Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 november 2012
gepubliceerd op 30 november 2012

Koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging

bron
federale overheidsdienst financien en federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2012003336
pub.
30/11/2012
prom.
12/11/2012
ELI
eli/besluit/2012/11/12/2012003336/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 NOVEMBER 2012. - Koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat wij de eer hebben U ter ondertekening voor te leggen, heeft de gedeeltelijke omzetting tot doel van Richtlijn 2009/65/EG (1) alsook van de zogenaamde niveau II-Richtlijnen 2010/43/EU (2) en 2010/44/EU (3), en dit wat de geldende wettelijke regeling betreft voor de Belgische instellingen voor collectieve belegging die beantwoorden aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en beleggen in financiële instrumenten en liquide middelen.

I. Algemene beschouwingen Het ontwerp dat U is voorgelegd, vervangt met ingang van de datum van zijn inwerkingtreding - en behoudens de overgangsregeling vastgesteld in de artikelen 229 tot 234 - het koninklijk besluit van 4 maart 2005 met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging (hierna « het koninklijk besluit van 4 maart 2005 » genoemd).

Het ontwerpbesluit heeft in de eerste plaats tot doel om, samen met de bepalingen van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles (hierna « de wet » genoemd), een nieuw wettelijk kader te creëren voor de activiteiten van twee categorieën van Belgische instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming. Het besluit geldt enerzijds voor de zogenaamde « geharmoniseerde » Belgische instellingen voor collectieve belegging die m.a.w. voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en, anderzijds, voor de instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die beleggen in financiële instrumenten en liquide middelen. Daarnaast werkt het besluit eveneens het wettelijk kader uit voor de geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging die afkomstig zijn uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en hun rechten van deelneming in België aanbieden aan het publiek, alsook voor de buitenlandse instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die, zonder te voldoen (4) aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, in België rechten van deelneming aanbieden aan het publiek.

Op te merken valt dat de bovenvermelde richtlijnen ook regels inhouden voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging. De omzetting van deze regels gebeurt niet door het voorliggende ontwerpbesluit maar door een koninklijk besluit dat betrekking heeft op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging. Het onderhavige ontwerpbesluit strekt er evenmin toe het statuut vast te stellen van de openbare instellingen voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming (zoals de openbare privaks of de vastgoedbevaks), noch van de private of institutionele instellingen voor collectieve belegging.

Op wetgevingstechnisch vlak sluit de gekozen benadering in het kader van de omzetting van Richtlijn 2009/65/EG en van de niveau II-richtlijnen tot aanvulling van die richtlijn (Richtlijnen 2010/43/EU en 2010/44/EU), en in het kader van de herschrijving van de geldende wetteksten, aan bij de sinds 1990 gevolgde benadering inzake instellingen voor collectieve belegging. De algemene beginselen die de materie beheersen, worden toegelicht in de wet, terwijl de specifieke regels die gelden voor de diverse categorieën van instellingen voor collectieve belegging, bij koninklijk besluit worden vastgesteld. In dat verband wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de wet (5), naar de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten (6) en naar de desbetreffende toelichtingen in de memorie van toelichting bij de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles (7).

Deze benadering - waarbij de wet de voor alle instellingen voor collectieve belegging geldende regels vaststelt, terwijl de specifieke regels die voortvloeien uit de aard van de activa waaruit de desbetreffende categorie van toegelaten beleggingen is samengesteld, bij koninklijk besluit worden vastgesteld - maakt het niet alleen mogelijk rekening te houden met de specifieke kenmerken van het beheer van de verschillende categorieën van toegelaten beleggingen, maar biedt ook de nodige soepelheid om te kunnen inspelen op de toekomstige wetgevende evoluties op Europees niveau. Tot slot sluit deze benadering aan bij het extreem technische en gedetailleerde karakter van de geldende reglementering voor de instellingen voor collectieve belegging : zij laat immers toe een onderscheid te maken tussen de algemene regels en de daaruit voortvloeiende specifieke regels.

Deze structuur is ook verantwoord in het licht van de op Europees vlak gehanteerde benadering in het kader van de zogenaamde « Lamfalussy »-methode. Bij die procedure die bij de opstelling van de Europese financiële reglementering wordt toegepast, worden de algemene beginselen vastgesteld in de zogenaamde « richtlijnen van niveau I » die, volgens de medebeslissingsprocedure, door het Europees Parlement en de Raad worden goedgekeurd. Daarna keurt de Commissie de zogenaamde « richtlijnen van niveau II » goed, i.e. de uitvoeringsrichtlijnen die de technische aspecten regelen. Zoals onderstreept in de memorie van toelichting bij de wet (8), leek het opportuun om niveau I en niveau II ook binnen de Belgische context van elkaar te onderscheiden, met name gelet op de gedetailleerdheid van de bepalingen van de richtlijnen van niveau II en de termijn waarbinnen de bepalingen van die richtlijnen kunnen worden gewijzigd.

Bovendien moet worden opgemerkt dat de Richtlijnen 2010/43/EU en 2010/44/EU, die gedeeltelijk worden omgezet via een deel van de bepalingen van dit ontwerp, op uiterst precieze en gedetailleerde wijze zijn opgesteld, zodat de manoeuvreerruimte die bij het omzettingsproces aan de lidstaten wordt gelaten, bijzonder klein is.

De Koning beschikt in de praktijk dus slechts over een zeer beperkte vrijheid bij de uitoefening van de hem door de wet toegekende machtigingen.

Buiten het domein van de instellingen voor collectieve belegging kunnen wij verwijzen naar de gelijkaardige benadering die in België werd gevolgd bij de omzetting van Richtlijn 2004/39/EG (de zogenaamde Mifid-richtlijn) (9) en de uitvoeringsrichtlijn 2006/73/EG (10).

De structuur van het ontwerpbesluit is gemodelleerd op de structuur van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 en bevat 237 bepalingen die als volgt zijn voorgesteld : TITEL I. - Algemene bepalingen TITEL II. - Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die opteren voor de beleggingen die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG of die beleggen in effecten en liquide middelen HOOFDSTUK I. - Bedrijfsvergunning Afdeling I. - Inschrijvingsvoorwaarden

Onderafdeling I. - Inhoud van het beheerreglement of de statuten Onderafdeling II. - De bewaarder A. Algemene bepalingen B. Taken C. Master-feederconstructies D. Instelling voor collectieve belegging beheerd door een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte Onderafdeling III. - Administratieve procedures en controlemechanismen Onderafdeling IV. - De commissaris Afdeling II. - Prospectus en essentiële beleggersinformatie over het

openbaar aanbod van effecten en stukken met betrekking tot het openbaar aanbod van effecten Onderafdeling I. - Prospectus en essentiële beleggersinformatie Onderafdeling II. - Berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging HOOFDSTUK II. - Bedrijfsuitoefening Afdeling I. - Beleggingsbeleid

Onderafdeling I. - Algemeen Onderafdeling II. - Instellingen voor collectieve belegging die beantwoorden aan de voorwaarden van de Richtlijn 2009/65/EG Onderafdeling III. - Instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die beleggen in financiële instrumenten en liquide middelen Afdeling II. - Master-feederconstructies

Onderafdeling I. - Beleggingsbeleid en goedkeuring Onderafdeling II. - Overeenkomst tussen feeder en master en interne bedrijfsvoeringsregels van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging A. Overeenkomst tussen master en feeder B. Interne bedrijfsvoeringsregels van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging Onderafdeling III. - Procedure bij vereffening, fusie of splitsing van de master of bij uittreding van de laatste feeder Onderafdeling IV. - Verplichtingen en bevoegde autoriteiten Afdeling III. - Verplichtingen en verbodsbepalingen

Onderafdeling I. - Provisies en kosten Onderafdeling II. - Gedragsregels Onderafdeling III. - Voorkoming van belangenconflicten Onderafdeling IV. - Andere verbodsbepalingen en verplichtingen Onderafdeling V. - Ontbinding, vereffening en fusie en andere herstructureringen van instellingen voor collectieve belegging en van compartimenten A. Ontbinding en vereffening van instellingen voor collectieve belegging en van hun compartimenten B. Fusie en andere herstructureringen van instellingen voor collectieve belegging en van compartimenten Afdeling IV. - Uitgifte en openbaar aanbod van effecten van een

instelling voor collectieve belegging Onderafdeling I. - Behandeling van aanvragen tot uitgifte, inkoop dan wel compartimentswijziging Onderafdeling II. - Berekening van de netto-inventariswaarde van rechten van deelneming en schorsing ervan; maatregelen bij foutieve berekening van de netto-inventariswaarde van rechten van deelneming Onderafdeling III. - Nadere regels inzake de uitgifte en openbaar aanbod van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging Afdeling V. - Periodieke informatie en boekhouding

HOOFDSTUK III. - Verhandeling in een andere lidstaat van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG TITEL III. - Instellingen voor collectieve belegging naar buitenlands recht HOOFDSTUK I. - Instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG HOOFDSTUK II. - Instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die niet voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en instellingen voor collectieve belegging naar het recht van staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte Afdeling I. - Bepalingen die van toepassing zijn op instellingen voor

collectieve belegging naar buitenlands recht met een veranderlijk aantal rechten van deelneming Afdeling II. - Bepalingen die van toepassing zijn op instellingen voor

collectieve belegging naar buitenlands recht met vast aantal rechten van deelneming TITEL IV. - Wijzigingsbepalingen en diverse bepalingen TITEL V. - Overgangsbepalingen en inwerkingtreding II. Commentaar bij de artikelen TITEL I. - Algemene bepalingen Artikel 1 Artikel 1 van het ontwerp preciseert dat het besluit zorgt voor de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2009/65/EG, 2010/43/EU en 2010/44/EU. In de wet zijn de bepalingen opgenomen die de Koning de nodige machtiging verlenen voor het transponeren van deze richtlijnen.

Artikel 2 In dit artikel zijn een aantal definities opgenomen. Daarnaast gelden voor dit besluit ook de definities die zijn vastgesteld in artikel 3 van de wet.

Het merendeel van de definities in dit artikel zijn ongewijzigd overgenomen uit de Richtlijnen 2009/65/EG, 2010/43/EU en 2010/44/EU. TITEL II. - Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die opteren voor de beleggingen die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG of die beleggen in effecten en liquide middelen Artikel 3 In deze bepaling wordt nauwgezet vastgelegd op welke instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht het ontwerpbesluit van toepassing is. In het toepassingsgebied vallen namelijk de zogenaamde geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging, i.e. de instellingen die beantwoorden aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, evenals de instellingen voor collectieve belegging die ervoor geopteerd hebben om hun financiële middelen te beleggen in de categorie van toegelaten beleggingen bedoeld in artikel 7, eerste lid, 2° van de wet (financiële instrumenten en liquide middelen).Op dit punt wordt er door het onderhavige besluit geen enkele wijziging aangebracht in het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 4 maart 2005. HOOFDSTUK I. - Bedrijfsvergunning Afdeling I. - Inschrijvingsvoorwaarden

Onderafdeling I. - Inhoud van het beheerreglement of de statuten Artikelen 4 tot 7 Deze bepalingen nemen de artikelen 4 tot 7 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 over. Ze zijn aangepast, op basis van artikel 8, § 2, 3°, van de wet, aan de mogelijkheid voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen om klassen van rechten van deelneming op te richten.

In artikel 6 werden ook wijzigingen aangebracht. Hieronder vindt men een korte bespreking van deze wijzigingen.

Op te merken valt dat de term 'aandelenklasse' doorheen de wetgeving vervangen wordt door de algemenere term 'klasse van rechten van deelneming'. Deze term omvat zowel de aandelenklassen van beleggingsvennootschappen als de klassen van rechten van deelneming van gemeenschappelijke beleggingsfondsen.

Artikel 6, § 3, poneert in het eerste lid het beginsel dat de bijdrage van een klasse van rechten van deelneming in de beheerkosten van de instelling voor collectieve belegging niet onbestaand of verwaarloosbaar mag zijn in vergelijking met de bijdrage van andere klassen van rechten van deelneming. Vervolgens wordt de regel van het eerste lid in een tweede lid enigszins versoepeld voor twee specifieke gevallen. Het eerste geval betreft de klassen van rechten van deelneming waarin enkel mag worden belegd door instellingen voor collectieve belegging waarvoor het beheer wordt waargenomen door dezelfde vennootschap als diegene die de beheertaken uitoefent als bedoeld in artikel 3, 22°, a) van de wet (portefeuillebeheer) voor de instelling voor collectieve belegging waartoe de betrokken klasse van rechten van deelneming behoort en die daarvoor een niet-verwaarloosbare bijdrage storten. Het tweede geval betreft de klassen van rechten van deelneming waarin enkel mag worden belegd door beleggers die de rechten van deelneming verwerven en aanhouden op grond van een overeenkomst van discretionair beheer die is afgesloten met de vennootschap die de beheertaken uitoefent als bedoeld in artikel 3, 22°, a) van de wet (portefeuillebeheer) voor de instelling voor collectieve belegging waartoe de betrokken klasse van rechten van deelneming behoort en die daarvoor een niet-verwaarloosbare bijdrage storten. In deze beide gevallen preciseert het besluit dat de regel van artikel 6, § 3, eerste lid niet van toepassing is. Dankzij deze versoepeling kan worden vermeden dat de beheerkosten tweemaal zouden worden aangerekend aan bepaalde deelnemers (of dat er compensatiemechanismen zouden moeten worden ingevoerd binnen de betrokken groep van vennootschappen).

Onderafdeling II. - De bewaarder A. Algemene bepalingen Artikelen 8 en 9 Deze artikelen nemen de bepalingen in verband met de bewaarder over van de artikelen 8 en 10 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005.

B. Taken Artikel 10 Deze bepaling neemt artikel 9 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 over. Zoals voorheen kan de opdracht van de bewaarder slechts worden beëindigd wanneer de FSMA haar goedkeuring heeft verleend aan de vervanging of wanneer de instelling voor collectieve belegging niet langer op de lijst is ingeschreven.

C. Master-feederconstructies Artikelen 11 en 12 Als een feeder een andere bewaarder heeft dan haar master, moeten beide bewaarders een overeenkomst tot uitwisseling van informatie aangaan. De inhoud van deze overeenkomst wordt, in uitvoering van artikel 53, § 1 van de wet, in deze artikelen vastgelegd.

Deze verplichting wordt ingevoerd om te zorgen voor een toereikende informatie-uitwisseling tussen de bewaarder van de master en de bewaarder van de feeder. Zij waarborgt aldus de goede werking van de master-feederconstructies.

Artikel 13 Dit artikel voert een bijkomende rapporteringsplicht in voor de instelling die optreedt als bewaarder van een master, namelijk in geval van onregelmatigheden die de bewaarder bij de master constateert en die geacht worden een negatief effect te zullen hebben op de feeder. Verschillende voorbeelden van dergelijke onregelmatigheden worden opgesomd in het artikel, zonder dat het gaat om een exhaustieve lijst.

Deze rapportering beoogt de bescherming van de feeder. Om die reden is geen rapportering vereist wanneer deze onregelmatigheden geen negatief effect op de feeder hebben.

D. Instelling voor collectieve belegging beheerd door een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte Artikelen 14 tot 21 De bepalingen in dit punt D zijn opgesteld met toepassing van artikel 54, tweede lid van de wet. Zij zorgen voor de omzetting van de artikelen 30 tot 36 van Richtlijn 2010/43/EU. Zij bepalen de inhoud van de overeenkomst die de bewaarder moet afsluiten met de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging als die afkomstig is uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte. Deze overeenkomst moet borg staan voor een goede informatie-uitwisseling tussen de bewaarder en de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging.

Onderafdeling III Administratieve procedures en controlemechanismen De bepalingen in deze Onderafdeling zorgen voor de omzetting van de artikelen 12, 38, 39 en 40 van Richtlijn 2010/43/EU die inzonderheid uitvoering geven aan de artikelen 12 en 51 van Richtlijn 2009/65/EG. Artikel 22 In beginsel zijn de bepalingen van Richtlijn 2010/43/EU van toepassing op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging. De omzetting van deze bepalingen gebeurt dan ook in principe door het ontwerpbesluit dat betrekking heeft op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging.

Artikel 2, lid 2 van Richtlijn 2010/43/EU verklaart de artikelen 12, 38, 39 en 40 van Richtlijn 2010/43/EU evenwel mutatis mutandis van toepassing op de beleggingsvennootschappen die geen beheervennootschap hebben aangesteld conform artikel 44 van de wet (de zogenaamde « zelfbeheerde » instellingen voor collectieve belegging). Op te merken valt dat in het ontwerpbesluit op een aantal punten enigszins anders wordt geformuleerd dan de verwoording van de bepalingen van Richtlijn 2010/43/EU. De context van de beleggingsvennootschappen is immers niet volkomen identiek aan die van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging. Als activiteit nemen deze laatste namelijk de beheertaken waar voor instellingen voor collectieve belegging. Zij verlenen dus diensten aan derden, daar waar een zelfbeheerde instelling voor collectieve belegging in de praktijk beleggingen voor eigen rekening verricht.

Artikel 23 Dit artikel, opgesteld op grond van de machtiging aan de Koning vervat in artikel 41, § 6 van de wet, transponeert artikel 12 van Richtlijn 2010/43/EU en bepaalt de verplichtingen waaraan de zelfbeheerde beleggingsvennootschappen zijn onderworpen voor het invoeren van een permanente risicobeheerfunctie.

Het is van wezenlijk belang om de onafhankelijkheid van de risicobeheerfunctie ten aanzien van de operationele diensten te waarborgen teneinde de risicobeheerfunctie in staat te stellen haar rol naar behoren te vervullen. Conform artikel 12, lid 2, tweede alinea van Richtlijn 2010/43/EU, laat het ontwerpbesluit de FSMA toe afwijkingen te verlenen van de verplichting om een permanente risicobeheerfunctie in te stellen en in stand te houden. Aan het verlenen van een dergelijke afwijking kunnen voorwaarden gekoppeld worden. Deze mogelijkheid kadert in het beginsel dat de beheerstructuur van een instelling voor collectieve belegging moet zijn afgestemd op de omvang van haar activiteiten en op de risico's die zij loopt. Het ontwerp stelt dat de beleggingsvennootschap, ook al werd een dergelijke afwijking verleend, inzonderheid moet kunnen aantonen dat er specifieke beschermingsmaatregelen tegen belangenconflicten zijn genomen die de onafhankelijke uitoefening van de risicobeheeractiviteiten mogelijk maken. Deze mogelijkheid voor de beleggingsvennootschappen om een afwijking te verkrijgen van bepaalde voorwaarden, sluit aan bij artikel 41 van de wet waarin met name is gepreciseerd dat de beheerstructuur van een beleggingsvennootschap moet zijn afgestemd op de activiteiten die zij uitoefent of voornemens is uit te oefenen.

In § 3 van dit artikel worden de opdrachten van de risicobeheerfunctie belicht.

Artikelen 24, 25 en 26 Deze artikelen, genomen op grond van de machtiging die artikel 41, § 6 van de wet verleent aan de Koning, zorgen voor de omzetting van de artikelen 38, 39 en 40 van Richtlijn 2010/43/EG. Zij bevatten de vereisten waaraan de instelling voor collectieve belegging moet voldoen op het vlak van het risicobeheerbeleid. Dit beleid moet inzonderheid zijn afgestemd op de aard, de omvang en de complexiteit van het bedrijf van de betrokken beleggingsvennootschap. Het risicobeheerbeleid zal geregeld moeten worden herzien en gecontroleerd. De beleggingsvennootschappen zullen eveneens passende en doeltreffende risicometingstechnieken moeten aanwenden om op elk ogenblik de risico's te kunnen meten die zij lopen of zouden kunnen lopen, en om erop toe te zien dat de limieten op het vlak van het totale risico en het tegenpartijrisico niet worden overschreden.

Deze bepalingen hangen nauw samen met de artikelen 58 tot 62 en 76 tot 80, die meer bepaald gewijd zijn aan de berekening van het totale risico en aan de problematiek van de waardering van de waarde van de OTC-derivaten.

Onderafdeling IV. - De commissaris Artikelen 27 en 28 Deze artikelen hebben betrekking op de specifieke verplichtingen voor de commissaris bij een master-feederconstructie.

Als een feeder een andere commissaris heeft dan haar master, moeten beide commissarissen een overeenkomst tot uitwisseling van informatie aangaan. Deze overeenkomst moet de commissaris van de feeder in staat stellen alle relevante informatie en documenten te ontvangen die hij nodig heeft om zijn taken te kunnen uitvoeren. De inhoud van deze overeenkomst wordt, in uitvoering van artikel 107, § 1 van de wet, in deze artikelen vastgelegd.

In navolging van de geldende verplichting voor de bewaarders van de master en van de feeder om een overeenkomst tot uitwisseling van informatie af te sluiten, is deze verplichting voor de commissaris erop gericht de goede werking van de master-feederconstructie te waarborgen. Afdeling II. - Prospectus en essentiële beleggersinformatie over het

openbaar aanbod van effecten en stukken met betrekking tot het openbaar aanbod van effecten Onderafdeling I. - Prospectus en essentiële beleggersinformatie Artikel 29 Dit artikel is gebaseerd op artikel 10/1 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005. De bepaling is aangepast aan het feit dat geen vereenvoudigd prospectus meer moet worden opgesteld, maar een document met essentiële beleggersinformatie.

Artikel 30 De inhoud van het prospectus wordt omschreven in bijlage A. Voor de instellingen voor collectieve belegging met compartimenten ondergaat de vorm van het prospectus een wijziging in vergelijking met het regime onder het koninklijk besluit van 4 maart 2005. Voortaan wordt slechts één prospectus opgesteld voor de instelling voor collectieve belegging; er wordt dus geen prospectus meer opgesteld per compartiment.

Bepaalde gegevens uit bijlage A gelden voor de volledige instelling voor collectieve belegging. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de oprichtingsdatum van de instelling voor collectieve belegging, haar commissaris of haar bewaarder. Andere gegevens die op basis van bijlage A moeten worden opgenomen in het prospectus, zoals het beleggingsbeleid, het risicoprofiel of bepaalde kosten, kunnen voor ieder compartiment verschillend zijn. Uiteraard worden deze laatste gegevens specifiek toegepast op ieder compartiment afzonderlijk.

Praktisch gezien kan een instelling voor collectieve belegging met compartimenten in een eerste deel de gegevens eigen aan de instelling opnemen, terwijl een tweede deel per compartiment een fiche bevat met de gegevens die eigen zijn aan het compartiment.

Bij het prospectus wordt voortaan, naast het beheerreglement of de statuten, ook het laatst gepubliceerde jaarverslag gevoegd. Het prospectus bevat immers voor bepaalde financiële gegevens, zoals historische rendementen of de omloopsnelheid van de portefeuille, een verwijzing naar het jaarverslag. Het hechten van het jaarverslag aan het prospectus is dan ook de meest efficiënte manier om te verzekeren dat de belegger die het prospectus raadpleegt, ook toegang krijgt tot deze financiële gegevens.

De verplichting om het prospectus aan te passen binnen een maand na de publicatie van het jaarverslag (zoals voorgeschreven door artikel 11, laatste lid van het koninklijk besluit van 4 maart 2005) heeft dan ook geen reden van bestaan meer.

Artikel 31 Dit artikel bevat de belangrijkste elementen die de essentiële beleggersinformatie moet bevatten. Meer gedetailleerde bepalingen over de vorm en de inhoud van de essentiële beleggersinformatie worden opgenomen in Verordening 583/2010 van de Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft essentiële beleggersinformatie en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan als de essentiële beleggersinformatie of het prospectus op een andere duurzame drager dan papier of via een website wordt verstrekt (hierna « Verordening 583/2010 »).

Terwijl Verordening 583/2010 rechtstreeks van toepassing is op instellingen voor collectieve beleggingen die hebben geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen bedoeld bij artikel 7, eerste lid, 1° van de wet (geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging), wordt deze verordening via de derde paragraaf van artikel 31 ook van toepassing verklaard op instellingen voor collectieve belegging die hebben geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen bedoeld bij artikel 7, eerste lid, 2° van de wet (financiële instrumenten en liquide middelen).

Deze bepaling, die eveneens van toepassing is op de instellingen voor collectieve belegging die geopteerd hebben voor de categorie van toegestane beleggingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, 2° van de wet, geeft immers duidelijk aan dat het document met essentiële beleggersinformatie moet worden opgesteld conform de regels die zijn vastgelegd in Verordening 583/2010. Deze benadering ligt in de lijn van het beleid dat in België traditioneel wordt gevolgd en erin bestaat de geldende regeling voor de instellingen voor collectieve belegging die geopteerd hebben voor de categorie van toegelaten beleggingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, 2° van de wet, in de mate van het mogelijke af te stemmen op de geldende regeling voor de geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging.

Artikelen 32 en 33 Deze artikelen leggen de modaliteiten vast van de terbeschikkingstelling van de essentiële beleggersinformatie, het prospectus, de statuten of het beheerreglement en de periodieke verslagen.

De essentiële beleggersinformatie moet kosteloos en geruime tijd voor de voorgenomen inschrijving worden verstrekt aan de beleggers. De andere documenten kunnen op verzoek van de inschrijver kosteloos worden verkregen voor de sluiting van de overeenkomst.

Het koninklijk besluit preciseert de mogelijkheid om de verschillende documenten op een andere wijze dan via een papieren afschrift te verstrekken. Wel kan de belegger steeds kosteloos een papieren afschrift verkrijgen van deze documenten.

Indien een belegger bij zijn verzoek om een prospectus te ontvangen enkel belangstelling vertoont voor een bepaald compartiment, is het mogelijk om hem enkel de gegevens van het prospectus te bezorgen die eigen zijn aan de instelling voor collectieve belegging enerzijds en deze die eigen zijn aan het compartiment in kwestie (de 'fiche' van het compartiment waarvan sprake in de commentaar bij artikel 30) anderzijds. Het aldus geven van meer gerichte documentatie aan de belegger, kan leiden tot een effectievere informatie van deze laatste.

Artikel 34 Dit artikel is genomen in uitvoering van artikel 60, § 1, tweede lid van de wet en bevat de bijwerkingen aan het prospectus en de essentiële beleggersinformatie die kunnen worden gepubliceerd zonder voorafgaande goedkeuring door de FSMA. De instelling voor collectieve belegging die van deze mogelijkheid gebruik maakt, dient enkel een nieuwe versie van het bijgewerkte document in kwestie over te maken aan de FSMA vooraleer deze nieuwe versie in werking treedt.

