstellen om de stagiair toe te laten zijn stage terug op te nemen in het stagejaar waarin hij ontslag heeft genomen. Er wordt geen rekening meer gehouden met de gepresteerde uren gedurende het jaar van ontslag. § 3. Wanneer een stagiair die weggelaten is uit het openbaar register, opnieuw zijn stage wil aanvatten, richt hij een gemotiveerde schriftelijke aanvraag aan de voorzitter van de stagecommissie, ten laatste binnen drie jaar na de datum waarop het besluit betreffende de weglating definitief en bindend is geworden, en vraagt hij om terug op de lijst van stagiairs ingeschreven te worden.

Op zijn verzoek wordt de stagiair door de stagecommissie gehoord. Na onderzoek van de aanvraag en, in voorkomend geval, na de kandidaat gehoord te hebben, kan de stagecommissie aan de Raad voorstellen om de stagiair toe te laten tot de stage in het stagejaar waarin hij werd weggelaten mits betalen van de achterstallige tussenkomst in de kosten op de datum van weglating, verhoogd met een door de Raad vastgesteld bedrag van tussenkomst in de administratieve kosten. Er wordt geen rekening meer gehouden met de gepresteerde uren gedurende het jaar van weglating. § 4. Wanneer een stagiair binnen een termijn van acht jaar niet geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen en bijgevolg uit het openbaar register weggelaten is, kan hij pas na drie jaar opnieuw een aanvraag indienen voor een inschrijving voor het toelatingsexamen overeenkomstig artikel 13, § 1, vierde lid, van de wet.

Art. 68.§ 1. De persoon die geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant en die wenst ingeschreven te worden in het openbaar register in de hoedanigheid van gecertificeerd accountant wordt door de Raad toegelaten tot de eedaflegging.

De persoon die geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd belastingadviseur en die wenst ingeschreven te worden in het openbaar register in de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur wordt door de Raad toegelaten tot de eedaflegging.

De Raad verleent hem de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur vanaf het moment dat hij de eed heeft afgelegd, overeenkomstig artikel 20, § 1, van de wet en schrijft hem met die hoedanigheid in het openbaar register in. § 2. Overeenkomstig de voorwaarden bepaald in artikel 20, § 2, van de wet, kent de Raad de hoedanigheid van intern gecertificeerd accountant toe aan de persoon die geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd accountant en die wenst ingeschreven te worden in het openbaar register met de hoedanigheid van intern gecertificeerd accountant.

Overeenkomstig de voorwaarden bepaald in artikel 20, § 2, van de wet, kent de Raad de hoedanigheid van intern gecertificeerd belastingadviseur toe aan de persoon die geslaagd is voor het bekwaamheidsexamen van gecertificeerd belastingadviseur en die wenst ingeschreven te worden in het openbaar register met de hoedanigheid van intern gecertificeerd belastingadviseur. HOOFDSTUK 8. - BEKWAAMHEIDSPROEF VOOR BEROEPS- KWALIFICATIES BEHAALD IN EEN ANDERE LIDSTAAT

Art. 69.§ 1. In overeenstemming met artikel 11, § 2, vijfde lid, van de wet mag een bekwaamheidsproef enkel opgelegd worden aan een onderdaan van een lidstaat als bedoeld in artikel 2, 23°, van de wet die zijn belangrijkste beroepskwalificaties heeft behaald in een andere lidstaat, wanneer de opleiding van die onderdaan belangrijke verschillen vertoont inzake inhoud ten aanzien van de opleiding van een gecertificeerd accountant of van een gecertificeerd belastingadviseur op het vlak van opleidingsonderdelen die essentieel zijn voor de uitoefening van het beroep.

De Raad legt, op advies van de stagecommissie, de lijst vast van de opleidingsonderdelen waarop een bekwaamheidsproef betrekking kan hebben.

Op basis van de vergelijking tussen de opleiding van de aanvrager en de opleidingen die toegang geven tot het beroep in België, legt de Raad de lijst vast van de opleidingsonderdelen die de kandidaat moet afleggen.

