Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 januari 1998
gepubliceerd op 20 februari 1998

Koninklijk besluit houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen voor pleziervaartuigen

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
1998014020
pub.
20/02/1998
prom.
12/01/1998
ELI
eli/besluit/1998/01/12/1998014020/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

12 JANUARI 1998. Koninklijk besluit houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen voor pleziervaartuigen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap, goedgekeurd bij de wet van 2 december 1957, inzonderheid op het artikel 100 A;

Gelet op de richtlijn 94/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten met betrekking tot pleziervaartuigen;

Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid der schepen, inzonderheid op het artikel 3, § 1, 4°;

Overwegende dat de gewestregeringen zijn betrokken bij het ontwerpen van dit besluit;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat artikel 13 van de richtlijn 94/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 1994 bepaalt dat de Lid-Staten zorg dragen voor aanneming en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om uiterlijk op 16 december 1995 aan de richtlijn te voldoen en dat de Lid-Staten deze bepalingen toepassen vanaf 16 juni 1996; dat een laattijdige implementatie van de richtlijn nadelige gevolgen kan hebben en reeds heeft voor de concurrentiepositie van de Belgische werven voor het bouwen van jachten en voor de tewerkstelling in deze sector;

Op de voordracht van Onze Minister van Vervoer, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "pleziervaartuig" : ieder voor sport- en vrijetijdsdoeleinden bedoeld vaartuig, ongeacht het type of de wijze van voortstuwing, met een romplengte van 2,5 tot 24 meter, gemeten volgens de desbetreffende geharmoniseerde normen;het feit dat hetzelfde vaartuig kan worden gebruikt voor de verhuur of voor pleziervaartcursussen belet niet dat het onder de werkingssfeer van dit besluit valt, wanneer het voor recreatiedoeleinden in de handel wordt gebracht; 2° "onderdelen" : de losse en gemonteerde onderdelen, zoals vermeld in bijlage II van dit besluit;3° "de Minister" : de Minister die de Maritieme Zaken en de Scheepvaart in zijn bevoegdheid heeft; De pleziervaartuigen vermeld onder 1° worden voor het vaststellen van de veiligheidseisen ingedeeld in vier categorieën volgens bijlage I van dit besluit. § 2. Dit besluit is van toepassing op pleziervaartuigen, op gedeeltelijk afgebouwde pleziervaartuigen en op onderdelen. § 3. Dit besluit is niet van toepassing op : 1° wedstrijdboten, met inbegrip van roeiwedstrijdboten en boten voor roei-instructie die als zodanig door de fabrikant zijn bestempeld;2° kano's en kajaks, gondels en waterfietsen;3° zeilplanken;4° motorzeilplanken, individuele motorvaartuigen en andere soortgelijke vaartuigen;5° originelen en individuele replica's van vóór 1950 ontworpen historische vaartuigen, die hoofdzakelijk met de oorspronkelijke materialen zijn gebouwd en die als zodanig door de fabrikant zijn bestempeld;6° experimentele vaartuigen, voor zover zij niet nadien op de Belgische markt worden gebracht;7° voor persoonlijk gebruik gebouwde vaartuigen, voor zover zij nadien gedurende een periode van vijf jaar niet op de Belgische markt worden gebracht;8° vaartuigen die specifiek bestemd zijn om te worden bemand en passagiers te vervoeren voor commerciële doeleinden ongeacht het aantal passagiers;9° duikboten;10° luchtkussenvaartuigen;11° draagvleugelboten. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor het in de handel brengen en het in bedrijf stellen van pleziervaartuigen en onderdelen

Art. 2.§ 1. Om de pleziervaartuigen en onderdelen rechtsgeldig in de handel te brengen en in bedrijf te stellen, moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden : 1° de pleziervaartuigen en onderdelen moeten voldoen aan de essentiële eisen inzake veiligheid, vermeld in bijlage I van dit besluit;2° de pleziervaartuigen en onderdelen hebben het voorwerp uitgemaakt van een onderzoek volgens de procedures vermeld in artikel 3;3° de pleziervaartuigen en onderdelen zijn voorzien van de in artikel 8 vermelde CE-markering van overeenstemming. Van pleziervaartuigen en onderdelen gebouwd volgens een nationale norm van een Lid-Staat van de Europese Unie die de omzetting is van een geharmoniseerde norm, waarvan de referentie in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen is gepubliceerd, en die één of meer essentiële veiligheidsvoorschriften omvat, wordt aangenomen dat ze voldoen aan de in bijlage I van dit besluit vermelde essentiële eisen inzake veiligheid.

De referenties van de Belgische normen die de omzetting zijn van de betrokken geharmoniseerde normen worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. § 2. Gedeeltelijk afgebouwde pleziervaartuigen mogen enkel op de markt worden gebracht als de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, dan wel de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen, in overeenstemming met bijlage III, a), van dit besluit verklaart dat het vaartuig bestemd is om door anderen te worden afgebouwd. § 3. De onderdelen mogen slechts in de handel worden gebracht en in bedrijf worden gesteld indien zij vergezeld zijn van de in bijlage III, b), van dit besluit bedoelde verklaring dat zij bestemd zijn om te worden ingebouwd in een pleziervaartuig. § 4. Op beurzen, tentoonstellingen en demonstraties mogen pleziervaartuigen en onderdelen worden tentoongesteld die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit besluit als met een zichtbaar teken duidelijk is aangegeven dat de pleziervaartuigen en onderdelen er niet mee in overeenstemming zijn en niet in de handel, noch in bedrijf kunnen worden gesteld voordat ze door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde ermee in overeenstemming zijn gebracht. HOOFDSTUK III. - Overeenstemmingsprocedure

Art. 3.Vooraleer de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde de pleziervaartuigen en onderdelen in de handel brengt, volgt hij de volgende procedures voor de diverse categorieën vaartuigontwerpen A, B, C en D als bedoeld in bijlage I, punt 1, van dit besluit : Voor de ontwerpcategorieën A en B : 1° voor vaartuigen met een romplengte van minder dan 12 meter : de interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis) als bedoeld in bijlage VI van dit besluit;2° voor vaartuigen met een romplengte van 12 tot en met 24 meter : het in bijlage VII van dit besluit bedoelde "EG-typeonderzoek" (module B), gevolgd door de in bijlage VIII van dit besluit bedoelde procedure van overeenstemming met het type (module C), dan wel één van de volgende modules : B + D, of B + F, of G, of H. Voor ontwerpcategorie C : 1° voor vaartuigen met een romplengte van 2,5 tot 12 meter : a) indien conform de geharmoniseerde normen betreffende de punten 3.2 en 3.3 van bijlage I van dit besluit : de interne fabricagecontrole (module A) als bedoeld in bijlage V van dit besluit; b) indien niet conform de geharmoniseerde normen betreffende de punten 3.2 en 3.3 van bijlage I van dit besluit : de interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis) als bedoeld in bijlage VI van dit besluit; 2° voor vaartuigen met een romplengte van 12 tot en met 24 meter : het in bijlage VII van dit besluit bedoelde "EG-typeonderzoek" (module B), gevolgd door de in bijlage VIII van dit besluit bedoelde procedure van overeenstemming met het type (module C), dan wel één van de volgende modules : B + D, of B + F, of G, of H. Voor ontwerpcategorie D : voor vaartuigen met een romplengte van 2,5 tot en met 24 meter : de interne fabricagecontrole (module A) als bedoeld in bijlage V van dit besluit.

