Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 januari 2007
gepubliceerd op 20 februari 2007

Koninklijk besluit betreffende de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2007022157
pub.
20/02/2007
prom.
12/01/2007
ELI
eli/besluit/2007/01/12/2007022157/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID

(Deze tekst annuleert en vervangt de tekst gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 23 januari 2007, op bladzijde 2994 tot en met 2998.)


12 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het hierbij gevoegd ontwerp van koninklijk besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit voor te leggen, herneemt meerdere bepalingen die vermeld zijn in het koninklijk besluit van 15 december 2003 houdende uitvoering van de artikelen 44, § 2, en 50, § 1, van de programmawet (I) van 24 december 2002, in verband met de bijdrage voor het aanvullend pensioen van zelfstandigen en de omzetting van het kapitaal in rente.

Het betreft enerzijds de minimale en maximale bijdragevoeten, het in aanmerking te nemen plafond en de wijze waarop de bijdragen worden berekend bij het begin of de hervatting van de beroepsactiviteit en anderzijds de de berekeningsmodaliteiten voor de omzetting van het kapitaal in rente, overeenkomstig respectievelijk de artikelen 44, § 2 en 50, § 1, van titel II, hoofdstuk 1, Afdeling 4 van de programmawet (I) van 24 december 2002, hierna « WAPZ » genoemd.

Het ontwerp strekt er tevens toe om regels op te leggen inzake transparantie en informatie die gelijkaardig zijn aan deze die betrekking hebben op het aanvullend pensioen van de loontrekkenden.

Deze bepalingen zijn genomen met toepassing van artikel 80 van de WAPZ, zoals gewijzigd door artikel 200 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen, hierna « WIBP » genoemd.

Ten slotte treden de bepalingen van de WIBP die de WAPZ wijzigen, in werking door dit ontwerp.

Het ontwerp viseert alle pensioeninstellingen die pensioenovereenkomsten aanbieden aan zelfstandigen overeenkomstig de WAPZ. Het betreft de verzekeringsondernemingen en de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, hierna « IBP » genoemd.

Het ontwerp houdt rekening met de Richtlijn 2003/41/EG van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, hierna « Richtlijn » genoemd.

Artikelsgewijze bespreking HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit artikel heeft als bedoeling om het toepassingsgebied te beperken tot de pensioeninstellingen, met name de IBP en de verzekeringsondernemingen, welke het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen aanbieden. HOOFDSTUK II. - Bijdrage

Artikel 2.Dit artikel herneemt het vroegere artikel 1 van het voormeld koninklijk besluit van 15 december 2003, mits enkele formele aanpassingen. Dit artikel hernam grotendeels het stelsel van het koninklijk besluit van 19 december 1990 houdende uitvoering van artikel 52bis, §§ 2 en 2bis, van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.

Het voert artikel 44, § 2, van de WAPZ uit inzake de grenzen van de bijdragen.

De minimumbijdrage wordt vastgesteld op 100 euro. De maximumbijdrage is het beroepsinkomen van de zelfstandige vermenigvuldigd met het percentage bepaald in artikel 44, § 2 van de WAPZ, zijnde op dit ogenblik 8,17 %. Het inkomen waarvan sprake is dat zoals bedoeld in artikel 11, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen met, als maximum, twee derde van het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit.

Ter herinnering kan erop worden gewezen dat met het oog op de controle van de fiscaal gunstige opbouw van het aanvullend pensioen, de sociale verzekeringskassen de betaling van de wettelijke bijdragen moeten attesteren en de pensioeninstellingen de betaling van de gestorte bijdragen.

