Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 juni 2002
gepubliceerd op 06 november 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor het faience- en het porseleinbedrijf, de sanitaire artikelen en de schuurproducten en het ceramisch aardewerk, betreffende de vormings- en arbeidsvoorwaarden 2001-2002

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002012734
pub.
06/11/2002
prom.
12/06/2002
ELI
eli/besluit/2002/06/12/2002012734/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

12 JUNI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor het faience- en het porseleinbedrijf, de sanitaire artikelen en de schuurproducten en het ceramisch aardewerk, betreffende de vormings- en arbeidsvoorwaarden 2001-2002 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het faience- en het porseleinbedrijf, de sanitaire artikelen en de schuurproducten en het ceramisch aardewerk;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor het faience- en het porseleinbedrijf, de sanitaire artikelen en de schuurproducten en het ceramisch aardewerk, betreffende de vormings- en arbeidsvoorwaarden 2001-2002.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 juni 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.

Bijlage Paritair Subcomité voor het faience- en het porseleinbedrijf, de sanitaire artikelen en de schuurproducten en het ceramisch aardewerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 2001 Vormings- en arbeidsvoorwaarden 2001-2002 (Overeenkomst geregistreerd op 6 juli 2001 onder het nummer 57825/CO/113.01) Afdeling I. - Wettelijk kader

De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst in afdeling I zijn gesloten bij toepassing van de inhoud van het interprofessioneel akkoord ondertekend op 22 december 2000 en op grond van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999).

De omrekening van de uurlonen en bedragen in BEF die van toepassing zijn voor 2001 werden in hoofdstuk XVIII omgerekend naar euro.

De minimumuurlonen worden omgezet in euro overeenkomstig de regels bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 69, nr. 70 en nr. 78, respectievelijk gesloten op 17 juli 1998, 15 december 1998 en 30 maart 2001 in de Nationale Arbeidsraad. HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het faience- en het porseleinbedrijf, de sanitaire artikelen en de schuurproducten en het ceramisch aardewerk.

Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder "werklieden" verstaan : de werklieden en de werksters. HOOFDSTUK II. - Risicogroepen Aanwending van de 0,10 pct. in 2001 en 0,10 pct. in 2002

Art. 2.De partijen komen overeen om in 2001 een percentage van 0,10 pct. van de loonsom aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan te wenden ten behoeve van het "Fonds voor bestaanszekerheid van het ceramiekbedrijf".

Dit bedrag blijft vastgesteld op 0,10 pct. in 2002. HOOFDSTUK III. - Arbeid en gezin

Art. 3.Het recht op loopbaanonderbreking wordt aan ten minste 3 pct. van de werknemers in de onderneming toegekend volgens de inhoud van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 (Belgisch Staatsblad van 8 september 1998).

Vanaf 1 januari 2002,wordt inzake loopbaanonderbreking verwezen naar de bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 22 december 2000 en zal er toepassing zijn van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van 14 februari 2001, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 13 maart 2001, in het Belgisch Staatsblad verschenen op 28 maart 2001.

Dit recht op loopbaanonderbreking en op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 moet echter in de praktijk gebracht worden in al zijn aanvaardings- en toepassingsmodaliteiten door een bedrijfscollectieve arbeidsovereenkomst die tevens de oudere wetgeving betreffende loopbaanonderbreking toepast. HOOFDSTUK IV. - Brugpensioen

Art. 4.Op basis van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad van 19 december 1974 en van de inhoud van het koninklijk besluit van 7 december 1992 (Belgisch Staatsblad van 11 december 1992), maakt het stelsel het voor een oudere werknemer (ten minste 60 jaar) mogelijk om een vervroegde uittreding te genieten.

Door deze overeenkomst wordt de leeftijd onder de 60 jaar teruggebracht tot 58 jaar door naleving van de wettelijke bepalingen terzake : - de leeftijd van 58 jaar bereikt hebben uiterlijk bij het verstrijken van de collectieve arbeidsovereenkomst; - een beroepsloopbaan vervuld hebben van 25 jaar op het einde van de collectieve arbeidsovereenkomst.