Voor in bijlage II van dit besluit bedoelde onderdelen, één van de volgende modules : B + C, of B + D, of B + F, of G, of H.

Art. 4.Wanneer de pleziervaartuigen en onderdelen onderworpen zijn aan andere besluiten voortvloeiend uit communautaire richtlijnen die op andere aspecten betrekking hebben en die voorzien in het aanbrengen van de CE-markering geeft de in artikel 8 bedoelde CE-markering in deze gevallen aan dat de pleziervaartuigen en onderdelen ook worden geacht te voldoen aan de eisen van deze andere besluiten.

Indien echter in een of meer van deze besluiten gedurende een overgangsperiode de fabrikant de keuze van de toe te passen regeling wordt gelaten, geeft de CE-markering alleen aan dat aan de voorschriften van de door de fabrikant toegepaste besluiten is voldaan. In dat geval moeten de in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de richtlijnen welke door de toegepaste besluiten worden omgezet, worden vermeld op de vereiste documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die bij deze pleziervaartuigen en onderdelen zijn gevoegd. HOOFDSTUK IV. - Aangemelde instanties

Art. 5.Op basis van de in bijlage XIV van dit besluit bedoelde criteria erkent de Minister de instanties, aangemelde instanties genoemd, die gemachtigd zijn voor de uitvoering van de in artikel 3 bedoelde overeenstemmingsbeoordeling.

Om deze erkenning te bekomen, richten de instanties hun aanvraag tot de Minister. Bij de aanvraag dienen de stukken gevoegd waaruit blijkt dat de in bijlage XIV van dit besluit opgesomde criteria strikt worden nageleefd.

Art. 6.§ 1. De erkenningsaanvraag wordt onderzocht door het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart. Dit onderzoek is gesteund op de bij het aanvraagdossier gevoegde stukken alsook op elk nodig geacht onderzoek ter plaatse.

Indien het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart een gunstig advies uitbrengt, neemt de Minister een beslissing waarbij de erkenning al dan niet wordt verleend. Deze beslissing wordt bij ter post aangetekende brief en met opgave van de redenen medegedeeld aan de instantie. § 2. Indien het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart over een aanvraag tot erkenning een ongunstig advies uitbrengt, wordt dit met opgave van de redenen, bij een ter post aangetekende brief medegedeeld aan de betrokken instantie.

De instantie beschikt over dertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de brief om aan het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart haar bezwaren mede te delen. De ter post aangetekende brief wordt geacht ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte van de brief ter post.

Na onderzoek van deze bezwaren en eventueel bijkomend onderzoek door het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart neemt de Minister een beslissing waarbij de erkenning al dan niet wordt verleend. Deze beslissing wordt bij ter post aangetekende brief en met opgave van de redenen medegedeeld aan de instantie. § 3. De Minister notificeert de beslissing tot erkenning aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen en aan de bevoegde autoriteiten van de andere Lid-Staten. Tevens deelt Hij mede met welke specifieke taken deze instanties belast zijn, alsmede hun identificatienummer.

Art. 7.§ 1. Wanneer een erkende instantie niet meer voldoet aan de in bijlage XIV van dit besluit bedoelde criteria, kan de Minister de erkenning intrekken.

Deze beslissing wordt, met opgave van de redenen, aan de betrokken aangemelde instantie medegedeeld bij een ter post aangetekende brief. § 2. De aangemelde instantie beschikt over dertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de brief om aan de Minister haar bezwaren kenbaar te maken.

Na onderzoek van deze bezwaren en een eventueel bijkomend onderzoek wordt de beslissing in kwestie, door de Minister met een ter post aangetekende brief en met opgave van de redenen, bevestigd of vernietigd. § 3. De Minister notificeert de beslissing tot intrekking der erkenning aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen en aan de bevoegde autoriteiten van de andere Lid-Staten. HOOFDSTUK V. - CE-markering

Art. 8.De CE-markering van overeenstemming bestaat uit de initialen CE in de grafische vorm waarvan het model in bijlage IV van dit besluit is afgebeeld.

Art. 9.De CE-markering moet zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar worden aangebracht op de pleziervaartuigen of op de onderdelen, en/of op hun verpakking en gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de in de bijlagen VI, IX, X, XI en XII van dit besluit bedoelde procedures.

Op de pleziervaartuigen en onderdelen mogen geen markeringen worden aangebracht die derden kunnen misleiden omtrent de betekenis of de grafische vorm van de CE-markering. Op de pleziervaartuigen en onderdelen mogen andere markeringen worden aangebracht op voorwaarde dat de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd. HOOFDSTUK VI Toezichtsbepalingen en bijzondere maatregelen

Art. 10.Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie wordt het toezicht op de bepalingen van dit besluit uitgeoefend door de ambtenaren van de dienst van de zeevaartinspectie, de waterschouten en de ambtenaren van de zeevaartpolitie.

Art. 11.Onverminderd artikel 12 houdt elke vaststelling door een in artikel 10 bedoelde ambtenaar dat de CE-markering ten onrechte is aangebracht voor de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde de verplichting in het pleziervaartuig of de onderdelen in overeenstemming te brengen met de bepalingen inzake de CE-markering.

Indien de tekortkoming blijft bestaan, worden overeenkomstig de procedure van artikel 12 alle nodige maatregelen getroffen om het bewuste pleziervaartuig of de onderdelen uit de handel te nemen, of om het in de handel brengen of het in bedrijf stellen ervan te verbieden, dan wel te beperken.

Art. 12.§ 1. Indien de door artikel 10 bedoelde ambtenaren vaststellen dat de van een CE-markering voorziene pleziervaartuigen en/of onderdelen een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid, neemt de Minister of zijn gemachtigde alle dienstige voorlopige maatregelen om deze uit de handel te nemen, of om het in de handel brengen of het in bedrijf stellen ervan te verbieden, dan wel te beperken.

De Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen onverwijld van de genomen maatregel in kennis en vermeldt tevens de redenen van deze beslissing zoals bepaald in vorig lid. § 2. De dienstige voorlopige maatregelen blijven van kracht totdat de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde hun ongegrondheid hebben aangetoond of tot de Commissie van de Europese Gemeenschappen beslist tot opheffing. § 3. Elke beslissing tot het beperken van het in de handel brengen en het in gebruik nemen van pleziervaartuigen of onderdelen, wordt behoorlijk gemotiveerd en zo spoedig mogelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht. § 4. Er wordt een commissie ingesteld die tot taak heeft op vraag van de Minister of op vraag van de door artikel 10 bedoelde ambtenaren advies te verstrekken over elk onderwerp dat betrekking heeft op de toepassing van § 1 van dit artikel.

De commissie is samengesteld uit : 1° een ambtenaar met minstens rang 15 van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart, die voorzitter is;2° de districtshoofden van de dienst van de zeevaartinspectie;3° een secretaris, aangewezen door de directeur-generaal van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 13.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 16 juni 1996.

Tot 16 juni 1998 wordt het in de handel brengen en het in bedrijf stellen van pleziervaartuigen en onderdelen toegelaten zonder te voldoen aan de bepalingen van dit besluit.

Art. 14.Onze Minister van Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage I Essentiële veiligheidseisen met betrekking tot het ontwerp en de bouw van pleziervaartuigen 1. Categorieën vaartuigontwerpen volgens het vaargebied Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Definities A.Oceaan : ontworpen voor lange reizen, van voornamelijk zelfstandig opererende vaartuigen, waarbij de windkracht meer dan 8 (op de schaal van Beaufort) kan bedragen en de karakteristieke golfhoogte meer dan 4 meter.

B. Zee : ontworpen voor zeereizen bij een mogelijke windkracht tot en met 8 en een mogelijke karakteristieke golfhoogte tot en met 4 meter.

C. Kust : ontworpen voor de vaart in kustwateren, grote baaien, riviermondingen, meren en rivieren bij een mogelijke windkracht tot en met 6 en een mogelijke karakteristieke golfhoogte tot en met 2 meter.

D. Beschut : ontworpen voor de vaart op kleine meren, rivieren en kanalen bij een mogelijke windkracht tot en met 4 en een mogelijke karakteristieke golfhoogte tot en met 0,5 meter.

De vaartuigen van elke categorie moeten zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat zij met betrekking tot de stabiliteit, het drijfvermogen en de andere in deze bijlage genoemde essentiële veiligheidseisen de aan deze parameters verbonden eisen kunnen doorstaan en goed bestuurbaar zijn. 2. Algemene eisen. De in artikel 1, paragraaf 2 van het besluit bedoelde producten dienen te beantwoorden aan de essentiële eisen voor zover deze erop van toepassing zijn. 2.1. Identificatie van de romp.

Op ieder vaartuig moet een rompidentificatienummer zijn aangebracht dat de volgende gegevens omvat : - fabriekscode, - land van fabricage, - individueel serienummer, - jaar van productie, - modeljaar.

In de betreffende geharmoniseerde norm worden deze eisen nader gepreciseerd. 2.2. Plaatje van de bouwer.

Op ieder vaartuig moet behalve het rompidentificatienummer nog een afzonderlijk, permanent bevestigd plaatje worden aangebracht met de volgende gegevens : - naam van de fabrikant, - CE-markering (zie bijlage IV), - categorie bootontwerp overeenkomstig punt 1, - door de fabrikant aanbevolen maximale belasting overeenkomstig punt 3.6., - door de fabrikant aanbevolen aantal personen aan boord tijdens het varen, waarop de boot berekend is. 2.3. Beveiliging tegen overboord vallen en voorzieningen om weer aan boord te kunnen komen.

Afhankelijk van de ontwerpcategorie dient het vaartuig zo ontworpen te zijn dat het risico van overboord vallen zo klein mogelijk is en men gemakkelijk weer aan boord kan komen. 2.4. Zicht vanaf de hoofdstuurstand.

Op motorboten moet de stuurman vanuit de hoofdstuurstand, onder normale gebruiksomstandigheden (snelheid en belasting), een goed zicht hebben op 360°. 2.5. Handleiding.

Elk vaartuig moet voorzien zijn van een handleiding opgesteld in de officiële talen van België. Deze handleiding moet met name de aandacht vestigen op risico's van brand en van het volstromen met water en de in de punten 2.2., 3.6. en 4. genoemde informatie bevatten, alsmede het leeggewicht vermelden van het vaartuig, uitgedrukt in kilogram. 3. Eisen ten aanzien van integriteit en constructie 3.1. Structuur.

De keuze en combinatie van materialen en de constructie moeten garanderen dat het vaartuig in alle opzichten sterk genoeg is.

Er wordt in het bijzonder gelet op de ontwerpcategorie van punt 1 en de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting bedoeld in punt 3.6. 3.2. Stabiliteit en vrijboord.

Het vaartuig moet, rekening houdend met de ontwerpcategorie van punt 1 en met de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting bedoeld in punt 3.6., voldoende stabiliteit en vrijboord hebben. 3.3. Drijfvermogen en reserve-drijfvermogen.

De constructie van het vaartuig moet zodanig zijn dat het drijfvermogen is afgesteld op de ontwerpcategorie van punt 1 en de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting bedoeld in punt 3.6.

Alle van leefruimte voorziene meerrompsvaartuigen dienen zodanig te worden ontworpen dat zij over voldoende drijfvermogen beschikken om in omgeslagen stand te blijven drijven.

Vaartuigen van minder dan 6 meter moeten voorzien zijn van een passend reserve-drijfvermogen om het overeenkomstig zijn ontwerpcategorie gebruikte vaartuig in volgelopen toestand drijvende te houden. 3.4. Openingen in romp, dek en bovenbouw.

Openingen in romp, dek(ken) en bovenbouw mogen in gesloten stand geen afbreuk doen aan de structurele integriteit en de weer- en windbestendigheid van het vaartuig.

Ramen, patrijspoorten, deuren en luikafdekkingen moeten bestand zijn tegen de waterdruk die op de plaats waar zij zich bevinden te verwachten valt, alsmede tegen de puntbelastingen die door het gewicht van zich aan dek bevindende personen wordt uitgeoefend. Voor de inwaartse of uitwaartse doorvoer van water door de romp heen bestemde huiddoorvoeren die zich bevinden onder de waterlijn die correspondeert met de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting als bedoeld in punt 3.6., dienen te zijn uitgerust met gemakkelijk toegankelijke afsluiters. 3.5. Vollopen.

Alle vaartuigen moeten zo ontworpen zijn dat de kans op zinken zo gering mogelijk is.

Daarbij dient bijzondere aandacht te worden besteed aan : - kuipen en bunnen, die zelflozend moeten zijn of voorzien moeten zijn van andere middelen om het water uit het inwendige van de boot te houden, - ventilatievoorzieningen, - het verwijderen van water met doeltreffende pompen of andere middelen. 3.6. Door de fabrikant aanbevolen maximale belasting.