Paragraaf 2 voorziet in regels die toelaten om het beroepsinkomen te bepalen dat in aanmerking wordt genomen in geval van aanvang of hervatting van de beroepsactiviteit. Het betreft ofwel het inkomen dat als basis dient voor de berekeningen van de bijdragen voor de sociale zekerheid van de zelfstandigen, ofwel, op aanvraag van de zelfstandige, het minimum inkomen bedoeld in § 1 van dit artikel, met name het inkomen bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid van het voormeld koninklijk besluit nr. 38. § 3 stelt dat de bijdragen uiterlijk op 31 december van het lopende jaar moeten zijn vereffend en dat er na die datum verval van recht is. HOOFDSTUK III. - Omzetting van het kapitaal in rente

Artikel 3.Dit artikel herneemt het vroegere artikel 2 van het voormeld koninklijk besluit van 15 december 2003, mits enkele formele aanpassingen. § 1 bepaalt dat, wanneer de aangeslotene, of, in geval van overlijden, zijn rechthebbenden, overeenkomstig artikel 50, § 1, van de programmawet van 21 december 2002 de omzetting van het kapitaal in rente vragen, de gebruikte actualisatieregels geen resultaat mogen opleveren dat kleiner is dan het resultaat dat men zou verkrijgen met de Belgische prospectieve sterftetafels opgesteld door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het Federaal Planbureau en met de in de pensioenovereenkomst bepaalde laatste rentevoet voor de kapitalisatie van de bijdragen voor het rustpensioen.

Wanneer de pensioenovereenkomst niet in een technische rentevoet hoger dan 0 %, voorziet (zoals bijvoorbeeld producten van tak 23), moet voor de omzetting een rentevoet van minstens 0 % worden gebruikt. Het is immers logisch dat voor wat betreft de toegepaste rentevoeten, de gestorte bijdragen van de aangeslotene op dezelfde wijze worden behandeld vóór als na de pensionering. Herinneren we eraan dat de rentevoet die impliciet voorvloeit uit artikel 47, tweede lid (waarborg op de stortingen) gelijk is aan 0 %.

Met het oog op transparantie dient de aangeslotene of, in geval van overlijden, zijn rechthebbenden, meegedeeld te worden dat het mogelijk is dat een andere pensioeninstelling betere voorwaarden aanbiedt voor wat betreft de omzetting. § 2 bepaalt dat op het einde van elk boekjaar, de aangeslotene in voorkomend geval geniet van een winstdeelneming van ten minste 60 % van de technisch-financiële resultatenrekening en die pro rata verdeeld is met de rekenkundige gemiddelden van de vestigingskapitalen van elke rente zoals die bestond bij het begin en het einde van het boekjaar.

In verband met het laatse lid van § 2 wordt er aan herinnerd dat de Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen, krachtens artikel 61, § 1, tweede lid van de WAPZ, steeds de mogelijkheid heeft om uit eigen beweging een advies te geven. § 3 verduidelijkt dat indien de aangeslotenen of, in geval van overlijden, zijn rechthebbenden, opteren voor de omzetting in rente, de pensioeninstelling het vestigingskapitaal van de rente kan overdragen naar een pensioeninstelling die de regels bedoeld in § 1 en § 2 eerbiedigt. De andere instelling is niet verplicht om deze overdracht te aanvaarden. HOOFDSTUK IV. - Transparantie Dit hoofdstuk omvat de verplichtingen inzake transparantie die worden opgelegd aan de pensioeninstellingen die pensioenovereenkosmten in de zin van de WAPZ aanbieden.

Hiervoor werd inspiratie gezocht in de bepalingen inzake transparantie voorzien in het koninklijk besluit van 5 april 1995 betreffende de activiteiten van de pensioenkassen bedoeld in artikel 2, § 3, 4° van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, in het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, hierna genoemd « algemeen reglement », in het besluit van 7 mei 2000 betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen, in het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, hierna genoemd « besluit leven », en in de richtlijn.

Daardoor zou het kunnen dat voor de verzekeringsondernemingen, bepaalde regels van het ontwerp een overbodige herhaling zijn van bepaalde regels van de voormelde koninklijke besluiten.

In tegenstelling tot de pensioeninstellingen die pensioenverbintenissen beheren in de zin van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, hebben de pensioeninstellingen die pensioenovereenkomsten aanbieden niet noodzakelijk een inrichter waarop beroep gedaan wordt in geval van financiële moeilijkheden. Passende regels inzake transparantie zijn daarom heel belangrijk.