De wijzigingen die in deze bepaling worden opgesomd, zijn formele wijzigingen die niet van significatief belang zijn voor de informatieverstrekking aan de beleggers.

Onderafdeling II. - Berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging Artikelen 35 tot 46 De bepalingen van Onderafdeling II bevatten een regeling over de berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging. Ze worden uitgevaardigd op basis van artikel 64, § 1, 1° van de wet en zijn grotendeels geïnspireerd op de artikelen 15 tot 26 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005.

De nodige aanpassingen werden aangebracht om rekening te houden met onder meer de verplichting om een document met essentiële beleggersinformatie op te stellen en de mogelijkheid om een master-feederconstructie te creëren.

De wijzigingen die zijn aangebracht in artikel 37, § 1 ten aanzien van de overeenstemmende tekst van het koninklijk besluit van 4 maart 2005, zijn erop gericht de geldende wettelijke regeling voor de berichten en reclame over een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een instelling voor collectieve belegging in overeenstemming te brengen met de bepalingen van artikel 8, § 2 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten.

De rol wordt gepreciseerd van de compliancefunctie die in voorkomend geval werd opgericht bij instellingen die hetzij een ontwerp van bovenvermelde stukken opstellen, hetzij een dergelijk ontwerp ter goedkeuring voorleggen aan de FSMA. De compliancefunctie moet de nodige maatregelen nemen om te verzekeren dat dit ontwerp voldoet aan de voorwaarden van de wet en van het koninklijk besluit. Deze bepaling is niet van toepassing op instellingen die niet verplicht zijn om een compliancefunctie op te richten, zoals tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten.

De lijst van verplichte vermeldingen in alle geviseerde berichten, reclame en andere stukken werd licht aangepast. Zo dient voortaan te worden vermeld in welke taal het prospectus, de essentiële beleggersinformatie en de periodieke verslagen verkrijgbaar zijn. Dit betreft geen exhaustieve vermelding van alle talen waarin deze documenten beschikbaar zijn, doch de vermelding van minstens één taal waarin de geviseerde bestemmeling van het bericht, de reclame of het ander stuk deze documenten in België kan raadplegen. Bovendien dient systematisch het vereiste minimumbedrag of het minimum aantal rechten van deelneming bij de inschrijving te worden vermeld en moet de plaats worden opgenomen waar de netto-inventariswaarde wordt bekendgemaakt.

Voor deze laatste verplichting volstaat de vermelding van één plaats waar de netto-inventariswaarde wordt bekendgemaakt, ook al wordt deze op meerdere plaatsen bekendgemaakt. De verplichting vloeit onder meer voort uit de vaststelling dat steeds meer instellingen voor collectieve belegging hun netto-inventariswaarde exclusief publiceren op een overeenkomstig artikel 194 door de FSMA toegelaten website, en niet in een of meer dagbladen, waardoor het voor de belegger niet altijd eenvoudig is te weten waar hij deze kan raadplegen.

Artikel 42 heeft betrekking op de vermelding van rendementen, lopende kosten of risico- en opbrengstindicatoren in berichten of reclame. De voorwaarden waaraan dergelijke vermeldingen moeten voldoen, zijn respectievelijk vastgelegd in bijlage B van het ontwerp en in Verordening 583/2010. Het ontwerp laat toe om ook een andere risico-indicator te vermelden dan vastgesteld conform Verordening 583/2010.

In artikel 46 wordt voortaan verwezen naar het begrip 'gestructureerde instelling voor collectieve belegging' als gedefinieerd in artikel 36, lid 1, tweede alinea van Verordening 583/2010. HOOFDSTUK II. - Bedrijfsuitoefening Afdeling I. - Beleggingsbeleid

Artikelen 47 tot 87 Deze afdeling betreffende het beleggingsbeleid is uitgevaardigd op basis van artikel 74 van de wet en herneemt grotendeels de bepalingen van de artikelen 27 tot 57 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005.

Op verschillende domeinen werd het regime aangepast in functie van artikel 51 van Richtlijn 2009/65/EG en van de artikelen 41 tot 44 van Richtlijn 2010/43/EU, aanpassingen die werden doorgetrokken naar instellingen voor collectieve belegging die hebben geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen bedoeld bij artikel 7, eerste lid, 2° van de wet. Het betreft onder meer verschillende bepalingen over : - de berekening van het totale risico van een instelling voor collectieve belegging dat betrekking heeft op derivaten (artikelen 58 en 59; artikelen 76 en 77); - de berekening van het tegenpartijrisico bij beleggingen in derivaten en de concentratie van beleggingen in één uitgevende instelling (artikelen 60 en 62, § 6; artikelen 78 en 80, § 6). Er wordt voortaan gepreciseerd dat de zekerheden die instelling voor collectieve belegging ontvangen om hun tegenpartijrisico te beperken, aan de spreidingsregels moeten voldoen; - procedures voor de berekening van de waarde van OTC-derivaten (artikel 61; artikel 79).

Bovendien wordt gepreciseerd dat feeders niet onderworpen zijn aan de bepalingen van de tweede en derde Onderafdeling, behalve wanneer dit voorzien is in Afdeling II. Afdeling II. - Master-feederconstructies

Deze afdeling werd geformuleerd in uitvoering van de artikelen 74, 77, 78, 79, § 3 en 80 van de wet.

Onderafdeling I. - Beleggingsbeleid en goedkeuring Artikelen 88 en 89 Deze artikelen bevatten de regels inzake het beleggingsbeleid van de feeder.

Er wordt verwezen naar de artikelen 76 en volgende van de wet, alsook naar de commentaar die bij deze bepalingen is gegeven in de memorie van toelichting bij de wet.

Een feeder is een instelling voor collectieve belegging die minstens 85 % van haar activa belegt in rechten van deelneming van een master.

De wet staat toe dat een dergelijke structuur zowel voor instellingen voor collectieve belegging die hebben geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen voorzien in artikel 7, eerste lid, 1° van de wet en die dus voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG (de geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging) als voor instellingen voor collectieve belegging die hebben geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen voorzien in artikel 7, eerste lid, 2° van de wet en die dus niet voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, gebruikt wordt. Overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2009/65/EG, kan dit voor geharmoniseerde feeders zowel een Belgische als een geharmoniseerde master uit een andere lidstaat te zijn. De wet staat bovendien toe dat master-feederconstructies worden gebruikt voor ICB's die niet voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG omdat zij beleggen in een andere categorie van toegelaten belegging dan degene voorzien in artikel 7, eerste lid, 1° van de wet.

Voor dergelijke niet-geharmoniseerde feeders dient dit een Belgische geharmoniseerde of niet-geharmoniseerde master te zijn. Bijgevolg is geen master-feederconstructie mogelijk waarbij een Belgische niet-geharmoniseerde feeder belegt in een buitenlandse master. Dit wordt verantwoord door de afwezigheid op Europees niveau van een harmonisatie voor een dergelijke master-feederconstructie, waardoor geen grensoverschrijdende constructies geregeld kunnen worden op het vlak van onder meer informatie-uitwisseling en samenwerking tussen master en feeder en waardoor de belegging van een Belgische niet-geharmoniseerde feeder in een buitenlandse master niet voldoende garanties zou bieden op het vlak van de beleggersbescherming. Voor meer uitleg over deze problematiek kan worden verwezen naar de Memorie van toelichting bij de wet.

Een feeder mag maximaal 15 % van haar activa beleggen in andere activa; hierop zijn de bepalingen van artikel 89 van toepassing.

Artikel 90 Dit artikel legt de modaliteiten vast van de procedure die een instelling voor collectieve belegging moet volgen indien ze in het kader van een master-feederconstructie wil beleggen in een master.

Een dergelijke belegging impliceert dat de beleggingslimieten worden overschreden die respectievelijk in de artikelen 65, § 1 en 83, § 1 van het ontwerp zijn vastgesteld (verbod om meer dan 20 % van de activa te beleggen in de rechten van deelneming van één enkele instelling voor collectieve belegging).

Met het oog op de bescherming van de beleggers in deze instelling voor collectieve belegging is een voorafgaande goedkeuring vanwege de FSMA vereist voor de belegging van de feeder in de master. Deze goedkeuring is enkel vereist bij de oorspronkelijke inschrijving, waarbij de feeder het voor beleggingen in een andere instelling voor collectieve belegging gestelde plafond overschrijdt.

De FSMA keurt de oprichting van een dergelijke constructie goed of af en baseert zich hiervoor op een dossier dat is samengesteld uit de documenten bedoeld in § 3 waaruit moet blijken dat de wettelijke en reglementaire bepalingen over de master-feederconstructie zijn nageleefd.

Onderafdeling II. - Overeenkomst tussen feeder en master en interne bedrijfsvoeringsregels van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging A. Overeenkomst tussen master en feeder Artikelen 91 tot 98 Deze artikelen preciseren de inhoud van de overeenkomst die dient te worden gesloten tussen de master en de feeder met het oog op onder meer een correcte informatie-uitwisseling tussen beide.

De overeenkomst, dan wel de interne bedrijfsvoeringsregels (indien de master en de feeder dezelfde beheervennootschap hebben - zie infra, bespreking van de bepalingen van punt B), moeten in werking zijn getreden vooraleer de feeder boven de krachtens de artikelen 65, § 1 en 83, § 1 geldende limieten kan beleggen in de master.

Voor zover de regelingen voor verhandeling tussen de master en de feeder niet verschillen van die welke van toepassing zijn op alle deelnemers van de master die geen feeder zijn en die regelingen in het prospectus van de master zijn vastgesteld, en teneinde de administratieve last te verminderen, dienen deze standaardregelingen voor verhandeling niet in de overeenkomst tussen de master en de feeder te worden overgenomen, maar kan daarin naar de relevante gedeelten van het prospectus van de master worden verwezen.

De overeenkomst kan in de mogelijkheid voorzien om de overdracht van activa in natura te laten plaatsvinden, wat de betrokken instellingen voor collectieve belegging moet toelaten om kosten te beperken. Deze mogelijkheid kan zowel worden voorzien bij de overdracht van activa van de feeder naar de master, bijvoorbeeld bij de inschrijving van een feeder die reeds activiteiten heeft als instelling voor collectieve belegging, als bij de overdracht van activa van de master naar de feeder, bijvoorbeeld bij uitbetaling van de vereffeningsopbrengst van de master aan de feeder.

B. Interne bedrijfsvoeringsregels van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging Artikelen 99 tot 103 Deze artikelen, opgesteld op grond van artikel 78, derde lid van de wet, zetten de artikelen 15 tot 19 van Richtlijn 2010/43/EG om.

Ingeval de master en de feeder dezelfde beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging hebben, zijn de bepalingen van punt A supra niet van toepassing. De betrokken beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging moet evenwel interne bedrijfsvoeringsregels invoeren die met name de relaties regelen tussen de feeder en de master, en erop gericht zijn te vermijden dat belangenconflicten zouden optreden tussen de master en de feeder of tussen de feeder en andere deelnemers in de master.

Onderafdeling III. - Procedure bij vereffening, fusie of splitsing van de master of bij uittreding van de laatste feeder Artikelen 104 tot 107 Bij een vereffening, fusie of splitsing van een master, dienen haar feeders over hun toekomst te beslissen. Naargelang het geval kunnen de feeders zelf overgaan tot vereffening, feeder blijven van dezelfde master, feeder worden van een andere master of zich omvormen tot een instelling voor collectieve belegging die niet de hoedanigheid van feeder heeft.

In deze gevallen dient de feeder een dossier in bij de FSMA volgens de modaliteiten opgenomen in de artikelen 104 tot 107, waarover de FSMA zich binnen 15 werkdagen uitspreekt.

Bovendien heeft de feeder de verplichting om de nodige informatie te verstrekken aan verschillende andere partijen (waaronder de deelnemers).

Onderafdeling IV. - Verplichtingen en bevoegde autoriteiten Artikelen 108 tot 110 Deze artikelen bevatten diverse verplichtingen voor de feeder die betrekking hebben op het verstrekken van informatie en documentatie aan haar bewaarder en beleggers en aan de FSMA. Artikel 111 Een instelling die reeds werkzaamheden als instelling voor collectieve belegging uitoefent, heeft de mogelijkheid om zich om te vormen tot een feeder. Bovendien kan een bestaande feeder beslissen om te beleggen in een andere master. Aangezien een dergelijke wijziging tot een fundamentele aanpassing van het beleggingsbeleid leidt, dient de betrokken instelling voor collectieve belegging haar deelnemers voldoende informatie te verstrekken, zodat deze in staat zijn te beslissen of zij hun belegging behouden.

Artikel 111 beschrijft de informatie die in dit geval aan de deelnemers moet worden versterkt, evenals de termijn en de wijze van mededeling.

Artikelen 112 tot 114 Deze artikelen bevatten diverse verplichtingen van toepassing op feeders, masters en de FSMA, waaronder de verplichting van de feeder om effectief de werkzaamheden van de master te controleren. Afdeling III. - Verplichtingen en verbodsbepalingen

Onderafdeling I. - Provisies en kosten Artikel 115 Dit artikel neemt de bepalingen van artikel 58 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 over.

Artikel 116 Dit artikel neemt de bepalingen van artikel 59 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 over.

Daarenboven wordt een verbod ingevoerd voor masters om provisies of kosten in rekening te brengen voor inschrijving, compartimentswijziging of uittreding met betrekking tot beleggingen in haar rechten van deelneming door feeders. Onverminderd de toepassing van andere bepalingen, kan de master dergelijke provisies en kosten wel aanrekenen aan andere beleggers.

Artikelen 117 Dit artikel neemt de bepalingen van artikel 60 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 over.

Artikel 118 De regeling inzake 'soft commissions', opgenomen in artikel 61 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005, wordt opgeheven en vervangen door artikel 118 van het ontwerp, dat een ruimere draagwijdte heeft.

Deze nieuwe bepaling transponeert artikel 29 van Richtlijn 2010/43/EU. Volgens de eerste paragraaf van dit artikel worden de personen aan wie bepaalde beheertaken van een instelling voor collectieve belegging zijn toevertrouwd, niet geacht zich op loyale, billijke en professionele wijze in te zetten voor de belangen van de instelling voor collectieve belegging indien aan of door hen vergoedingen, provisies en niet-geldelijke voordelen worden betaald of verschaft, tenzij deze vergoedingen, provisies en niet-geldelijke voordelen aan bepaalde in deze paragraaf vermelde voorwaarden voldoen.

Geviseerd worden enkel de personen aan wie het beheer van de beleggingsportefeuille en/of de administratie van een instelling voor collectieve belegging is toevertrouwd. Het kan hierbij zowel gaan om een 'zelfbeheerde' instelling voor collectieve belegging, die met toepassing van artikel 42 van de wet bepaalde beheertaken heeft toevertrouwd aan deze personen, als om een instelling voor collectieve belegging met een aangestelde beheervennootschap. In dit laatste geval zal de aangestelde beheervennootschap geviseerd zijn, evenals de personen aan wie de beheervennootschap zelf desgevallend de beheertaken in kwestie heeft toevertrouwd.

De personen aan wie de verhandeling van de effecten van de instelling voor collectieve belegging wordt toevertrouwd, worden bijgevolg niet geviseerd door deze bepalingen.

Bovendien is de regeling enkel van toepassing op de vergoedingen, provisies en niet-geldelijke voordelen die aan of door de geviseerde personen worden betaald of verschaft voor de verrichting van activiteiten in verband met het beheer van de beleggingsportefeuille en/of de administratie van de instelling voor collectieve belegging.

De activiteiten die deze personen zouden uitoefenen inzake de verhandeling van de effecten van de instelling voor collectieve belegging, vallen niet onder de regeling.

De andere paragrafen van het artikel bevatten verdere vereisten inzake transparantie. Onder meer in het prospectus en het jaarverslag moeten bepaalde gegevens worden opgenomen. De verplichting voor de begunstigde om minstens halfjaarlijks de FSMA en het bestuursorgaan van de instelling voor collectieve belegging te rapporteren over de ontvangen voordelen valt weg. Wel dient de begunstigde van de vergoedingen, provisies en niet-geldelijke voordelen de gegevens inzake de ontvangst van deze voordelen ter beschikking te houden van de FSMA. Artikel 119 Deze bepaling bevat een regeling van de situatie waarbij de beheerder van de beleggingsportefeuille van een instelling voor collectieve belegging (beheertaak bedoeld in artikel 3, 22°, a) van de wet) zijn beheervergoeding deelt met een distributeur van de instelling voor collectieve belegging. Retrocessies van de beheervergoeding aan mandatarissen die instaan voor andere beheertaken dan distributie worden, in tegenstelling tot voorheen, niet geviseerd door deze bepaling.

De regeling is grotendeels dezelfde als deze opgenomen in artikel 62 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005, met dien verstande dat het nu enkel van toepassing is op de beheerders die hun beheervergoeding delen met de distributeur. Artikel 118 (dat artikel 29 van Richtlijn 2010/43/EU omzet) is immers van toepassing op de andere gevallen.

Artikel 120 Deze bepaling neemt artikel 63 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 over.

Onderafdeling II. - Gedragsregels De bepalingen van deze Onderafdeling zetten de artikelen 22 tot 27 van Richtlijn 2010/43/EU om waarmee uitvoering wordt gegeven aan artikel 14 van Richtlijn 2009/65/EG. Deze ontwerpbepalingen zijn vastgesteld op grond van de machtiging die aan de Koning is verleend door artikel 84 van de wet.

Artikel 121 Artikel 2, lid 2 van Richtlijn 2010/43/EU verklaart Hoofdstuk IV (« Gedragsregels ») van toepassing op de beleggingsvennootschappen die geen beheervennootschap hebben aangesteld conform artikel 44 van de wet. Voor het overige wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 22 wat het toepassingsgebied betreft van de onderhavige Onderafdeling.

Artikelen 122 en 123 De beleggingsvennootschappen moeten handelen overeenkomstig het beginsel van de gelijkheid tussen de deelnemers en in het belang van de deelnemers. Met deze bepaling wordt invulling gegeven aan het fundamentele beginsel, geponeerd in artikel 9 van de wet, dat elke instelling voor collectieve belegging wordt beheerd in het uitsluitende belang van de houders van effecten die door haar zijn uitgegeven.

De artikelen die hier worden toegelicht, hebben betrekking op de verschillende aspecten van deze verplichting. Op te merken valt dat deze bepalingen anders zijn geformuleerd dan de overeenstemmende bepalingen van het ontwerp van besluit met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, omdat zij elk in een andere context zullen moeten worden toegepast (beleggingsvennootschappen, geen beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging).

De verschillende aspecten die worden uitgediept zijn de volgende.

Enerzijds is er de verplichting om de deelnemers op billijke wijze te behandelen, wat inhoudt dat erop wordt toegezien dat zij op gelijke wijze worden behandeld, dat wanpraktijken voorkomen worden die de stabiliteit en de integriteit van de markten ongunstig beïnvloeden, dat billijke, correcte en transparante prijsbepalingsmodellen en waarderingssystemen worden toegepast en dat er geen onnodige kosten worden aangerekend aan de deelnemers. Anderzijds moeten de verschillende facetten van het bedrijf van de beleggingsvennootschap nauwgezet worden opgevolgd, inzonderheid wat de eigenlijke beheerfunctie betreft (selectie en follow-up van de beleggingen) en het risicobeheer. Tevens wordt vereist dat de beleggingsvennootschappen beschikken over voldoende kennis van en inzicht in de activa waarin zij hebben belegd.

Artikel 124 Deze bepaling bevat de verplichting voor de beleggingsvennootschappen om de deelnemers een bericht te sturen waarmee zij bevestigen dat hun inschrijvings- en inkooporders zijn uitgevoerd.

Artikelen 125 en 126 In deze artikelen is de verplichting tot best execution opgenomen die de instellingen voor collectieve belegging moeten naleven bij het beheer van hun portefeuille. Daarbij worden twee gevallen onderscheiden : enerzijds de situatie waarin de beleggingsvennootschap de beleggingsbeslissingen zelf uitvoert (zonder een beroep te doen op de diensten van een andere entiteit) en, anderzijds, de meer klassieke situatie waarin de beleggingsvennootschap uitvoeringsorders doorgeeft aan andere entiteiten. We merken hierbij op dat beide hypotheses enigszins afwijken van het traditionele concept van de 'best execution'-verplichting waarbij er een dienstverlener en een cliënt optreden. Die klassieke opstelling vinden we terug in de relatie tussen een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging en de beheerde instelling voor collectieve belegging, maar niet in geval van een zelfbeheerde instelling voor collectieve belegging. Hoewel de hypothese die hier wordt beoogd dus verschilt van het klassieke concept, heeft de Europese wetgever ons inziens met artikel 2, lid 2 van Richtlijn 2010/43/EU deze verplichting mutatis mutandis willen opleggen aan de beleggingsvennootschappen die geen beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging hebben aangesteld conform artikel 44 van de wet.

Artikel 127 Dit artikel gaat nader in op de geldende vereisten voor de verwerking van de orders : de portefeuilletransacties moeten immers onmiddellijk en billijk worden uitgevoerd.

Onderafdeling III. - Voorkoming van belangenconflicten De artikelen 129 tot 133 van deze Onderafdeling zetten de artikelen 17 tot 21 van Richtlijn 2010/43/EU om die uitvoering geven aan de artikelen 12 en 14 van Richtlijn 2009/65/EG. Deze bepalingen zijn vastgesteld op grond van de machtiging die aan de Koning is verleend door artikel 82 van de wet.

Daarnaast nemen de artikelen 134 tot 137 de bepalingen over van de artikelen 64 tot 67 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005.

Artikel 128 Voor het overige wordt verwezen naar de commentaar bij de artikelen 22 en 121, wat het toepassingsgebied van deze Onderafdeling betreft.

Artikelen 129 tot 137 Allereerst worden in deze artikelen een aantal situaties opgesomd die, als zij zich voordoen, kunnen leiden tot belangenconflicten. Dit is geenszins een exhaustieve lijst. Zij wil louter een hulp bieden om de mogelijke soorten belangenconflicten die zich kunnen voordoen in de beleggingsvennootschap gemakkelijker te onderkennen. Voorts wordt gepreciseerd dat de beleggingsvennootschappen een beleid inzake belangenconflicten moeten uitwerken, waarbij zij mogelijke conflictsituaties moeten identificeren en maatregelen en procedures moeten vaststellen voor het beheer van dergelijke conflicten. Artikel 131 bevat een aantal vereisten in verband met de te nemen maatregelen en te volgen procedures ingeval zich een belangenconflict voordoet.

Deze vereisten houden inzonderheid in dat er geen enkel direct verband mag bestaan tussen de vergoeding van personen die bij een bepaalde activiteit betrokken zijn en personen die bij een andere activiteit betrokken zijn wanneer, met betrekking tot deze activiteiten, een belangenconflict kan ontstaan, alsook dat maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen of het risico te beperken dat de ene persoon een ongepaste invloed zou uitoefenen op de andere. Voorts wordt gepreciseerd dat andere maatregelen getroffen moeten worden indien de vereisten waarin het besluit voorziet ontoereikend blijken om de vereiste mate van onafhankelijkheid te garanderen. Als de ingevoerde organisatorische maatregelen niet volstaan om te garanderen dat het risico zal worden vermeden dat de belangen van de deelnemers worden geschaad, moeten de effectieve leiders gewaarschuwd worden teneinde hen toe te laten bijkomende maatregelen te treffen. In dergelijk geval dienen de deelnemers hiervan in kennis te worden gesteld.

Daarnaast eist het besluit eveneens dat passende en doeltreffende strategieën worden uitgewerkt voor de uitoefening van de stemrechten.

Ingeval de uitoefening van het stemrecht de aanleiding vormt of kan vormen voor een belangenconflict, dient in het jaarverslag te worden verantwoord hoe het stemrecht werd uitgeoefend of waarom het niet werd uitgeoefend.

Tot slot neemt het besluit de bepalingen van de artikelen 64 tot 66 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 integraal over.

Onderafdeling IV. - Andere verbodsbepalingen en verplichtingen Artikel 138 Deze bepaling is gebaseerd op artikel 68 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005, dat op enkele plaatsen werd aangepast.

Een instelling voor collectieve belegging die de term « gewaarborgd kapitaal » of een gelijkaardige term wenst te gebruiken ( § 1), dient voortaan in het prospectus niet enkel de identiteit te beschrijven van diegene die de waarborg verleent, doch ook diens kredietwaardigheid.

In dit kader kan onder meer de 'credit rating' worden vermeld van degene die de waarborg verleent.

Tevens worden de voorwaarden aangepast waaraan een instelling voor collectieve belegging moet voldoen indien deze de term « kapitaalbescherming » of « beschermd kapitaal » of een gelijkaardige term wenst te gebruiken ( § 2). Indien een instelling voor collectieve belegging een beleggingsstrategie vastlegt waarbij belegd wordt in schuldinstrumenten die zijn uitgegeven of gewaarborgd door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, mogen de schuldinstrumenten uitgegeven door eenzelfde lidstaat voortaan niet meer dan 20 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging vertegenwoordigen. Deze limiet wordt enkel nagegaan op het ogenblik van inschrijving van de instelling voor collectieve belegging, zowel voor geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging (zie nieuw artikel 60, § 1, tweede lid), als voor niet-geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging (zie aangepast artikel 78, § 1, tweede lid). Zij zal dus noodzakelijkerwijze geen toepassing vinden op de instellingen voor collectieve belegging die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit al zijn ingeschreven. In afwijking hiervan kan een instelling voor collectieve belegging een beleggingsstrategie vastleggen waarbij dergelijke schuldinstrumenten meer dan 20 % van haar activa vertegenwoordigen ( § 2, tweede lid). Van deze mogelijkheid mag een instelling voor collectieve belegging echter alleen gebruik maken indien zij kan aantonen dat haar beleggingsstrategie een bescherming biedt aan haar deelnemers die gelijkwaardig is aan de bescherming waarvan de deelnemers in de instellingen voor collectieve belegging die deze begrenzing wel naleven, genieten. Hiertoe kan het desgevallend nodig zijn dat de beleggingsstrategie van bij aanvang voldoende marge voorziet om gedurende de looptijd de samenstelling van de portefeuille te wijzigen of bijkomende zekerheden in te bouwen.

Verder kan hier ook worden gewezen op de zorgvuldigheidsvereisten die worden ingevoerd in artikel 123 van het ontwerp en in artikel 17 van het ontwerp van koninklijk besluit met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, en die onverkort van toepassing zijn op de instellingen voor collectieve belegging bedoeld in deze bepaling.