De beslissing om een bekwaamheidsproef op te leggen, vermeldt de data waarop de proef georganiseerd kan worden en preciseert dat het examen in het Frans, Nederlands en Duits kan worden afgelegd. De taal van de aanvraag tot inschrijving bij de bekwaamheidsproef bepaalt de taal waarin de proef wordt gehouden. Het afleggen van de bekwaamheidsproef is gratis. § 2. De bekwaamheidsproef bestaat uit een schriftelijke en mondelinge proef die op dezelfde dag plaatsvinden.

De schriftelijke proef is computergestuurd. De kandidaat ontvangt het resultaat van zijn proef onmiddellijk na het geautomatiseerd examen.

De kandidaat die 50 % van de punten behaalt op elk opleidingsonderdeel waarvoor hij ondervraagd werd, wordt toegelaten tot de mondelinge proef.

De mondelinge proef omvat een ondervraging voor een jury over de opdrachten, verantwoordelijkheid en plichtenleer van het beroep. Om te slagen moet de kandidaat minstens 50 % van de punten behalen.

De jury, benoemd door de Raad, bestaat uit twee personen belast met het universitair of hoger onderwijs van een afdeling waarvan het diploma is opgenomen in artikel 12 van de wet en uit twee beroepsbeoefenaars die zijn ingeschreven in het openbaar register van het Instituut. De Raad ziet erop toe dat ten minste een van de leden van de examencommissie voldoende kennis heeft van de taal die de kandidaat heeft gekozen om de bekwaamheidsproef af te leggen. Deze twee beroepsbeoefenaars mogen gedurende de laatste vijf jaar geen tuchtstraf hebben opgelopen, behalve wanneer ze eerherstel gekregen hebben. Ze voldoen gedurende de vijf jaar voorafgaand aan hun benoeming aan hun verplichting inzake permanente vorming vastgelegd in artikel 39 van de wet of door de reglementeringen van een van de fusionerende instituten, als bedoeld in artikel 2, 22°, van de wet.

Wanneer de kandidaat de bekwaamheidsproef aflegt voor de activiteit van gecertificeerd accountant, heeft minstens een beroepsbeoefenaar de hoedanigheid van gecertificeerd accountant. Wanneer de kandidaat de bekwaamheidsproef aflegt voor de activiteit van gecertificeerd belastingadviseur, heeft minstens een beroepsbeoefenaar de hoedanigheid van gecertificeerd belastingadviseur. De persoon met de meeste jaren beroepservaring in het universitair of hoger onderwijs is voorzitter van de jury.

Bij stemming wordt met gewone meerderheid gestemd. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Elke beslissing van de jury wordt met redenen omkleed en wordt ter bevestiging aan de Raad overgemaakt.

De beslissing wordt aan de kandidaat door de Raad via elektronische weg ter kennis gebracht.

De kennisgeving van de Raad is vergezeld van alle inlichtingen betreffende de termijn en de nadere regels voor het instellen van beroep.

Tegen een beslissing van de Raad over de bekwaamheidsproef kan beroep worden ingesteld bij de commissie van beroep binnen de dertig dagen volgend op de kennisgeving van de beslissing van de Raad. HOOFDSTUK 9. - DE STAGECOMMISSIE Afdeling 1. - Samenstelling en werking

Onderafdeling 1. - Samenstelling

Art. 70.In uitvoering van artikel 17 van de wet wordt een stagecommissie opgericht.

De Raad benoemt, in geheime stemming, voor een termijn van drie jaar ten minste veertien leden van de stagecommissie, waaronder de voorzitter en de ondervoorzitter.

De voorzitter is afwisselend Nederlandstalig en Franstalig. Indien de voorzitter Nederlandstalig is, is de ondervoorzitter Franstalig, en omgekeerd.

Eén Franstalig lid en één Nederlandstalig lid van de stagecommissie zijn personen belast met onderwijs aan een onderwijsinrichting die minstens een diploma als bedoeld in artikel 12 van de wet uitreikt.

Van de tien andere leden van de stagecommissie zijn er vijf Nederlandstalig en vijf Franstalig.