De noodzaak tot transparantie wordt belangrijker indien de zelfstandige zijn keuze alleen dient te maken en rechtstreeks blootgesteld wordt aan de eventuele financiële gevolgen ervan. De zelfstandige kan slechts een weloverwogen keuze maken inzake de pensioeninstelling waarbij een aanvullend pensioen samengesteld wordt wanneer hij beschikt over voldoende informatie en in het bijzonder over het type van verbintenis, de aangeboden voordelen, de kostenstructuur.

Artikel 4.De regels inzake transparantie van de WAPZ sluiten aan bij deze van dit ontwerp, bijvoorbeeld deze van de artikelen 44 en 46 van de WAPZ of artikel 49, § 2 van de WAPZ betreffende de voorwaarden voor het voorschot of de inpandgeving.

Artikel 5.Dit artikel herneemt de inlichtingen die de pensioeninstelling aan de kandidaat-aangeslotenen dient te verstrekken alvorens zij de pensioenovereenkomst onderschrijft.

Dit artikel is in ruime mate gebaseerd op artikel 15, §§ 1 en 2 van het algemeen reglement en op artikel 8, § 1 van het besluit leven.

Artikel 6.Dit artikel legt de voorwaarden vast die de pensioenovereenkomst dient te vervullen en de elementen die zij dient te bevatten. Het voert artikel 80 van de WAPZ zoals gewijzigd door artikel 200 van de WIBP. Dit artikel is in ruime mate gebaseerd op de artikelen 14 en 15, §§ 1 en 3, van het algemeen reglement, op artikel 17 van het voornoemde besluit van 7 mei 2000, op de artikelen 11, 4°, van de richtlijn en op de artikelen 10 en 11 van het voornoemde koninklijk besluit van 5 april 1995.

Vermits de aard van de verbintenis bepalend is voor de aangeslotenen, dient de pensioeninstelling die een middelverbintenis aangaat, in de pensioenovereenkomst en elk ander document te vermelden dat ze zich alleen verbindt om de haar toevertrouwde gelden zo goed mogelijk te beheren, zonder waarborg van om het even welk resultaat.

Artikel 7.Dit artikel behandelt het bijzonder geval van de vervanging (bij eenzelfde pensioeninstelling) of de overname (bij een nieuwe pensioeninstelling) van een pensioenovereenkomst.

Wanneer de pensioeninstelling kennis neemt van de vervanging of de overname, dient hij de aangeslotene op de hoogte te brengen van de eventuele uitsluitingen die van toepassing zijn op de nieuwe overeenkomst en niet op de oude, van de gevolgen op de afkoopwaarde, van de voordelen, inpandgevingen en hypothecair verband van de vervanging of de overname. Bovendien dient zij een vergelijking te bezorgen van de afkoopwaarden.

Dit artikel is geïnspireerd op artikel 83 van het besluit leven.

Artikel 8.Dit artikel bevat de voorwaarden die worden opgelegd aan documenten bestemd voor het publiek of voor een aanbod of publiciteit.

Het is in ruime mate gebaseerd op artikel 8, § 4, tot § 6 van het besluit leven.

Artikel 9.Dit artikel beoogt de inlichtingen met betrekking tot de winstdeelneming te specificeren, welke op grond van artikel 48 van de WAPZ aan de aangeslotenen moeten worden verstrekt.

De pensioenfiche dient de aan de pensioenovereenkomst toegekende winstdeelname voor het afgelopen jaar te vermelden. Zij vermelt eveneens de verhoging van de voordelen die het gevolg zijn van de toekenning van deze winstdeelname. HOOFDSTUK V. - Opheffingsbepaling

Artikel 10.Dit artikel behoeft geen toelichting. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Artikel 11.Dit artikel verleent aan de pensioeninstellingen een termijn tot en met 31 december 2008, voor de formele aanpassing van de overeenkomsten.