De door de fabrikant aanbevolen maximale belasting (brandstof, water, proviand, diverse uitrusting en personen) (uitgedrukt in kilogram) waarvoor de boot ontworpen is en die op het plaatje van de bouwer vermeld moet worden, wordt vastgesteld al naar gelang van de ontwerpcategorie (punt 1), de stabiliteit en het vrijboord (punt 3.2.), alsmede het drijfvermogen en het reserve-drijfvermogen (punt 3.3.). 3.7. Bergplaats voor reddingsvlot.

Alle vaartuigen van de ontwerpcategorieën A en B, alsmede de vaartuigen van de ontwerpcategorieën C en D die een romplengte hebben van meer dan 6 meter, dienen te beschikken over een of meer bergplaatsen voor een reddingsvlot dat (reddingsvlotten die) groot genoeg is (zijn) voor het aantal personen waarvoor het vaartuig bestemd is. Deze bergplaats(en) moet(en) te allen tijde gemakkelijk toegankelijk zijn. 3.8. Ontsnappingsweg.

Alle van leefruimte voorziene meerrompsvaartuigen van meer dan 12 meter lang moeten voorzien zijn van in geval van omslaan bruikbare ontsnappingswegen.

Alle van leefruimte voorziene vaartuigen moeten voorzien zijn van in geval van brand bruikbare ontsnappingswegen. 3.9. Ankeren, afmeren en slepen.

Alle vaartuigen moeten, rekening houdend met de ontwerpcategorie waartoe zij behoren en hun kenmerken, zijn uitgerust met een of meer versterkte aangrijpingspunten of andere middelen om de krachten die optreden bij ankeren, afmeren en slepen veilig te doorstaan. 4. Stuureigenschappen. De fabrikant draagt er zorg voor dat de stuureigenschappen van het vaartuig bevredigend zijn bij gebruik van de krachtigste motor waarvoor de boot ontworpen en gebouwd is. Voor alle motoren van pleziervaartuigen dient het maximumvermogen overeenkomstig de geharmoniseerde norm in de handleiding te worden aangegeven. 5. Eisen met betrekking tot de inrichting 5.1. Motor en motorruimte. 5.1.1. Binnenboordmotor.

Alle binnenboordmotoren moeten in een gesloten en van de leefruimte afgescheiden compartiment zijn geplaatst en zodanig geïnstalleerd zijn dat het gevaar van brand of uitbreiding van brand en de gevaren van giftige rook, warmte, lawaai of trillingen in de leefruimte tot een minimum beperkt blijven.

Onderdelen en accessoires van de motor die frequente controle en onderhoudsbeurten nodig hebben, moeten gemakkelijk toegankelijk zijn.

De isolatiematerialen in de motorruimtes moeten onbrandbaar zijn. 5.1.2. Ventilatie.

De motorruimte moet geventileerd zijn. Bij alle ventilatieopeningen moet instroming van water in de motorruimte voorkomen worden. 5.1.3. Niet-ingesloten delen.

Bewegende of hete delen van de motor die persoonlijk letsel kunnen veroorzaken, moeten doeltreffend worden afgeschermd, tenzij de motor zich onder een kap of binnen de eigen omhulling bevindt. 5.1.4. Starten van buitenboordmotoren.

Alle vaartuigen met buitenboordmotoren moeten een inrichting hebben die het starten van de motor in ingeschakelde toestand verhindert, behalve : a) wanneer de motor een statische stuwkracht van minder dan 500 N levert;b) wanneer de motor voorzien is van een blokkeerinrichting van de gashendel die de statische stuwkracht op het moment van het starten van de motor beperkt tot 500 N. 5.2. Brandstofsysteem. 5.2.1. Algemeen.

De voorzieningen en installaties voor het vullen, de opslag, de ontluchting en de toevoer van brandstof moeten zo zijn ontworpen en aangebracht dat het brand- en explosiegevaar tot een minimum beperkt wordt. 5.2.2. Brandstoftanks.

De brandstoftanks, -buizen en -slangen moeten worden vastgemaakt en worden gescheiden van of beschermd tegen iedere veel warmte producerende bron. Het materiaal waaruit de tanks bestaan en de constructie ervan moeten zijn afgestemd op hun capaciteit en het soort brandstof. Alle ruimten waarin tanks staan opgesteld moeten geventileerd worden.

Vloeibare brandstof met een vlampunt van minder dan 55° C moet worden bewaard in tanks die geen deel uitmaken van de romp en : a) van de motorkamer en van iedere andere ontvlammingsbron afgesloten zijn;b) van de leefruimte afgesloten zijn. Vloeibare brandstof met een vlampunt dat gelijk is aan of hoger is dan 55° C mag worden bewaard in tanks die een integrerend deel van de romp vormen. 5.3. Elektrisch systeem.

De elektrische systemen moeten zo zijn ontworpen en geïnstalleerd dat een goede bediening van het vaartuig onder normale bedrijfsomstandigheden gegarandeerd is en dat het gevaar voor brand en elektrische schokken tot een minimum wordt beperkt.

Alle door accu's gevoede stroomkringen moeten tegen overbelasting en kortsluiting worden beveiligd, uitgezonderd de stroomkringen voor het starten van de motor.

Er moet voor ventilatie worden gezorgd, ten einde de opeenhoping van eventuele door accu's geproduceerde gassen te voorkomen. De accu's moeten stevig bevestigd en tegen inkomend water beschermd worden. 5.4. Besturingssysteem. 5.4.1. Algemeen.

Het ontwerp, de constructie en de installatie van de besturingssystemen moeten zodanig zijn dat stuurbelastingen onder voorziene bedrijfsomstandigheden hiermee overgebracht kunnen worden. 5.4.2. Noodvoorzieningen.

Zeilboten en met één binnenboordmotor uitgeruste motorboten waarvan het roer op afstand bediend wordt, moeten uitgerust zijn met een noodvoorziening waarmee het vaartuig bij beperkte snelheid kan worden bestuurd. 5.5. Gassysteem.

Gassystemen voor huishoudelijk gebruik moeten van het type met dampafvoer zijn en zo zijn ontworpen en geïnstalleerd dat gaslekken en ontploffingsgevaar vermeden worden en zij moeten op gaslekken getest kunnen worden.

Materialen en onderdelen moeten geschikt zijn voor het gebruikte soort gas en bestand zijn tegen de belastingen en invloeden waaraan zij op het water blootstaan.

Ieder toestel moet zijn uitgerust met een beveiliging die bij wegvallen van de vlam de gastoevoer naar alle branders afsluit. Ieder gassysteem moet het gas toegevoerd krijgen via een afzonderlijke leiding van het distributiesysteem en ieder toestel moet voorzien zijn van een afzonderlijke afsluiter. Er moet voor voldoende ventilatie worden gezorgd om te voorkomen dat men wordt blootgesteld aan de gevaren die zijn verbonden aan gaslekken en verbrandingsproducten.