De voorzitter, ondervoorzitter en de tien andere leden: 1° zijn sinds minstens vijf jaar ingeschreven in het openbaar register;2° zijn niet terechtgewezen, als bepaald in artikel 85 van de wet;3° zijn niet naar de tuchtcommissie of naar de commissie van beroep doorverwezen voor een tuchtmaatregel;4° hebben gedurende de laatste vijf jaar geen tuchtstraf opgelopen, behalve wanneer ze eerherstel hebben gekregen;5° hebben gedurende de vijf jaar voorafgaand aan hun benoeming voldaan aan hun verplichting inzake permanente vorming vastgelegd in artikel 39 van de wet of door de reglementeringen van een van de fusionerende instituten, als bedoeld in artikel 2, 22°, van de wet;6° zijn geen lid van de tuchtcommissie of de commissie van beroep;7° mogen geen commissaris van het Instituut zijn. De stagecommissie telt ten minste twee leden van de Raad.

Minstens één van de leden van de stagecommissie beschikt over voldoende kennis van het Duits.

Het mandaat van de leden van de stagecommissie is hernieuwbaar.

De leden van de stagecommissie duiden een secretaris aan.

Art. 71.De vergoedingen van de leden van de stagecommissie worden op voorstel van de Raad, door de algemene vergadering van het Instituut goedgekeurd.

Onderafdeling 2. - Werking van de stagecommissie

Art. 72.De stagecommissie vergadert ten minste om de twee maanden, op uitnodiging van haar voorzitter of, bij diens afwezigheid, van haar ondervoorzitter. De oproeping vermeldt de agenda van de vergadering en is vergezeld van de vereiste documenten.

Wanneer de Raad daarom verzoekt, vergadert de stagecommissie binnen de maand na de ontvangst van dat verzoek.

Het lid dat verhinderd is de vergadering bij te wonen verwittigt tijdig de voorzitter van de stagecommissie, of, bij diens afwezigheid, de ondervoorzitter en kan een volmacht geven aan een ander lid. Elk lid kan slechts één volmacht krijgen.

Art. 73.De vergaderingen van de stagecommissie worden voorgezeten door de voorzitter of, bij diens afwezigheid, door de ondervoorzitter.

Indien beiden afwezig zijn, wordt de vergadering voorgezeten door het oudste aanwezige lid.

Art. 74.De stagecommissie kan slechts geldig beraadslagen wanneer minstens de helft van de leden van elke taalrol aanwezig zijn of vertegenwoordigd zijn.

De beslissingen van de stagecommissie worden bij eenvoudige meerderheid van de stemmen genomen. Bij staking van stemmen is die van de voorzitter doorslaggevend.

Art. 75.De beslissingen van de stagecommissie worden, samen met een bondig verslag van de besprekingen, opgenomen in de notulen, die in ontwerp aan de leden worden verstuurd en tijdens de volgende vergadering ter goedkeuring worden voorgelegd.

De goedgekeurde notulen worden door de voorzitter en door de secretaris ondertekend. Zij worden op de zetel van het Instituut bewaard en een afschrift ervan wordt aan de leden en aan de Raad bezorgd. Afdeling 2. - Opdrachten