Artikel 12.Dit artikel laat de artikelen van de WIBP die de WAPZ wijzigen, in werking treden, op dezelfde datum als deze die de inwerkingtreding vastlegt van dit besluit. Het betreft meer in het bijzonder de artikelen 187 tot 200 van de WIBP, met uitzondering van deze die reeds in werking getreden zijn krachtens artikel 234 van de WIBP.

Artikel 13.Dit artikel stelt de datum van inwerkingtreding van dit besluit vast op 1 januari 2007.

Artikel 14.Dit artikel behoeft geen toelichting.

We hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, M. VERWILGHEN De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK

12 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de programmawet (I) van 24 december 2002, inzonderheid op de artikelen 44, § 2, zoals gewijzigd door de programmawetten van 22 december 2003 en van 9 juli 2004, 48, zoals gewijzigd door de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, 50 en 80, zoals gewijzigd door de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;

Gelet op de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, inzonderheid op artikel 234;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 december 2003 houdende uitvoering van de artikelen 44, § 2, en 50, § 1, van de programmawet (I) van 24 december 2002, in verband met de bijdrage voor het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen en de omzetting van het kapitaal in rente;

Gelet op het advies van de Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen van 1 december 2006;

Gelet op het advies van de Raad voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen van 4 december 2006;

Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van december 2006;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 15 december 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 15 december 2006;

Gelet op de hoogdringendheid die wordt gemotiveerd op grond van de volgende overwegingen : Overwegende dat de Richtlijn 2003/41/EG van het Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de activiteiten van en het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening ten laatste omgezet diende te zijn op 25 september 2005;

Overwegende dat de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening slechts een gedeeltelijke omzetting vormt en dat de volledige omzetting pas gerealiseerd zal zijn wanneer ook de uitvoeringsbesluiten, waaronder dit besluit, genomen zijn;

Overwegende dat de omzetting eveneens van belang is in het kader van de ontwikkeling van de financiële positie van België als activiteitszetel van instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening die op het gehele grondgebied van de Europese Economische Ruimte werkzaam zijn;

Overwegende dat het, omwille van fiscale en boekhoudkundige redenen, onder andere met betrekking tot het oprichten van de nieuwe rechtsvorm (het organisme voor de financiering van pensioenen) ingesteld door de artikelen 9 en volgende van de voornoemde wet van 27 oktober 2006, nodig is om de nieuwe bepalingen in werking te doen treden bij de aanvang van het jaar, met name op 1 januari 2007;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 41.953/1 gegeven op 20 december 2006, bij toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Economie, Onze Minister van Middenstand en Onze Minister van Pensioenen, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de pensioeninstellingen die pensioenovereenkomsten aanbieden zoals bedoeld in artikel 42, 7°, van de programmawet (I) van van 24 december 2002, hierna « de wet » genoemd. HOOFDSTUK II. - Bijdrage

Art. 2.§ 1. De bijdrage voor het aanvullend pensioen wordt vastgesteld op minimaal 100 euro per jaar ongeacht het bedrag van de beroepsinkomsten.

De bijdragevoet mag de in artikel 44, § 2, derde lid van de wet bepaalde maximumbijdragevoet niet overschrijden. Dat percentage wordt toegepast op de bij artikel 11, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen bedoelde beroepsinkomsten mits die inkomsten, geherwaardeerd overeenkomstig de bepalingen van § 3 van hetzelfde artikel, desgevallend beperkt wordt tot twee derde van het bij artikel 12, § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit beoogde inkomen. § 2. Wanneer het, ingevolge de aanvang of hervatting van een beroepswerkzaamheid, onmogelijk is de bijdrage te berekenen op basis van de bedrijfsinkomsten van het refertejaar bedoeld in artikel 11, § 2, tweede lid, van het voornoemde koninklijk besluit nr. 38, wordt deze, binnen de grenzen bedoeld bij § 1, vastgesteld op basis van het bedrijfsinkomen dat in aanmerking wordt genomen voor de bijdrageberekening in het sociaal statuut der zelfstandigen of, op aanvraag van de zelfstandige, op basis van het minimuminkomen bedoeld bij § 1. § 3. De bijdragen dienen uiterlijk op 31 december van het lopende jaar te zijn vereffend. Na deze datum is er verval van recht. HOOFDSTUK III. - Omzetting van het kapitaal in rente