Op deze regel zijn er uitzonderingen : De leeftijd van 56 jaar wordt aan twee voorwaarden onderworpen : de ontslagen werknemer moet de leeftijd van 56 jaar bereikt hebben tijdens de geldigheidsduur van deze overeenkomst en hij moet 33 jaar beroepsverleden hebben als loontrekkende en 20 jaar bewijzen in een stelsel van nachtarbeid.

Dit recht moet echter aanvaard en in de praktijk gebracht worden in al zijn toepassingsmodaliteiten door een bedrijfscollectieve arbeidsovereenkomst. Afdeling II. - Actualisering van de sectorale arbeidsvoorwaarden

HOOFDSTUK V. - Toepassingsgebied

Art. 5.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het faience- en het porseleinbedrijf, de sanitaire artikelen en de schuurproducten en het ceramisch aardewerk.

Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder " werklieden " verstaan : de werklieden en de werksters. HOOFDSTUK VI. - Indeling van de taken

Art. 6.De taken van de in artikel 1 bedoelde werklieden worden gerangschikt in vijf categorieën voor het personeel tewerkgesteld in de fabricage en in verschillende diensten en in drie categorieën voor het geschoold onderhoudspersoneel.

Deze categorieën worden door de volgende algemene criteria bepaald : A. Fabricage en verschillende diensten Categorie 1 : leertijd van minder dan drie maanden - licht lichamelijk werk.

Categorie 2 : a) leertijd van drie tot zes maanden - licht lichamelijk werk - of b) leertijd van minder dan drie maanden - normaal lichamelijk werk. Categorie 3 : a) opleiding van minder dan drie maanden - zwaar lichamelijk werk - of b) opleiding van drie tot zes maanden - normaal lichamelijk werk - of c) opleiding van meer dan zes maanden - licht lichamelijk werk. Categorie 4 : a) opleiding van meer dan zes maanden - normaal lichamelijk werk - of b) opleiding van drie tot zes maanden - zwaar lichamelijk werk. Categorie 5 : a) opleiding van meer dan zes maanden - zwaar lichamelijk werk - of b) beroepsarbeid waarvoor de vereiste leertijd moet zijn volbracht. B. Onderhoud Categorie 1 : Halfgeschoolde onderhoudswerkman.

Werkman met een praktische ervaring en met voldoende kennis om eenvoudige of gespecialiseerde taken uit te voeren.

Categorie 2 : Geschoolde onderhoudswerkman.

Werkman met een algemene en technische vorming welke overeenstemt met het volledige leerplan van de dagvakscholen en door een beroepsopleiding in het bedrijf wordt aangevuld. Hij is houder van een einddiploma van technische beroepsopleiding A4, A3, B2 of heeft een beroepsbekwaamheid verworven welke met deze opleiding overeenkomt.

Categorie 3 : Bijzonder geschoolde onderhoudswerkman.

Werkman die bekwaam is om zeer moeilijke taken, zeer gevarieerd en eventueel heel nieuwe opdrachten volgens plans, schetsen of onderrichtingen alleen uit te voeren. De perfecte uitvoering van deze taken vereist een grondige beroepskennis welke ten minste overeenstemt met de technische beroepsopleiding van het niveau A3 of B2, aangevuld door een beroepservaring van verschillende jaren. HOOFDSTUK VII. - Minimumlonen

Art. 7.De minimumuurlonen van de werklieden van 18 jaar en ouder worden vanaf 1 mei 2001 in een arbeidstijdregeling van achtendertig uur per week als volgt vastgesteld, tegen indexcijfer 105,70, spil van de stabilisatieschijf 103,63 tot 107,81.

A. Fabricatie en verschillende diensten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Op het niveau van de ondernemingen van de sector moet het voormelde gemiddeld minimummaandinkomen worden bereikt dat is vastgesteld, zowel in de interprofessionele akkoorden als in de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in de Nationale Arbeidsraad.

