Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 januari 2000
gepubliceerd op 15 februari 2000

Koninklijk besluit houdende regeling van het zeegeld van het varend personeel van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
2000014025
pub.
15/02/2000
prom.
12/01/2000
ELI
eli/besluit/2000/01/12/2000014025/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 JANUARI 2000. - Koninklijk besluit houdende regeling van het zeegeld van het varend personeel van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, inzonderheid artikel 37, 3°;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries, laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van 2 maart 1989;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 augustus 1976 houdende regeling van het zeegeld van het varend personeel van het Bestuur van het Zeewezen en van de Binnenvaart, gewijzigd bij koninklijk besluit van 12 juli 1990;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 30 maart 1993;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 24 maart 1994;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 24 maart 1994;

Gelet op het protocol van 20 december 1994 waarin de conclusies van de onderhandeling binnen het Sectorcomité VI « Verkeer, Infrastructuur en Gebouwen » worden vermeld;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Zeegeld, waarvan het bedrag is vermeld in kolom II van de onderstaande tabel, wordt toegekend aan de personeelsleden van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart, die titularis zijn van een graad opgenomen in kolom I van deze tabel, of die de eraan verbonden functies uitoefenen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 2.Het zeegeld waarvan het bedrag in artikel 1 is bepaald, wordt één maal per kalenderdag toegekend voor elk verblijf, hetzij op zee, zeewaarts buiten de koppen van de staketsels van de thuishaven, hetzij in een vreemde haven aan boord van een eenheid van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart of in het kader van de overeenkomst van dienstverlening tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart, in verband met het ter beschikking stellen van politievaartuigen, aan boord van een eenheid van de Administratie Waterinfrastructuur en Zeewezen, Bestuur Zeewezen of aan boord van elke eenheid die met een politionele of controle-opdracht wordt belast.

Wanneer per kalenderdag of per periode van 24 uur verschillende van de in het eerste lid vermelde prestaties worden verricht, dan wordt slechts één prestatie aangerekend waaraan het zeegeldbedrag is verbonden.

Art. 3.De personeelsleden die zeegeld ontvangen komen niet in aanmerking voor de vergoedingen wegens verblijfkosten bepaald in het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries.

Art. 4.Wanneer aan boord van het vaartuig de maaltijd ten laste van de Schatkist wordt verschaft, dan wordt het bedrag bepaald in kolom II van de tabel van artikel 1, verminderd met een bedrag dat gelijk is aan de in geld uitgedrukte werkelijke waarde van het verstrekte voedsel.

De directeur-generaal van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart stelt het bedrag vast van de waarde van het verstrekte voedsel.

Art. 5.Het in artikel 1 bedoeld zeegeld wordt tot het beloop van een jaarlijks gemiddeld bedrag van 68 500 frank in aanmerking genomen voor de berekening van het pensioen.

Art. 6.Tijdens hun verwijdering van de dienst op zee, indien deze verwijdering het gevolg is van een arbeidsongeval, ontvangen de personeelsleden zeegeld.

Gedurende deze afwezigheid is het bedrag van het zeegeld, toegekend per kalenderdag, gelijk aan 1/365e van het jaarlijks gemiddeld bedrag van het zeegeld dat in aanmerking komt voor het berekenen van het pensioen.

Art. 7.Het in artikel 1 bepaalde bedrag is gekoppeld aan de schommelingen van het algmeen indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

Te dien einde wordt dit bedrag gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.

Art. 8.Bij de aanpassing van de weddeschalen van het varend personeel, wordt het bedrag bepaald in artikel 1, geldig vanaf 1 november 1990, verhoogd of verlaagd met een coëfficiënt die verkregen wordt door de som van de conventionele gemiddelden van de nieuwe schalen van alle graden waarvoor zeegeld wordt toegekend te delen door de som van de conventionele gemiddelden van de basisschalen van dezelfde graden.

Voor de berekening van elke coëfficiënt worden de delen van hondersten van een punt afgerond op het naasthoogste honderdste.

Het conventioneel gemiddelde van een schaal wordt verkregen door de som van het minimum en het maximum van die schaal te delen door twee.

De basisschalen zijn de weddeschalen van het varend personeel van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart die van toepassing zijn vanaf 1 november 1990.

Art. 9.Het koninklijk besluit van 18 augustus 1976 houdende regeling van het zeegeld van het varend personeel van het Bestuur van het Zeewezen en van de Binnenvaart, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 juli 1990, wordt opgeheven voor wat de personeelsleden betreft behorende tot het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur.

Art. 10.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1990.

Art. 11.Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 januari 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE

^