Art. 3.§ 1. Wanneer de aangeslotene of, in geval van overlijden, zijn rechthebbenden, overeenkomstig artikel 50, § 1, van de wet de omzetting van het kapitaal in rente vragen, mogen de gebruikte actualisatieregels geen resultaat opleveren dat kleiner is dan het resultaat dat men zou verkrijgen met volgende elementen : 1° de Belgische prospectieve sterftetafels die worden vastgesteld door de CBFA op basis van de laatste demografische studies uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, en het Federaal Planbureau, daarbij rekening houdend met de antiselectie verbonden met de uitkering van de prestaties in de vorm van een rente; 2° de laatste technische rentevoet die gebruikt wordt in de tarifering die, overeenkomstig de pensioenovereenkomst, wordt toegepast op de bijdragen die de aangeslotene stort voor de opbouw van zijn rustpensioen. De rentevoet bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt, in voorkomend geval, beperkt tot de maximale rentevoet die wordt toegelaten door de prudentiële wetgeving die van toepassing is op het ogenblik van de omzetting.

Wanneer de tarifering niet in een rentevoet, hoger dan 0 %, voorziet, moet gebruik worden gemaakt van een rentevoet van minstens 0 % voor de omzetting. In dit geval vermeldt de pensioeninstelling in de kennisgeving bedoeld in artikel 50, § 1, derde lid van de wet, dat het mogelijk is dat een andere pensioeninstelling voordeliger voorwaarden aanbiedt voor wat betreft de omzetting.

De CBFA kan de sterftetafels bedoeld in het eerste lid, 1°, wijzigen om meer in het bijzonder rekening te houden met de laatste demografische studies bedoeld door dezelfde bepaling, na raadpleging van de Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen van Zelfstandigen. § 2. Op het einde van elk boekjaar waarvoor het saldo van de technisch-financiële resultatenrekening van de betrokken groep renteniers positief is, wordt minstens 60 % van dat saldo onder de rentegenieters verdeeld onder de vorm van een winstdeelneming. De verdeling gebeurt pro rata de rekenkundige gemiddelden van de vestigingskapitalen bij het begin en het einde van het boekjaar.

De technisch-financiële resultatenrekening wordt opgesteld, voor de groep van betrokken rentegenieters, volgens de regels vastgesteld door de CBFA. Met betrokken rentegenieters wordt het geheel van de rentegenieters bedoeld waarvan de rentes ten laste zijn van de pensioeninstelling in uitvoering van artikel 50, § 1, van de wet.

De winstdeelneming maakt het voorwerp uit van een verhoging van het vestigingskapitaal van de rente. § 3. Indien de aangeslotene of, in geval van overlijden, zijn rechthebbenden opteren voor de mogelijkheid bedoeld in § 1, kan de pensioeninstelling het kapitaal bedoeld in § 1 overdragen naar een pensioeninstelling die de regels bedoeld in de §§ 1 en 2 eerbiedigt en die de overdracht aanvaardt. HOOFDSTUK IV. - Transparantie

Art. 4.Onverminderd andere wettelijke of reglementaire bepalingen moeten de pensioeninstellingen de in dit hoofdstuk opgesomde voorschriften inzake transparantie naleven.

Alle contractuele bepalingen, gegevens en inlichtingen bedoeld in dit hoofdstuk, alsook elke wijziging die erop betrekking heeft, moeten schriftelijk, duidelijk en nauwkeurig worden geformuleerd.