Ieder vaartuig met een vast gassysteem moet uitgerust zijn met een compartiment voor de opslag van alle gasflessen. Dit compartiment moet afgesloten zijn van de leefruimte, uitsluitend van buitenaf toegankelijk zijn en naar buiten toe geventileerd, zodat vrijkomend gas naar buiten toe kan wegstromen. Elk vast gassysteem moet na installatie getest worden. 5.6. Brandbeveiliging. 5.6.1. Algemeen.

Bij de uitrusting en de indeling van het vaartuig moet rekening gehouden worden met het gevaar voor ontstaan en uitbreiding van brand.

Er moet speciaal gelet worden op de omgeving van apparaten met een open vlam, hete zones en motoren en hulpapparaten, overlooppijpen van olie en brandstof en onbedekte olie- en brandstofbuizen. Vermeden moet worden dat boven hete zones van machines elektrische bedrading wordt aangebracht. 5.6.2. Brandblusapparatuur.

Het vaartuig dient geleverd te worden met op het brandgevaar afgestemde brandblusapparatuur.

De motorruimten van benzinemotoren moeten beschermd worden met een blussysteem dat in geval van brand gebruikt kan worden zonder dat de ruimte geopend hoeft te worden. Indien er draagbare brandblussers zijn aangebracht, moeten zij toegankelijk zijn en één daarvan moet zo zijn geplaatst dat hij gemakkelijk bereikbaar is vanuit de hoofdstuurstand van het vaartuig. 5.7. Navigatielichten.

Wanneer navigatielichten worden aangebracht moeten deze voor pleziervaartuigen van de categorieën A, B en C voldoen aan de voorschriften van de bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee van 1972 en latere wijzigingen, of voor pleziervaartuigen van categorie D, aan de CEVNI-voorschriften. 5.8. Het voorkomen van lozing.

Vaartuigen moeten zo gebouwd zijn dat verontreinigende stoffen (olie, brandstof, enz.) niet per ongeluk overboord kunnen raken.

Vaartuigen waarin toiletten zijn aangebracht, dienen te beschikken over : a) reservoirs;b) installaties waarin tijdelijk reservoirs kunnen worden aangebracht in zones of voor gebruiksdoeleinden waar de lozing van menselijk afval aan beperkingen is onderworpen. Bovendien moeten door de romp aangelegde afvoerbuizen zijn voorzien van afsluitbare kleppen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage II Onderdelen 1. Vonkafschermingsvoorzieningen voor binnenboordmotoren en buitenboordmotoren ("sterndrive").2. Beveiliging tegen starten in ingeschakelde toestand voor buitenboordmotoren.3. Stuurwielen, stuurmechanismen en bekabeling.4. Brandstoftanks en -buizen.5. Gefabriceerde luiken en patrijspoorten. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage III Verklaring van de fabrikant of van zijn in de gemeenschap gevestigde gemachtigde of van de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen (artikel 2, §§ 2 en 3 van het besluit) a) De in artikel 2, § 2 van het besluit (gedeeltelijk afgebouwde vaartuigen), bedoelde verklaring van de fabrikant, van zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of van de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen, behelst de volgende gegevens : - naam en adres van de fabrikant; - naam en adres van de in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde van de fabrikant of, in voorkomend geval, van de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen; - een beschrijving van de gedeeltelijk afgebouwde boot; - een verklaring dat de gedeeltelijk afgebouwde boot bestemd is om door anderen te worden afgebouwd en dat hij voldoet aan de essentiële eisen die in dit constructiestadium van toepassing zijn. b) De in artikel 2, § 3 van het besluit (losse en gemonteerde onderdelen), bedoelde verklaring van de fabrikant, van zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of van de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen, behelst de volgende gegevens : - naam en adres van de fabrikant; - naam en adres van de in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde van de fabrikant of, in voorkomend geval, van de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen; - een beschrijving van de losse en gemonteerde onderdelen; - een verklaring dat de losse of gemonteerde onderdelen voldoen aan de desbetreffende essentiële eisen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage IV CE-markering De CE-markering van overeenstemming bestaat uit de letters CE in de volgende grafische vorm : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bij verkleining of vergroting van de markering moeten de verhoudingen van bovenstaande gegradueerde afbeelding in acht worden genomen.

De onderscheiden onderdelen van de CE-markering moeten nagenoeg dezelfde hoogte hebben, die minimaal 5 millimeter bedraagt.

De CE-markering wordt gevolgd door het identificatienummer van de aangemelde instantie, indien deze een rol speelt in de fase van de productiecontrole, alsmede de laatste twee cijfers van het jaar waarin de CE-markering is aangebracht.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage V Interne fabricagecontrole (module A) 1. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde die voldoet aan de in punt 2 genoemde verplichtingen, garandeert en verklaart dat de betrokken apparaten voldoen aan de eisen van het besluit die daarop van toepassing zijn.De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gemachtigde brengt op ieder product de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. 2. De fabrikant stelt de in punt 3 beschreven technische documentatie samen;de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde houdt deze gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product voor controledoeleinden ter beschikking van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart.

Indien noch de fabrikant noch zijn gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, is de persoon die met het in de handel brengen van het apparaat in de Gemeenschap is belast, degene die de technische documentatie ter beschikking moet houden. 3. Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het apparaat in overeenstemming is met de eisen van het besluit.Voor zover dat voor deze beoordeling nodig is, dient de technische documentatie tevens inzicht te verschaffen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het product (zie bijlage XIII). 4. De fabrikant of zijn gemachtigde bewaart samen met de technische documentatie een afschrift van de verklaring van overeenstemming.5. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de vervaardigde producten in overeenstemming zijn met de in punt 2 bedoelde technische documentatie en met de eisen van het besluit die op die producten van toepassing zijn. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage VI Interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis, optie 1) Deze module komt overeen met module A opgenomen in bijlage V, aangevuld met de volgende aanvullende bepalingen : Met betrekking tot een of meer vaartuigen die representatief zijn voor de productie van de fabrikant worden een of meer van de volgende proeven, daarmee gelijkstaande berekeningen of controles uitgevoerd door de fabrikant of voor zijn rekening : - stabiliteitsproef volgens punt 3.2. van de essentiële eisen; - beproeving van het drijfvermogen als omschreven in punt 3.3. van de essentiële eisen.

Deze proeven, berekeningen of controles worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie. De fabrikant brengt onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie tijdens het fabricageproces het identificatienummer van die instantie aan.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage VII EG-Typeonderzoek (module B) 1. Een aangemelde instantie stelt vast en verklaart dat een representatief exemplaar van de betrokken productie voldoet aan de desbetreffende bepalingen van het besluit.2. De aanvraag om een EG-typeonderzoek wordt door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde ingediend bij een aangemelde instantie van zijn keuze. De aanvraag omvat : - naam en adres van de fabrikant, alsmede naam en adres van de gemachtigde indien de aanvraag door laatstgenoemde wordt ingediend; - een schriftelijke verklaring dat er geen gelijkluidende aanvraag is ingediend bij een andere aangemelde instantie; - de technische documentatie als omschreven in punt 3.