Art. 8.Voor de per stuk betaalde werklieden zijn de in artikel 7 vastgestelde lonen de minima van de gemiddelde uurlonen berekend over een periode van één maand. Nochtans moeten de werklieden die verschillende taken uitoefenen in de loop van dezelfde maand, voor elk van de taken, minstens worden beloond tegen het minimumloon van elke overeenstemmende categorie, zonder enige vorm van compensatie. HOOFDSTUK VIII. - Koppeling van de lonen aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 9.De bij de artikelen 7 en 8 vastgestelde minimumuurlonen worden gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen, maandelijks, voor het Rijk, door het Ministerie van Economische Zaken vastgesteld en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Art. 10.De in de artikelen 7 en 8 bedoelde lonen stemmen op 1 mei 2001 overeen met het referentie-indexcijfer 105,70, spil van de stabilisatieschijf 103,63 tot 107,81.

Art. 11.De in artikel 9 bedoelde lonen worden gestabiliseerd per schijven van het referentie-indexcijfer, zodanig dat de hoogste of laagste grens van elke stabilisatieschijf gelijk is aan het spilindexcijfer vermenigvuldigd met of gedeeld door de constante coëfficiënt 1,02.

Indien de derde decimaal van deze bewerking gelijk is of hoger dan vijf wordt de tweede decimaal van de grens tot een hogere eenheid afgerond.

Indien zij minder dan vijf bedraagt, wordt zij weggelaten.

Art. 12.Indien het rekenkundig gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van de laatste vier maanden de grens van een stabilisatieschijf overschrijdt, wordt deze grens de spil van een nieuwe stabilisatieschijf waarvan de grenzen worden berekend zoals in artikel 9 is aangegeven.

Art. 13.Het overschrijden van de grens van een stabilisatieschijf brengt de aanpassing mede van de laatste minimumuurlonen. Deze aanpassing geschiedt bij stijging door ze te vermenigvuldigen met de coëfficiënt 1,02; bij daling door ze te delen door de coëfficiënt 1,02.

Art. 14.De loonaanpassingen treden in werking de eerste dag van de maand welke volgt op deze waarvan het rekenkundig gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van de laatste vier maanden de grens van de stabilisatieschijf overschrijdt.

Art. 15.Bij toepassing van de bepalingen van de artikelen 9 tot en met 13, wordt de volgende tabel opgemaakt vanaf 1 mei 2001 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 16.De lonen van de werklieden, die geheel of gedeeltelijk per stuk, met premies of per productie worden betaald, worden aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Hetzelfde geldt voor de uurlonen welke de minimumuurlonen werkelijk overschrijden. HOOFDSTUK IX. - Premies voor arbeid in opeenvolgende ploegen

Art. 17.Het totaal van de premies welke worden toegekend voor werk met twee ploegen bereikt ten minste 0,6706 EUR per uur.

Voor werk met drie ploegen bereikt dit totaal ten minste 1,7417 EUR per uur.

Deze premies worden vrij verdeeld over ploegen volgens op het vlak van de ondernemingen vast te stellen regels.

De uitdrukking "opeenvolgende" houdt niet in dat het gaat om ploegen met beurtwisseling.

De premies worden gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VIII van deze collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK X. - Bijkomende vergoeding bij het dubbel vakantiegeld (assimilatie als eindejaarspremie)

Art. 18.Aan de werklieden wordt een bijkomende vergoeding bij het dubbel vakantiegeld toegekend.

Het bedrag van deze bijkomende vergoeding wordt als volgt berekend op basis van hun individueel uurloon van oktober 2001 en in functie van hun anciënniteit : voor een anciënniteit van minder dan één jaar, bedraagt de eindejaarspremie 85 maal het uurloon vermenigvuldigd met het aantal maanden prestatieactiviteit en gedeeld door het aantal prestatiemaanden (12 maanden).

Elke maand die werd aangevangen wordt beschouwd als een volledige maand. één jaar : 85 maal hun uurloon; twee jaar : 95 maal hun uurloon; drie jaar : 105 maal hun uurloon; vier jaar : 115 maal hun uurloon; vijf jaar en meer : 130 maal hun uurloon.