Art. 5.Vóór het onderschrijven van de pensioenovereenkomst verstrekt de pensioeninstelling aan de kandidaat-aangeslotene algemene inlichtingen over de op de overeenkomst toepasselijke belastingsregeling en over de volgende gegevens : 1° de naam, het adres van de maatschappelijke zetel en de rechtsvorm van de pensioeninstelling;2° indien de pensioeninstelling enkel een middelenverbintenis aangaat, de vermelding dat ze zich alleen verbindt om de haar toevertrouwde gelden zo goed mogelijk te beheren, zonder waarborg van om het even welk resultaat;3° de regels en voorwaarden voor de onderschrijving van de pensioenovereenkomst;4° de voordelen waarop de aangeslotenen en hun rechthebbenden aanspraak kunnen maken;5° de bijdragen voor elk voordeel en/of de wijze waarop die bijdragen worden vastgesteld;6° de modaliteiten en de frequentie van de betaling van de bijdragen;7° de regels volgens dewelke het bedrag van de verworven reserves op ieder ogenblik kan worden bepaald;8° wanneer het financieel risico, met uitzondering van de waarborg bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de wet, volledig door de aangeslotene wordt gedragen, de uitdrukkelijk vermelding hiervan;9° de regels voor de bepaling van de begunstigde(n) in geval van overlijdensdekking;10° de looptijd van de pensioenovereenkomst;11° de wijze van beëindiging van de pensioenovereenkomst;12° gegevens over de kosten die ten laste van de aangeslotene zijn bij stopzetting, afkoop of reductie van de pensioenovereenkomst;13° gegevens over afkoop- en reductiewaarde;14° de modaliteiten van overdracht van reserves naar een andere pensioeninstelling;15° de wijze van berekening en toewijzing van de winstdelingen en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om van de winstdeling te kunnen genieten, in voorkomend geval met vermelding van het feit dat deze voorwaarden in de loop van de overeenkomst gewijzigd kunnen worden door de pensioeninstelling. Met betrekking tot de gegevens over de afkoop verstrekt de pensioeninstelling een tabel met de jaarlijkse evolutie van de afkoopwaarde of van de theoretische afkoopwaarde met de vermelding van de wijze waarop de afkoopvergoeding wordt berekend behalve wanneer de voordelen opgebouwd worden door niet vooraf vastgestelde jaarlijkse bijdragen.

Art. 6.De pensioenovereenkomst en de wijzigingen eraan worden aan de aangeslotene meegedeeld. De overeenkomst mag geen enkele bepaling bevatten die een inbreuk uitmaakt op de gelijkwaardigheid tussen de verbintenissen van de pensioeninstelling en de aangeslotene.

De pensioenovereenkomst herneemt minstens de gegevens die vermeld zijn in artikel 5, eerste lid.

Art. 7.§ 1. Voor het toepassen van dit artikel wordt verstaan onder : 1° « vervanging van een pensioenovereenkomst » : het sluiten van een pensioenovereenkomst die geheel of gedeeltelijk een overeenkomst vervangt, die afgekocht of gereduceerd is en die al eerder bij dezelfde pensioeninstelling was onderschreven;2° « overname van een pensioenovereenkomst » : het sluiten van een pensioenovereenkomst die geheel of gedeeltelijk een overeenkomst vervangt die afgekocht of gereduceerd is en die afgesloten werd bij een andere pensioeninstelling. § 2. De pensioeninstelling die, vóór of op het ogenblik van het sluiten van de pensioenovereenkomst, kennis heeft van de vervanging of de overname van een overeenkomst of van het voornemen van de aangeslotene om tot een dergelijke vervanging of overname over te gaan, richt aan de aangeslotene een verwittiging en vraagt er een door de aangeslotene ondertekende kopie van op, vóór het sluiten van de pensioenovereenkomst, of indien het om vooraf getekende pensioenovereenkomsten gaat, binnen dertig dagen.