Artikel 139 Deze bepaling neemt artikel 69 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 over.

Artikel 140 Een instelling voor collectieve belegging die wenst te beleggen in OTC-derivaten heeft de verplichting om een specifiek activiteitenprogramma op te stellen. Voortaan moet dit activiteitenprogramma echter niet meer ter goedkeuring worden voorgelegd aan de FSMA, doch volstaat het om dit voorafgaandelijk aan de beleggingen in OTC-derivaten mee te delen aan de FSMA. Artikelen 141 tot 146 Deze bepalingen nemen de artikelen 70 tot 74 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 over.

Onderafdeling V. - Ontbinding, vereffening en fusie en andere herstructureringen van instellingen voor collectieve belegging en van compartimenten Onderafdeling V bevat de regeling inzake ontbinding, vereffening en fusie en andere herstructureringen van instellingen voor collectieve belegging en van hun compartimenten. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 84 van de wet.

De wet bepaalt in artikel 16 dat beveks zijn onderworpen aan het Wetboek van vennootschappen, tenzij daarvan wordt afgeweken door of krachtens de wet of het Wetboek van vennootschappen. Het Wetboek van vennootschappen zelf bevat inderdaad verscheidene bepalingen die voorzien in een uitsluiting van of vrijstelling voor beveks (bijvoorbeeld artikel 772/1 inzake grensoverschrijdende fusies).

Artikel 16 van de wet laat de uitsluitingen of vrijstellingen die zijn vervat in het Wetboek van vennootschappen onverlet. Daarnaast bevat de wet uitzonderingen op de principiële toepasselijkheid van het Wetboek van vennootschappen op beveks. Tot slot bevat ook dit besluit meerdere uitzonderingen op de principiële toepasselijkheid van het Wetboek van vennootschappen op beveks. Die uitzonderingen zijn gebaseerd op artikel 84 van de wet, en vormen voor doeleinden van artikel 16 van de wet dus afwijkingen krachtens de wet.

In geval van ontbinding, vereffening, fusie of andere herstructurering van een gemeenschappelijk beleggingsfonds of van een compartiment van een bevek of gemeenschappelijk beleggingsfonds, zijn volgens de artikelen 11, § 6, 12, § 3 en 17, § 3, van de wet de bepalingen van boek IV, titel IX, of boek XI van het Wetboek van vennootschappen, voor zover van toepassing op beveks en met uitzondering van artikel 195bis van het Wetboek van vennootschappen, van overeenkomstige toepassing. Artikel 147 preciseert in dat opzicht dat de verwijzingen in Onderafdeling IV naar het Wetboek van vennootschappen naar analogie betrekking hebben op gemeenschappelijke beleggingsfondsen en op compartimenten van beveks en van gemeenschappelijke beleggingsfondsen.

Inzake de toepasselijkheid van het Wetboek van vennootschappen op gemeenschappelijke beleggingsfondsen, heeft de samenlezing van deze bepalingen tot gevolg dat : - een artikel van het Wetboek van vennootschappen dat niet van toepassing is op beveks, evenmin van toepassing is op gemeenschappelijke beleggingsfondsen; - een artikel van het Wetboek van vennootschappen dat van toepassing is op beveks, van overeenkomstige toepassing is op gemeenschappelijke beleggingsfondsen; - indien artikel a van het Wetboek van vennootschappen verwijst naar artikel b van het Wetboek van vennootschappen en de toepasselijkheid van artikel b op beveks niet uitdrukkelijk is uitgesloten, het artikel b zowel op beveks als op gemeenschappelijke beleggingsfondsen van toepassing is; - indien artikel a van het Wetboek van vennootschappen verwijst naar artikel b van het Wetboek van vennootschappen, maar de toepasselijkheid van artikel b op beveks uitdrukkelijk is uitgesloten, het artikel b noch op beveks noch op gemeenschappelijke beleggingsfondsen van toepassing is.

Artikel 147 Dit artikel preciseert dat de verwijzingen in de artikelen van deze Onderafdeling naar de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen eveneens betrekking hebben op gemeenschappelijke beleggingsfondsen en op compartimenten van instellingen voor collectieve belegging.

A. Ontbinding en vereffening van instellingen voor collectieve belegging en van hun compartimenten Artikelen 148 tot 158 Deze artikelen leggen de regeling vast bij ontbinding en vereffening van instellingen voor collectieve belegging en hun compartimenten.

Deze is grotendeels identiek aan de regeling opgenomen in het koninklijk besluit van 4 maart 2005. Enkele aanpassingen zijn te noteren.

In de eerste plaats is de regeling aangepast aan de mogelijkheid voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen om compartimenten op te richten.

Bovendien werd via artikel 152 een specifieke bepaling ingevoerd voor de vereffening van een master. Het besluit tot ontbinding van een master mag ten vroegste in werking treden drie maanden nadat de master al haar deelnemers en de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de feeder in kennis heeft gesteld van het bindende besluit tot ontbinding, dat in principe wordt genomen door de bevoegde algemene vergadering van deelnemers. In tegenstelling tot andere vereffeningen, wordt in dit geval op basis van artikel 196 de bepaling van de netto-inventariswaarde, evenals de uitvoering van de aanvragen tot uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging niet geschorst. Hierdoor wordt vermeden dat de deelnemers gedurende meer dan drie maanden 'geblokkeerd' zijn in de master en kunnen deelnemers toch uittreden gedurende de vereffeningsprocedure.

De mogelijkheid bestaat dat de deelnemers, nadat ze geïnformeerd zijn over de intentie of beslissing tot ontbinding, overgaan tot de inkoop van een substantieel aantal rechten van deelneming. Dit zou tot gevolg hebben dat de kosten verbonden aan de ontbinding gedragen moeten worden door een beperkt aantal overblijvende deelnemers. Om te vermijden dat de overblijvende deelnemers het geheel van deze kosten moeten dragen, heeft de master de verplichting om de nodige kosten te provisioneren vooraleer het oproepingsbericht wordt gepubliceerd dat de bevoegde algemene vergadering bijeenroept die zich over de ontbinding zal moeten uitspreken. Indien de kosten achteraf hoger blijken dan de provisionering, dienen de bijkomende kosten te worden gedragen door de personen die hiertoe in het prospectus zijn aangeduid.

Tot slot werd de inhoud en formulering van artikel 83 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 licht aangepast in artikel 156.

Via deze aanpassing wordt getracht een uniforme toepassing van de regel te verzekeren.

B. Fusie en andere herstructureringen van instellingen voor collectieve belegging en van compartimenten Artikelen 159 tot 188 De regeling inzake fusie en andere herstructureringen van instellingen voor collectieve belegging en van compartimenten is sterk gewijzigd in functie van de regeling die Richtlijn 2009/65/EG invoert op het vlak van grensoverschrijdende fusies tussen (compartimenten van) geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging. Het uitgangspunt van deze regeling blijft het Wetboek van vennootschappen, maar de toepassing van meerdere bepalingen van het Wetboek van vennootschappen wordt op basis van artikel 84 van de wet uitgesloten.

Teneinde de leesbaarheid van de tekst te verhogen, is in onderdeel B van Onderafdeling V systematisch enkel sprake van instellingen voor collectieve belegging, zonder dat daaraan telkens de uitdrukkelijke vermelding wordt toegevoegd dat ook compartimenten aan dezelfde regeling onderworpen zijn. Dat vloeit immers voort uit artikel 159, dat preciseert dat voor de toepassing van onderdeel B compartimenten worden beschouwd als instellingen voor collectieve belegging. Ook in dit verslag wordt dezelfde benadering gevolgd en worden dus doorgaans enkel de instellingen voor collectieve belegging vermeld (zonder daarbij telkens ook de compartimenten te vermelden).

Artikel 160 bevat de verschillende categorieën van herstructureringen waarvoor onderdeel B van Onderafdeling V een regeling voorziet. De categorie opgenomen onder 1° is een restcategorie en viseert uiteenlopende hypotheses. Deze betreffen met name : - alle andere herstructureringen dan fusies tussen Belgische instellingen voor collectieve belegging, zoals splitsing of inbreng of overdracht van algemeenheid; - fusies waarbij enkel Belgische instellingen voor collectieve beleggingen betrokken zijn, maar waarbij niet alle instellingen voor collectieve belegging ICBE's zijn; - fusies waarbij enkel Belgische ICBE's zijn betrokken, maar geen enkele van deze instellingen voor collectieve belegging de mogelijkheid heeft om haar rechten van deelneming in een andere lidstaat te verhandelen.

De categorieën 2° tot en met 5° hebben betrekking op fusies (niet op andere herstructureringen) waarbij enkel ICBE's betrokken zijn en waaraan een grensoverschrijdend aspect is verbonden (ofwel omdat zowel Belgische als buitenlandse ICBE's betrokken zijn, ofwel omdat minstens een van de betrokken Belgische ICBE's de mogelijkheid heeft om haar rechten van deelneming in een andere lidstaat te verhandelen). Het onderscheid tussen de onderscheiden categorieën is daarbij gebaseerd op het land van herkomst van de betrokken ICBE's, op de rol van de Belgische of buitenlandse ICBE's als op te slorpen dan wel verkrijgende instelling voor collectieve belegging en op het soort fusie. Zo is de categorie 4° de enige waarin de verkrijgende instelling voor collectieve belegging geen Belgische ICBE is.

Categorie 6° betreft de bijzondere vorm van fusies zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, p), iii) van Richtlijn 2009/65/EG die inhoudt dat de op te slorpen ICB's niet meteen ophouden te bestaan. Belgische ICBE's kunnen enkel als verkrijgende ICB betrokken zijn bij dergelijke fusies (niet als op te slorpen ICB).

Ter bescherming van de deelnemers voorziet artikel 161 dat de fusie of andere herstructurering niet tot gevolg mag hebben dat de deelnemer van een ICBE deelnemer zou worden van een instelling voor collectieve belegging die geen ICBE is. Eveneens ter bescherming van de deelnemers wordt voorzien dat de fusie of andere herstructurering enkel is toegelaten op voorwaarde dat de rechten van deelneming van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging verhandeld kunnen worden in alle lidstaten waarin de op te slorpen, te splitsen, inbrengende of overdragende instellingen voor collectieve belegging gerechtigd waren hun rechten van deelneming te verhandelen.

Artikel 162 voorziet dat de bijzondere vorm van fusies zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, p), iii) van Richtlijn 2009/65/EG (categorie 6° uit artikel 160) in hoofde van de verkrijgende (Belgische) ICBE en in hoofde van de deelnemers van de op te slorpen (buitenlandse) ICBE's wordt behandeld als een gewone fusie (naar gelang van het geval, door overname of door oprichting), met dien verstande dat niet het ganse vermogen van de op te slorpen ICBE (of ICBE's) overgaat op de verkrijgende ICBE, doch enkel de netto-activa. Dat de op te slorpen ICBE's in dat geval blijven bestaan tot ze kwijting hebben gekregen voor hun uitstaande schulden, vloeit voort uit de buitenlandse wetgeving die dat soort fusies in hoofde van de op te slorpen ICBE('s) regelt.

Via artikel 163 wordt onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid ingevoerd om over te gaan tot de fusie van één enkel compartiment of één enkel gemeenschappelijk beleggingsfonds door oprichting van een compartiment van een andere instelling voor collectieve belegging. Dit vormt een uitzondering op artikel 672 Wetboek van vennootschappen, dat voor het overige van overeenkomstige toepassing is. Deze nieuwe bepaling maakt het mogelijk om instellingen voor collectieve belegging op een efficiëntere wijze te structureren. Voorheen kon hetzelfde resultaat immers slechts bereikt worden via een procedure in twee fases, namelijk via de inbreng van het vermogen van een compartiment of gemeenschappelijk beleggingsfonds in een nieuw compartiment (van een andere instelling voor collectieve belegging) in een eerste fase, gevolgd door de ontbinding en vereffening van de inbrengende entiteit in een tweede fase. Ter bescherming van de deelnemers is dit enkel mogelijk op voorwaarde dat zij voor elk recht van deelneming in hun bezit recht hebben op één recht van deelneming van hetzelfde type (bv. kapitalisatie of uitkering) en van een gelijkaardige aandelenklasse (zoals gedefinieerd in artikel 5) van het verkrijgende compartiment.

De artikelen 166, 169, 170 en 186 tot 188 bevatten regels over de tussenkomst van de FSMA bij de in artikel 160 bedoelde fusies en andere herstructureringen. Deze regels houden (voor de door de richtlijn geviseerde fusies bedoeld in artikel 160, 2° tot 6° ) rekening met de bevoegdheidsverdeling tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst van de betrokken ICBE's. Het zijn immers de bevoegde autoriteiten van lidstaat van herkomst van de op te slorpen ICBE's die de fusie voorafgaandelijk moeten goedkeuren, zij het dat deze goedkeuring niet kan worden verleend indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de verkrijgende ICBE laat weten dat zij de aan de deelnemers van de verkrijgende ICBE te verstrekken informatie ontoereikend vindt.

Daarom schrijft de eerste paragraaf van artikel 166 voor dat Belgische instellingen voor collectieve belegging die bij de fusies of andere herstructureringen betrokken zijn als op te slorpen, te splitsen, inbrengende of overdragende instelling voor collectieve belegging (wat enkel het geval is in de hypotheses bedoeld in artikel 160, 1° tot 4° ), een voorafgaandelijke kennisgeving en dossier moeten bezorgen aan de FSMA met het oog op het bekomen van de goedkeuring. De tweede paragraaf legt ook de voorlegging van een aantal andere documenten - die krachtens de Belgische wetgeving moeten worden opgesteld maar niet zijn voorzien door de richtlijn - aan de FSMA op (zoals de oproeping voor de algemene vergadering en het ontwerp van persbericht over de afloop van de voorgenomen herstructurering). Paragraaf 3 legt die laatste verplichting ook op in de gevallen waarin de Belgische instellingen voor collectieve belegging enkel betrokken zijn als verkrijgende instellingen voor collectieve belegging.

Artikel 167 schrijft voor dat alle bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging een gemeenschappelijk voorstel van fusie of andere herstructurering moeten opstellen. Artikel 167 schrijft de inhoud van die voorstellen voor. Op dat vlak wordt afgeweken van de normale voorschriften van het Wetboek van vennootschappen.

Bovendien wordt door artikel 167, § 2, afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een bijzonder verslag van het bestuursorgaan over de fusie of andere herstructurering. Die verslagen bieden immers geen toegevoegde waarde voor de bescherming van de houders van rechten van deelneming in het licht van de informatie die specifiek voor instellingen voor collectieve belegging al dient te worden opgenomen (i) in het voorstel van fusie of andere herstructurering en (ii) in het informatiedocument dat aan elk van de deelnemers moet worden bezorgd.Bovendien strookt de inhoud van de verslagen die worden voorgeschreven door het Wetboek van vennootschappen niet met de werkwijze die geldt bij fusies of andere herstructureringen van instellingen voor collectieve belegging, inzonderheid voor wat betreft de vaststelling van de ruilverhouding of vergoeding (zie hierna).

Hetzelfde geldt voor de verslagen over de inbreng in natura, in de mate althans dat het Wetboek van vennootschappen nog voorziet in de opstelling daarvan in het kader van de herstructurering.

De bewaarders van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging hebben als taak om te controleren of een aantal van de in het gemeenschappelijke voorstel van fusie (of andere herstructurering) opgenomen gegevens in overeenstemming zijn met de wetgeving en met de statuten of het beheerreglement (artikel 171).

De nieuwe regeling ter bepaling van de ruilverhouding (bij fusie of splitsing) of de vergoeding (bij inbreng of overdracht van algemeenheid) verdient ook te worden toegelicht. Deze regeling is afgestemd op het systeem voorzien door de richtlijn. Onder de nieuwe regeling (van artikel 167) dient het fusievoorstel (of voorstel van andere herstructurering) enkel de berekeningsmethode voor de ruilverhouding of vergoeding te bevatten, en niet de concrete ruilverhouding of vergoeding. Daarnaast dient het voorstel ook de criteria te bevatten die zijn vastgesteld voor de waardering van de activa en de passiva. De berekeningsmethode voor de bepaling van de ruilverhouding of vergoeding alsook de waarderingscriteria moeten worden gevalideerd door een bewaarder of een onafhankelijke auditor (artikel 172). De goedkeuring van de fusie of herstructurering door de deelnemers gebeurt op grond van die informatie, maar zonder dat de concrete ruilverhouding of vergoeding op dat moment al gekend is. Die worden immers pas berekend en gevalideerd na goedkeuring van de fusie of herstructurering door de deelnemers (artikelen 172 en 181).

Het uitgangspunt van die aanpak is dat het belangrijker is : - dat de deelnemers weten dat de ruilverhouding of vergoeding zal zijn gebaseerd op de waarderingscriteria en de berekeningsmethode die zij goedkeuren; - dat de concrete waardering en berekening zal worden gevalideerd door een bewaarder of onafhankelijke auditor (die op dat vlak dus een belangrijke verantwoordelijkheid draagt); en - dat de berekening en validering plaatsvinden op een tijdstip dat dicht aansluit bij het tijdstip waarop de rechten van deelneming effectief zullen worden omgeruild (of de vergoeding effectief zal worden betaald); dan dat de deelnemers een concrete ruilverhouding of vergoeding kunnen goedkeuren waarvan de werkelijke waarde mogelijkerwijze nog aanzienlijk varieert tussen het tijdstip van de goedkeuring en het tijdstip waarop de fusie of herstructurering effectief ingaat.

Concreet is het voor de deelnemers bijvoorbeeld belangrijker dat zij weten dat zij in ruil voor hun rechten van deelneming in de op te slorpen instelling voor collectieve belegging een aantal rechten van deelneming krijgen van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging dat rekening houdt met de intrinsieke waardes op een tijdstip dat nauw aansluit bij het tijdstip van de omruiling, dan dat zij weten of zij per bestaande recht van deelneming nu 2,3 dan wel 2,4 rechten van deelneming van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging krijgen.

De deelnemers zullen achteraf wel op de hoogte worden gebracht van de precieze ruilverhouding of vergoeding via het persbericht dat moet worden gepubliceerd wanneer de herstructurering is voltrokken (artikel 183).

De soepele voorschriften over de identiteit van de bewaarder of onafhankelijke auditor die een verslag dient op te stellen, zorgen er ook voor dat alvast de Belgische regels niet beletten dat één enkel verslag wordt opgesteld voor alle betrokken instellingen voor collectieve belegging (zoals voorzien door overweging (31) van de richtlijn). Dat verslag vervangt het verslag van de commissaris zoals voorgeschreven door het Wetboek van vennootschappen (artikel 172, § 2).

Nieuw is ook de verplichting voor de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging om hun deelnemers individueel via een informatiedocument te informeren over de voorgenomen herstructurering. Deze verplichting, opgenomen in artikel 173, rust zowel op de op te slorpen, te splitsen, inbrengende en overdragende instelling voor collectieve belegging als op de verkrijgende instelling voor collectieve belegging.

De inhoud van het document, waarvan de informatie beknopt en in niet-technische bewoordingen moet zijn vastgesteld, wordt gedetailleerd omschreven in artikel 173. De betrokken instellingen voor collectieve belegging mogen het document aanvullen met andere voor de herstructurering relevante informatie. Ook als het informatiedocument wordt aangevuld met een samenvatting van de herstructureringsoperatie, ontheft dit de instelling voor collectieve belegging niet van de verplichting om in de rest van het informatiedocument het gebruik van lange of technische toelichtingen te vermijden.

Dit informatiedocument mag pas aan de deelnemers worden bezorgd na goedkeuring van de voorgenomen herstructurering door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de op te slorpen ICBE's (of, in het geval van een andere herstructurering dan een fusie, na goedkeuring door de FSMA) (artikel 174). Anderzijds dient dit informatiedocument ook tijdig te worden bezorgd aan de deelnemers, zodat zij over voldoende tijd beschikken om desgevallend hun recht uit te oefenen om hun rechten van deelneming te laten inkopen of terugbetalen of eventueel te laten omzetten (overeenkomstig artikel 179).

Artikel 177 bepaalt dat de informatie aan de deelnemers moet worden verstrekt op papier of, onder bepaalde voorwaarden, op een andere duurzame drager. Deze laatste mogelijkheid viseert bijvoorbeeld het gebruik van e-mail en moet het mogelijk maken om de informatie op een kostenefficiëntere wijze te verspreiden. De voorwaarden waaronder dit is toegelaten, stemmen overeen met die van artikel 5 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten.

De instelling voor collectieve belegging kan haar deelnemers rechtstreeks informeren, dan wel via een tussenpersoon. In bepaalde omstandigheden kent de instelling voor collectieve belegging de identiteit van (sommige van) haar deelnemers immers niet. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor de houders van gedematerialiseerde rechten van deelneming die zijn ingeschreven bij een rekeninghouder.

In dat geval kan de instelling voor collectieve belegging de informatie bezorgen aan de keten van de rekeninghouders, die zelf de informatie doorgeven aan de bij of via hen ingeschreven deelnemers.

Wel moet gewaarborgd worden dat alle deelnemers de informatie te gepasten tijde ontvangen.

Tot eind 2013 dient een bij de herstructurering betrokken instelling voor collectieve belegging het informatiedocument enkel te bezorgen aan houders van rechten van deelneming die gedematerialiseerd of op naam zijn. Gezien de moeilijkheden om houders van rechten van deelneming aan toonder te identificeren en contacteren, zijn de instellingen voor collectieve belegging niet verplicht om het document ook aan deze deelnemers te verstrekken. Omdat het informatiedocument niet verplicht moet worden bezorgd aan de houders van rechten van deelneming aan toonder, moet de oproeping tot de algemene vergadering tot eind december 2013 in beginsel een aantal bijkomende vermeldingen bevatten (artikel 229).

Indien een bij een herstructurering betrokken instelling voor collectieve belegging het oproepingsbericht voor de algemene vergadering die zich over de herstructurering moet uitspreken, toevoegt aan het informatiedocument dat ze aan haar deelnemers verstuurt, wordt dit oproepingsbericht op een veel efficiëntere wijze ter kennis gebracht van de deelnemers dan via een loutere publicatie in de pers. Dit verantwoordt dat een instelling voor collectieve belegging in dit geval de mogelijkheid heeft, voorzien in artikel 178, om onder bepaalde voorwaarden geen oproepingsbericht te publiceren in het Belgisch Staatsblad en een nationaal verspreid blad. Deze werkwijze kan bovendien een aanzienlijke kostenbesparing opleveren.

Op te merken valt dat de website waarop de in artikel 178 vermelde documenten kosteloos ter beschikking worden gesteld, voor iedereen - en dus niet slechts via een paswoord - toegankelijk moet zijn.

Bovendien moet het exacte adres van de webpagina worden toegevoegd aan het informatiedocument; het volstaat dus niet om de startpagina van een website te vermelden, waarna de deelnemers nog verschillende keren moeten doorklikken. Tot slot dient het schematische en chronologisch overzicht dat bij het informatiedocument moet worden gevoegd, de deelnemers in staat te stellen om eenvoudig na te gaan op welk moment bepaalde documenten kunnen worden geconsulteerd op deze webpagina.

Van de mogelijkheid vermeld in artikel 178 kan tot eind 2013 slechts gebruik worden gemaakt indien kan worden aangetoond (i) dat de betrokken instelling voor collectieve belegging of het betrokken compartiment geen houders van rechten van deelneming aan toonder heeft, dan wel (ii) dat het informatiedocument tijdig werd bezorgd aan alle houders van rechten van deelneming aan toonder. Dit vereist uiteraard dat deze houders van rechten van deelneming kunnen worden geïdentificeerd. In die twee gevallen bestaan twee opties : - ofwel wordt toch een oproeping gepubliceerd, maar moet deze minder bijkomende gegevens bevatten dan in beginsel is vereist tot eind 2013; - ofwel wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid vermeld in artikel 178, en dient het informatiedocument de oproeping te bevatten (maar met minder bijkomende gegevens dan in beginsel vereist tot eind 2013).

Artikel 179 voorziet in het recht van de deelnemers van de betrokken instellingen voor collectieve belegging om hun rechten van deelneming te laten inkopen of terugbetalen of, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, te laten omzetten in rechten van deelneming van een andere, gelijkaardige, instelling voor collectieve belegging. De deelnemers kunnen dit recht uitoefenen gedurende een welbepaalde periode, die aanvangt zodra zij in kennis zijn gesteld van het informatiedocument over de voorgenomen herstructurering.

Volgens artikel 180 mogen voor een instelling voor collectieve belegging met een aangestelde beheervennootschap geen kosten in verband met de herstructurering in rekening worden gebracht bij de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging of hun deelnemers. In de praktijk zal dus de aangestelde beheervennootschap, de promotor of een andere entiteit deze kosten moeten dragen. Voor een zogenaamde zelfbeheerde instelling voor collectieve belegging geldt deze regel niet; voor deze instellingen voor collectieve belegging is artikel 156 naar analogie van toepassing bij herstructurering.

Artikel 181 bepaalt de regels tot vaststelling van de datum waarop de ruilverhouding (en eventueel de opleg) of de vergoeding wordt bepaald en tot vaststelling van de datum waarop de fusie of herstructurering ingaat.

Wanneer de verkrijgende instelling voor collectieve belegging een Belgische instelling voor collectieve belegging is, wordt de ruilverhouding (en eventueel de opleg) of de vergoeding bepaald op de datum waarop de fusie of andere herstructurering is goedgekeurd door het bevoegde orgaan van alle betrokken instellingen voor collectieve belegging. Indien niet alle instellingen voor collectieve belegging de herstructurering goedkeuren op dezelfde datum, geldt dus de datum van goedkeuring door de laatste instelling voor collectieve belegging. De ruilverhouding (en eventueel opleg) of vergoeding worden vervolgens uiterlijk binnen vijf werkdagen gevalideerd. Op voorwaarde dat die validatie plaatsvindt, is de herstructurering dan voltrokken en gaat ze in op de zesde bankwerkdag volgend op de datum van de (laatste) goedkeuring door de betrokken instellingen voor collectieve belegging.

Indien bij fusie door oprichting de verkrijgende instelling voor collectieve belegging op dat moment echter nog niet is opgericht, gaat de fusie pas in op het moment van die oprichting.