De toekenningsvoorwaarden, de referteperiode en de betalingsdatum worden bepaald, op het vlak van de onderneming, in gemeen overleg met de vertegenwoordigers van de werklieden.

Boeten voor ongewettigde afwezigheden kunnen worden voorzien voor zover de vermindering welke eruit voortvloeit de helft van de bijkomende vergoeding bij het dubbel vakantiegeld van de betrokken werkman niet overschrijdt.

De bepalingen van dit artikel mogen geen afbreuk doen aan de reeds, op het vlak van de ondernemingen, gesloten gunstiger overeenkomsten. HOOFDSTUK XI. - Syndicale en/of vormingspremie

Art. 19.Aan de werklieden, leden van één van de representatieve werknemersorganisaties, wordt een premie toegekend.

Het bedrag van deze premie wordt op 111,55 EUR gebracht voor het jaar 2001 en op 116,51 EUR voor het jaar 2002, erin begrepen het bedrag van de premie voor syndicale vorming uitbetaald voor de betrokken jaren.

Het bedrag van deze premie wordt, voor het jaar 2001, vastgesteld op 9,30 EUR per maand dienst in de onderneming en lidmaatschap bij de representatieve werknemersorganisatie.

Dit bedrag wordt op 9,7090 EUR gebracht voor het jaar 2002.

De betalingsmodaliteiten van deze premie worden vastgesteld in het vlak van elke onderneming in gemeen overleg met de vertegenwoordigers van de werklieden.

Aan alle werklieden van de verschillende ondernemingen die ressorteren onder dit paritair subcomité wordt automatisch een arbeidsattest afgegeven. - De werkman stuurt het hem betekende attest terug naar zijn representatieve werknemersorganisatie, ondertekenaar van deze overeenkomst. - De representatieve organisatie van de werknemer licht de betrokken werkgever in over het bedrag dat naargelang het aantal betrokken werklieden moet worden betaald. - De werkgever stort de te betalen bedragen aan de representatieve werknemersorganisaties.

Wanneer de partijen dit akkoord niet bereiken, kunnen zij om de tussenkomst verzoeken van het verzoeningsbureau van het Paritair Comité voor het ceramiekbedrijf.

De betaling van deze premie geschiedt uiterlijk op 28 februari van het jaar dat volgt op het refertejaar.

Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de ondernemingen welke het probleem van de syndicale premie reeds hebben opgelost volgens andere modaliteiten, welke voordeliger zijn voor de begunstigden. HOOFDSTUK XII. - Arbeidsduur

Art. 20.Vanaf 1 januari 1988 is de wekelijkse arbeidsduur vastgesteld op 38 uren met loonaanpassing (de uurlonen en -premies zijn vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1,01316). HOOFDSTUK XIII. - Tewerkstelling

Art. 21.De partijen verbinden zich ertoe om alles in het werk te stellen om afdankingen tegen te gaan, en dit door gebruik te maken van alle nieuwe beschikkingen van de federale en regionale overheden. HOOFDSTUK XIV. - Terugbetaling van de vervoerskosten

Art. 22.De werklieden die gebruik maken van een gemeenschappelijke vervoersdienst tussen hun verblijfplaats en hun werkplaats hebben recht, ten laste van de werkgever, op een terugbetaling van de gedragen kosten overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19sexies gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 30 maart 2001, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19ter van 5 maart 1991, tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 van 26 maart 1975 betreffende de financiële bijdrage van de werkgever in de prijs van het vervoer van de werknemers, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 11 februari 1993, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 19 maart 1993 en het koninklijk besluit van 18 maart 1993 houdende vaststelling van het bedrag van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden (Belgisch Staatsblad van 24 maart 1993) (actualisering met de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19sexies gesloten op 30 maart 2001).

Deze collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19sexies schaft het plafond af van 29 747,22 EUR voor de tegemoetkoming van de werkgever en brengt de tegemoetkoming in de abonnementskosten voor alle openbaar vervoer van 54 pct. op 60 pct. vanaf 1 april 2001.