Art. 76.§ 1. In overeenstemming met artikel 17 van de wet heeft de stagecommissie de volgende opdrachten: 1° aan de Raad voorstellen formuleren voor het examenreglement, de nadere regels van het toelatingsexamen, evenals de vorm en de inhoud van het inschrijvingsdossier en -formulier, en het organiseren van het toelatingsexamen;2° de aanvragen voor vrijstellingen onderzoeken als bedoeld in hoofdstuk 4, afdeling 2, en aan de Raad ter goedkeuring voorleggen;3° de nadere regels van de stageovereenkomst bepalen, en indien nodig de bijkomende bepalingen ervan, alsook de modellen van de stageovereenkomsten opstellen en aan de Raad ter goedkeuring voorleggen;4° de stageovereenkomsten van de kandidaat stagiairs onderzoeken en aan de Raad een voorstel van beslissing voorleggen;5° aan de Raad de toelating tot de stage voorstellen, alsmede, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 14 van de wet, aan de Raad de beslissing van de stagecommissie met betrekking tot de duur van de inkorting van de stage ter bevestiging voorleggen;6° de lijst opmaken van de personen bedoeld in artikel 14 van de wet die door de Raad toegelaten werden om het bekwaamheidsexamen af te leggen en die regelmatig bijwerken;7° het toezicht op het goed verloop van de stage zowel wat betreft de stagiair als de stagemeester en, desgevallend, de nodige maatregelen treffen ten aanzien van één of beide partijen, zoals in onderstaande gevallen: a) in voorkomend geval, aan de stagiairs die er zelf om vragen, die praktische ervaring missen of die niet geslaagd zouden zijn in de tussentijdse proeven, na overleg met de stagemeester, bijkomende taken geven ter vervolmaking van hun praktijkopleiding;b) in voorkomend geval, na de stagiair vooraf gehoord of ten minste behoorlijk opgeroepen te hebben, aan de Raad in individuele gevallen de uitschrijving uit het openbaar register om andere dan tuchtrechtelijke redenen voorstellen, in het bijzonder wanneer de stagiair zijn stageverplichtingen niet naleeft;c) ingeval van een geschil tussen de stagemeester en de stagiair, de partijen horen om te proberen hen te verzoenen;d) de opleiding beoordelen die door de stagemeester aan de stagiair wordt gegeven, en de nodige richtlijnen geven indien zij de verstrekte opleiding onvoldoende vindt;8° de nadere regels van het stagedagboek bepalen en ze ter goedkeuring aan de Raad voorleggen, de stagedagboeken, de aantekeningen en verschillende inlichtingen aangaande de beroepsactiviteit van de stagiair onderzoeken;9° het aantal en de inhoud van stageseminaries, opleidingen en cursussen bepalen in de vakgebieden waarin de stagiair geacht wordt zich te bekwamen alsook in aanverwante domeinen, en die stageseminaries organiseren;10° opleidingen voor de stagemeester organiseren om de stagiair te begeleiden in zijn beroepsopleiding;11° aan de Raad voorstellen formuleren over de nadere regels en de inhoud van de tussentijdse proeven en tussentijdse proeven organiseren om de verworven praktische en theoretische kennis van de stagiairs te evalueren;12° de toelating tot het bekwaamheidsexamen voorstellen voor de stagiairs en de personen bedoeld in artikel 14 van de wet die gedurende ten minste zeven jaar beroepsactiviteiten hebben uitgeoefend waarbij een voldoende ervaring werd opgedaan op het vlak van accountancy of fiscaliteit;13° aan de Raad voorstellen formuleren over de nadere regels van het bekwaamheidsexamen en het bekwaamheidsexamen organiseren;14° aan de Raad de goedkeuringen in individuele gevallen van verlenging of opschorting van de stageduur ter bevestiging voorleggen, in overeenstemming met artikel 13, § 1 van de wet;15° aan de Raad advies verstrekken of voorstellen formuleren over alle aangelegenheden betreffende de stage, de organisatie ervan en de stagiairs. § 2. In de uitoefening van haar opdrachten opgesomd in paragraaf 1 kan de stagecommissie alle nuttige inlichtingen opvragen bij de stagemeester of de stagiair teneinde zich ervan te vergewissen dat de stage beantwoordt aan de voorschriften die voortvloeien uit dit besluit. Zij kan eveneens de stagemeesters en de stagiairs uitnodigen om voor haar te verschijnen. Voornoemde bevoegdheden kunnen door de stagecommissie worden opgedragen aan een of meerdere van haar leden. HOOFDSTUK 1 0. - SLOTBEPALINGEN

Art. 77.Opgeheven worden: 1° het koninklijk besluit van 8 april 2003 betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent; 2° het koninklijk besluit van 10 oktober 2014 betreffende de diploma's van de kandidaat-accountants en de kandidaat-belastingconsulenten en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van artikel 17 van de wet van 15 januari 2014 houdende diverse bepalingen inzake K.M.O.'s.