Wanneer de verkrijgende ICBE geen Belgische instelling voor collectieve belegging is, worden deze data bepaald overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van herkomst van de verkrijgende ICBE. Verschillende artikelen van het koninklijk besluit verwijzen naar de in artikel 181 bedoelde datum voor de berekening van de ruilverhouding of vergoeding (zie bijvoorbeeld artikel 167 of artikel 172,, § 1, 1° en 3° ). Indien wordt verwezen naar de data vermeld in dit artikel 181, kan het, naargelang het geval, dus zowel gaan over de data bedoeld in § 1, van toepassing wanneer een Belgische instelling voor collectieve belegging optreedt als verkrijgende instelling voor collectieve belegging, als over de data bedoeld in § 2, van toepassing wanneer de verkrijgende instelling voor collectieve belegging een buitenlandse instelling voor collectieve belegging is.

De bewaarder van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging moet op de hoogte zijn van de voltrekking van de fusie of herstructurering om zijn taak naar behoren te vervullen. Daarom schrijft artikel 182 voor dat de beheervennootschap van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging (of de verkrijgende instelling voor collectieve belegging zelf indien geen beheervennootschap werd aangesteld) de bewaarder op de hoogte moet brengen. Dit voorschrift viseert enkel de verkrijgende instellingen voor collectieve belegging die Belgisch zijn.

Het is van belang dat er niet enkel transparantie is over het proces dat kan leiden tot een herstructurering, maar ook over de uitkomst van dat proces. Artikel 183 voorziet daarom in de verplichting tot publicatie van een persbericht over de uitkomst van het herstructureringsproces. Indien de geplande herstructurering effectief doorgaat, moet de verkrijgende (Belgische) instelling voor collectieve belegging een persbericht bekendmaken dat onder meer melding maakt van de beslissingen tot goedkeuring, van het ingaan van de herstructurering en van de precieze ruilverhouding (en eventuele opleg) of vergoeding. Dit persbericht moet ook worden ter kennis gebracht van de FSMA en (desgevallend) van de bevoegde autoriteiten van de op te slorpen buitenlandse ICBE's. Vindt de geplande herstructurering daarentegen geen doorgang nadat het informatiedocument al aan de deelnemers is bezorgd, dan moeten de betrokken (Belgische) instellingen voor collectieve belegging hierover een gezamenlijk persbericht bekendmaken. Dit persbericht moet op voorhand ter kennis worden gebracht van de FSMA. Volgens artikel 184 leidt de voltrekking van de herstructurering tot de schrapping van de inschrijving van de op te slorpen of te splitsen instelling voor collectieve belegging, tenzij deze niet ophoudt te bestaan. Die laatste situatie kan zich voordoen bij de partiële splitsing : de partieel gesplitste instelling voor collectieve belegging houdt dan niet op te bestaan en zal bijgevolg ook niet worden geschrapt van de lijst. Het principe van de automatische schrapping is bovendien beperkt tot de op te slorpen (bij fusie) of te splitsen (bij splitsing) instelling voor collectieve belegging, en geldt dus niet bij bijvoorbeeld inbreng of overdracht van algemeenheid. De inbreng of overdracht leidt, op zich genomen, immers niet tot de ontbinding van de instelling voor collectieve belegging.

Artikel 185 voorziet dat een herstructurering, eens ze is ingegaan, niet meer nietig kan worden verklaard. Afdeling IV. - Uitgifte en openbaar aanbod van effecten

van een instelling voor collectieve belegging Onderafdeling I. - Behandeling van aanvragen tot uitgifte, inkoop dan wel compartimentswijziging Artikel 189 De eerste paragraaf van dit artikel neemt artikel 96, § 1 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 over.

In de tweede paragraaf wordt voortaan gepreciseerd dat de schorsing van de uitgifte van rechten van deelneming slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is en indien deze schorsing gerechtvaardigd is rekening houdend met de belangen van de deelnemers. De schorsing moet worden bekendgemaakt in een te publiceren bericht en moet worden vermeld in het prospectus. Er kan bijvoorbeeld worden verwezen naar een tijdelijke schorsing van nieuwe toetredingen in een compartiment om redenen van liquiditeitsbeheer die in het prospectus worden beschreven, wanneer het netto-actief van het compartiment boven een bij de lancering bepaalde en in het prospectus vermelde drempel is uitgestegen. Een persbericht maakt de schorsing en de redenen ervan bekend.

Deze bijkomende precisering doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 138 om de uitgifte van rechten van deelneming stop te zetten; deze stopzetting blijft mogelijk onder dezelfde voorwaarden als voorheen.

Artikelen 190 tot 192 Deze bepalingen nemen de tekst van de artikelen 97 tot 99 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 over.

Onderafdeling II. - Berekening van de netto-inventariswaarde van rechten van deelneming en schorsing ervan; maatregelen bij foutieve berekening van de netto-inventariswaarde van rechten van deelneming Artikelen 193 tot 204 Deze artikelen zijn grotendeels gebaseerd op de artikelen 100 tot 110 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005. Wel zijn enkele nieuwigheden en aanpassingen aangebracht.

In artikel 196, voorheen artikel 103 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005, worden een tweetal wijzigingen doorgevoerd : - voor de voor masters ingevoerde uitzondering op het eerste lid, 4°, wordt verwezen naar de bespreking bij de artikelen 148 tot 158. - bij een fusie of een andere herstructurering wordt zowel het begin als het einde van de schorsingsperiode aangepast, teneinde aan te sluiten met de nieuwe regeling inzake herstructurering.

Er wordt een nieuw artikel 197 ingevoerd dat de mogelijkheid voorziet voor een feeder om over te gaan tot de schorsing van de bepaling van de netto-inventariswaarde van haar rechten van deelneming, evenals de uitvoering van de aanvragen tot uitgifte en inkoop van haar rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging, gedurende de periode waarin haar master eveneens een dergelijke, tijdelijke, schorsing doorvoert. In dit geval dient de feeder niet te voldoen aan de voorwaarden van artikel 195, eerste lid.

Bij een significante fout bij de berekening van de netto-inventariswaarde blijft de bestaande procedure van toepassing.

Deze procedure houdt in dat de FSMA, de bewaarder en/of de administratief agent op de hoogte moeten worden gebracht van de significante fout. De administratief agent stelt een herstelplan op en herberekent de netto-inventariswaarde, waarna de commissaris een speciaal verslag opstelt. Vervolgens publiceert de instelling voor collectieve belegging een persbericht over de fout. Volgens het tweede lid van artikel 204 bestaat voortaan echter de mogelijkheid om geen dergelijk bericht te publiceren op voorwaarde dat al de deelnemers die schade hebben geleden, werden geïdentificeerd, volledig vergoed voor hun schade en geïnformeerd over deze vergoeding en de reden hiervan.

Om van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken, moet ook de instelling voor collectieve belegging zelf volledig zijn vergoed voor enige schade die ze zou hebben geleden ingevolge de foutieve berekening van de netto-inventariswaarde. Het artikel bepaalt niet wie de instelling voor collectieve belegging en/of de beleggers moet vergoeden; het is aannemelijk dat dit in de praktijk zal gebeuren door de aangestelde beheervennootschap en/of door de administratief agent van de instelling voor collectieve belegging.

Onderafdeling III. - Nadere regels inzake de uitgifte en openbaar aanbod van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging Artikelen 205 en 206 De artikelen 205 en 206 zijn gebaseerd op de artikelen 111 en 112 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005.

De maximaal toegestane afwijking, bepaald in uitvoering van artikel 85, § 3, tweede lid, wordt aangepast teneinde deze meer in overeenstemming te brengen met de toepasselijke marktregels. Afdeling V. - Periodieke informatie en boekhouding

Artikelen 207 tot 209 Deze artikelen nemen de artikelen 113 tot 115 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 over. HOOFDSTUK III. - Verhandeling in een andere lidstaat van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG Artikelen 210 tot 213 Dit hoofdstuk is genomen in uitvoering van artikel 94 van de wet. Het bevat de procedure die Belgische ICBE's moeten volgen indien ze van plan zijn hun rechten van deelneming te verhandelen in een andere lidstaat.

TITEL III. - Instellingen voor collectieve belegging naar buitenlands recht Artikelen 214 tot 216 Deze titel is van toepassing op alle instellingen voor collectieve beleggingen naar buitenlands recht die hun rechten van deelneming openbaar aanbieden in België (zowel de geharmoniseerde als de niet geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging). De inleidende bepalingen in de artikelen 214 tot 216 bevatten verschillende verplichtingen van toepassing op deze instellingen voor collectieve belegging.

Deze bepalingen leggen aanvullende regels vast inzake de documenten en hun bijwerkingen die aan de FSMA moeten worden voorgelegd en inzake de publicatiewijze in België van de informatie die reeds moet worden verspreid in de lidstaat van herkomst van de instelling voor collectieve belegging. HOOFDSTUK I. - Instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG Artikel 217 Dit artikel is genomen in uitvoering van artikel 150 van de wet en bevat de bepalingen inzake de bijwerking van de stukken bedoeld in artikel 93, tweede lid van Richtlijn 2009/65/EG en hun vertalingen.

Uit dit artikel en uit artikel 154, § 3, van de wet, blijkt dat elke buitenlandse ICBE die haar rechten van deelneming openbaar aanbiedt in België, beschikt over een permanent dossier bij de FSMA dat steeds moet zijn bijgewerkt. Enerzijds bevat dit dossier de informatie over de voor de verhandeling in België geldende regeling en de in België te verhandelen klassen van rechten van deelneming, bedoeld in artikel 154, § 3 van de wet. De ICBE moet de FSMA schriftelijk in kennis stellen van een wijziging aan één van deze elementen vooraleer ze de betrokken wijziging kan implementeren. Anderzijds bevat het dossier de stukken bedoeld in artikel 93, tweede lid, van Richtlijn 2009/65/EG en hun vertaling. De ICBE moet de FSMA onverwijld een nieuwe versie van deze stukken opsturen van zodra deze gewijzigd zijn.

Artikel 218 Een belegger die het voornemen heeft om in te schrijven op rechten van deelneming van een buitenlandse ICBE moet dit op een correct geïnformeerde wijze kunnen doen. Hierbij is het van belang dat deze belegger een zicht heeft op bepaalde aspecten van de verhandeling in België die zijn beslissing kunnen beïnvloeden om al dan niet in te schrijven en die niet steeds zijn opgenomen in de essentiële beleggersinformatie of het prospectus. Het betreft onder meer de provisies en kosten die worden aangerekend bij uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming, of het toepasselijke belastingregime. Ook over meer praktische aspecten, zoals de wijze waarop in België de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming worden behandeld, moet de belegger worden geïnformeerd.

Indien deze gegevens niet zijn opgenomen in de essentiële beleggersinformatie of in het prospectus, rust de verplichting om deze gegevens aan de belegger mee te delen op de financiële bemiddelaars die instaan voor de verhandeling van deze rechten van deelneming.

Voortaan bestaat dus geen verplichting meer voor de ICBE om bij het prospectus een bijlage te voegen die deze gegevens bevat.

De financiële bemiddelaars moeten de gegevens aan de belegger meedelen vooraleer deze overgaat tot inschrijving. De mededeling moet gebeuren via een duurzame drager, bijvoorbeeld een papieren fiche. Indien de belegger intekent via een website, dient deze informatie bovendien via de website beschikbaar te zijn. In elk geval moet een document dat enkel de informatie bevat die wordt opgesomd in artikel 218 niet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de FSMA. Een dergelijk document dat zich beperkt tot het opnemen van deze informatie valt buiten het toepassingsgebied van Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling II, Onderafdeling II. Artikelen 219 en 220 Deze artikelen bevatten diverse regels in verband met de verhandeling van rechten van deelneming van buitenlandse ICBE's. HOOFDSTUK II. - Instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die niet voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en instellingen voor collectieve belegging naar het recht van staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte Artikelen 221 tot 225 Hoofdstuk II van Titel III regelt bepaalde aspecten van de inschrijving, en de handhaving ervan, van de buitenlandse niet-geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging. De regeling is uitgewerkt op grond van de machtigingen aan de Koning vervat in Boek III, Titel II, van de wet.

Deze bepalingen nemen verschillende elementen over van de regeling van de artikelen 122 tot 140 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005.

De meeste van deze bepalingen staan voortaan immers in de wet vermeld en maken niet langer het voorwerp uit van een machtiging aan de Koning..

Artikel 153 van het ontwerp dat handelt over de publicatie van een perscommuniqué wanneer de vereffeningswaarde van de rechten van deelneming wordt vastgesteld, wordt van toepassing verklaard op de in dit Hoofdstuk bedoelde instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die niet voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG. TITEL IV. - Wijzigingsbepalingen en diverse bepalingen Artikel 226 Deze bepaling, opgesteld op grond van de machtiging aan de Koning vervat in artikel 296, § 1 van de wet, vervangt de verwijzingen naar de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles door de overeenstemmende verwijzingen naar de wet.

Artikel 227 Dit artikel neemt de inhoud over van artikel 142 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005.

Artikel 228 Dit artikel wijzigt artikel 27, § 2 van het koninklijk besluit van 10 november 2006 op de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke verslagen van bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming. De bepaling wordt geherformuleerd teneinde de gevallen te verduidelijken waarin een instelling voor collectieve belegging kan overgaan tot de uitkering van een dividend.

TITEL V. - Overgangsbepalingen en inwerkingtreding Artikelen 229 tot 231 Voor deze overgangsbepalingen wordt verwezen naar de bespreking van de artikelen 159 tot 188 inzake fusies en andere herstructureringen van instellingen voor collectieve belegging en van compartimenten.

Artikel 232 Dit artikel preciseert dat de nieuwe bepalingen over de herstructureringsoperaties niet van toepassing zullen zijn op de operaties waarvoor de kennisgeving en het volledig dossier als bedoeld in artikel 89 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 vóór de datum van inwerkingtreding van het voorliggend besluit aan de FSMA is ingediend.

Artikel 233 Gelet op de artikelen 301, eerste lid en 302 van de wet, neemt dit artikel, voor zover nodig, de overgangsbepaling over van artikel 146 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005.

Artikel 234 Dit artikel vormt een aanvulling op de overgangsbepaling vervat in artikel 305 van de wet, met betrekking tot de invoering van de essentiële beleggersinformatie. Artikel 118, lid 2 van Richtlijn 2009/65/EG laat de lidstaten immers toe om een overgangsperiode in te bouwen die loopt tot 30 juni 2012 en gedurende welke het vereenvoudigd prospectus nog mag worden gebruikt. De toepassing van dit beginsel betreft de verplichtingen van de buitenlandse instellingen voor collectieve belegging, de bepalingen over de herstructureringsoperaties en de bepalingen over de master-feederconstructies.

Artikelen 235 tot 237 Met deze artikelen wordt o. a. het koninklijk besluit van 4 maart 2005 opgeheven.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaren, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, S. VANACKERE De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE _______ Nota's (1) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's).(2) Richtlijn 2010/43/EU van de Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft organisatorische eisen, belangenconflicten, bedrijfsvoering, risicobeheer en inhoud van de overeenkomst tussen een bewaarder en een beheermaatschappij.(3) Richtlijn 2010/44/EU van de Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van sommige bepalingen betreffende fusies van fondsen, master-feederconstructies en de kennisgevingsprocedure.(4) Hetzij omdat zij niet gevestigd zijn in een land van de Europese Economische Ruimte, hetzij omdat zij niet voldoen aan de kenmerken van een icbe als gedefinieerd door Richtlijn 2009/65/EG.(5) Wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.(6) Reeds in het kader van de wet van 4 december 1990 werden de specifieke regels voor de diverse categorieën van instellingen voor collectieve belegging (die werden onderscheiden volgens de categorie van activa waarin het vermogen van de instelling werd belegd) bij koninklijk besluit vastgesteld.Daarbij kan met name worden gedacht aan het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging (dat een toepassingsgebied had dat nauw aansloot bij dat van voorliggend ontwerp en van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging), het koninklijk besluit van 29 november 1993 op de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks en het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven (privaks). (7) Wetsontwerp betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, Parl.St. 51, 0909/001, p. 6 en 7. (8) Wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.(9) Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad.(10) Richtlijn 2006/73/EG van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn. ADVIES 52.261/2 EN 52.262/2 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, VAN 24 OKTOBER 2012 Over : - een koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging' (51.261/2); - een koninklijk besluit met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging' (51.262/2) Op 18 oktober 2012 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 24 oktober 2012. De kamer was samengesteld uit Yves Kreins, kamervoorzitter, Pierre Vandernoot en Martine Baguet, staatsraden, Yves De Cordt en Christian Behrendt, assessoren, en Bernadette Vigneron, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Jean-Luc Paquet, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine Baguet.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 24 oktober 2012.

De Raad van State is verzocht om binnen een termijn van vijf werkdagen een advies uit te brengen over een ontwerp van koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging' (52.261/2) en een ontwerp van koninklijk besluit met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging' (52.262/2).

Overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996 en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief met de adviesaanvraag als volgt : « Pour le projet d'arrêté royal relatif à certains organismes de placement collectifs publics, l'urgence est motivée par le fait que les Directives 2009/65/CE, 2010/43/UE et 2010/44/UE imposent aux Etats membres d'adopter et de publier le 30 juin 2011 au plus tard les dispositions législatives, réglementaires et administratives nécessaires pour se conformer à ces directives et que ces dispositions nationales devaient entrer en vigueur à la même date; que dès lors, il est nécessaire que toutes les mesures soient prises très rapidement afin d'éviter un risque important en matière de protection de l'investisseur parce que la FSMA ne dispose pas d'une base réglementaire claire pour mettre en oeuvre les directives; qu'il s'avère en outre que les OPCVM étrangers qui répondent dans leur Etat d'origine aux conditions prévues par la Directive 2009/65/CE peuvent être commercialisés sur le marché belge, tandis que cette possibilité n'est pas ouverte à l'étranger pour les OPCVM, du fait du défaut de transposition des directives précitées; que, enfin, la Directive 2010/78/UE impose aux Etats membres d'adopter et de publier le 31 décembre 2011 au plus tard les dispositions législatives, réglementaires et administratives nécessaires pour se conformer à cette directive et que ces dispositions nationales devaient entrer en vigueur à la même date.

Pour le projet d'arrêté royal, [relatif aux sociétés de gestion d'organismes de placement collectif], l'urgence est motivée par le fait que les Directives 2009/65/CE et 2010/44/UE imposent aux Etats membres d'adopter et de publier le 30 juin 2011 au plus tard les dispositions législatives, réglementaires et administratives nécessaires pour se conformer à ces directives et que ces dispositions nationales devaient entrer en vigueur à la même date; que dès lors, il est nécessaire que toutes les mesures soient prises très rapidement afin d'éviter un risque important en matière de protection de l'investisseur parce que la FSMA ne dispose pas d'une base réglementaire claire pour mettre en oeuvre les directives; qu'il s'avère en outre que les sociétés de gestion d'organismes de placement collectif relevant du droit d'un autre Etat membre peuvent exercer leurs activités en Belgique, tandis que cette possibilité n'est pas ouverte à l'étranger pour les sociétés de gestion d'organismes de placement collectif belges, du fait du défaut de transposition des directives précitées ».

In de adviesaanvraag wordt het volgende gepreciseerd : « Ces projets complètent la transposition des directives - 2009/65/CE du Parlement européen et du Conseil du 13 juillet 2009 portant coordination des dispositions législatives, réglementaires et administratives concernant certains organismes de placement collectif en valeurs mobilières (OPCVM) dont la date de transposition en droit belge est le 30 juin 2011, - 2010/44/EU de la Commission du 1er juillet 2010 portant mesures d'exécution de la Directive 2009/65/CE du Parlement européen et du Conseil en ce qui concerne certaines dispositions relatives aux fusions de fonds, aux structures maître-nourricier et à la procédure de notification, dont la date de transposition est fixée au 30 juin 2011 à l'exception des articles 7 et 29 dont la date de transposition est fixée au 31 décembre 2012, - 2010/43/EU de la Commission du 1er juillet 2010 portant mesures d'exécution de la Directive 2009/65/CE du Parlement européen et du Conseil en ce qui concerne les exigences organisationnelles, les conflits d'intérêts, la conduite des affaires, la gestion des risques et le contenu de l'accord entre le dépositaire et la société de gestion, dont la date de transposition en droit belge est le 30 juin 2011.

Le premier projet d'arrêté royal est relatif à certains organismes de placement collectif publics. En plus de transposer certaines des dispositions des directives mentionnées ci-dessous, il adapte le régime général applicable aux organismes de placement collectif sur un certain nombre de points, en fonction des problèmes constatés sur le marché belge et des questions soulevées dans le cadre de l'application de la loi du 20 juillet 2004 précitée et de l'arrêté royal du 4 mars 2005 relatif à certains organismes de placement collectif publics.

Il remplacera l'arrêté royal du 4 mars 2005 relatif à certains organismes de placement collectif publics.

Le second projet d'arrêté royal est relatif aux sociétés de gestion d'organismes de placement collectif. Il détaille un certain nombre d'obligations a charge des sociétés de gestion, en ce qui concerne notamment leur structure de gestion, la prévention et la gestion des conflits d'intérêts et les règles de conduite qu'elles doivent respecter dans l'exercice de leur activité ».

Beide ontwerpen van koninklijk besluit, die uitvoering verlenen aan de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles', strekken ertoe de bij die wet gedeeltelijk uitgevoerde omzetting van richtlijn 2009/65/EG, richtlijn 2010/43/EU en richtlijn 2010/44/EU af te ronden. Die omzetting had tegen 30 juni 2011 voltooid moeten zijn.

De parlementaire procedure voor het aannemen van de wet is afgerond met de goedkeuring ervan door de Senaat [op] 12 juli 2012. De wet is op 3 augustus 2012 bekrachtigd en afgekondigd en op 19 oktober 2012 in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Reeds op 12 juli 2012 stond het de adviesaanvrager vrij de afdeling Wetgeving van de Raad van State om advies te verzoeken over de twee voorontwerpen van uitvoeringsbesluit.

Het advies van de inspecteur van Financiën, waarom op 31 mei 2012 was verzocht, is op 17 juli 2012 uitgebracht. De akkoordbevinding van de minister van Begroting dateert van 16 oktober 2012. Op 18 oktober 2012 is de Raad van State om advies verzocht (1).

Binnen de korte termijn die hem is toegemeten en gelet op de omvang van die twee ontwerpen (2) en op het grote aantal zaken dat thans bij de Raad van State aanhangig is (3), heeft de Raad van State noch de omzetting van de hierboven vermelde richtlijnen, noch de overige aanpassingen die beide ontwerpen aanbrengen grondig kunnen onderzoeken.

Aangezien de adviesaanvraag is ingediend op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, en onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat hierboven is gemaakt, geven de ontwerpen geen aanleiding tot opmerkingen.

