Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 november 1997
gepubliceerd op 19 december 1997

Koninklijk besluit tot vaststelling van de werkingsmodaliteiten van de rechtspersoonlijkheid van het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie

bron
ministerie van middenstand en landbouw en ministerie van financien
numac
1997016306
pub.
19/12/1997
prom.
12/11/1997
ELI
eli/besluit/1997/11/12/1997016306/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 NOVEMBER 1997. Koninklijk besluit tot vaststelling van de werkingsmodaliteiten van de rechtspersoonlijkheid van het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 27 juni 1930 waarbij rechtspersoonlijkheid verleend wordt aan de wetenschappelijke en kunstinrichtingen welke van het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen afhangen, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wet van 30 juli 1987 en artikel 2;

Gelet op de wet van 24 maart 1987 betreffende de gezondheid van de dieren, gewijzigd door de wetten van 29 december 1990, 20 juli 1991, 6 augustus 1993, 21 december 1994 en 20 december 1995, inzonderheid artikelen 8 en 9;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1994 houdende oprichting, organisatie en vastlegging van de personeelsformatie van het Ministerie van Middenstand en Landbouw;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 juni 1995 tot vaststelling van de personeelsformatie van de wetenschappelijke inrichtingen die ressorteren onder het Ministerie van Middenstand en Landbouw;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juni 1997 tot vaststelling van de lijst, het niveau, de structuur en de bevoegdheden van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat die ressorteren onder het Ministerie van Middenstand en Landbouw;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juni 1997 houdende oprichting van het Centrum voor Onderzoek in diergeneeskunde en agrochemie als wetenschappelijke inrichting van de Staat;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 mei 1963 houdende inrichting van de bestrijding der veeziekten, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 3 april 1978, 21 januari 1992 en 10 januari 1995, inzonderheid artikel 1, § 6, en hoofdstuk 1ter;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 8 juli 1997;

Gelet op het akkoord van de Minister van Financiën, gegeven op 31 juli 1997;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 31 juli 1997;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door de omstandigheid dat de herstructurering van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, die ressorteren onder het Ministerie van Middenstand en Landbouw, overeenkomstig het hiervoor vermeld koninklijk besluit van 20 juni 1997, het spoedig in werking treden oplegt van de reglementaire beschikkingen betreffende de voorwaarden waaronder elke inrichting de rechtspersoonlijkheid verkrijgt, teneinde de overeenstemming te verzekeren tussen de nieuwe structuren en de bestaande beschikkingen met betrekking tot de rechtspersoonlijkheden;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 3 september 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en van Buitenlandse Handel, Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : - het Centrum : het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie; - de Rechtspersoonlijkheid : de rechtspersoonlijkheid die toegekend werd aan het Centrum door artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 20 juni 1997 houdende oprichting van het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie als wetenschappelijke inrichting van de Staat, voor het beheer van zijn vermogen; - de Minister : de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegheid heeft.

Art. 2.Het vermogen van het Centrum wordt gevormd : 1° door de vergoedingen en retributies betaald voor onderzoekingen, studies, ontledingen, proeven, keuringen of andere diensten gepresteerd op verzoek van overheidsdiensten en van particulieren, natuurlijke of rechtspersonen;2° door de giften, legaten, stichtingen, beurzen, prijzen of welkdanige andere giften tot aanvaarding waarvan de Koning, krachtens artikel 3 van de wet van 27 juni 1930, machtiging heeft verleend, of die voorlopig zijn aanvaard, krachtens de wet van 12 juli 1931 betreffende de uitbreiding tot alle rechtspersonen van het voordeel van de voorlopige aanvaarding van bij akten gedane schenkingen onder levenden;3° door de inkomsten uit de verkoop van materiële of intellectuele producten;4° door dotaties;5° door de interesten en waardevermeerderingen van het patrimonium.

Art. 3.Het vermogen wordt beheerd door een commissie die bestaat uit : 1° de directeur van het Centrum, die de commissie voorzit;2° twee departementshoofden, het ene afkomstig van een diergeneeskundige departement, het andere van een agrochemische departement, aangeduid door de Minister op voorstel van de Directeur van het Centrum;3° de directeur-generaal van het Bestuur voor Onderzoek en Ontwikkeling van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, of zijn vertegenwoordiger;4° vier leden, aangewezen door de Minister na raadpleging van de Directeur van het Centrum; De mandaten van de in 2° en 4° genoemde leden worden verleend voor een termijn van vier jaar en zijn hernieuwbaar; de persoon die aangesteld wordt om een lid gedurende de uitoefening van het mandaat te vervangen, voleindigt het onderbroken mandaat.

Het mandaat van de in 4° genoemde leden neemt een einde wanneer het lid de leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt.

De voorzitter duidt als secretaris één van de leden aan genoemd in 2°.

Art. 4.In speciale gevallen kan de voorzitter bijzonder bevoegde personen uitnodigen om aan de bijeenkomsten van de commissie deel te nemen, wanneer een punt op de agenda van een vergadering dit wenselijk maakt.

Die personen vervullen een adviserende rol.

Art. 5.De commissie bepaalt het huishoudelijk reglement dat wordt onderworpen aan de goedkeuring van de Minister.

Art. 6.De leden van de commissie nemen hun ambt gratis waar.