De in het eerste lid bedoelde verwittiging bevat minstens de volgende elementen : 1° een herinnering aan de eventuele uitsluitingen die van toepassing zijn op die nieuwe pensioenovereenkomst en het niet of niet meer waren op de oude pensioenovereenkomst;2° de gevolgen die de gehele of gedeeltelijke vervanging of overname van een pensioenovereenkomst met zich brengt in vergelijking met de situatie vóór de genoemde vervanging of overname, voor de afkoopwaarde, de voorschotten op prestaties, de inpandgevingen van pensioenvoordelen en voor het toewijzen van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet;3° wanneer de pensioenovereenkomst die de oorspronkelijke overeenkomst vervangt, dezelfde voordelen bevat dan de oorspronkelijke pensioenovereenkomst, een vergelijking van de theoretische afkoopwaarden tussen de oude pensioenovereenkomst en de nieuwe pensioenovereenkomst, van de afsluitingsdatum van de nieuwe overeenkomst tot op de eindvervaldag. In geval van inbreuk op de bepalingen van deze paragraaf mag de aangeslotene de pensioenovereenkomst opzeggen. In dat geval stort de pensioeninstelling de betaalde bijdragen terug, verminderd met de bedragen die werden verbruikt om het risico te dekken. § 3. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing : 1° in de gevallen waarbij de vervanging of de overname meer dan drie jaar voor of na de reductie of de afkoop van de vervangen pensioenovereenkomst heeft plaatsgevonden;2° in het geval van een door de CBFA toegelaten overdracht in toepassing van artikel 74 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen of van artikel 133, § 2, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.

Art. 8.§ 1. In de documenten die voor het publiek zijn bestemd, mag de pensioeninstelling melding maken van de projecties voor de voordelen die overeenstemmen met de bepalingen van de overeenkomst of met elke andere gelijkaardige verrichting die bij wijze van voorbeeld wordt gegeven, met inachtneming van de volgende voorwaarden : 1° de pensioeninstelling vermeldt zichtbaar en nauwkeurig dat de projecties niet gewaarborgd zijn en dat de bedragen van de prestaties die eruit voorvloeien, kunnen schommelen in de tijd, afhankelijk van de economische conjunctuur en de resultaten van de pensioeninstelling;2° als de pensioeninstelling bovendien verschillende projecties gebruikt, worden deze op een zodanige manier voorgesteld dat geen enkele projectie meer kans blijkt te hebben om zich werkelijk voor te doen dan een andere. § 2. De pensioeninstelling moet in elke publiciteit of elk aanbod betreffende een pensioenovereenkomst zoals bedoeld in artikel 42, 7°, van de wet, de volgende bepalingen voorzien : 1° indien de pensioeninstelling enkel een middelenverbintenis aangaat de vermelding dat ze zich alleen verbindt om de haar toevertrouwde gelden zo goed mogelijk te beheren, zonder waarborg van om het even welk resultaat;2° bij elke verwijzing naar rendementen die in het verleden verwezenlijkt zijn, de vermelding dat deze rendementen niet gewaarborgd zijn voor de toekomst;3° wanneer het financieel risico, met uitzondering van de waarborg bedoeld in artikel 47, tweede lid van de wet, volledig door de aangeslotene wordt gedragen, de uitdrukkelijke vermelding hiervan.

Art. 9.De inlichtingen met betrekking tot de winstdeelneming die de pensioeninstellingen op grond van artikel 48 van de wet jaarlijks aan de aangeslotenen dienen te verstrekken, zijn de volgende : 1° het bedrag van de winstdeelneming dat wordt toegekend aan de pensioenovereenkomst;2° de verhoging van de voordelen als gevolg van de winstdeelneming;3° als er een winstdeelnemingspercentage wordt vermeld, de elementen waarop dat percentage van toepassing is. HOOFDSTUK V. - Opheffingsbepaling

Art. 10.Het koninklijk besluit van 15 december 2003 houdende uitvoering van de artikelen 44, § 2, en 50, § 1, van de programmawet (I) van 24 december 2002, in verband met de bijdrage voor het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen en de omzetting van het kapitaal in rente, wordt opgeheven. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 11.De pensioeninstellingen gaan over tot de formele aanpassing van de pensioenovereenkomsten en andere documenten aan de bepalingen van dit besluit, uiterlijk op 31 december 2008.

Art. 12.De artikelen 187, 190 en 193 tot 198 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening treden in werking op 1 januari 2007.

Art. 13.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007.

Art. 14.Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Economie, Onze Minister van Middenstand en Onze Minister van Pensioenen zijn, elk wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 januari 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, M. VERWILGHEN De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK

^