De griffier, De voorzitter, B. Vigneron. Y. Kreins. _______ Nota's (1) De steller van de ontwerpen wordt erop gewezen dat het hoe dan ook noodzakelijk is de ontworpen besluiten snel aan te nemen en bekend te maken, zo niet zou ervan uit kunnen worden gegaan dat, gelet ook op de tijd die is verlopen na de aanneming van de wet door het parlement, de spoedeisendheid die is aangevoerd, niet voldoende bewezen is, wat de wettigheid van de ontworpen teksten kwetsbaar zou maken.(2) Het eerste ontwerp bevat 237 artikelen, en het tweede 35 artikelen.(3) De tweede kamer van de afdeling Wetgeving heeft heden 14 adviezen uitgebracht. 12 NOVEMBER 2012. - Koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, de artikelen 7, twwede lid, 8, § 2, eerste lid, 2°, 3°, 10, tweede lid, 18, tweede lid, 37, 41, § 1, derde lid, § 2, derde lid, § 3, vierde lid, § 4, tweede lid, § 5, tweede lid, § 6, tweede en vijfde lid, § 7, tweede, vierde en zesde lid, 44, § 2, derde lid, 46, 50, § 1, 52, § 3, 53, § 1, tweede lid, 54, tweede lid, 60, § 1, tweede lid, 64, § 1, 74, 77, eerste en tweede lid, 78, derde lid, 79, § 3, 80, 81, § 1, tweede lid, 82, tweede lid, 83, tweede lid, 84, 85, § 2, tweede lid, 85, § 3, tweede lid, 86, 88, § 3, vierde lid, 89, 90, 94, 107, § 1, tweede lid, 108, 150, § 2, 155, § 2, eerste lid, 166, § 2, eerste lid, 168, 4° et 5°, b), 175, tweede lid, 176, 178, 5°, b), 201, § 1, tweede lid, § 2, tweede lid, § 3, vierde lid, § 4, tweede lid, § 5, tweede lid, § 6, tweede en vijfde lid, § 7, derde lid, § 8, tweede lid, 212, § 3, tweede en derde lid, 218, vierde lid, 219, § 2, tweede lid, § 4, derde lid, § 5, tweede lid, 222, tweede lid, 224, 235, vierde lid, 248, 262, § 2, tweede lid, 296, § 1;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 maart 2005 met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 november 2006 op de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke verslagen van bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 17 juli 2012;

Gelet op het advies van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, gegeven op 20 maart 2012;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 16 oktober 2012;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de richtlijnen 2009/65/EG, 2010/43/EU en 2010/44/EU aan de lidstaten opleggen om uiterlijk op 30 juni 2011 de noodzakelijke wettelijke, reglementaire en bestuursrechtelijke bepalingen aan te nemen en te publiceren om aan voormelde richtlijnen te voldoen en dat deze nationale bepalingen op dezelfde datum in werking dienden te zijn getreden; dat alle maatregelen derhalve zeer snel dienen te worden genomen om te vermijden dat er een groot risico inzake beleggersbescherming zou optreden aangezien de FSMA niet beschikt over een duidelijke reglementaire grondslag om de richtlijnen ten uitvoer te leggen; dat het bovendien gebleken is dat de buitenlandse ICBE's die in hun lidstaat van herkomst voldoen aan de voorwaarden van richtlijn 2009/65/CE kunnen worden gecommercialiseerd op de Belgische markt terwijl deze mogelijkheid niet openstaat in het buitenland voor de Belgische ICBE's, bij gebrek aan omzetting van voormelde richtlijnen; dat, tenslotte, richtlijn 2010/78/EU aan de lidstaten oplegt om uiterlijk op 31 december 2011 de noodzakelijke wettelijke, reglementaire en bestuursrechtelijke bepalingen aan te nemen en te publiceren om aan voormelde richtlijn te voldoen en dat deze nationale bepalingen op dezelfde datum in werking dienden te zijn getreden;

Gelet op advies 51.261/2 van de Raad van State, gegeven op 24 oktober 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en de Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit koninklijk besluit heeft de gedeeltelijke omzetting tot doel van (a) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (herschikking),, (b) Richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 98/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft, (c) Richtlijn 2010/43/EU van de Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft organisatorische eisen, belangenconflicten, bedrijfsvoering, risicobeheer en inhoud van de overeenkomst tussen een bewaarder en een beheermaatschappij, en (d) Richtlijn 2010/44/EU van de Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van sommige bepalingen betreffende fusies van fondsen, master-feederconstructies en de kennisgevingsprocedure.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° effecten : a) aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren, hierna aandelen te noemen;b) obligaties en andere schuldinstrumenten, hierna obligaties te noemen;c) alle andere verhandelbare waardepapieren waarmee dergelijke effecten via inschrijving of omruiling kunnen worden verworven, met uitsluiting van de in artikelen 143, 2°, en 144 bedoelde technieken en instrumenten;2° geldmarktinstrumenten : instrumenten die al dan niet overeenkomstig artikel 52, § 1, 1° tot 3°, of artikel 70, § 1, 1° tot 3°, zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt en die gewoonlijk op de geldmarkt verhandeld worden, liquide zijn en waarvan de waarde te allen tijde nauwkeurig kan worden vastgesteld;3° OTC-derivaten : financiële derivaten die buiten de beurs (over-the-counter) worden verhandeld;4° beheervennootschap : beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging aangesteld door een instelling voor collectieve belegging, zoals omschreven in artikel 3, 24°, van de wet;5° duurzame drager : elk hulpmiddel dat een belegger in staat stelt om persoonlijk aan die belegger gerichte informatie op zodanige wijze op te slaan dat deze gedurende een voor het doel van de informatie toereikende periode kan worden geraadpleegd en waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden gereproduceerd;6° op te slorpen instelling voor collectieve belegging : de instelling voor collectieve belegging die optreedt als te ontbinden instelling voor collectieve belegging in het kader van een fusie bedoeld in artikel 671 of 672 van het Wetboek van Vennootschappen;7° fusie zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, p), iii), van Richtlijn 2009/65/EG : de rechtshandeling waarbij een of meer instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG of compartimenten daarvan, de op te slorpen instellingen voor collectieve belegging, die blijven bestaan tot zij kwijting voor hun uitstaande schulden hebben gekregen, hun nettoactiva overdragen aan een ander compartiment van dezelfde instelling voor collectieve belegging, aan een instelling voor collectieve belegging die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG die zij vormen of aan een andere, bestaande instelling voor collectieve belegging die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG of een compartiment daarvan, de verkrijgende instelling voor collectieve belegging;8° herschikking van de portefeuille : een significante wijziging van de samenstelling van de portefeuille van de instelling voor collectieve belegging;9° synthetische risico- en opbrengstindicatoren : synthetische indicatoren in de zin van artikel 8 van Verordening 583/2010;10° relevante persoon : a) een bestuurder of zaakvoerder van de instelling voor collectieve belegging;b) een werknemer van de instelling voor collectieve belegging, alsook iedere andere natuurlijke persoon van wie de diensten ter beschikking en onder de zeggenschap staan van de instelling voor collectieve belegging, en die betrokken is bij de uitoefening van haar activiteiten;c) een natuurlijke persoon die, in het kader van de delegatie van taken aan derden in de zin van artikel 42 van de wet, rechtstreeks betrokken is bij het verrichten van diensten ten behoeve van de instelling voor collectieve belegging;11° tegenpartijrisico : het risico op verliezen voor de instelling voor collectieve belegging doordat de tegenpartij bij een transactie haar verplichtingen niet nakomt vóór de definitieve afwikkeling van de kasstroom van de transactie;12° liquiditeitsrisico : het risico dat een positie in de portefeuille van de instelling voor collectieve belegging niet tegen beperkte kosten en binnen een voldoende kort tijdsbestek kan worden verkocht, te gelde gemaakt of afgesloten en dat het vermogen van de instelling voor collectieve belegging om te voldoen aan artikel 189 in gevaar komt;13° marktrisico : het risico op verliezen voor de instelling voor collectieve belegging als gevolg van een schommeling in de marktwaarde van posities in haar portefeuille welke toe te schrijven is aan veranderingen in marktvariabelen zoals rentetarieven, wisselkoersen, aandelenkoersen en grondstoffenprijzen of de kredietwaardigheid van een uitgevende instelling;14° operationeel risico : het risico op verliezen voor de instelling voor collectieve belegging als gevolg van ontoereikende interne processen en het falen door mensen en systemen van de instelling voor collectieve belegging of van de beheervennootschap, of als gevolg van externe gebeurtenissen, inclusief juridische en documentatierisico's en risico's als gevolg van verhandelings-, afwikkelings- en waarderingsprocedures die door of voor rekening van de instelling voor collectieve belegging worden beheerd;15° Groep van Tien : de groep van landen die zijn overeengekomen om deel te nemen aan de General Arrangements to Borrow van het IMF;16° de wet van 2 augustus 2002 : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;17° de wet : de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles; 18° het koninklijk besluit met betrekking tot beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging : het koninklijk besluit van [...] met betrekking tot beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging; 19° Richtlijn 78/660/EEG : Vierde Richtlijn van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen;20° Richtlijn 83/349/EEG : Zevende Richtlijn van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening;21° Richtlijn 2001/34/EG : Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd.22° Richtlijn 2006/43/EG : Richtlijn 2006/43/EG van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad; TITEL II. - Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die opteren voor de beleggingen die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG of die beleggen in financiële instrumenten en liquide middelen

Art. 3.De voorschriften van deze Titel gelden voor alle Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die hebben geopteerd voor de categorieën van toegelaten beleggingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, 1° of 2°, van de wet. HOOFDSTUK I. - Bedrijfsvergunning Afdeling I. - Inschrijvingsvoorwaarden

Onderafdeling I. - Inhoud van het beheerreglement of de statuten

Art. 4.Het beheerreglement of de statuten bevatten ten minste de inlichtingen als bedoeld in de bij dit besluit gevoegde bijlage C.

Art. 5.De statuten of het beheerreglement van een instelling voor collectieve belegging kunnen voorzien in de creatie van categorieën van rechten van deelneming zoals bedoeld in artikel 8, § 2, 2° en 3° van de wet. De aldus gecreëerde categorieën van rechten van deelneming worden hierna als « klassen van rechten van deelneming » aangemerkt.

Art. 6.§ 1. Het onderscheid tussen klassen van rechten van deelneming beantwoordt aan : 1° de munteenheid waarin de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming wordt uitgedrukt, waarin de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging worden uitgevoerd of waarin eventuele uitkeringen aan de deelnemers plaatsvinden;2° de bijdrage tot de kosten voor het waarnemen van de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 22°, van de wet of tot de kosten die aan de deelnemers ten laste worden gelegd tot dekking van de verwerving en de realisatie van de activa naar aanleiding van de uitgifte, de inkoop en compartimentswijziging;3° het tarief van de verhandelingprovisie;4° het land waar de rechten van deelneming zullen worden aangeboden;5° de identiteit van de bemiddelaars die instaan voor de verhandeling van de rechten van deelneming;6° de dekking van het wisselkoersrisico;7° andere objectieve elementen die door de FSMA worden aanvaard. In het geval bedoeld sub 1°, kan een bijkomend onderscheid worden gemaakt in functie van de dekking van het wisselkoersrisico. § 2. Bij de creatie van een (sub)klasse van rechten van deelneming met dekking van het wisselkoersrisico dienen de statuten of het beheerreglement te voorzien in : 1° precieze regels voor de waardering van de verrichtingen die strekken tot dekking van het wisselkoersrisico;2° precieze regels inzake de toerekening van kosten en de toewijzing van verlies en winst aan de betrokken klasse van rechten van deelneming;3° het vereiste dat de indekkings-verrichtingen op precieze wijze kunnen worden toegewezen aan een bepaalde klasse van rechten van deelneming;4° het vereiste dat de indekking maximaal betrekking heeft op 100 % van de waarde van de activa in de portefeuille. § 3. In vergelijking met de bijdrage tot de kosten voor het waarnemen van de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 22°, a) of b), van de wet door deelnemers van één of meerdere andere klassen van rechten van deelneming die op één of meerdere punten van een minder gunstig regime genieten, mag de bijdrage van de deelnemers van een klasse van rechten van deelneming niet onbestaande of verwaarloosbaar zijn.

Het vorige lid is niet van toepassing voor wat betreft de bijdrage tot de kosten voor het waarnemen van de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 22°, a), van de wet door deelnemers van een klasse van rechten van deelneming, indien de rechten van deelneming in deze klasse enkel kunnen worden verworven door : 1° instellingen voor collectieve belegging die hetzij rechtstreeks hetzij op grond van een lastgevingsovereenkomst of aannemingsovereenkomst worden beheerd door de vennootschap die deze beheertaken uitoefent, dan wel door een andere onderneming die verbonden is met deze vennootschap in de zin van artikel 11 van het Wetboek van Vennootschappen, en die in het kader hiervan een vergoeding betalen die niet verwaarloosbaar is;of 2° deelnemers die deze rechten van deelneming verwerven en aanhouden op grond van een overeenkomst van discretionair beheer met de vennootschap die deze beheertaken uitoefent, dan wel met een andere onderneming die verbonden is met deze vennootschap in de zin van artikel 11 van het Wetboek van Vennootschappen, en die in het kader hiervan een vergoeding betalen die niet verwaarloosbaar is. § 4. Het onderscheid tussen klassen van rechten van deelneming doet geen afbreuk aan de deelname in het resultaat van de portefeuille van de instelling voor collectieve belegging of het compartiment in functie van de participatie van de deelnemer.

Art. 7.In de in artikel 6, § 1, 2° en 3°, bedoelde gevallen bepalen de statuten of het beheerreglement de objectieve criteria die worden gehanteerd om bepaalde personen toe te laten om in te schrijven op rechten van deelneming in een klasse van rechten van deelneming die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime dan rechten van deelneming in één of meerdere andere klassen van rechten van deelneming, dan wel om dergelijke rechten van deelneming te verwerven.

De objectieve criteria bedoeld in het eerste lid hebben inzonderheid betrekking op het initiële inschrijvingsbedrag van de deelnemer, de minimale beleggingsperiode, het gebruikte distributiekanaal of een ander door de FSMA aanvaard objectief element. Deze objectieve criteria mogen geen afbreuk doen aan het openbaar karakter van het aanbod van de rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging of het compartiment. Het onderscheid tussen de klassen van rechten van deelneming mag niet louter gebaseerd zijn op het institutioneel of professioneel karakter van de inschrijver.

De statuten of het beheerreglement bepalen welke schikkingen worden getroffen zodat steeds kan worden nagegaan of, in de in artikel 6, § 1, 2° en 3°, bedoelde gevallen, de personen die hebben ingeschreven op rechten van deelneming in een bepaalde klasse van rechten van deelneming die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime, dan wel dergelijke rechten van deelneming hebben verworven, aan de gestelde criteria voldoen.

Onderafdeling II. - De bewaarder A. Algemene bepalingen

Art. 8.De activa van een instelling voor collectieve belegging worden in bewaring gegeven bij een bewaarder.

De personen die de bewaarder vertegenwoordigen of in feite het beleid van de bewaarder bepalen, dienen over voldoende ervaring te beschikken, in het bijzonder met betrekking tot het type van instelling voor collectieve belegging.

Art. 9.De opdracht van de bewaarder kan slechts worden beëindigd wanneer de FSMA haar goedkeuring heeft verleend aan de vervanging van de bewaarder of wanneer de instelling voor collectieve belegging niet langer op de lijst is ingeschreven overeenkomstig artikel 33 van de wet.

B. Taken

Art. 10.§ 1. De bewaarder staat in voor de volgende taken : 1° de bewaring van de activa van de instelling voor collectieve belegging en komt hierbij de gebruikelijke verplichtingen na;2° het verrichten, in opdracht van de instelling voor collectieve belegging, van transacties met betrekking tot de activa van de instelling voor collectieve belegging evenals de inning van de dividenden en interesten uit de activa en de uitoefening van de inschrijvings- en toekenningsrechten die eraan zijn verbonden;3° de uitvoering van elke andere instructie van de instelling voor collectieve belegging, tenzij deze in strijd is met de wet, de uitvoeringsbesluiten, het beheerreglement of de statuten, of het prospectus. § 2. De bewaarder vergewist zich ervan dat : 1° de transacties met betrekking tot de activa van de instelling voor collectieve belegging, tijdig worden vereffend;2° de activa in bewaring overeenstemmen met de activa vermeld in de boekhouding van de instelling voor collectieve belegging;3° het aantal rechten van deelneming in omloop vermeld in zijn boekhouding overeenstemt met het aantal rechten van deelneming in omloop zoals vermeld in de boekhouding van de instelling voor collectieve belegging;4° de verkoop, de uitgifte, de inkoop, de terugbetaling en de intrekking van rechten van deelneming voor rekening van de instelling voor collectieve belegging overeenkomstig de wet, de uitvoeringsbesluiten, het beheerreglement of de statuten en het prospectus geschieden;5° de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming wordt berekend overeenkomstig de wet, de uitvoeringsbesluiten, het beheerreglement of de statuten en het prospectus;6° de beleggingsbeperkingen bepaald in de wet, de uitvoeringsbesluiten, het beheerreglement of de statuten en het prospectus worden gerespecteerd;7° de regels inzake provisies en kosten bepaald in de wet, de uitvoeringsbesluiten, het beheerreglement of de statuten en het prospectus worden gerespecteerd;8° de opbrengsten van de instelling voor collectieve belegging een bestemming krijgen en worden uitbetaald overeenkomstig de wet, de uitvoeringsbesluiten, het beheerreglement of de statuten en het prospectus. C. Master-feederconstructies

Art. 11.De in artikel 53, § 1, van de wet bedoelde overeenkomst tot uitwisseling van informatie tussen de bewaarder van de master en de bewaarder van de feeder voorziet in het volgende : 1° de vaststelling van de documenten en categorieën van informatie die tussen beide bewaarders systematisch moeten worden uitgewisseld en of die informatie of documenten door de ene bewaarder aan de andere bewaarder worden verstrekt dan wel op verzoek beschikbaar worden gesteld;2° de wijze van en het tijdschema - waaronder alle geldende uiterste termijnen - voor de doorgifte van informatie door de bewaarder van de master aan de bewaarder van de feeder;3° de coördinatie van de rol van beide bewaarders in de mate die passend is gezien hun respectieve verplichtingen volgens nationaal recht, met betrekking tot operationele aangelegenheden, waaronder : a) de procedure voor de berekening van de netto-inventariswaarde van elke instelling voor collectieve belegging, waaronder alle maatregelen die bescherming kunnen bieden tegen markettimingactiviteiten in overeenstemming met artikel 91, § 2;b) de verwerking van instructies door de feeder voor de aankoop van, inschrijving op, het verzoek om inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming in de master, en de afwikkeling van die transacties, waaronder alle regelingen voor overdracht in natura van de activa;4° de coördinatie van boekhoudkundige werkzaamheden bij het afsluiten van het boekjaar;5° welke details inzake inbreuken door de master op het recht en het beheerreglement of de statuten de bewaarder van de master aan de bewaarder van de feeder verstrekt en de wijze van en het tijdschema voor verstrekking;6° de procedure voor de behandeling van ad-hocverzoeken om bijstand van de ene bewaarder aan de andere;7° vaststelling van bepaalde contingente gebeurtenissen waarvan door de ene bewaarder aan de andere bewaarder op ad-hocbasis kennis moet worden gegeven, en de wijze van en het tijdschema voor kennisgeving.

Art. 12.§ 1. Voor zover de feeder en de master een overeenkomst hebben gesloten in overeenstemming met artikel 78 van de wet, voorziet de in artikel 53, § 1, van de wet bedoelde overeenkomst tussen de bewaarder van de master en van de feeder erin dat het recht van de lidstaat dat in overeenstemming met artikel 98 op die overeenkomst van toepassing is eveneens op de overeenkomst tot uitwisseling van informatie tussen beide bewaarders van toepassing is en dat beide bewaarders instemmen met de exclusieve jurisdictie van de rechtbanken van die lidstaat. § 2. Voor zover de overeenkomst tussen de feeder en de master door interne bedrijfsvoeringsregels is vervangen in overeenstemming met artikel 78, tweede lid van de wet, voorziet de overeenkomst tussen de bewaarder van de master en van de feeder erin dat het recht van de lidstaat waarin de feeder is gevestigd of, voor zover dit verschilt, het recht van de lidstaat waarin de master is gevestigd op de overeenkomst tot uitwisseling van informatie tussen beide bewaarders van toepassing is en dat beide bewaarders instemmen met de exclusieve jurisdictie van de rechtbanken van de lidstaat waarvan het recht op de overeenkomst tot uitwisseling van informatie van toepassing is.

Art. 13.§ 1. De bewaarder van de master stelt de FSMA, de feeder of, indien van toepassing, de beheervennootschap en de bewaarder van de feeder onmiddellijk in kennis van onregelmatigheden die hij bij de master constateert en die geacht worden een negatief effect op de feeder te zullen hebben. § 2. Met de in § 1 genoemde onregelmatigheden die de bewaarder van de master in de loop van de uitoefening van zijn functie volgens het Belgisch recht ontdekt en die een negatief effect op de feeder kunnen hebben, worden onder meer bedoeld : 1° fouten in de berekening van de netto-inventariswaarde van de master;2° fouten in transacties voor of afwikkeling van de aankoop van, inschrijving op, het verzoek om inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming in de master door de feeder;3° door de master veroorzaakte fouten bij de betaling of kapitalisatie van inkomsten, of fouten in de berekening van de bronbelasting;4° inbreuken op de beleggingsdoelstellingen, het beleggingsbeleid of de beleggingsstrategie van de master, zoals beschreven in haar beheerreglement of statuten, prospectus of essentiële beleggersinformatie;5° inbreuken op in de wettelijke bepalingen of in het beheerreglement, de statuten, prospectus of essentiële beleggersinformatie vastgestelde limieten bij beleggingen of het aangaan van leningen. D. Instelling voor collectieve belegging beheerd door een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte

Art. 14.De hierna vermelde bepalingen gelden in het geval dat een Belgische instelling voor collectieve belegging beheerd wordt door een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

Art. 15.§ 1. De bewaarder en de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, hierna de « partijen bij de overeenkomst » genoemd, nemen in de schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 54 van de wet ten minste de volgende gegevens op betreffende de door de partijen bij de overeenkomst te verrichten diensten en te volgen procedures : 1° een beschrijving van de procedures, inclusief de procedures betreffende de bewaarneming, die moeten worden vastgesteld voor elke soort activa van de instelling voor collectieve belegging die aan de bewaarder wordt toevertrouwd;2° een beschrijving van de te volgen procedures indien de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging de statuten, het beheerreglement of het prospectus van een instelling voor collectieve belegging wil wijzigen, met vermelding van de situaties waarin de bewaarder hiervan in kennis dient te worden gesteld, of van de situaties waarin een voorafgaande toestemming van de bewaarder vereist is om de wijziging door te voeren;3° een beschrijving van de middelen en procedures aan de hand waarvan de bewaarder aan de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging alle relevante informatie meedeelt die zij nodig heeft om haar taken te kunnen uitvoeren, met inbegrip van een beschrijving van de middelen en procedures voor de uitoefening van eventueel aan financiële instrumenten verbonden rechten, alsook van de aangewende middelen en procedures om de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging en de instelling voor collectieve belegging in staat te stellen tijdige en accurate toegang te verkrijgen tot de informatie betreffende de rekeningen van de instelling voor collectieve belegging;4° een beschrijving van de middelen en procedures aan de hand waarvan de bewaarder toegang krijgt tot alle relevante informatie die hij nodig heeft om zijn taken te kunnen uitvoeren;5° een beschrijving van de procedures aan de hand waarvan de bewaarder een onderzoek kan instellen naar de bedrijfsvoering van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging en de kwaliteit van de meegedeelde informatie kan beoordelen, inclusief via bezoeken ter plaatse;6° een beschrijving van de procedures aan de hand waarvan de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging de prestaties van de bewaarder kan beoordelen in het licht van zijn contractuele verplichtingen. § 2. De informatie over de middelen en procedures als bedoeld in de bovenstaande punten 3° en 4° kan in een afzonderlijke schriftelijke overeenkomst worden opgenomen.

Art. 16.§ 1. De partijen bij de overeenkomst nemen in de schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 54 van de wet ten minste de volgende gegevens op betreffende de uitwisseling van informatie en de verplichtingen inzake vertrouwelijkheid en het witwassen van geld : 1° een lijst van alle informatie die tussen de instelling voor collectieve belegging, haar beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging en de bewaarder dient te worden uitgewisseld betreffende de inschrijving, terugbetaling, uitgifte, intrekking en inkoop van rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging;2° de verplichtingen inzake vertrouwelijkheid die op de partijen bij de overeenkomst van toepassing zijn;3° informatie over de taken en verantwoordelijkheden van de partijen bij de overeenkomst ten aanzien van de verplichtingen betreffende de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, voor zover van toepassing. § 2. De verplichtingen als bedoeld in § 1, 2° kunnen niet worden ingeroepen ten aanzien van de FSMA.

Art. 17.Indien de bewaarder of de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging voornemens zijn derden aan te stellen om hun respectieve taken te vervullen, nemen zij in de overeenkomst ten minste de volgende gegevens op : 1° de door beide partijen bij de overeenkomst aangegane verbintenis om regelmatig bijzonderheden te verstrekken over de derden die door een van hen zijn aangesteld voor het vervullen van hun respectieve taken;2° de verbintenis om, op verzoek van één van beide partijen, de andere partij informatie te verstrekken over de gehanteerde criteria voor het selecteren van de derde en de genomen maatregelen om toezicht te houden op de activiteiten die door de geselecteerde derde worden uitgevoerd;3° een verklaring dat de contractuele of niet-contractuele aansprakelijkheid van de bewaarder onverlet wordt gelaten door het feit dat hij de bij hem in bewaring gegeven activa geheel of ten dele aan derden heeft toevertrouwd.

Art. 18.De partijen bij de overeenkomst nemen in de betrokken overeenkomst ten minste de volgende gegevens op betreffende wijzigingen in en de beëindiging van de overeenkomst : 1° de geldigheidsduur van de overeenkomst;2° de voorwaarden waaronder de overeenkomst kan worden gewijzigd of beëindigd;3° de voorwaarden die vereist zijn om de overstap naar een andere bewaarder te vergemakkelijken en, in geval van een dergelijke overstap, de procedure volgens welke de bewaarder alle relevante informatie aan de nieuwe bewaarder zal bezorgen.

Art. 19.Wanneer de partijen bij de overeenkomst overeenkomen dat alle informatiestromen tussen hen geheel of gedeeltelijk plaatsvinden langs elektronische weg dient een dergelijke overeenkomst bepalingen te bevatten die garanderen dat er over dergelijke informatie gegevens worden bijgehouden.

Art. 20.De overeenkomst is onderworpen aan het Belgische recht.

Art. 21.De overeenkomst kan betrekking hebben op meer dan één door de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging beheerde instelling voor collectieve belegging. In dat geval vermeldt de overeenkomst de lijst van de betrokken instellingen voor collectieve belegging.

Onderafdeling III Administratieve procedures en controlemechanismen

Art. 22.De bepalingen van deze Onderafdeling gelden enkel voor beleggingsvennootschappen die geen gebruik maken van de mogelijkheid voorzien in artikel 44 van de wet.

Art. 23.§ 1. De beleggingsvennootschappen dienen een permanente risicobeheerfunctie in te stellen en in stand te houden. § 2. De in § 1 bedoelde permanente risicobeheerfunctie is hiërarchisch en functioneel onafhankelijk van de operationele diensten.

De FSMA kan evenwel afwijkingen toestaan van de bepalingen van het eerste lid, indien de betrokken beleggingsvennootschap kan aantonen dat deze afwijking passend en evenredig is gezien de aard, de omvang en de complexiteit van haar bedrijf. De FSMA kan specifieke voorwaarden vastleggen voor het verlenen van deze afwijkingen.

Zelfs in het geval bedoeld in het vorige lid moet een beleggingsvennootschap kunnen aantonen dat zij passende beschermingsmaatregelen tegen belangenconflicten heeft genomen, om zo een onafhankelijke uitvoering van haar risicobeheeractiviteiten mogelijk te maken, alsook dat haar risicobeheerprocedure voldoet aan de vereisten van artikel 41, § 6, derde lid van de wet. § 3. De permanente risicobeheerfunctie : 1° voert het risicobeheerbeleid en de risicobeheerprocedures uit;2° ziet erop toe dat aan het risicolimietensysteem wordt voldaan, inclusief de wettelijke limieten voor het totale risico en het tegenpartijrisico als bedoeld in de artikelen 58, § § 2 tot 5, 59, 62, § 6, 76, § § 2 tot 5, 77 en 80, § 6;3° verstrekt advies aan de raad van bestuur over de identificatie van het risicoprofiel van de beleggingsvennootschap;4° brengt regelmatig verslag uit aan de raad van bestuur over : a) het overeengekomen risicoprofiel;b) de naleving van de relevante risicolimietensystemen;c) de deugdelijkheid en de doeltreffendheid van de risicobeheerprocedure, waarbij met name wordt vermeld of passende corrigerende maatregelen zijn genomen om eventuele onvolkomenheden te verhelpen;5° brengt regelmatig verslag uit aan de effectieve leiding over de huidige omvang van het risico dat de beleggingsvennootschap loopt, en over elke feitelijke of voorzienbare inbreuk op haar limieten, om ervoor te zorgen dat onmiddellijke en passende maatregelen kunnen worden genomen;6° onderzoekt en ondersteunt, in voorkomend geval, de in de artikelen 61 en 79 bedoelde regelingen en procedures voor de waardering van OTC-derivaten. § 4. De permanente risicobeheerfunctie beschikt over de nodige autoriteit en heeft toegang tot alle dienstige informatie om de in § 3 beschreven taken te kunnen vervullen.

Art. 24.§ 1. De beleggingsvennootschappen stellen een passend en gedocumenteerd risicobeheerbeleid vast dat de risico's onderkent waaraan zij zijn of zouden kunnen worden blootgesteld, zij implementeren dit en houden het in stand.