Art. 78.Voor de toepassing van de artikelen 6, 22, 61, 62 en 70 worden ook als jaren van inschrijving in het openbaar register van het Instituut in aanmerking genomen, de jaren van inschrijving: 1° op het tableau bepaald in artikel 5 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen op de lijst van de accountants wanneer een inschrijving in het openbaar register met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant wordt gevraagd;2° op het tableau bepaald in artikel 5 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen wanneer een inschrijving in het openbaar register met de hoedanigheid van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur wordt gevraagd;3° op de tableaus bedoeld in artikel 5 of 45/1 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen wanneer een inschrijving in het openbaar register met de hoedanigheid van accountant of fiscaal accountant eveneens toegelaten is. Wanneer de artikelen 6, 22, 61, 62 en 70 eveneens de inschrijving in het openbaar register toelaten van personen die hun activiteiten uitoefenen binnen een arbeidsovereenkomst of een door de overheid bezoldigde betrekking, worden de jaren van inschrijving op de tableaus bedoeld in artikel 5 of 45/1 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, eveneens in aanmerking genomen.

Art. 79.In afwijking van artikel 32 kan een stageovereenkomst waarop het koninklijk besluit van 8 april 2003 betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent van toepassing was, niet worden beëindigd wanneer de in artikel 26 van het bovenvermeld koninklijk besluit van 8 april 2003 bedoelde proefperiode is verstreken, behalve met onderlinge overeenstemming tussen de partijen of om een gerechtvaardigde reden, die door de stagecommissie wordt beoordeeld, nadat de partijen zijn gehoord of althans naar behoren zijn opgeroepen.

Art. 80.§ 1. Om de tenuitvoerlegging van artikel 124, § 2, van de wet mogelijk te maken, blijven de bepalingen van de volgende regelgevende teksten met betrekking tot de stage van toepassing op de stagiairs die vóór de inwerkingtreding van de wet zijn ingeschreven op de lijst van stagiairs van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten bedoeld in de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen: 1° het koninklijk besluit van 27 september 2015 betreffende het programma, de voorwaarden en de examenjury voor het praktisch bekwaamheidsexamen van de "erkende boekhouders" en "erkende boekhouders-fiscalisten";2° het stagereglement van 10 april 2015 van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten, met uitzondering van de bepalingen betreffende de toelating tot de stage;3° de richtlijnen betreffende de stagemeester en de stagiair, uitgevaardigd om de regels voorzien in 1° en 2° te verduidelijken. § 2. Overeenkomstig artikel 124, § 2, van de wet wordt de in paragraaf 1 bedoelde stagiair die de stage met succes afrondt, echter als (intern) accountant in het openbaar register ingeschreven indien hij op grond van de voormelde reglementaire teksten zou ingeschreven zijn geweest als "boekhouder" of als (intern) fiscaal accountant indien hij op grond van de voormelde reglementaire teksten zou ingeschreven zijn geweest als "boekhouder-fiscalist". De stagiair die bij de inwerkingtreding van de wet nog niet ingeschreven was op de in paragraaf 1 bedoelde lijst van stagiairs, wordt niet meer tot deze stage toegelaten en kan de toelating tot de stage van gecertificeerd accountant of gecertificeerd belastingadviseur enkel vragen volgens de voorwaarden vastgelegd in de wet of krachtens dit besluit. § 3. Uitsluitend met het oog op de overgangsmaatregel blijven de organen die krachtens deze regelingen bevoegd waren voor de organisatie en het verloop van de stage bevoegd voor de organisatie en het opvolgen van de stage van de stagiairs bedoeld in paragraaf 1. Het koninklijk besluit van 28 november 2018 tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten blijft op hen van toepassing. Deze organen mogen de in paragraaf 1 bedoelde regelgevende teksten niet meer wijzigen.

Art. 81.Dit besluit treedt in werking op 30 september 2020.

Art. 82.De minister bevoegd voor Middenstand en de minister bevoegd voor Economie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 september 2020.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Middenstand, D. DUCARME De Minister van Economie, N. MUYLLE

^