De aanvrager stelt een voor de betrokken productie representatief exemplaar, dat hierna "type" (*) wordt genoemd, ter beschikking van de aangemelde instantie. De aangemelde instantie kan om meer exemplaren verzoeken indien dit nodig is voor het keuringsprogramma. 3. Op basis van de technische documentatie moet beoordeeld kunnen worden of het product in overeenstemming is met de eisen van het besluit.Voor zover dat voor deze beoordeling nodig is, dient de technische documentatie inzicht te verschaffen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het product (zie bijlage XIII). 4. De aangemelde instantie. 4.1. bestudeert de technische documentatie, controleert of het type in overeenstemming daarmee vervaardigd is en identificeert de onderdelen die ontworpen zijn overeenkomstig de relevante bepalingen van de in artikel 2, § 1, van het besluit bedoelde normen, alsook de onderdelen die zijn ontworpen zonder dat de desbetreffende bepalingen van die normen in acht werden genomen; 4.2. verricht of geeft opdracht tot het verrichten van de passende controles en de noodzakelijke proeven om na te gaan of de door de fabrikant gekozen oplossingen aan de essentiële eisen van het besluit voldoen, ingeval de in artikel 2, § 1, van het besluit bedoelde normen niet zijn toegepast; 4.3. verricht of geeft opdracht tot het verrichten van de passende controles en de noodzakelijke proeven om, ingeval de fabrikant heeft besloten de desbetreffende normen toe te passen, na te gaan of deze ook werkelijk zijn toegepast; 4.4. stelt in overleg met de aanvrager de plaats vast waar de noodzakelijke controles en proeven zullen worden uitgevoerd. 5. Indien het type voldoet aan de bepalingen van het besluit, verstrekt de aangemelde instantie een certificaat van "EG"typeonderzoek aan de aanvrager.Het certificaat bevat naam en adres van de fabrikant, de conclusies van de controle, de voorwaarden voor de geldigheid van het certificaat en de noodzakelijke gegevens voor de identificatie van het goedgekeurde type.

Een lijst van de belangrijke onderdelen van de technische documentatie wordt als bijlage bij het certificaat gevoegd en een afschrift daarvan wordt door de aangemelde instantie bewaard.

Indien aan de fabrikant een typecertificaat wordt geweigerd, dan geeft de aangemelde instantie de gedetailleerde redenen van deze weigering op. 6. De aangemelde instantie die in het bezit is van de technische documentatie betreffende het certificaat van EG-typeonderzoek, wordt door de aanvrager in kennis gesteld van alle in het goedgekeurde product aangebrachte wijzigingen;voor de betrokken wijzigingen moet aanvullende goedkeuring worden verleend indien zij van invloed kunnen zijn op de overeenstemming met de essentiële eisen of de voor het product voorgeschreven gebruiksomstandigheden. Deze aanvullende goedkeuring wordt gegeven in de vorm van een aanvulling op het oorspronkelijke certificaat van "EG"typeonderzoek. 7. Iedere aangemelde instantie deelt aan de andere aangemelde instanties een overzicht mee van de verstrekte en ingetrokken certificaten van "EG"typeonderzoek en bijbehorende aanvullingen.8. De overige aangemelde instanties kunnen afschriften van de certificaten van "EG"typeonderzoek en/of de aanvullingen krijgen.De bijlagen bij de certificaten worden ter beschikking van de overige aangemelde instanties gehouden. 9. Gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product bewaart de fabrikant of zijn gemachtigde naast de technische documentatie ook een afschrift van het certificaat van EG-typeonderzoek en van de aanvullingen daarop. Indien noch de fabrikant noch zijn gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, is de persoon die met het in de handel brengen van het product in de Gemeenschap is belast, degene die de technische documentatie ter beschikking moet houden.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage VIII Overeenstemming met het type (module C) 1. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde garandeert en verklaart dat de betrokken producten in overeenstemming zijn met het type beschreven in het certificaat van "EG"typeonderzoek en voldoen aan de eisen van dit besluit die op die producten van toepassing zijn.De fabrikant brengt op ieder product de "CE"markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op (zie bijlage XV). 2. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de vervaardigde producten in overeenstemming zijn met het type beschreven in het certificaat van "EG"typeonderzoek en met de desbetreffende eisen van dit besluit.3. Gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product bewaart de fabrikant of zijn gemachtigde een afschrift van de verklaring van overeenstemming. Indien noch de fabrikant noch zijn gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, is de persoon die met het in de handel brengen van het product in de Gemeenschap is belast, degene die de technische documentatie ter beschikking moet houden (zie bijlage XIII).

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage IX Productiekwaliteitsborging (module D) 1. De fabrikant die aan de eisen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de betrokken producten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek.De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op ieder product de "CE"markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op (zie bijlage XV). De CE-markering gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die is belast met het toezicht als omschreven in punt 4. 2. De fabrikant hanteert een goedgekeurd productiekwaliteitssysteem, verricht een eindproductcontrole en proeven met het afgewerkte product, als omschreven in punt 3, en is onderworpen aan toezicht, als omschreven in punt 4.3. Kwaliteitssysteem. 3.1. De fabrikant dient voor de betrokken producten bij een aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag om beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

Deze aanvraag omvat : - alle relevante informatie voor de bedoelde categorie producten; - de documentatie over het kwaliteitssysteem ; - in voorkomend geval, de technische documentatie over het goedgekeurde type (zie bijlage XIII) en een afschrift van het certificaat van EG-typeonderzoek. 3.2. Het kwaliteitssysteem moet waarborgen dat de producten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van "EG"typeonderzoek en met de desbetreffende eisen van het besluit.

Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, eisen en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden aangegeven in een documentatie van schriftelijk vastgelegde maatregelen, procedures en instructies. Deze documentatie over het kwaliteitssysteem dient ervoor te zorgen dat de kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -dossiers door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd.

Zij dient met name een behoorlijke beschrijving te bevatten van : - de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot de productkwaliteit; - de fabricageprocessen, de kwaliteitscontrole- en kwaliteitsborgingstechnieken, alsmede de in dat verband systematisch toe te passen technieken en maatregelen; - de onderzoeken en proeven die vóór, tijdens en na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat zal gebeuren; - de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.; - de middelen om controle uit te oefenen op de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem. 3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2. bedoelde eisen. Zij veronderstelt dat aan deze eisen wordt voldaan wanneer het gaat om kwaliteitssytemen waarbij de desbetreffende geharmoniseerde norm wordt toegepast.

Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient ervaring te hebben met het beoordelen van de producttechnologie in kwestie. De beoordelingsprocedure omvat een evaluatiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusie van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en ervoor te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, wordt door de fabrikant of zijn gemachtigde op de hoogte gebracht van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2. bedoelde eisen dan wel of een nieuwe beoordeling is vereist.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusie van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 4. Toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie. 4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem. 4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de controle-, beproevings- en opslagruimtes en verstrekt haar alle nodige informatie, met name : - de documentatie over het kwaliteitssysteem, - de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz. 4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast en bezorgt de fabrikant een controleverslag. 4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van die goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen; zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voor zover van toepassing, een keuringsverslag. 5. De fabrikant houdt gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product de volgende gegevens ter beschikking van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart : - de in punt 3.1., tweede alinea, tweede streepje, bedoelde documentatie; - de in punt 3.4., tweede alinea, bedoelde aanpassingen; - de in punt 3.4., laatste alinea, en in de punten 4.3. en 4.4. bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie. 6. Iedere aangemelde instantie stelt de andere aangemelde instanties in kennis van de ter zake dienende informatie over afgifte en intrekking van kwaliteitssysteemgoedkeuringen. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage X Productkeuring (module F) 1. In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde garandeert en verklaart dat de aan de bepalingen van punt 3 onderworpen producten in overeenstemming zijn met het type beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek en voldoen aan de desbetreffende eisen van dit besluit.2. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de producten in overeenstemming zijn met het type beschreven in het certificaat van "EG" typeonderzoek en met de eisen van het besluit die op die producten van toepassing zijn. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op elk product de "CE" markering aan en stelt een verklaring van overeenstemming op (zie bijlage XV). 3. De aangemelde instantie verricht passende onderzoeken en proeven ten einde via onderzoek en beproeving van ieder afzonderlijk product zoals aangegeven in punt 4 dan wel via onderzoek en beproeving op statistische basis, na te gaan of het product in overeenstemming is met de eisen van het besluit. 3bis. De fabrikant of zijn gemachtigde bewaart gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product een afschrift van de verklaring van overeenstemming. 4. Keuring door onderzoek en beproeving van ieder afzonderlijk product. 4.1. Alle producten worden afzonderlijk onderzocht en er worden passende proeven als omschreven in de in artikel 2, § 1, van het besluit bedoelde relevante norm(en) of daarmee gelijkstaande proeven verricht, ten einde na te gaan of zij in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van "EG" typeonderzoek en met de desbetreffende eisen van het besluit. 4.2. De aangemelde instantie brengt op ieder goedgekeurd product haar identificatienummer aan of laat dit doen; tevens stelt zij ten aanzien van de verrichte proeven een schriftelijk certificaat van overeenstemming op. 4.3. De fabrikant of zijn gemachtigde moet in staat zijn de certificaten van overeenstemming van de aangemelde instantie over te leggen indien daarom wordt verzocht. 5. Statistische keuring. 5.1. De fabrikant biedt zijn producten aan in de vorm van homogene partijen en neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces de homogeniteit van iedere geproduceerde partij waarborgt. 5.2. Alle producten moeten voor keuring in de vorm van homogene partijen beschikbaar zijn. Van iedere partij wordt een willekeurig monster genomen. De producten in een monster worden afzonderlijk onderzocht en er worden passende proeven als omschreven in de in artikel 2, § 1, van het besluit bedoelde relevante norm(en) of daarmee gelijkstaande proeven uitgevoerd, ten einde de overeenstemming met de desbetreffende eisen van het besluit te controleren en te bepalen of de partij wordt goed- dan wel afgekeurd. 5.3. Bij de statistische procedure wordt gebruik gemaakt van de volgende elementen : - de toe te passen statistische methode, - het bemonsteringsschema met de karakteristieke werkwijze. 5.4. Indien een partij wordt goedgekeurd, brengt de aangemelde instantie op ieder product haar identificatienummer aan of laat dit doen; tevens stelt zij ten aanzien van de verrichte proeven een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. Alle producten van de partij mogen in de handel worden gebracht, behalve de producten van het monster die niet in overeenstemming worden bevonden.

Indien een partij wordt afgekeurd, neemt de bevoegde aangemelde instantie passende maatregelen om te voorkomen dat die partij in de handel wordt gebracht. Ingeval het vaak voorkomt dat partijen worden afgekeurd, kan de aangemelde instantie de statistische keuring staken.

De fabrikant mag onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie tijdens het fabricageproces het identificatienummer van die instantie aanbrengen. 5.5. De fabrikant of zijn gemachtigde moet in staat zijn de certificaten van overeenstemming van de aangemelde instantie over te leggen, indien daarom wordt verzocht.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage XI. EENHEIDSKEURING (module G) 1. In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant garandeert en verklaart dat het betrokken product waarvoor het in punt 2 bedoelde certificaat is afgegeven, in overeenstemming is met de eisen van het besluit die op die producten van toepassing zijn.De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op het product de CE-markering aan en stelt een verklaring van overeenstemming op (zie bijlage XV). 2. De aangemelde instantie onderzoekt het product en voert passende proeven als omschreven in de in artikel 2 § 1, van het besluit bedoelde relevante norm(en) of daarmee gelijkstaande proeven uit ten einde de overeenstemming van het product met de desbetreffende eisen van dit besluit te controleren. De aangemelde instantie brengt haar identificatienummer op het goedgekeurde product aan of laat dit doen; tevens stelt zij ten aanzien van de verrichte proeven een certificaat van overeenstemming op. 3. Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het product in overeenstemming is met de eisen van het besluit en moet inzicht kunnen worden verkregen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het product (zie bijlage Xlll). Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage XII VOLLEDIGE KWALITEITSBORGING (module H) 1. In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant die aan de eisen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de betrokken producten voldoen aan de eisen van het besluit die op die producten van toepassing zijn.De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op ieder product de "CE" markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op (zie bijlage XV). De "CE" marketing gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die is belast met het toezicht als omschreven in punt 4. 2. De fabrikant hanteert een goedgekeurd kwaliteitssysteem voor ontwerp, fabricage, eindproductcontrole en keuring als omschreven in punt 3 en is onderworpen aan het toezicht omschreven in punt 4.3. Kwaliteitssysteem. 3.1. De fabrikant dient bij een aangemelde instantie een aanvraag voor beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

Deze aanvraag omvat : - alle relevante informatie voor de bedoelde categorie producten; - de documentatie over het kwaliteitssysteem. 3.2. Het kwaliteitssysteem moet waarborgen dat de producten in overeenstemming zijn met de eisen van het besluit die daarop van toepassing zijn.

Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, eisen en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden aangegeven in een documentatie van schriftelijk vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies.