Het risicobeheerbeleid omvat alle procedures die noodzakelijk zijn om een beleggingsvennootschap in staat te stellen haar blootstelling aan markt-, liquiditeits- en tegenpartijrisico's te beoordelen, alsook om haar blootstelling te beoordelen aan alle andere risico's, inclusief de operationele risico's, die van wezenlijk belang kunnen zijn.

De beleggingsvennootschappen behandelen ten minste de volgende elementen in hun risicobeheerbeleid : 1° de technieken, instrumenten en regelingen die hen in staat stellen om te voldoen aan de verplichtingen vermeld in de artikelen 26, 58 en 76;2° de toewijzing, binnen de beleggingsvennootschap, van de verantwoordelijkheden met betrekking tot het risicobeheer. § 2. De beleggingsvennootschappen stellen in hun risicobeheerbeleid als bedoeld in § 1, de voorwaarden, de inhoud en de frequentie vast van de rapportering door de risicobeheerfunctie als bedoeld in artikel 23 aan de raad van bestuur en de effectieve leiding. § 3. De beleggingsvennootschappen houden bij het vaststellen van het risicobeheerbeleid rekening met de aard, de omvang en de complexiteit van hun bedrijf.

Art. 25.§ 1. De beleggingsvennootschappen toetsen, monitoren en evalueren op periodieke wijze : 1° de deugdelijkheid en doeltreffendheid van het risicobeheerbeleid alsook van de regelingen, procedures en technieken als bedoeld in de artikelen 26, 58, § § 2 tot 5 en 76, § § 2 tot 5;2° de mate waarin zij het risicobeheerbeleid en de regelingen, procedures en technieken als bedoeld in de artikelen 26, 58, § § 2 tot 5 en 76, § § 2 tot 5 naleven;3° de deugdelijkheid en doeltreffendheid van de maatregelen die zijn genomen om eventuele onvolkomenheden in de uitvoering van de risicobeheerprocedure te verhelpen. § 2. De beleggingsvennootschappen stellen de FSMA in kennis van elke wezenlijke wijziging in hun risicobeheerprocedure.

Art. 26.§ 1. De beleggingsvennootschappen stellen passende en doeltreffende regelingen, procedures en technieken vast om : 1° te allen tijde de risico's te kunnen meten en beheren waaraan zij zijn of zouden kunnen worden blootgesteld;2° de naleving te waarborgen van de limieten voor het totale risico en het tegenpartijrisico, overeenkomstig de artikelen 58, § § 2 tot 5, 62, § 6, 76, § § 2 tot 5 en 80, § 6. Deze regelingen, procedures en technieken zijn evenredig met de aard, de omvang en de complexiteit van het bedrijf van de beleggingsvennootschap, en zijn afgestemd op haar risicoprofiel. § 2. Voor de toepassing van § 1 nemen de beleggingsvennootschappen de volgende maatregelen : 1° zij voeren risicometingsregelingen, -procedures en -technieken in die noodzakelijk zijn om te garanderen dat de risico's van ingenomen posities en hun aandeel in het totale risicoprofiel nauwkeurig en op basis van degelijke en betrouwbare gegevens worden gemeten en dat deze risicometingsregelingen, -procedures en -technieken op passende wijze zijn gedocumenteerd;2° zij voeren, in voorkomend geval, a posteriori periodieke tests uit om de geldigheid te evalueren van risicometingsregelingen die modelmatige prognoses en ramingen omvatten;3° zij voeren, in voorkomend geval, periodieke stresstests en scenarioanalyses uit om de eventueel uit wisselende marktomstandigheden voortvloeiende risico's aan te pakken die negatieve gevolgen kunnen hebben;4° zij zetten een gedocumenteerd systeem van interne limieten op, implementeren dit en houden het in stand, voor de maatregelen die worden genomen om de relevante risico's waaraan zij blootgesteld zijn te beheren en te controleren, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante risico's als bedoeld in artikel 24, en waarbij overeenstemming met hun risicoprofiel wordt gewaarborgd;5° zij zorgen ervoor dat de huidige risico-omvang voldoet aan het risicolimietensysteem als bedoeld in het 4° ;6° zij zetten passende procedures op, implementeren ze en houden ze in stand, die in geval van feitelijke of voorzienbare inbreuken op het risicolimietensysteem leiden tot tijdige herstelmaatregelen in het belang van de deelnemers. § 3. De beleggingsvennootschappen hanteren een passende liquiditeitsrisicobeheerprocedure om te waarborgen dat zij in staat zijn om te allen tijde te voldoen aan de verplichting die is opgelegd door artikel 189.

In voorkomend geval voeren de beleggingsvennootschappen stresstests uit die een beoordeling mogelijk maken van het liquiditeitsrisico waaraan zij in uitzonderlijke omstandigheden blootgesteld zijn. § 4. De beleggingsvennootschappen zorgen ervoor dat het liquiditeitsprofiel van de beleggingen past bij het inkoopbeleid dat in hun statuten of prospectus is vastgelegd.

Onderafdeling IV. - De commissaris

Art. 27.§ 1. De in artikel 107, § 1 van de wet bedoelde overeenkomst tot uitwisseling van informatie tussen de commissaris van de master en de commissaris van de feeder voorziet in het volgende : 1° de vaststelling van de documenten en categorieën van informatie die tussen beide commissarissen systematisch moeten worden uitgewisseld;2° of de onder 1° bedoelde informatie of documenten door de ene commissaris aan de andere commissaris moeten worden verstrekt dan wel op verzoek beschikbaar moeten worden gesteld;3° de wijze van en het tijdschema - waaronder alle geldende uiterste termijnen - voor de doorgifte van informatie door de commissaris van de master aan de commissaris van de feeder;4° de coördinatie van de rol van elke commissaris bij de boekhoudkundige werkzaamheden bij het afsluiten van het boekjaar voor de respectieve instelling voor collectieve belegging;5° vaststelling van aangelegenheden die voor de toepassing van artikel 107, § 2, tweede lid van de wet als in het verslag van de commissaris van de master bekendgemaakte onregelmatigheden zullen worden behandeld;6° de wijze van en het tijdschema voor behandeling van ad-hocverzoeken om bijstand van de ene commissaris aan de andere commissaris, waaronder verzoeken om nadere informatie over in het verslag van de commissaris van de master openbaar gemaakte onregelmatigheden. § 2. De in § 1 bedoelde overeenkomst omvat bepalingen betreffende de opstelling van verslagen als bedoeld in artikel 143 van het Wetboek van vennootschappen en de wijze van en het tijdschema voor het verstrekken van het verslag van de commissaris voor de master en ontwerpen van dat verslag aan de commissaris van de feeder. § 3. Voor zover de feeder en de master het boekjaar op een andere datum afsluiten, voorziet de in § 1 bedoelde overeenkomst in de wijze van en het tijdschema voor de opstelling door de commissaris van de master van het ad-hocverslag als vereist in artikel 107, § 2, eerste lid van de wet en voor het verstrekken van dit verslag aan de commissaris van de feeder.

Art. 28.§ 1. Voor zover de feeder en de master een overeenkomst hebben gesloten in overeenstemming met artikel 78 van de wet, voorziet de in artikel 107, § 1, van de wet bedoelde overeenkomst tussen de commissaris van de master en de commissaris van de feeder erin dat het recht van de lidstaat dat in overeenstemming met artikel 98 op die overeenkomst van toepassing is eveneens op de overeenkomst tot uitwisseling van informatie tussen beide commissarissen van toepassing is en dat beide commissarissen instemmen met de exclusieve jurisdictie van de rechtbanken van die lidstaat. § 2. In omstandigheden waar de overeenkomst tussen de feeder en de master door interne bedrijfsvoeringsregels is vervangen in overeenstemming met artikel 78, tweede lid van de wet, voorziet de overeenkomst tussen de commissaris van de master en van de feeder erin dat het recht van de lidstaat waarin de feeder is gevestigd of, voor zover dit verschilt, het recht van de lidstaat waarin de master is gevestigd op de overeenkomst tot uitwisseling van informatie tussen beide commissarissen van toepassing is en dat beide commissarissen instemmen met de exclusieve jurisdictie van de rechtbanken van de lidstaat waarvan het recht op de overeenkomst tot uitwisseling van informatie van toepassing is. Afdeling II. - Prospectus en essentiële beleggersinformatie over het

openbaar aanbod van effecten en stukken met betrekking tot het openbaar aanbod van effecten Onderafdeling I. - Prospectus en essentiële beleggersinformatie

Art. 29.De vertaling van het prospectus, de essentiële beleggersinformatie, het beheerreglement of de statuten, de jaarverslagen en de halfjaarverslagen evenals alle berichten en kennisgevingen aan de deelnemers wordt gemaakt onder de verantwoordelijkheid van de instelling voor collectieve belegging of de onderneming die instaat voor de verspreiding van de informatie die de instelling voor collectieve belegging dient te verstrekken.

Art. 30.Het prospectus van een instelling voor collectieve belegging bevat ten minste de gegevens die in de bij dit besluit gevoegde bijlage A zijn opgenomen, voor zover deze informatie niet voorkomt in de stukken die overeenkomstig het derde lid bij het prospectus worden gevoegd.

De instelling voor collectieve belegging stelt één prospectus op, zelfs indien zij compartimenten heeft. In dat laatste geval worden de bepalingen inzake de informatieverstrekking over de instelling voor collectieve belegging, voor zover mogelijk, toegepast op ieder compartiment.

Het beheerreglement of de statuten en het laatst gepubliceerde jaarverslag worden bij het prospectus gevoegd.

Art. 31.§ 1. De essentiële beleggersinformatie verschaft informatie over de volgende essentiële elementen van de instelling voor collectieve belegging in kwestie : 1° de identificatie van de instelling voor collectieve belegging;2° een korte beschrijving van haar beleggingsdoelstellingen en beleggingsbeleid;3° een presentatie van de in het verleden behaalde resultaten of, indien relevant, toekomstscenario's;4° kosten en bijhorende lasten;5° het risico- en opbrengstprofiel van de belegging, waaronder voldoende toelichting en waarschuwingen met betrekking tot de risico's die aan beleggingen in de relevante instelling voor collectieve belegging verbonden zijn. De belegger moet deze essentiële informatie kunnen begrijpen zonder dat naar andere documenten wordt verwezen. § 2. De essentiële beleggersinformatie vermeldt duidelijk waar en hoe aanvullende informatie over de aangeboden belegging kan worden verkregen, en vermeldt in elk geval waar en hoe het prospectus en de jaar- en halfjaarlijkse verslagen te allen tijde op verzoek en kosteloos kunnen worden verkregen en in welke taal dergelijke informatie voor de beleggers beschikbaar is.

De woorden « essentiële beleggersinformatie » moeten duidelijk in de essentiële beleggersinformatie worden vermeld. § 3. Het document met de essentiële beleggersinformatie en zijn bijwerkingen worden opgesteld volgens de modaliteiten bepaald in Verordening 583/2010.

Art. 32.§ 1. De beleggingsvennootschap, en de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging voor elk door haar beheerd gemeenschappelijk beleggingsfonds, die rechtstreeks of via een andere natuurlijke of rechtspersoon die voor haar rekening en onder haar volledige en onvoorwaardelijke aansprakelijkheid instellingen voor collectieve belegging verkoopt, moet de beleggers geruime tijd voor hun voorgenomen inschrijving op de rechten van deelneming in deze instellingen voor collectieve belegging de essentiële beleggersinformatie over deze instellingen voor collectieve belegging verstrekken.

De beleggingsvennootschap, en de beheervennootschap voor elk door haar beheerd gemeenschappelijk beleggingsfonds, die niet rechtstreeks of via een andere natuurlijke of rechtspersoon die voor haar rekening en onder haar volledige en onvoorwaardelijke aansprakelijkheid rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging verkoopt aan beleggers, moet op verzoek de essentiële beleggersinformatie verstrekken aan fabricanten en tussenpersonen die beleggers instellingen voor collectieve belegging verkopen of advies verlenen over mogelijke beleggingen daarin of in producten die een risico op dergelijke instellingen voor collectieve belegging inhouden. De tussenpersonen die beleggers instellingen voor collectieve belegging verkopen of advies verlenen over mogelijke beleggingen daarin, moeten aan hun cliënten of potentiële cliënten geruime tijd voor hun voorgenomen inschrijving op de rechten van deelneming in deze instellingen voor collectieve belegging de essentiële beleggersinformatie over deze instellingen voor collectieve belegging verstrekken.

Essentiële beleggersinformatie wordt kosteloos verstrekt. § 2. Op verzoek moet de inschrijver het prospectus, het beheerreglement of de statuten alsmede het laatst gepubliceerde jaar- en halfjaarlijks verslag vóór de sluiting van de overeenkomst kosteloos kunnen verkrijgen.

Art. 33.§ 1. Het prospectus en de essentiële beleggersinformatie kunnen op een duurzame drager of via een website worden verstrekt.

Wanneer deze documenten worden verstrekt op een andere duurzame drager dan papier of via een website, moet worden voldaan aan de voorwaarden van Verordening 583/2010. Een papieren afschrift wordt de beleggers op verzoek kosteloos toegezonden.

Daarnaast is een bijgewerkte versie van de essentiële beleggersinformatie beschikbaar op de website van de beleggingsvennootschap of de beheervennootschap. § 2. De jaar- en halfjaarlijkse verslagen zijn voor de beleggers beschikbaar op de wijze die in het prospectus en in de essentiële beleggersinformatie wordt vermeld. Een papieren afschrift wordt de beleggers op verzoek kosteloos toegezonden. § 3. Indien een belegger enkel belangstelling vertoont voor een bepaald compartiment van een instelling voor collectieve belegging met verschillende compartimenten, kunnen desgevallend aan deze belegger enkel de elementen van het prospectus worden verstrekt die relevant zijn voor de instelling voor collectieve belegging in het algemeen en dit compartiment.

Art. 34.§ 1. Onverminderd de toepassing van andere bepalingen van de wet en van dit besluit, kunnen de volgende bijwerkingen aan het prospectus worden gepubliceerd zonder voorafgaande goedkeuring door de FSMA : 1° wijziging van de statutaire zetel en/of hoofdkantoor van de beheervennootschap of de beleggingsvennootschap binnen België;2° wijziging van de naam en/of het adres van de tussenpersonen en dienstverleners die bij de werking van de instelling voor collectieve belegging zijn betrokken;3° functiewijzigingen van de niet-uitvoerende bestuurders van de aangestelde beheervennootschap of de beleggingsvennootschap;4° functiewijzigingen van de uitvoerende bestuurders van de aangestelde beheervennootschap of de beleggingsvennootschap. Dergelijke wijzigingen kunnen evenwel slechts in het prospectus worden doorgevoerd mits naleving van de wettelijke bepalingen van toepassing op de benoeming van personen die deelnemen aan de effectieve leiding van de aangestelde beheervennootschap of de beleggingsvennootschap; 5° voor de in het tweede lid van dit punt gedefinieerde instellingen voor collectieve belegging, wijziging, overeenkomstig de vooraf in het prospectus beschreven modaliteiten, van de samenstelling van de korf van waarden, onderliggend aan het instrument dat de instelling voor collectieve belegging hanteert om een bepaald rendement te verkrijgen op vervaldag; Het eerste lid van dit punt is van toepassing op de instellingen voor collectieve belegging die de beleggers op bepaalde vooraf bepaalde data op een algoritme gebaseerde volledige terugbetalingen verstrekken die verband houden met de resultaten van financiële activa, indexen of referentieportefeuilles of met de totstandkoming van prijswijzigingen of andere voorwaarden met betrekking tot die financiële activa, indexen of referentieportefeuilles, dan wel instellingen voor collectieve belegging met vergelijkbare kenmerken; 6° vermindering van de aan de deelnemers of aan de instelling voor collectieve belegging aangerekende provisies en kosten;7° wijziging van de frequentie waarmee provisies en kosten worden berekend en ingehouden;8° verhoging van de frequentie van uitvoering van aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging en van de berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming;9° aanpassing van de gegevens die voortvloeien uit de schrapping van de rechten van deelneming, die waren toegelaten tot de verhandeling op een georganiseerde markt;10° aanpassing van verwijzingen naar de toepasselijke wetgeving;11° wijziging van het fiscaal regime toepasselijk op de deelnemers en/of de instelling voor collectieve belegging;12° niet wezenlijke wijzigingen van het beleggingsbeleid die voortvloeien uit de evolutie van de financiële markten, voor zover deze wijzigingen worden doorgevoerd vóór de aanvang van de initiële inschrijvingsperiode; 13° wijziging van de gegevens opgenomen in het prospectus overeenkomstig de punten I.1.3.,, I.2.3. en I.3.3. van de bij dit besluit gevoegde bijlage A. 14° inkorting of verlenging van een reeds lopende initiële inschrijvingsperiode van een gecommercialiseerd compartiment.In dergelijk geval dient ook een persbericht te worden gepubliceerd, teneinde deze bijwerking van het prospectus kenbaar te maken aan de beleggers; 15° wijziging van de vergoeding van de erkende commissaris en wijziging van de vergoeding voor een bestuursmandaat in de instelling voor collectieve belegging op voorwaarde dat deze wijzigingen door de algemene vergadering van de instelling voor collectieve belegging werden goedgekeurd;16° wijziging van de personen verantwoordelijk voor de inhoud van het prospectus en de essentiële beleggersinformatie;17° wijziging van het adres van de internetsite waar het prospectus, de essentiële beleggersinformatie naast eventuele andere documenten, zoals de statuten, het jaarverslag en het halfjaarlijks verslag, te consulteren zijn;18° wijziging van een niet wezenlijk gegeven, dat geen betrekking heeft op de aard van de instelling voor collectieve belegging en, in voorkomend geval, van haar compartimenten of hun beleggingsbeleid en dat behoort tot de categorie van gegevens waarvoor de FSMA aanvaardt dat zij overeenkomstig deze paragraaf worden gewijzigd. § 2. Onverminderd de toepassing van andere bepalingen van de wet en van dit besluit, kunnen de volgende bijwerkingen aan de essentiële beleggersinformatie worden gepubliceerd zonder voorafgaande goedkeuring door de FSMA : 1° wijziging van de naam en/of desgevallend het adres van de tussenpersonen en dienstverleners die bij de werking van de instelling voor collectieve belegging zijn betrokken;2° voor de instellingen voor collectieve belegging bedoeld in het tweede lid van dit punt, wijziging, overeenkomstig de vooraf in het prospectus beschreven modaliteiten, van de samenstelling van de korf van waarden, onderliggend aan het instrument dat de instelling voor collectieve belegging hanteert om een bepaald rendement te verkrijgen op vervaldag; Het eerste lid van dit punt is van toepassing op de instellingen voor collectieve belegging die de beleggers op bepaalde vooraf bepaalde data op een algoritme gebaseerde volledige terugbetalingen verstrekken die verband houden met de resultaten van financiële activa, indexen of referentieportefeuilles of met de totstandkoming van prijswijzigingen of andere voorwaarden met betrekking tot die financiële activa, indexen of referentieportefeuilles, dan wel instellingen voor collectieve belegging met vergelijkbare kenmerken; 3° vermindering van de aan de deelnemers aangerekende provisies en kosten;4° aanpassing van de lopende kosten die niet het gevolg is van de beslissing van de beleggingsvennootschap of van de beheervennootschap van het gemeenschappelijk beleggingsfonds om de aan de instelling voor collectieve belegging aangerekende provisies en kosten te verhogen;5° verhoging van de frequentie van uitvoering van aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging en van de berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming;6° aanpassing van de gegevens die voortvloeien uit de schrapping van de rechten van deelneming, die waren toegelaten tot de verhandeling op een georganiseerde markt;7° wijziging van de synthetische risico- en opbrengstindicator;8° jaarlijkse actualisatie van in het verleden behaalde resultaten;9° aanpassing van verwijzingen naar de toepasselijke wetgeving of naar het prospectus;10° niet wezenlijke wijzigingen van het beleggingsbeleid die voortvloeien uit de evolutie van de financiële markten, voor zover deze wijzigingen worden doorgevoerd vóór de aanvang van de initiële inschrijvingsperiode;11° wijziging van het adres van de internetsite waar het prospectus, de essentiële beleggersinformatie naast eventuele andere documenten, zoals de statuten, het jaarverslag en het halfjaarlijks verslag, te consulteren zijn;12° wijziging van een niet wezenlijk gegeven, dat geen betrekking heeft op de aard van de instelling voor collectieve belegging en, in voorkomend geval, van haar compartimenten of hun beleggingsbeleid en dat behoort tot de categorie van gegevens waarvoor de FSMA aanvaardt dat zij overeenkomstig deze paragraaf worden gewijzigd. Onderafdeling II. - Berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging

Art. 35.De bepalingen van onderhavige onderafdeling betreffen berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging, ongeacht het medium volgens het welke ze worden verspreid.

Niettemin kan de FSMA afwijkingen van de bepalingen van onderhavige onderafdeling toestaan in functie van het gebruikte medium.

Art. 36.Belegt de instelling voor collectieve belegging voornamelijk in één van de categorieën activa, bedoeld in de artikelen 52, § 1, en 70, § 1, met uitzondering van effecten en geldmarktinstrumenten, of volgt zij een index van aandelen of obligaties overeenkomstig de artikelen 63 of 81, dan vestigen de berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in deze instelling voor collectieve belegging, op opvallende wijze de aandacht op dit beleggingsbeleid.

Indien de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging als gevolg van de samenstelling van de portefeuille of de beheertechnieken die gebruikt mogen worden, vermoedelijk een hoge volatiliteit zal hebben, wordt dat kenmerk van de instelling voor collectieve belegging op opvallende wijze vermeld in de berichten, reclame en andere stukken bedoeld in het eerste lid.

De instellingen voor collectieve belegging, bedoeld in de artikelen 64 en 82 voegen in alle berichten, reclame en andere stukken bedoeld in het eerste lid een zin in op een opvallende plaats, waarin de aandacht wordt gevestigd op de toelating bedoeld in de vermelde artikelen.

Indien zij meer dan 35 % van hun activa gaan beleggen of hebben belegd in de effecten en geldmarktinstrumenten van bepaalde Staten, plaatselijke besturen en internationale publiekrechtelijke instellingen, vermelden zij in de berichten, reclame en andere stukken bedoeld in het eerste lid de betrokken Staten, plaatselijke besturen en internationale publiekrechtelijke instellingen.

Een feeder vermeldt in alle berichten, reclame en andere stukken bedoeld in het eerste lid dat zij steeds ten minste 85 % van haar activa belegt in rechten van deelneming in haar master.

Art. 37.§ 1. Alle berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging geven de informatie op een correcte en niet-misleidende manier weer.

Zij benadrukken niet de mogelijke voordelen van een beleggingsdienst of financieel instrument zonder dat ook een correcte en duidelijke indicatie van de desbetreffende risico's wordt gegeven.

Belangrijke zaken, vermeldingen of waarschuwingen worden niet verhuld, afgezwakt of verdoezeld. § 2. Onverminderd de toepassing van artikel 60, § 3 van de wet, moet elk ontwerp van bericht, reclame of een ander stuk bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, ter goedkeuring worden voorgelegd aan de FSMA, in de vorm waarin het in het publiek zal worden verspreid.

Als een compliancefunctie werd opgericht bij een instelling die een in paragraaf 1, eerste lid bedoeld ontwerp opstelt, dan wel ter goedkeuring voorlegt aan de FSMA, neemt deze de nodige maatregelen om te verzekeren dat het ontwerp voldoet aan de bepalingen van de wet en van dit besluit.

Art. 38.Alle berichten, reclame en andere stukken die specifiek betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging worden in naam en voor rekening van de instelling voor collectieve belegging opgesteld. Elke verwarring met de financiële groep die optreedt als promotor van de instelling voor collectieve belegging, met de beheervennootschap of een andere financiële bemiddelaar die beheertaken uitoefent voor instellingen voor collectieve belegging, moet worden vermeden.

Berichten, reclame of andere stukken die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging, doch die niet zijn opgesteld in naam en voor rekening van de instelling voor collectieve belegging, maken geen melding van de individuele kenmerken van de betrokken instelling voor collectieve belegging.

Art. 39.Een instelling voor collectieve belegging vermeldt in de berichten, reclame of andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming het bestaan van een klasse van rechten van deelneming met dekking van het wisselkoersrisico, enkel indien de dekking betrekking heeft op 100 % van de waarde van de activa in portefeuille.

Art. 40.Onverminderd de toepassing van artikel 36, bevatten alle berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging minstens de volgende informatie : 1° de naam, de rechtsvorm en de nationaliteit van de instelling voor collectieve belegging;2° een korte aanduiding van het beleggingsbeleid;3° een verwijzing naar het prospectus, de essentiële beleggersinformatie en de laatste periodieke verslagen, alsook een aanduiding van de plaats waar en in welke taal deze documenten voor het publiek kosteloos verkrijgbaar worden gesteld of de wijze waarop zij voor het publiek toegankelijk zijn;4° de identiteit van de in artikel 85, § 2 van de wet bedoelde onderneming;5° de niet-recurrente kosten ten laste van de belegger;6° de roerende voorheffing van toepassing op de distributieaandelen en, in voorkomend geval, op de kapitalisatieaandelen;7° het vereiste aantal rechten van deelneming of het vereiste minimumbedrag bij de inschrijving;8° de plaats waar de netto-inventariswaarde wordt bekendgemaakt.

Art. 41.Alle informatie die is opgenomen in de berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging stemt overeen met de gegevens van het laatste prospectus, van de meest recente essentiële beleggersinformatie of van het laatste periodieke verslag of is minstens op dezelfde basis opgesteld indien het meer recente informatie bevat; indien die informatie in latere berichten, reclame en andere stukken herhaald wordt, moet ze op een coherente manier worden weergegeven.

Art. 42.Indien berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging rendementen hernemen, worden deze rendementen vastgesteld overeenkomstig de preciseringen vervat in de bij dit besluit gevoegde bijlage B. Indien berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging de lopende kosten of een risico- en opbrengstindicator hernemen, worden deze gegevens vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van Verordening 583/2010.

In afwijking van het vorige lid kan in berichten, reclame en andere stukken bovendien melding worden gemaakt van een risico-indicator die niet wordt vastgesteld overeenkomstig het vorige lid, voor zover deze risico-indicator wordt vermeld na de in het vorige lid bedoelde risico- en opbrengstindicator.