De reis- en verblijfskosten worden ten laste van het patrimonium terugbetaald aan de leden van de Commissie die geen ambtenaar zijn en aan de personen bedoeld in artikel 4 luidens de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten en van het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfskosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries.

Voor de toepassing van bovenstaande reglementering worden de personen die geen rijksambtenaar zijn gelijkgesteld met ambtenaren van rang 13.

Art. 7.De notulen van de vergaderingen van de commissie worden binnen de maand aan de Minister voorgelegd, zodat hij in staat is de genomen beslissingen goed te keuren.

De goedkeuring wordt geacht te zijn gegeven indien de Minister, bij het verstrijken van een termijn van twintig dagen nadat hij de notulen heeft ontvangen, de voorzitter van de commissie geen kennis heeft gegeven van zijn beslissing.

De notulen van de commissie, die beslissingen bevatten van financiële, budgettaire of administratieve aard, worden aan de Minister voorgelegd via de inspecteur van Financiën die binnen een termijn van vijf werkdagen zijn advies uitbrengt.

De Minister raadpleegt de Minister van Begroting alvorens de beslissingen van de commissie goed te keuren die, vanwege de inspecteur van Financiën, het voorwerp hebben uitgemaakt van opmerkingen waarmede hij niet kan instemmen.

De inspecteur van Financiën mag iedere commissievergadering bijwonen, waarvan op de agenda financiële, budgettaire of administratieve maatregelen voorkomen. De meest uitgebreide onderzoeksmacht wordt hem toegekend voor de uitoefening van zijn opdracht.

Art. 8.De commissie verricht alle handelingen nodig voor het beheer van het vermogen van het Centrum, als een goede huisvader.

Zonder machtiging van de Minister kan zij echter geen onroerende goederen onder bezwarende titel verkrijgen noch vervreemden.

Op verzoek van de commissie gaat het Bestuur der registratie en domeinen voor rekening en ten behoeve van de rechtspersoonlijkheid, over tot het aankopen van onroerende goederen, hetzij bij minnelijke schikking, hetzij door onteigening alsook tot de vervreemding van onroerende goederen overeenkomstig de wettelijke bepalingen betreffende de verkoop van domeingoederen.

De fondsen van de rechtspersoonlijkheid mogen niet dienen om door giften de bezoldiging van het rijkspersoneel te verhogen.

De dienstprestaties die de leden van het rijkspersoneel buiten hun diensturen voor de rechtspersoonlijkheid, wat het beheer van het vermogen betreft, zouden verrichten, mogen slechts vergoed worden indien zij door de commissie werden toegelaten.

De contracten voor levering, werken en diensten worden afgesloten met inachtneming van de wetgeving en de reglementering betreffende de overheidsopdrachten.

Art. 9.De commissie werft onder het stelsel van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten het personeel aan dat nodig is voor het beheer van het vermogen en voor de uitvoering van de contracten afgesloten met de overheidsdiensten of met particulieren, natuurlijke of rechtspersonen. Bij gebrek aan andersluidende bepalingen vermeld in deze laatste contracten, bepaalt de commissie de voorwaarden van de betrekkingen, met inachtneming van de weddeschalen door de Staat voor soortgelijke betrekkingen toegekend.

Art. 10.De voorzitter van de commissie vertegenwoordigt de rechtspersoonlijkheid in alle handelingen van het burgerlijke leven.

Art. 11.De commissie stelt een rekeningplichtige aan, die belast is met de verrichtingen inzake ontvangsten en uitgaven.

Art. 12.Met het oog op het beheer van het vermogen van de rechtspersoonlijkheid, wordt een jaarlijkse begroting opgemaakt, waarop alle inkomsten en uitgaven voorkomen, welke ook hun oorsprong en oorzaak wezen.

Op de begroting mogen niet-limitatieve kredieten voorkomen.

Het boekjaar valt samen met het burgerlijk jaar.

Art. 13.Vóór het einde van de derde maand die het begin van het dienstjaar voorafgaat, maakt de commissie de begroting op. Ze wordt vervolgens ter goedkeuring aan de Minister voorgelegd, samen met het advies van de inspecteur van Financiën.

Elk jaar, vóór het einde van de vierde maand na het afsluiten van het begrotingsjaar, maakt de commissie de rekeningen van de rechtspersoonlijkheid op, evenals een balans en een resultatenrekening.

Art. 14.De Minister en de Minister van Begroting leggen regelen vast betreffende : 1° het voorstellen van de begroting;2° de boekhouding;3° het indienen van de rekeningen en de verificatie van de verrichtingen.

Art. 15.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 1995.

Alle handelingen die binnen de grenzen van een gezond en redelijk beheer gesteld werden door de rechtspersoonlijkheden van het Nationaal Instituut voor Diergeneeskundig Onderzoek en van het Instituut voor Scheikundig Onderzoek, afgeschaft door artikel 6, 2° en 4° van het koninklijk besluit van 20 juni 1997 houdende oprichting van het Centrum voor Onderzoek in diergeneeskunde en agrochemie als wetenschappelijke inrichting van de Staat, in de periode tussen 1 september 1995 en de datum waarop dit besluit bekendgemaakt wordt, worden geacht te zijn verricht in naam en voor rekening van de rechtspersoonlijkheid van het Centrum voor Onderzoek in diergeneeskunde en agrochemie.

Art. 16.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en van Buitenlandse Handel, Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 november 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en van Buitenlandse Handel, Ph. MAYSTADT De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN

^