Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 juni 2002
gepubliceerd op 17 oktober 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 maart 1995, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken, in toepassing van het interprofessioneel akkoord van 7 december 1994

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002012765
pub.
17/10/2002
prom.
12/06/2002
ELI
eli/besluit/2002/06/12/2002012765/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

12 JUNI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 maart 1995, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken, in toepassing van het interprofessioneel akkoord van 7 december 1994 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 14 maart 1995, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken, in toepassing van het interprofessioneel akkoord van 7 december 1994, met uitzondering van de bepalingen in strijd met artikel 4, § 2, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 juni 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 16 januari 1975, Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975.

Bijlage Paritair Subcomité voor de cementfabrieken Collectieve arbeidsovereenkomst van 14 maart 1995 Collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten in toepassing van het interprofessioneel akkoord van 7 december 1994 (Overeenkomst geregistreerd op 5 april 1995 onder het nummer 37522/CO/106.01) TITEL I. - Preambule

Artikel 1.De huidige overeenkomst werd opgesteld in het raam van het interprofessioneel akkoord voor de jaren 1995 en 1996, rekening houdend met de mogelijkheden die door de economische groei geboden worden, met de productiviteitsverbetering, met de rentabiliteit en met de concurrentiepositie van de ondernemingen in de cementsector.

De ondertekenende partijen van deze overeenkomst hebben twee prioritaire punten onderstreept : - de behartiging van de tewerkstelling van de arbeiders van de sector; - het aanwerven van minimum 60 à 65 werkzoekenden, wat een bijzondere financiële inspanning vergt vanwege de ondernemingen in de sector.

TITEL II. - Toepassingsgebied

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de arbeiders en arbeidsters, hierna genoemd "arbeiders", van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het cementbedrijf - Paritair Subcomité voor de cementfabrieken.

TITEL III. - Duur

Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten voor een termijn van twee jaar vanaf 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996.

TITEL IV. - Tewerkstelling HOOFDSTUK I. - Aanwervingen Art. 4.1.1. De ondernemingen van de sector verbinden zich ertoe ten minste tussen 60 en 65 arbeiders aan te werven, voor de sector in zijn geheel, in de loop van de twee jaar waarvoor de overeenkomst geldt.

Dit betekent + 6,5 pct. van het personeelsbestand op 31 december 1994 (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening-stagiairs niet meegeteld).

Deze aanwervingen gebeuren naar aanleiding van : - de vervanging van de arbeiders die met brugpensioen vertrekken, in het raam van de bepalingen die nader verduidelijkt worden in artikel 4.2 over het brugpensioen; - een vermindering van het aantal "te recupereren overuren".

Art. 4.1.2. De arbeiders die op 31 december 1994 over een contract met bepaalde duur beschikken (+ 60 personen) waarbij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening-stagiairs niet meegerekend zijn zullen voor een onbepaalde duur aangeworven worden : a) in een baan die past bij hun bekwaamheid en kunde, en die beschikbaar is geworden naar aanleiding van het vertrek van een bruggepensioneerde arbeider, uiteraard gelet ook op de organisatievereisten van het werk binnen de dienst.Deze maatregel heeft betrekking op + 50 personen; b) uitzondering wordt evenwel gemaakt voor die arbeiders, die weliswaar op 31 december 1994 over een contract met bepaalde duur beschikten, maar voor wie, rekening houdend met bijzondere omstandigheden goed gekend door deze arbeiders, de directies en de lokale vakbondsafvaardigingen de contracten niet kunnen verlengd worden. Art. 4.1.3. De nodige nieuwe aanwervingen die in 1995 en in 1996 worden doorgevoerd, zullen bij voorrang contracten met bepaalde duur zijn.

Art. 4.1.4. Overeenkomstig de bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 7 december 1994, hoofdstuk II, (Specifieke tewerkstellingsinspanningen, met betrekking tot de risicogroepen), zullen twee arbeiders die aan de in deze overeenkomst vermelde criteria voldoen aangeworven worden, (één bij de cementbedrijven CBR en één bij de Groep Obourg). Deze bepaling beantwoordt aldus aan de aanwending van 0,15 pct. van de in 1995 aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aangegeven loonmassa, en 0,20 pct. in 1996.

Art. 4.1.5. De cementbedrijven die op basis van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst hun personeelsbestand vergroten, overeenkomstig de bepalingen van het interprofessioneel akkoord, zullen voor elke netto bijkomende aanwerving van de vrijstelling van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid-bijdragen genieten. Tevens zullen ze ook van de automatische vermindering van de patronale bijdragen genieten, zoals voorzien in het aanwervingsplan voor langdurige werklozen. HOOFDSTUK II. - Brugpensioen Art. 4.2. Teneinde de aanwerving van werkzoekenden te vergemakkelijken, zullen de ondernemingen van de sector voor de duur van de huidige overeenkomst de leeftijd voor het brugpensioen tot 55 jaar verlagen, voor de betrokken arbeiders die een beroepsloopbaan van 33 jaar als loontrekker kunnen aantonen.

Art. 4.2.1. Bij wijze van uitzondering, gedurende de periode waarvoor de overeenkomst geldt, zullen de arbeiders die voor 31 december 1996, 55 jaar worden, genieten van een maandelijkse toeslag van 23 000 BEF bruto, ten laste van de onderneming, en dit tot de leeftijd van het wettelijk pensioen, wat dus voor de arbeider een gewaarborgd jaarlijks inkomen van 678 168 BEF bruto betekent, met behoud van de jaarlijkse herziening op 1 januari, zoals voorzien in het stelsel van het Paritair Comité voor het cementbedrijf.