Art. 43.§ 1. Indien in een bericht, reclame of een ander stuk dat betrekking heeft op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging een prijs, verkregen door de instelling voor collectieve belegging, wordt vermeld, bevat het bericht, de reclame of het stuk de volgende gegevens : de naam van de instelling die aan de rangschikking ten grondslag ligt, de schaal van de rangschikking, de datum van de bekendmaking, de plaats waar de bekendmaking gebeurde, de categorie van instellingen voor collectieve belegging die voor de prijs in aanmerking kwamen en het aantal instellingen voor collectieve belegging dat tot deze categorie behoort.

Indien de rangschikking wordt uitgedrukt aan de hand van symbolen, legt het bericht, de reclame of het andere stuk bedoeld in het vorige lid de betekenis van deze symbolen uit of bevatten ze een verwijzing naar een internetsite waarop deze informatie te vinden is, mits deze informatie ook bij de in artikel 85, § 2, van de wet bedoelde onderneming beschikbaar is.

De gegevens betreffende de plaats waar de bekendmaking gebeurde en het aantal instellingen voor collectieve belegging die tot de voormelde categorie behoren, moeten niet in het bericht, de reclame of het stuk worden vermeld; een verwijzing naar een internetsite waarop deze informatie te vinden is, volstaat, mits deze informatie ook beschikbaar is bij de in artikel 85, § 2, van de wet bedoelde onderneming. § 2. Indien in een bericht, reclame of een ander stuk dat betrekking heeft op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging, een rating wordt vermeld die door een ratingbureau aan de instelling voor collectieve belegging werd toegekend, bevat het bericht, de reclame of het stuk de ratingschaal en de betekenis van deze rating of wordt er verwezen naar een internetsite waarop deze informatie te vinden is, mits deze informatie ook bij de in artikel 85, § 2, van de wet bedoelde onderneming beschikbaar is.

Art. 44.In de berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 138, moet het bedrag per recht van deelneming waarop de garantie of kapitaalbescherming betrekking heeft, worden vermeld. Bovendien moet er worden verduidelijkt dat dit bedrag de provisies en kosten niet dekt die bij de inschrijving en de inkoop betaald worden of verschuldigd zijn.

In geval van een kapitaalgarantie op vervaldag wordt de identiteit en kredietwaardigheid van diegene die de waarborg verleent, vermeld.

In geval van een kapitaalbescherming op vervaldag wordt melding gemaakt van het feit dat er geen formele waarborg is verleend aan de deelnemers of aan de instelling voor collectieve belegging.

Art. 45.De berichten, reclame en andere stukken die zowel betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging als op een openbaar aanbod van andere financiële producten, maken vormelijk en inhoudelijk een duidelijk onderscheid tussen de rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en de andere financiële producten.

Art. 46.De berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging gedefinieerd in het tweede lid van dit artikel, verwijzen naar de essentiële beleggersinformatie waarin, op basis van ten minste drie passende hypotheses, een indicatie wordt gegeven van de impact van de evolutie van de waarde van de onderliggende activa van het instrument waarmee de instelling voor collectieve belegging een bepaald rendement beoogt te verwezenlijken op de vervaldag.

Het eerste lid is van toepassing op de instellingen voor collectieve belegging die de beleggers op bepaalde vooraf bepaalde data op een algoritme gebaseerde volledige terugbetalingen verstrekken die verband houden met de resultaten van financiële activa, indexen of referentieportefeuilles of met de totstandkoming van prijswijzigingen of andere voorwaarden met betrekking tot die financiële activa, indexen of referentieportefeuilles, dan wel instellingen voor collectieve belegging met vergelijkbare kenmerken HOOFDSTUK II. - Bedrijfsuitoefening Afdeling I. - Beleggingsbeleid

Onderafdeling I. - Algemeen

Art. 47.Wanneer een instelling voor collectieve belegging verschillende compartimenten heeft, gelden de bepalingen van deze afdeling alsmede de artikelen 138 en 139 voor ieder van deze compartimenten behoudens andersluidende precisering.

Art. 48.De beleggingen van een instelling voor collectieve belegging dienen te stroken met haar doel en haar beleggingsbeleid, zoals uiteengezet in het prospectus en de essentiële beleggersinformatie.

Art. 49.§ 1. Wanneer een effect of een geldmarktinstrument een derivaat omvat, dient dit derivaat te voldoen aan de bepalingen van artikel 52, § 1, 8°, of artikel 70, § 1, 8°. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt de verwijzing naar een effect dat een derivaat omvat verstaan als een verwijzing naar een financieel instrument dat voldoet aan de criteria van artikel 53, § 1, of artikel 71, § 1, en dat een component omvat, die voldoet aan de volgende criteria : 1° op grond van de betrokken component kunnen sommige of alle kasstromen die anders uit hoofde van het als basiscontract fungerende effect vereist zouden zijn, worden gewijzigd volgens een gespecificeerde rentevoet, prijs van een financieel instrument, wisselkoers, koers- of prijsindex, kredietrating, kredietindex of andere variabele, en bijgevolg op eenzelfde wijze variëren als een losstaand derivaat;2° de economische kenmerken en risico's van de component houden geen nauw verband met de economische kenmerken en risico's van het basiscontract;3° de component heeft een significant effect op het risicoprofiel en de prijsvorming van het effect. § 3. Voor de toepassing van § 1, wordt de verwijzing naar een geldmarktinstrument dat een derivaat omvat verstaan als een verwijzing naar een geldmarktinstrument dat voldoet aan één van de criteria van artikel 54, § 1, of artikel 72, § 1, en aan alle criteria van artikel 54, § § 2 en 3, of artikel 72, § § 2 en 3, en dat een component bevat die voldoet aan de criteria van § 2. § 4. Een effect of een geldmarktinstrument wordt niet geacht een derivaat te omvatten wanneer het een component bevat die onafhankelijk van het effect of het geldmarktinstrument contractueel overdraagbaar is. Een dergelijke component wordt als een afzonderlijk financieel instrument beschouwd.

Art. 50.Een instelling voor collectieve belegging mag geen edele metalen of grondstoffen, noch financiële instrumenten die dergelijke metalen of grondstoffen vertegenwoordigen, verwerven.

Onderafdeling II. - Instellingen voor collectieve belegging die beantwoorden aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG

Art. 51.De bepalingen van deze Onderafdeling gelden voor de instellingen voor collectieve belegging die hebben geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen, bedoeld bij artikel 7, eerste lid, 1°, van de wet.

De in artikel 3, 26° van de wet bedoelde feeders zijn enkel onderworpen aan de bepalingen van deze Onderafdeling voor zover de bepalingen van Afdeling II hierin voorzien.

Art. 52.§ 1. De beleggingen van een instelling voor collectieve belegging bestaan uitsluitend uit de volgende effecten en liquide financiële activa : 1° effecten en geldmarktinstrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002;2° effecten en geldmarktinstrumenten die worden verhandeld op een andere secundaire markt van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, mits deze markt gereglementeerd, regelmatig functionerend, erkend en open is en mits de keuze van deze markt voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;3° effecten en geldmarktinstrumenten die worden verhandeld a) hetzij op een markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte en die met betrekking tot deze markt gelijkwaardige bepalingen toepast als deze die zijn vastgesteld in Richtlijn 2001/34/EG en mits de keuze van deze markt voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;b) hetzij op een andere secundaire markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, mits deze markt gereglementeerd, regelmatig functionerend, erkend en open is en mits de keuze van deze markt voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;4° nieuw uitgegeven effecten, onder voorbehoud dat : a) de emissievoorwaarden de verplichting inhouden dat toelating wordt aangevraagd tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002, een markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte en die met betrekking tot deze markt gelijkwaardige bepalingen toepast als deze die zijn vastgesteld in Richtlijn 2001/34/EG of een andere secundaire markt, die gereglementeerd, regelmatig functionerend, erkend en open is, mits de keuze van deze markten voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;b) de toelating uiterlijk binnen een jaar na de uitgifte wordt verkregen;5° rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die beantwoorden aan Richtlijn 2009/65/EG, mits deze instellingen voor collectieve belegging, volgens hun beheerreglement of statuten, maximaal 10 % van hun activa mogen beleggen in rechten van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging;6° rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging, die niet beantwoorden aan Richtlijn 2009/65/EG, ongeacht of die al dan niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, mits : a) deze instellingen voor collectieve belegging uitsluitend de collectieve belegging van uit het publiek aangetrokken financieringsmiddelen in effecten of in andere in dit artikel bedoelde liquide financiële activa, met toepassing van het beginsel van risicospreiding, als doel hebben;b) de rechten van deelneming in deze instellingen voor collectieve belegging op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instellingen voor collectieve belegging direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt ieder handelen van de instelling voor collectieve belegging om te voorkomen dat de waarde van haar rechten van deelneming ter beurze aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde, gelijkgesteld; c) deze instellingen voor collectieve belegging zijn toegelaten overeenkomstig wetten waardoor zij worden onderworpen aan toezicht dat, naar het oordeel van de FSMA, gelijkwaardig is aan het toezicht waarin het Gemeenschapsrecht voorziet, en mits de samenwerking tussen de autoriteiten genoegzaam is gewaarborgd;d) het niveau van bescherming van de deelnemers in deze instellingen voor collectieve belegging gelijkwaardig is aan dat van deelnemers in een instelling voor collectieve belegging die beantwoordt aan Richtlijn 2009/65/EG.In het bijzonder zijn de regels inzake scheiding van de activa, opnemen en verstrekken van leningen en verkopen van effecten en geldmarktinstrumenten vanuit een ongedekte positie gelijkwaardig aan de voorschriften van Richtlijn 2009/65/EG; e) over de activiteiten van deze instellingen voor collectieve belegging halfjaarlijks en jaarlijks wordt gerapporteerd, zodat een evaluatie kan worden gemaakt van activa en passiva, inkomsten en bedrijfsvoering tijdens de verslagperiode;f) deze instellingen voor collectieve belegging volgens hun beheerreglement of statuten in totaal maximaal 10 % van hun eigen activa mogen beleggen in rechten van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging;7° deposito's bij kredietinstellingen die onmiddellijk opeisbaar zijn of kunnen worden opgevraagd, en die binnen een periode van ten hoogste twaalf maanden vervallen, mits : a) de statutaire zetel van de kredietinstelling in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is;of, b) indien de statutaire zetel van de kredietinstelling niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, deze instelling onderworpen is aan prudentiële voorschriften die naar het oordeel van de FSMA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld;8° financiële derivaten, met inbegrip van gelijkwaardige instrumenten die aanleiding geven tot afwikkeling in contanten, die op een onder 1°, 2°, of 3°, bedoelde markt worden verhandeld of OTC-derivaten, mits : a) de onderliggende waarden ervan bestaan uit een of meer van de volgende elementen : (i) de in deze paragraaf opgesomde activa, met inbegrip van de financiële instrumenten die een of meer kenmerken van deze activa bezitten; (ii) rentetarieven; (iii) wisselkoeren of valuta's; (iv) financiële indexen; b) de wederpartijen bij transacties in OTC-derivaten instellingen zijn die aan prudentieel toezicht zijn onderworpen en behoren tot één van de volgende categorieën : (i) kredietinstellingen waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is;of, (ii) beursvennootschappen bedoeld in boek II, titel II, van de wet van 6 april 1995; of, (iii) beleggingsondernemingen waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is; of, (iv) kredietinstellingen waarvan de statutaire zetel niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, voor zover deze instellingen onderworpen zijn aan prudentiële voorschriften die naar het oordeel van de FSMA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld; of, (v) ondernemingen waarvan de statutaire zetel niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, voor zover deze ondernemingen onderworpen zijn aan prudentiële voorschriften die naar het oordeel van de FSMA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld voor beleggingsondernemingen;c) de OTC-derivaten onderworpen zijn aan een betrouwbare en verifieerbare dagelijkse waardering en te allen tijde tegen hun reële waarde op initiatief van de instelling voor collectieve belegging kunnen worden verkocht, te gelde gemaakt of afgesloten door een compenserende transactie;9° geldmarktinstrumenten, die niet op een markt bedoeld in 1°, 2° of 3°, worden verhandeld, op voorwaarde dat : a) de emissie of de emittent van deze instrumenten zelf aan regelgeving is onderworpen met het oog op de bescherming van beleggers en spaargelden;en b) deze instrumenten (i) worden uitgegeven of gegarandeerd door een centrale, regionale of plaatselijke overheid, de centrale bank van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de Europese Centrale Bank, de Europese Unie of de Europese Investeringsbank, een staat die geen lidstaat van de Europese Economische Ruimte is of, bij een federale staat, door een van de deelstaten van de federatie, dan wel door een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen;of (ii) worden uitgegeven door ondernemingen waarvan effecten worden verhandeld op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002 of een markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte en die met betrekking tot deze markt gelijkwaardige bepalingen toepast als deze die zijn vastgesteld in Richtlijn 2001/34/EG;of (iii) worden uitgegeven of gegarandeerd door een instelling die aan prudentieel toezicht is onderworpen volgens criteria die door het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld, of door een instelling die onderworpen is en voldoet aan prudentiële voorschriften die naar het oordeel van de FSMA ten minste even stringent zijn als die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld; (iv) worden uitgegeven door andere instellingen die behoren tot de categorieën die door de FSMA zijn goedgekeurd, mits voor de beleggingen in die instrumenten een gelijkwaardige bescherming van de belegger geldt als is vastgelegd in (i), (ii) en (iii) en mits de uitgevende instelling een onderneming is waarvan het kapitaal en de reserves ten minste 10 miljoen EUR bedragen en die haar jaarrekeningen presenteert en publiceert overeenkomstig Richtlijn 78/660/EEG, een lichaam is dat binnen een groep ondernemingen waartoe een of meer ter beurze genoteerde ondernemingen behoren, specifiek gericht is op de financiering van de groep, of een lichaam is specifiek gericht op de financiering van effectiseringsinstrumenten waarvoor een bankliquiditeitenlijn bestaat. § 2. Niettemin mag een instelling voor collectieve belegging ten hoogste 10 % van haar activa beleggen in andere effecten en geldmarktinstrumenten dan de in § 1 bedoelde effecten of geldmarktinstrumenten. § 3. Een instelling voor collectieve belegging mag accessoir liquide middelen houden. § 4. Een beleggingsvennootschap mag steeds alle roerende en onroerende goederen verwerven die rechtsreeks noodzakelijk zijn voor haar bedrijfsuitoefening.

Wanneer de beleggingsvennootschap een vastgoed bezit of verwerft, moet het overeenstemmende gedeelte van het kapitaal steeds worden gehouden door haar oprichters of de door hen aangewezen personen.

Art. 53.§ 1. De effecten bedoeld in artikel 52 voldoen aan de volgende criteria : 1° het potentiële verlies dat de instelling voor collectieve belegging als gevolg van het aanhouden van deze effecten kan lijden, is beperkt tot het bedrag dat ervoor is betaald;2° de liquiditeit van de effecten doet geen afbreuk aan het vermogen van de instelling voor collectieve belegging om haar rechten van deelneming overeenkomstig Afdeling IV in te kopen;3° betrouwbare waarderingen zijn voor deze effecten op de volgende wijze beschikbaar : a) in het geval van de in artikel 52, § 1, 1° tot 4°, bedoelde effecten die zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt, in de vorm van accurate, betrouwbare en regelmatig bekendgemaakte prijzen die ofwel marktprijzen zijn, ofwel prijzen die beschikbaar worden gesteld door waarderingssystemen die onafhankelijk van de uitgevende instelling zijn;b) in het geval van de in artikel 52, § 2, bedoelde andere effecten, in de vorm van een periodieke waardering die wordt afgeleid uit de gegevens van de uitgevende instelling van het effect of uit vakkundig onderzoek op beleggingsgebied;4° adequate informatie is voor deze instrumenten op de volgende wijze beschikbaar : a) in het geval van de in artikel 52, § 1, 1° tot 4°, bedoelde effecten die zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt, door middel van een regelmatige, accurate en uitgebreide informatieverstrekking aan de markt over het effect of, in voorkomend geval, over de portefeuille van het effect;b) in het geval van de in artikel 52, § 2, bedoelde andere effecten, door middel van een regelmatige en accurate informatieverstrekking aan de instelling voor collectieve belegging over het effect of, in voorkomend geval, over de portefeuille van het effect;5° zij zijn verhandelbaar;6° de verwerving ervan strookt met de beleggingsdoelstellingen of het beleggingsbeleid, of met beide, van de instelling voor collectieve belegging;7° met de eraan verbonden risico's wordt afdoende rekening gehouden in het kader van het risicobeheerproces van de instelling voor collectieve belegging. Voor de toepassing van de punten 2° en 5° van het eerste lid en tenzij de instelling voor collectieve belegging over informatie beschikt die tot een andere kwalificatie leidt, worden financiële instrumenten die overeenkomstig artikel 52, § 1, 1° tot 3°, zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt, geacht geen afbreuk te doen aan het vermogen van de instelling voor collectieve belegging om haar rechten van deelneming overeenkomstig Afdeling IV in te kopen en worden zij geacht verhandelbaar te zijn. § 2. De in artikel 52 bedoelde effecten omvatten : 1° rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging met vast aantal rechten van deelneming, die voldoen aan de volgende criteria : a) zij voldoen aan paragraaf 1;b) de uitgevende instelling voor collectieve belegging is onderworpen aan op vennootschappen toepasselijke mechanismen van corporate governance of aan gelijkwaardige mechanismen;c) ingeval een andere entiteit namens de beleggingsvennootschap of trust met vast aantal rechten van deelneming het vermogensbeheer uitoefent, is deze entiteit aan nationale regelgeving ter bescherming van de belegger onderworpen;d) in geval van een beleggingsfonds, wordt dit fonds beheerd door een entiteit die aan nationale regelgeving ter bescherming van de belegger is onderworpen;2° financiële instrumenten die voldoen aan de volgende criteria : a) zij voldoen aan § 1;b) zij worden gedekt door of zijn gekoppeld aan het rendement van andere activa die kunnen verschillen van die welke in artikel 52, § 1, worden bedoeld.

Art. 54.§ 1. De geldmarktinstrumenten bedoeld in artikel 52 voldoen aan één van de volgende criteria : 1° zij hebben een looptijd bij uitgifte van ten hoogste 397 dagen;2° zij hebben een resterende looptijd van ten hoogste 397 dagen;3° de opbrengst ervan ondergaat regelmatig en ten minste om de 397 dagen een aanpassing die overeenkomt met de geldmarktontwikkelingen;4° het risicoprofiel ervan, met inbegrip van het krediet- en renterisico, stemt overeen met dat van financiële instrumenten die een in onder 1° of 2° bedoelde looptijd hebben of waarvan de opbrengst een onder 3° bedoelde aanpassing ondergaat. § 2. De geldmarktinstrumenten bedoeld in artikel 52 moeten tegen beperkte kosten binnen een voldoende kort tijdsbestek kunnen worden vervreemd, rekening gehouden met de op de instelling voor collectieve belegging rustende verplichting om haar rechten van deelneming op verzoek van een houder in te kopen of terug te betalen. § 3. Voor de geldmarktinstrumenten bedoeld in artikel 52 zijn accurate en betrouwbare waarderingssystemen beschikbaar die aan de volgende criteria voldoen : 1° zij stellen de instelling voor collectieve belegging in staat een intrinsieke waarde te berekenen die overeenstemt met de waarde waartegen het in portefeuille gehouden financiële instrument zou kunnen worden verhandeld tussen ter zake goed ingelichte, tot een transactie bereid zijnde, onafhankelijke partijen in een transactie onder normale mededingingsvoorwaarden;2° zij zijn gebaseerd op marktgegevens of op waarderingsmodellen, met inbegrip van systemen die op de kostprijs, rekening houdend met de verrichte afschrijvingen, zijn gebaseerd. § 4. Aan de in de § § 2 en 3 vermelde criteria wordt geacht te zijn voldaan in het geval van geldmarktinstrumenten die overeenkomstig artikel 52, § 1, 1° tot 3°, zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt, tenzij de instelling voor collectieve belegging over informatie beschikt die tot een andere kwalificatie leidt.

Art. 55.§ 1. De financiële derivaten bedoeld in artikel 52, § 1, 8°, omvatten kredietderivaten die aan de volgende criteria voldoen : 1° zij maken de overdracht mogelijk van het kredietrisico van een onderliggend actief, in de zin van artikel 52, § 1, 8°, a), onafhankelijk van de andere risico's die aan dit actief zijn verbonden;2° zij resulteren niet in de levering of overdracht, met inbegrip in de vorm van contanten, van andere activa dan die welke zijn bedoeld in artikel 52, § § 1 en 2;3° zij voldoen aan de criteria voor OTC-derivaten vastgesteld in artikel 52, § 1, 8°, b) en c), en in de § § 2 en 3;4° met de risico's ervan wordt afdoende rekening gehouden bij het risicobeheerproces van de instelling voor collectieve belegging en bij haar interne controlemechanismen ingeval zich de kans voordoet op informatieasymmetrie tussen de instelling voor collectieve belegging en de wederpartij bij het kredietderivaat, als gevolg van de mogelijke toegang van de wederpartij tot niet-openbare informatie over ondernemingen waarvan de activa worden gebruikt als onderliggende waarden door kredietderivaten. § 2. Voor de toepassing van artikel 52, § 1, 8°, c), wordt de verwijzing naar een betrouwbare en verifieerbare waardering opgevat als een verwijzing naar een door de instelling voor collectieve belegging verrichte waardering die overeenstemt met de in § 3 bedoelde reële waarde, die niet slechts op de marktnoteringen van de wederpartij is gebaseerd en die voldoet aan de volgende criteria : 1° de grondslag voor de waardering is ofwel een betrouwbare actuele marktwaarde van het instrument ofwel, indien een dergelijke waarde niet beschikbaar is, een prijsbepalingsmodel waarbij van een passende en erkende methode gebruik wordt gemaakt;2° de waardering wordt door een van de volgende partijen geverifieerd : a) een passende derde die onafhankelijk is van de wederpartij van het OTC-derivaat;de verificatie geschiedt met een passende frequentie en op een zodanige wijze dat de instelling voor collectieve belegging deze kan controleren; b) een eenheid binnen de instelling voor collectieve belegging die onafhankelijk is van de met het vermogensbeheer belaste afdeling en die daartoe voldoende is toegerust. § 3. Voor de toepassing van artikel 52, § 1, 8°, c), wordt de verwijzing naar de reële waarde opgevat als een verwijzing naar het bedrag waarvoor een activum kan worden verhandeld, of een verplichting kan worden afgewikkeld, tussen ter zake goed ingelichte, tot een transactie bereid zijnde, onafhankelijke partijen in een transactie onder normale mededingingsvoorwaarden. § 4. De verwijzing in artikel 52, § 1, 8°, naar financiële derivaten wordt opgevat als een uitsluiting van grondstoffen afgeleide instrumenten.

Art. 56.§ 1. De financiële indexen bedoeld in artikel 52, § 1, 8°, a), voldoen aan de volgende criteria : 1° zij zijn voldoende gediversifieerd, in die zin dat aan de volgende criteria is voldaan : a) de index is op een zodanige wijze samengesteld, dat prijsbewegingen of handelsactiviteiten die op een component ervan betrekking hebben, geen onevenredige invloed op de ontwikkeling van de gehele index hebben;b) ingeval de index is samengesteld uit in artikel 52, § 1, bedoelde activa, is de samenstelling ervan ten minste gediversifieerd overeenkomstig artikel 63;c) ingeval de index is samengesteld uit andere dan de in artikel 52, § 1, bedoelde activa, is deze gediversifieerd op een wijze die gelijkwaardig is aan die welke bij artikel 63 is bepaald;2° zij zijn voldoende representatief voor de markt waarop zij betrekking hebben, in die zin dat aan de volgende criteria is voldaan : a) de index geeft op relevante en passende wijze de ontwikkeling weer van een representatieve groep onderliggende waarden;b) de index wordt periodiek herzien of herijkt op basis van voor het publiek beschikbare criteria om ervoor te zorgen dat hij een afspiegeling blijft vormen van de markten waarop hij betrekking heeft c) de onderliggende waarden zijn zodanig liquide, dat de gebruikers indien nodig de index kunnen reconstrueren;3° zij worden op passende wijze bekendgemaakt, in die zin dat aan de volgende criteria is voldaan : a) het proces voor de bekendmaking ervan berust op gedegen procedures voor de verzameling van de prijzen en voor de berekening en vervolgens de publicatie van de indexwaarde en omvat tevens prijsbepalingsprocedures voor componenten waarvoor geen marktprijs beschikbaar is;b) wezenlijke gegevens over aangelegenheden, zoals de methode voor de berekening en herijking van de index, indexwijzigingen en operationele moeilijkheden bij het verstrekken van actuele of nauwkeurige informatie worden tijdig en op ruime schaal verstrekt. § 2. Wanneer de activa die als onderliggende waarden worden gebruikt van de financiële derivaten bedoeld in artikel 52, § 1, 8°, niet als een financiële index kunnen worden gekwalificeerd overeenkomstig § 1, worden deze financiële derivaten beschouwd als zijnde gebaseerd op een combinatie van activa bedoeld in artikel 52, § 1, 8°, a), (i), (ii), of (iii).