Deze documentatie over het kwaliteitssysteem dient ervoor te zorgen dat de kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -rapporten door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd Zij dient met name een behoorlijke inschrijving te bevatten van : - de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot ontwerp- en productkwaliteit; - de technische ontwerp-specificaties, met inbegrip van de normen die worden toegepast en, indien de in artikel 2, § 1, van het besluit bedoelde normen niet volledig worden toegepast, de middelen die zullen worden aangewend om te waarborgen dat wordt voldaan aan de fundamentele eisen van het besluit die op de producten van toepassing zijn; - de controle- en keuringstechnieken voor het ontwerp, de procédés en systematische maatregelen die zullen worden toegepast bij het ontwerpen van de producten die onder de bedoelde productcategorie vallen; - de daarbij gebruikte fabricage-, kwaliteitscontrole- en kwaliteitsborgingstechnieken en procédés en de in dat verband systematisch toe te passen maatregelen; - de onderzoeken en proeven die voor, tijdens en na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat zal gebeuren; - de kwaliteitsdossiers, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.; - de middelen om controle uit te oefenen op het bereiken van de vereiste ontwerp- en productkwaliteit en de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem. 3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2. bedoelde eisen. Zij veronderstelt dat aan deze eisen wordt voldaan wanneer het gaat om kwaliteitssystemen waarbij de desbetreffende geharmoniseerde norm (EN 29001) wordt toegepast. Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient, als assessor, ervaring te hebben met het beoordelen van de technologie in kwestie.

De beoordelingsprocedure omvat een inspectiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en ervoor te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, wordt door de fabrikant of zijn gemachtigde op de hoogte gebracht van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2. bedoelde eisen dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusie van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 4. "EG" toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie. 4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem. 4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de ontwerp-, fabricage-, controle-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name : - de documentatie over het kwaliteitssysteem; - de kwaliteitsdossiers die in het kader van het ontwerp-gedeelte van het kwaliteitssysteem moeten worden opgemaakt, zoals resultaten van analyses, berekeningen, keuringen, enz.; - de kwaliteitsdossiers, die in het kader van het fabricagegedeelte van het kwaliteitssysteem moeten worden opgemaakt, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz. 4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast en bezorgt de fabrikant een controleverslag. 4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigd bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen. Zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voor zover van toepassing, een keuringsverslag. 5. De fabrikant houdt gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product de volgende gegevens ter beschikking van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart : - de in punt 3.1., tweede alinea, tweede streepje, bedoelde documentatie; - de in punt 3.4., tweede alinea, bedoelde aanpassingen; - de in punt 3.4, laatste alinea, en in de punten 4.3 en 4.4. bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie. 6. Iedere aangemelde instantie stelt de andere aangemelde instanties in kennis van de ter zake dienende informatie over afgifte en intrekking van kwaliteitssysteemgoedkeuringen. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage XIII DOOR DE FABRIKANT GELEVERDE TECHNISCHE DOCUMENTATIE De in de bijlagen V, VII, VIII, IX en XI bedoelde technische documentatie moet de middelen aangeven die door de fabrikant zijn gebruikt om te garanderen dat de onderdelen of vaartuigen aan de toepasselijke essentiële eisen voldoen of alle relevante gegevens ter zake bevatten.

De technische documentatie moet inzicht geven in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het product en het ook mogelijk maken te beoordelen of aan de eisen van het besluit is voldaan.

De technische documentatie omvat, voor zover dat voor de beoordeling noodzakelijk is : - een algemene beschrijving van het product, - ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema's van delen, onderdelen, leidingen, enz., - beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde rekeningen en schema's en van de werking van het product, - een lijst van de in artikel 2, § 1, van het besluit bedoelde normen die geheel of gedeeltelijk zijn toegepast en een beschrijving van de oplossingen die zijn gekozen om aan de essentiële eisen van het besluit te voldoen ingeval de in artikel 2, § 1, van het besluit bedoelde normen niet zijn toegepast, - de resultaten van de verrichte berekeningen voor het ontwerp, van de onderzoeken, enz., - de keuringsrapporten of de berekeningen, met name betreffende de stabiliteit volgens punt 3.2. van de essentiële eisen en het drijfvermogen volgens punt 3.3. van de essentiële eisen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage XIV MINIMUMCRITERIA VOOR AANWIJZING VAN DE AAN TE MELDEN INSTANTIES 1. De instantie, de directeur daarvan en het met de keuring belaste personeel mogen niet de ontwerper, de fabrikant, de leverancier of de installateur zijn van de onderdelen of vaartuigen die zij keuren, noch de gemachtigde van een der genoemde personen.Zij mogen bij het ontwerpen, de bouw, de verkoop of het onderhoud van deze onderdelen of vaartuigen noch rechtstreeks noch als gemachtigde optreden. Een eventuele uitwisseling van technische informatie tussen fabrikant en instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten. 2. De instantie en het personeel dat met de keuringen is belast, dienen de keuring uit te voeren met de grootste mate van beroepsintegriteit en technische bekwaamheid;zij dienen vrij te zijn van elke pressie en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling of de uitslagen van hun keuring kan bemvloeden, inzonderheid van personen of groepen van personen die bij de resultaten van de keuring belang hebben. 3. De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige middelen om de met de uitvoering van de keuringen verbonden technische en administratieve taken naar behoren te vervullen;tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor bijzondere keuringen. 4. Het personeel dat met de keuringen is belast dient : - een goede technische en beroepsopleiding te hebben genoten; - een behoorlijke kennis te bezitten van de voorschriften betreffende de keuringen die het verricht en voldoende ervaring met deze keuringen te hebben; - de vereiste bekwaamheid te bezitten om op grond van de verrichte keuringen certificaten, processen-verbaal en rapporten op te stellen. 5. De onafhankelijkheid van het personeel dat met de keuringen is belast dient te zijn gewaarborgd.De bezoldiging van de functionarissen mag niet afhangen van het aantal keuringen dat zij verrichten, noch van de uitslag van deze keuringen. 6. De instantie dient een verzekering tegen burgerlijke aansprakelijkheid te sluiten.7. Het personeel van de instantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit of van de bepalingen van intern recht die daaraan uitvoering geven, ter kennis is gekomen (behalve tegenover het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart). Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN

Bijlage XV Schriftelijke verklaring van overeenstemming 1. De schriftelijke verklaring van overeenstemming met de bepalingen van het besluit vergezelt : - het pleziervaartuig en wordt bij de handleiding (bijlage I, punt 2.5.) gevoegd; - de onderdelen als bedoeld in bijlage II. 2. De schriftelijke verklaring van overeenstemming behelst de volgende gegevens (1) : - naam en adres van de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (2); - beschrijving van het pleziervaartuig (3); - verwijzing naar de desbetreffende geharmoniseerde normen die zijn toegepast of verwijzing naar de kenmerken waarop de verklaring van overeenstemming betrekking heeft; - in voorkomend geval, referentie van het door een aangemelde instantie afgegeven certificaat van "EG"typeonderzoek; - in voorkomend geval, naam en adres van de aangemelde instantie; - identiteit van de ondertekenaar die bevoegd is om de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde te binden.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 12 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Vervoer, M. DAERDEN Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^