Art. 23.De werklieden die woonachtig zijn op 5 kilometer en meer van de werkplaats en die gebruik maken van andere dan de in artikel 22 bedoelde vervoermiddelen, hebben eveneens recht, ten laste van de werkgever, op een terugbetaling van de gedragen kosten ten belope van de werkgeverstussenkomst in de prijs van de treinkaart geldend als sociaal abonnement voor de afgelegde afstand. Voor de berekening van deze afstand wordt het aantal kilometers in aanmerking genomen dat door een gemeenschappelijke vervoersdienst over die afstand, heen en terug, wordt afgelegd, en zo er geen is, het aantal kilometers langs de baan, heen en terug, berekend van de werkplaats tot het stad- of gemeentehuis van de woonplaats.

Art. 24.De terugbetaling heeft minstens maandelijks plaats. HOOFDSTUK XV. - Uitzendarbeid Precaire arbeidsovereenkomsten. - Beperking van de overuren

Art. 25.a) Uitzendarbeid De uitzendwerknemer zal globaal dezelfde loon- en arbeidsvoorwaarden als het ingeschreven personeel genieten.

Uitzendarbeid zal worden verricht in overleg met de vakbondsafvaardigingen met inachtneming van de wetten en overeenkomsten.

Elke uitzendwerknemer heeft het recht zich te laten bijstaan door de vakbondsafvaardigingen van de onderneming.

Ingeval de duur van de arbeidsovereenkomsten voor uitzendarbeid één jaar bereikt of overschrijdt, zal de directie van de onderneming de vakbondsafvaardiging ontmoeten om hierover te discussiëren. b) Beperking van de overuren Verbintenis om alles in het werk te stellen om zo veel mogelijk de niet-gerecupereerde overuren verricht op eenzelfde arbeidsplaats te beperken, in overleg met de vakbondsafvaardiging. HOOFDSTUK XVI. - Opzegtermijnen

Art. 26.In toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 75 gesloten op 20 december 1999 in de Nationale Arbeidsraad en betreffende de opzegtermijnen van de werklieden en bij afwijking van de bepalingen van artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wanneer de opzeg van de werkgever uitgaat, wordt de opzegtermijn vastgesteld op : - 35 dagen indien het werklieden betreft die tussen 6 maanden en minder dan 5 jaren ononderbroken in één van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; - 42 dagen indien het werklieden betreft die tussen 5 en minder dan 10 jaren ononderbroken in één van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; - 56 dagen indien het werklieden betreft die tussen 10 en minder dan 15 jaren ononderbroken in één van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; - 84 dagen indien het werklieden betreft die tussen 15 en minder dan 20 jaren ononderbroken in één van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; - 112 dagen indien het werklieden betreft die meer dan 20 jaren ononderbroken in één van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld.

Voor de bruggepensioneerden, is er toepassing van de volgende opzegtermijnen : - 28 dagen indien het werklieden betreft die minder dan 20 jaren ononderbroken in één van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; - 56 dagen indien het werklieden betreft die meer dan 20 jaren ononderbroken in één van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld. HOOFDSTUK XVII. - Voorkoming van stress door het werk

Art. 27.Vanaf 1 januari 2001, zullen de werkgevers de collectieve arbeidsovereenkomst nr 72, gesloten op 30 maart 1999 in de Nationale Arbeidsraad, betreffende het beleid ter voorkoming van stress door het werk, toepassen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 21 juni 1999, Belgisch Staatsblad van 9 juli 1999. HOOFDSTUK XVIII. - Overgangsmaatregelen

Art. 28.De artikelen of onderdelen ervan die in de eerste rij en de eerste en vierde kolom van de volgende rij(en) van onderstaande tabel worden vermeld, hebben betrekking op deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Voor de bedragen die in euro worden vermeld in de tweede kolom van de tabel gelden vanaf de dag van inwerkingtreding van deze collectieve arbeidsovereenkomst tot 31 december 2001 de bedragen die in Belgische frank worden vermeld in de derde kolom.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK XIX. - Geldigheid

Art. 29.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001 en treedt buiten werking op 31 december 2002, behalve hoofdstuk 16 dat in werking treedt op 31 mei 2001.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 12 juni 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^