De regeling van het Paritair Comité voor het cementbedrijf blijft van kracht voor de arbeiders van 58 jaar en ouder. Het jaarlijks inkomen wordt in deze gevallen vastgesteld op 683 078 BEF bruto. HOOFDSTUK III. - Afscheidsmodaliteiten Art. 4.2.2. De vertrekdatum, rekening houdend met de te presteren opzegtermijn en ook met de behoeften van de dienst, wordt gezamenlijk vastgesteld door de lokale directie en de betrokken arbeider.

De afvloeiingen worden over de jaren 1995 en 1996 gespreid; ze kunnen effectief aanvangen vanaf 1 juni 1995 voor de arbeiders die 55 of 56 jaar oud zijn. Voor de arbeiders die 57 jaar oud zijn of meer, blijft de datum van hun vertrek effectief, conform de algemene voorwaarden die door het stelsel van het Paritair Comité voor het cementbedrijf voorzien worden.

Art. 4.2.3. De vervanging van de bruggepensioneerde arbeider geschiedt overeenkomstig de wettelijke bepalingen; de vertrokken arbeider wordt vervangen door een werknemer met het statuut van arbeider.

De prioriteit voor de vervanging komt in chronologische volgorde toe aan : - de arbeiders met een contract voor bepaalde duur, reeds aanwezig op 31 december 1994, onder voorbehoud van artikel 4.1.2.; - de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening-stagiairs, na "positieve" afloop van hun tweede stage van 6 maanden; - de arbeiders met een contract voor bepaalde duur, die na 1 januari 1995 tewerkgesteld zijn.

De vervanging gebeurt niet noodzakelijk in de door de bruggepensioneerde opengelaten functie.

De vervangende arbeider wordt prioritair tewerkgesteld in een baan die aan zijn scholing beantwoordt en tevens aan de behoeften van de dienst.

TITEL V. - Toenadering van de statuten arbeider/bediende HOOFDSTUK IV. - Anciënniteitsverlofdagen Art. 5.1. Vanaf het jaar 1995 is een nieuw anciënniteitsverlofrooster van toepassing : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK VI. - Opzegging Art. 5.2.1. De wettelijke opzegging, gegeven door de werkgever, wordt door drie vermenigvuldigd voor de arbeiders die tien jaar anciënniteit of meer hebben.

Art. 5.2.2. De wettelijke opzegging, gegeven door de werkgever, wordt door twee vermenigvuldigd voor de arbeiders die ten minste vijf jaar anciënniteit hebben, maar minder dan tien jaar.

Art. 5.2.3. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de arbeiders die ontslagen worden in het raam van de bepalingen omtrent het brugpensioen (collectieve arbeidsovereenkomst nr 17). HOOFDSTUK VII. - Werkloosheid wegens economische redenen Art. 5.3. De ondernemingen van de sector zijn niet van plan beroep te doen op "werkloosheid wegens economische redenen" tijdens de duur van de huidige overeenkomst.

Mocht die toch voorkomen, dan zullen de partijen elkaar op voorhand ontmoeten, om samen het niveau van de dagelijkse vergoeding opnieuw vast te stellen; dit bedrag is thans 385 BEF voor het vijfdagenstelsel en 321 BEF in het zesdagenstelsel. HOOFDSTUK VIII. - Carensdag Art. 5.4. De carensdag wordt afgeschaft.

In geval van verhoging van het ziekteverzuim met 20 pct., in vergelijking met de cijfers voor 1994, aanvaarden de partijen dit punt opnieuw te bespreken. HOOFDSTUK IX. - Bijkomende verzekering Art. 5.5. De directies van de ondernemingen verbinden zich ertoe deze problematiek binnen elke onderneming en samen met de lokale vakbondsafvaardigingen nader te bestuderen.

Deze besprekingen kunnen begin 1997 aanvangen, en meer bepaald veertien dagen na het ondertekenen van de sectorale arbeidsovereenkomst voor de jaren 1997 en 1998.

TITEL VI. - Onderaanneming

Art. 6.De problemen die specifiek betrekking hebben op het werk dat in onderaanneming wordt uitbesteed, zullen afzonderlijk per onderneming van de sector opgelost worden.

TITEL VII. - Protocol van de industriële relaties

Art. 7.De voorstellen tot wijziging van dit protocol, die door de vakbondsorganisaties ingediend worden, zullen door de vertegenwoordigers van de werkgevers bestudeerd worden, waarbij de definitieve oppuntstelling en formulering dient goedgekeurd te worden door de beperkte commissie.

TITEL VIII. - Europese ondernemingsraad

Art. 8.De ondernemingen in de sector zullen de medewerking van de vertegenwoordigers van het personeel aan werkgroepen in het raam van de Europese ondernemingsraden bevorderen. De personen die hiervoor aangeduid worden dienen effectief een mandaat van afgevaardigde binnen de ondernemingsraad van hun eigen eenheid uit te oefenen.

TITEL IX. - Sociale vrede

Art. 9.Zoals gebruikelijk in de sector garandeert de huidige overeenkomst de sociale vrede voor de duur van de overeenkomst.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 12 juni 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^