Art. 57.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 54, § § 1 tot 3, voldoen de geldmarktinstrumenten bedoeld in artikel 52, § 1, 9°, aan de volgende criteria : 1° er is passende informatie voor deze instrumenten beschikbaar, met inbegrip van informatie die een passende beoordeling van de aan een belegging in dergelijke instrumenten verbonden kredietrisico's mogelijk maakt, rekening gehouden met de § § 2 tot 4;2° zij zijn vrij overdraagbaar. § 2. Voor de in artikel 52, § 1, 9°, b), (i), bedoelde geldmarktinstrumenten, met uitzondering van die bedoeld in § 3 en die welke door de Europese Centrale Bank of door een centrale bank van een lidstaat worden uitgegeven, houdt de in § 1, 1°, bedoelde passende informatie in : inlichtingen over de uitgifte of het uitgifteprogramma dan wel over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de uitgifte van het geldmarktinstrument. § 3. Voor de in artikel 52, § 1, 9°, b), (ii) en (iv), bedoelde geldmarktinstrumenten of voor de geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven door een regionale of plaatselijke overheid van een lidstaat, dan wel door een internationale publiekrechtelijke instelling, maar die niet worden gegarandeerd door een lidstaat of, in geval van een federale staat die een lidstaat is, door een van de deelstaten van de federatie, houdt de in § 1, 1°, bedoelde passende informatie het volgende in : 1° informatie over zowel de uitgifte of het uitgifteprogramma als over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de emissie van het geldmarktinstrument;2° actualisering van de onder 1° bedoelde informatie op regelmatige basis en telkens als er zich een significante gebeurtenis voordoet;3° controle van de onder 1° bedoelde informatie door ter zake gekwalificeerde derden die geen instructies aannemen van de uitgevende instelling;4° beschikbare en betrouwbare statistieken over de uitgifte of het uitgifteprogramma. § 4. Voor de in artikel 52, § 1, 9°, b), (iii), bedoelde geldmarktinstrumenten houdt de in § 1, 1°, bedoelde passende informatie het volgende in : 1° informatie over de uitgifte of het uitgifteprogramma dan wel over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de emissie van het geldmarktinstrument;2° actualisering van de onder 1° bedoelde informatie op regelmatige basis en telkens als er zich een significante gebeurtenis voordoet;3° beschikbare en betrouwbare statistieken over de uitgifte of het uitgifteprogramma dan wel van andere gegevens die een adequate beoordeling van de aan een belegging in dergelijke instrumenten verbonden kredietrisico's mogelijk maakt. § 5. Voor de toepassing van artikel 52, § 1, 9°, b), (iii), wordt de verwijzing naar een instelling die onderworpen is en voldoet aan prudentiële voorschriften die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten ten minste even stringent zijn als die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld opgevat als de verwijzing naar een uitgevende instelling die onderworpen is en voldoet aan prudentiële voorschriften en die tevens voldoet aan één van de volgende criteria : 1° zij is gevestigd in de Europese Economische Ruimte;2° zij is gevestigd in de tot de Groep van Tien behorende OESO-landen;3° zij heeft ten minste een zodanige rating dat zij als investeringswaardig wordt aangemerkt;4° op basis van een diepgaande analyse van de uitgevende instelling kan worden aangetoond, dat de op deze uitgevende instelling toepasselijke prudentiële voorschriften ten minste even stringent zijn als die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld. § 6. Voor de toepassing van artikel 52, § 1, 9°, b), (iv), wordt de verwijzing naar effectiseringsinstrumenten opgevat als de verwijzing naar voor effectiseringsdoeleinden opgezette constructies in de vorm van een vennootschap of een trust of in een contractuele vorm.

Voor de toepassing van dezelfde bepaling wordt de verwijzing naar bankliquiditeitenlijnen opgevat als een verwijzing naar bankfaciliteiten die worden gewaarborgd door een financiële instelling die zelf aan artikel 52, § 1, 9°, b), (iii), voldoet.

Art. 58.§ 1. Het totale risico (maximum exposure) van een instelling voor collectieve belegging dat betrekking heeft op derivaten is beperkt tot 100 % van de netto-waarde van de activa. Voor de berekening van het totale risico worden de dagwaarde van de onderliggende activa, het tegenpartijrisico, toekomstige marktbewegingen en de voor de liquidatie van de posities beschikbare tijd in aanmerking genomen. § 2. De instellingen voor collectieve belegging berekenen het totale risico op één van de volgende wijzen : 1° het incrementele risico en hefboomeffect die door de instelling voor collectieve belegging worden gegenereerd door van financiële derivaten, met inbegrip van in andere instrumenten besloten derivaten, in overeenstemming met artikel 60, § 2, eerste lid gebruik te maken, waarbij de totale netto-inventariswaarde van de instelling voor collectieve belegging niet mag worden overschreden;2° het marktrisico van hun portefeuille. § 3. De instellingen voor collectieve belegging berekenen het totale risico ten minste dagelijks. § 4. De instellingen voor collectieve belegging berekenen het totale risico door gebruik te maken van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen (commitment approach), de VaR-benadering (value-at-risk - risicowaarde) of andere geavanceerde methoden voor risicometing, al naargelang het geval. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder « value-at-risk » het volgende verstaan : een raming van het maximale potentiële verlies dat binnen een bepaalde tijdshorizon met een bepaalde zekerheidsgraad zal worden geleden.

De instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat de geselecteerde methode om het totale risico te meten passend is, rekening houdend met hun beleggingsstrategie en de types en complexiteit van de gebruikte financiële derivaten, alsook het gedeelte van hun portefeuille dat financiële derivaten bevat. § 5. Wanneer een instelling voor collectieve belegging, overeenkomstig de artikelen 143, 2°, 144 en 145, technieken en instrumenten, inclusief cessie-retrocessieovereenkomsten (repurchase agreements) of effectenleningstransacties, gebruikt om voor een extra hefboomeffect of een extra blootstelling aan marktrisico te zorgen, moet zij deze transacties in aanmerking nemen wanneer zij het totale risico berekent.

Art. 59.§ 1. Indien de instellingen voor collectieve belegging voor de berekening van het totale risico gebruik maken van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen, passen zij die benadering ook toe op alle posities in financiële derivaten, met inbegrip van de in artikel 60, § 2, eerste lid bedoelde in andere instrumenten besloten derivaten, ongeacht of deze worden gebruikt als onderdeel van het algemene beleggingsbeleid, ter vermindering van het risico, dan wel met het oog op een goed portefeuillebeheer, als bedoeld in de artikelen 143, 2°, 144 en 145. § 2. Indien de instellingen voor collectieve belegging voor de berekening van het totale risico gebruik maken van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen, zetten zij elke financiële derivatenpositie om in de marktwaarde van een gelijkwaardige positie in het onderliggende actief van dat derivaat (standaardbenadering op basis van de aangegane verplichtingen).

De instellingen voor collectieve belegging kunnen andere berekeningsmethoden toepassen die gelijkwaardig zijn aan de standaardbenadering op basis van de aangegane verplichtingen. § 3. De instellingen voor collectieve belegging kunnen verrekenings- en risicodekkingsregelingen in aanmerking nemen wanneer zij het totale risico berekenen, indien deze regelingen voor de hand liggende en wezenlijke risico's niet negeren en in een duidelijke vermindering van het totale risico resulteren. § 4. Indien het gebruik van financiële derivaten voor de instelling voor collectieve belegging niet in een incrementeel risico resulteert, hoeft het onderliggende risico niet in aanmerking te worden genomen bij de berekening van de verplichtingen. § 5. Indien gebruik wordt gemaakt van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen, hoeven de kortlopende leningen die de instelling voor collectieve belegging is aangegaan voor zover toegestaan bij artikel 139, niet in aanmerking te worden genomen bij de berekening van het totale risico.

Art. 60.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag, in het kader van haar beleggingsbeleid en binnen de in artikel 62 gestelde begrenzingen, beleggen in financiële derivaten mits het risico met betrekking tot de onderliggende activa in totaal de beleggingsbegrenzingen, gesteld in de artikelen 62, 64 en 65, niet overschrijdt.

Voor een instelling voor collectieve belegging waarvan het beleggingsbeleid is gericht op de verwezenlijking bij vervaldag van een bepaald rendement middels het gebruik van bepaalde technieken of derivaten en waarvan de deelnemers, overeenkomstig artikel 138, § 2, genieten van een kapitaalbescherming, wordt de naleving van de limieten gesteld in artikel 138, § 2, enkel nagegaan op het ogenblik van inschrijving, bedoeld bij artikel 30 van de wet.

Indien een instelling voor collectieve belegging belegt in derivaten die gebaseerd zijn op een index die erkend is door de FSMA overeenkomstig artikel 63, § 1, moeten die beleggingen niet worden samengeteld voor de toepassing van de bovengrenzen, bepaald in artikel 62. § 2. Wanneer een effect of een geldmarktinstrument een derivaat omvat, wordt dat derivaat in aanmerking genomen voor de naleving van de in dit artikel en de artikelen 58 en 59 gestelde eisen.

Ingeval een financieel instrument, bedoeld in artikel 53, § 2, 2°, een component bevat in de vorm van een derivaat, bedoeld in artikel 49, § 2 of § 3, zijn de voorschriften van de artikelen 41, § 6, en 201, § 6, van de wet, van dit artikel en van de artikelen 58 en 59 op deze component van toepassing.

Art. 61.§ 1. De posities in OTC-derivaten van de instellingen voor collectieve belegging worden tegen reële waarde gewaardeerd, waarbij die waarderingen niet alleen op marktnoteringen van de tegenpartijen bij de OTC-transacties zijn gebaseerd, en voldoen aan de in artikel 55, § 2, vermelde criteria. § 2. Voor de toepassing van § 1 worden door de instellingen voor collectieve belegging regelingen en procedures vastgesteld, geïmplementeerd en in stand gehouden die waarborgen dat hun posities in OTC-derivaten op passende en transparante wijze en tegen reële waarde worden gewaardeerd.

De instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat de reële waarde van de OTC-derivaten aan een passende, accurate en onafhankelijke toetsing wordt onderworpen.

De waarderingsregelingen en -procedures zijn passend en evenredig gelet op de aard en complexiteit van de betrokken OTC-derivaten.

De instellingen voor collectieve belegging nemen de in artikel 123, § 4, tweede lid, vervatte vereisten in acht wanneer de regelingen en procedures voor de waardering van OTC-derivaten gepaard gaan met de uitvoering van bepaalde activiteiten door derden. § 3. Voor de toepassing van § § 1 en 2 wordt de risicobeheerfunctie met specifieke taken en verantwoordelijkheden belast. § 4. De in § 2 bedoelde waarderingsregelingen en -procedures worden op passende wijze gedocumenteerd.

Art. 62.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging belegt maximaal 10 % van haar activa in effecten of geldmarktinstrumenten, die door eenzelfde emittent worden uitgegeven.

Een instelling voor collectieve belegging belegt maximaal 20 % van haar activa in deposito's bij één en dezelfde instelling.

Het tegenpartijrisico van de instelling voor collectieve belegging bij een transactie met derivaten bedraagt maximaal : 1° wanneer de tegenpartij een kredietinstelling is zoals bedoeld in artikel 52, § 1, 7° : 10 % van haar activa;of 2° in de overige gevallen : 5 % van haar activa. De beleggingslimieten omschreven in het derde lid zijn niet toepasselijk indien de derivaten worden genoteerd op een markt, bedoeld bij artikel 52, § 1, 1°, 2°, en 3°, voor zover een verrekeningsinstelling, die kan bogen op een passende honoreringsgarantie, tussenkomt en een dagelijkse marktwaardering van de derivatenposities evenals een dagelijkse vaststelling van de marginverplichtingen plaats vindt. § 2. De totale waarde van de effecten en geldmarktinstrumenten van emittenten waarin de instelling voor collectieve belegging voor meer dan 5 % van haar activa belegt, bedraagt maximaal 40 % van haar activa. Deze begrenzing is niet van toepassing op deposito's en transacties met OTC-derivaten met financiële instellingen die aan prudentieel toezicht onderworpen zijn.

Onverminderd de in § 1 bepaalde individuele begrenzingen, belegt een instelling voor collectieve belegging met betrekking tot één en dezelfde instelling maximaal 20 % van haar activa in een combinatie van : 1° effecten of geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven door die instelling;2° deposito's bij die instelling;3° risico's uit transacties in OTC-derivaten met betrekking tot die instelling. § 3. De begrenzing, gesteld in § 1, eerste lid, wordt verhoogd tot 35 % indien de instelling voor collectieve belegging belegt in effecten of geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, door een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte of een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen. § 4. De begrenzing, gesteld in § 1, eerste lid, wordt verhoogd tot 25 % indien de instelling voor collectieve belegging belegt in bepaalde obligaties die worden uitgegeven door een kredietinstelling waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is en die wettelijk is onderworpen aan speciaal overheidstoezicht ter bescherming van obligatiehouders. De uit de uitgifte van die obligaties verkregen bedragen moeten overeenkomstig de wet worden belegd in activa die, gedurende de gehele looptijd van de obligaties, de aan de obligaties verbonden vorderingen kunnen dekken en die, in geval de uitgevende instelling in gebreke blijft, bij voorrang zullen worden gebruikt voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van de lopende rente.

Wanneer een instelling voor collectieve belegging meer dan 5 % van haar activa belegt in de in het eerste lid bedoelde obligaties en die obligaties door één en dezelfde uitgevende instelling zijn uitgegeven, bedraagt de totale waarde van die beleggingen maximaal 80 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging.

De FSMA deelt de Europese Autoriteit voor effecten en markten en de Commissie de lijst mee van de categorieën van de in het eerste lid bedoelde obligaties, samen met een lijst van de categorieën uitgevende instellingen die krachtens de wetgeving en de in dat lid genoemde voorschriften inzake toezicht, bevoegd zijn obligaties uit te geven die aan de in dit artikel beschreven criteria voldoen. Bij deze lijsten wordt een nota gevoegd waarin de juridische aard van de geboden garanties wordt toegelicht. § 5. De effecten en geldmarktinstrumenten, bedoeld in de paragrafen 3 en 4, worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de begrenzing van 40 %, gesteld in § 2.

De begrenzingen, gesteld in de paragrafen 1, 2, 3 en 4, mogen niet worden gecumuleerd. Bijgevolg bedragen de beleggingen, verricht overeenkomstig de paragrafen 1, 2, 3 en 4, in door één en dezelfde instelling uitgegeven effecten of geldmarktinstrumenten, dan wel in deposito's bij of derivaten van die instelling, in geen geval samen meer dan 35 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging.

Voor de berekening van de in dit artikel gestelde begrenzingen worden ondernemingen die tot één groep worden gerekend voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen, overeenkomstig Richtlijn 83/349/EEG of andere erkende internationale financiële verslagleggingsregels, voor de berekening van de in dit artikel gestelde begrenzing als één en dezelfde instelling beschouwd. Niettemin mogen beleggingen in effecten en geldmarktinstrumenten bij één en dezelfde groep worden gecumuleerd tot ten hoogste 20 %. § 6. Wanneer de instellingen voor collectieve belegging het door hen gelopen risico op een tegenpartij bij een OTC-derivaat berekenen met naleving van de in § 1 beschreven begrenzingen, gebruiken zij de positieve marktwaarde (mark-to-market) (in hun voordeel) van de met de betrokken tegenpartij afgesloten overeenkomst betreffende een OTC-derivaat.

De instellingen voor collectieve belegging mogen hun derivatenposities met eenzelfde tegenpartij verrekenen, op voorwaarde dat zij de met die tegenpartij gesloten verrekeningsovereenkomsten (netting) juridisch kunnen afdwingen. Verrekening is enkel toegestaan met betrekking tot de OTC-derivaten met dezelfde tegenpartij en niet met betrekking tot andere risicoposities die de instelling voor collectieve belegging ten aanzien van deze zelfde tegenpartij kan hebben.

De instellingen voor collectieve belegging kunnen hun tegenpartijrisico beperken door middel van de ontvangst van zekerheden, voor zover voor deze zekerheden de in dit artikel gestelde begrenzingen in acht worden genomen. De ontvangen zekerheden zijn voldoende liquide zodat zij snel kunnen worden verkocht tegen een prijs die hun waardering van vóór de verkoop sterk benadert.

De instellingen voor collectieve belegging nemen de zekerheden in aanmerking bij de berekening van het in § 1 bedoelde tegenpartijrisico wanneer zij zekerheden aan een OTC-tegenpartij doorgeven. Doorgegeven zekerheden mogen enkel op nettobasis in aanmerking worden genomen als de instellingen voor collectieve belegging de met die tegenpartij gesloten verrekeningsovereenkomsten juridisch kunnen afdwingen.

Voor de berekening van de in de paragrafen 1 tot 5 bedoelde begrenzingen voor concentraties van beleggingen in één type uitgevende instelling, gaan de instellingen voor collectieve belegging, overeenkomstig de benadering op basis van de aangegane verplichtingen, uit van het onderliggende risico dat voortvloeit uit het gebruik van financiële derivaten.

Met betrekking tot het risico dat voortvloeit uit transacties in OTC-derivaten, zoals bedoeld in § 2, nemen de instellingen voor collectieve belegging elk aan OTC-derivaten verbonden tegenpartijrisico in aanmerking bij de berekening.

Art. 63.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 66, kan een instelling voor collectieve belegging maximaal 20 % van haar activa beleggen in aandelen en/of obligaties van eenzelfde emittent, wanneer in haar beheerreglement of statuten is bepaald dat haar beleggingsbeleid gericht is op het volgen van de samenstelling van een bepaalde aandelen- of obligatie- index, op voorwaarde dat de FSMA deze index heeft goedgekeurd op de volgende gronden : 1° de samenstelling van de index is voldoende gediversifieerd;2° de index is voldoende representatief voor de markt waarop hij betrekking heeft;3° de waarde en de samenstelling van de index wordt op passende wijze bekendgemaakt. § 2. De begrenzing, gesteld in § 1, wordt verhoogd tot maximaal 35 % indien dat door uitzonderlijke marktomstandigheden gerechtvaardigd blijkt, met name op gereglementeerde markten waar bepaalde effecten of geldmarktinstrumenten een sterk overheersende positie innemen. Tot die bovengrens mag slechts worden belegd in de effecten van één uitgevende instelling. § 3. De verwijzing in § 1 naar het volgen van de samenstelling van een bepaalde aandelen- of obligatie-index wordt opgevat als een verwijzing naar het volgen van de samenstelling van de onderliggende activa van de index, onder meer ook met gebruikmaking van derivaten of andere technieken en instrumenten zoals bedoeld in de artikelen 62, § 6, derde lid, 143, 2°, 144 en 145. § 4. De verwijzing in § 1, 1°, naar een index waarvan de samenstelling voldoende gediversifieerd is, wordt opgevat als een verwijzing naar een index die voldoet aan de in § 1 vastgelegde risicospreidingsregels. § 5. De verwijzing in § 1, 2°, naar een index die voldoende representatief is, wordt opgevat als een verwijzing naar een index waarvan de opsteller gebruikmaakt van een erkende methode die in het algemeen niet resulteert in de uitsluiting van een belangrijke uitgevende instelling op de markt waarop de index betrekking heeft. § 6. De verwijzing in § 1, 3°, naar een index die op passende wijze wordt bekendgemaakt, wordt opgevat als een verwijzing naar een index die aan de volgende criteria voldoet : 1° hij is toegankelijk voor het publiek;2° de opsteller van de index is onafhankelijk van de instelling voor collectieve belegging die de index volgt. Het vorige lid, 2°, belet niet, dat opstellers van indexen en de instelling voor collectieve belegging deel uitmaken van dezelfde economische groep, op voorwaarde dat effectieve regelingen zijn getroffen voor het beheer van belangenconflicten.

Art. 64.In afwijking van artikel 62 kan de FSMA aan instellingen voor collectieve belegging toestaan om, volgens het beginsel van de risicospreiding, tot 100 % van hun activa te beleggen in verschillende uitgiften van effecten en geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven of gewaarborgd door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, haar plaatselijke besturen, een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte of internationale publiekrechtelijke instellingen waarin één of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen.

De FSMA verleent deze toelating slechts wanneer zij van oordeel is dat de deelnemers in deze instellingen voor collectieve belegging ten opzichte van de deelnemers in de instellingen voor collectieve belegging die de begrenzingen van artikel 62 wel naleven, een gelijkwaardige bescherming krijgen.

Deze instellingen voor collectieve belegging houden effecten en geldmarktinstrumenten uit ten minste zes verschillende uitgiften, desgevallend uitgegeven door dezelfde entiteit, zonder dat de effecten en geldmarktinstrumenten die tot een zelfde uitgifte behoren, meer dan 30 % mogen bedragen van het totaalbedrag van de activa.

Art. 65.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag rechten van deelneming, bedoeld in artikel 52, § 1, 5° en 6°, verwerven, mits maximaal 20 % van haar activa in rechten van deelneming in één en dezelfde instelling voor collectieve belegging wordt belegd. Indien wordt belegd in rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging met verschillende compartimenten, wordt, voor de toepassing van deze paragraaf, elk compartiment beschouwd als een afzonderlijke instelling voor collectieve belegging. § 2. De beleggingen in rechten van deelneming, bedoeld in artikel 52, § 1, 6°, mogen in totaal niet meer bedragen dan 30 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging.

Indien een instelling voor collectieve belegging rechten van deelneming, bedoeld in artikel 52, § 1, 5° en 6°, heeft verworven, dienen de activa van de desbetreffende instellingen voor collectieve belegging niet te worden gecombineerd met de in artikel 62 vastgestelde bovengrenzen.

Art. 66.§ 1. Een beleggingsvennootschap of een beheervennootschap, voor het geheel van de door haar beheerde en onder het toepassingsgebied van deze Onderafdeling vallende gemeenschappelijke beleggingsfondsen mag niet zoveel stemrechtverlenende effecten verwerven dat zij daardoor invloed van betekenis kan uitoefenen op het bestuur van een emittent. § 2. Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van § 1, verwerft een instelling voor collectieve belegging maximaal : 1° 10 % aandelen zonder stemrecht van een zelfde emittent;2° 10 % obligaties van een zelfde emittent;3° 25 % van de rechten van deelneming in één zelfde instelling voor collectieve belegging bedoeld in artikel 52, § 1, 5° of 6° zelfs indien deze instelling voor collectieve belegging verschillende compartimenten telt;4° 10 % van geldmarktinstrumenten van één zelfde uitgevende instelling. De begrenzingen bedoeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4°, behoeven niet in acht te worden genomen, indien het brutobedrag van de obligaties of de geldmarktinstrumenten of het nettobedrag van de uitgegeven effecten op het tijdstip van verwerving niet kan worden berekend. § 3. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing met betrekking tot : 1° door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of zijn plaatselijke besturen uitgegeven of gewaarborgde effecten en geldmarktinstrumenten;2° door een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, uitgegeven of gewaarborgde effecten en geldmarktinstrumenten;3° effecten en geldmarktinstrumenten uitgegeven door internationale publiekrechtelijke instellingen waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen; § 4. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing met betrekking tot : 1° aandelen die een instelling voor collectieve belegging houdt in het kapitaal van een vennootschap uit een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, voor zover deze vennootschap haar activa in hoofdzaak belegt in effecten van emittenten uit die staat, wanneer een dergelijke deelneming, krachtens de wetgeving van die staat, voor de instelling voor collectieve belegging de enige mogelijkheid is om in effecten van emittenten van die staat te beleggen.Deze afwijking is echter slechts van toepassing indien de vennootschap van de staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, voor haar beleggingsbeleid de begrenzingen, gesteld in de artikelen 62 en 65 en in de paragrafen 1 en 2 van dit artikel, in acht neemt. Bij overschrijding van de begrenzingen, gesteld in de artikelen 62 en 65, zijn de artikelen 67 en 68 mutatis mutandis van toepassing; 2° aandelen die één of meerdere beleggingsvennootschappen houden in het kapitaal van dochterondernemingen, die uitsluitend te haren of te hunnen behoeve enkel bepaalde beheer-, advies- of verhandelingswerkzaamheden verrichten in het land waar de dochteronderneming is gevestigd, met het oog op de inkoop van rechten van deelneming op verzoek van houders.

Art. 67.§ 1. Ongeacht de voorschriften van deze Onderafdeling mag de instelling voor collectieve belegging steeds de inschrijvingsrechten uitoefenen die verbonden zijn aan de effecten en geldmarktinstrumenten die zij houdt.

De uitoefening van deze rechten mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de in voorgaande artikelen bedoelde begrenzingen langer dan twaalf maanden worden overschreden. § 2. De in voorgaande artikelen bedoelde begrenzingen worden berekend volgens dezelfde methode als gebruikt voor de berekening van de inventariswaarde. § 3. De FSMA kan aan een nieuw opgerichte instelling voor collectieve belegging toestaan van de artikelen 62, 63, 64 en 65 af te wijken gedurende een periode van zes maanden na de datum waarop zij is ingeschreven, voor zover de instelling voor collectieve belegging de beginselen inzake risicospreiding naleeft.

Art. 68.Indien de in de artikelen 62, 63, 64 en 65 bedoelde begrenzingen buiten de wil van de instelling voor collectieve belegging of ten gevolge van de uitoefening van inschrijvingsrechten worden overschreden, moet de instelling voor collectieve belegging de toestand bij voorrang regulariseren in het belang van de deelnemers.

Onderafdeling III. - Instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming die beleggen in financiële instrumenten en liquide middelen

Art. 69.De bepalingen van deze Onderafdeling gelden voor de instellingen voor collectieve belegging die hebben geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen, bedoeld bij artikel 7, eerste lid, 2°, van de wet.

De in artikel 3, 26° van de wet bedoelde feeders zijn enkel onderworpen aan de bepalingen van deze Onderafdeling voor zover de bepalingen van Afdeling II hierin voorzien.

Art. 70.§ 1. De beleggingen van een instelling voor collectieve belegging bestaan uitsluitend uit de volgende effecten en liquide financiële activa : 1° effecten en geldmarktinstrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002;2° effecten en geldmarktinstrumenten die worden verhandeld op een andere secundaire markt van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, mits deze markt gereglementeerd, regelmatig functionerend, erkend en open is en mits de keuze van deze markt voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;3° effecten en geldmarktinstrumenten die worden verhandeld a) hetzij op een markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte en die met betrekking tot deze markt gelijkwaardige bepalingen toepast als deze die zijn vastgesteld in Richtlijn 2001/34/EG en mits de keuze van deze markt voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;b) hetzij op een andere secundaire markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, mits deze markt gereglementeerd, regelmatig functionerend, erkend en open is en mits de keuze van deze markt voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;4° nieuw uitgegeven effecten, onder voorbehoud dat : a) de emissievoorwaarden de verplichting inhouden dat toelating wordt aangevraagd tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002, een markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte en die met betrekking tot deze markt gelijkwaardige bepalingen toepast als deze die zijn vastgesteld in Richtlijn 2001/34/EG of een andere secundaire markt, die gereglementeerd, regelmatig functionerend, erkend en open is, mits de keuze van deze markten voorkomt in het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;b) de toelating uiterlijk binnen een jaar na de uitgifte wordt verkregen;5° rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die beantwoorden aan Richtlijn 2009/65/EG, mits deze instellingen voor collectieve belegging, volgens hun beheerreglement of statuten, maximaal 10 % van hun activa mogen beleggen in rechten van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging;6° rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging, die niet beantwoorden aan Richtlijn 2009/65/EG, ongeacht of die al dan niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, mits : a) deze instellingen voor collectieve belegging uitsluitend de collectieve belegging van uit het publiek aangetrokken financieringsmiddelen in effecten of in andere in dit artikel bedoelde liquide financiële activa, met toepassing van het beginsel van risicospreiding, als doel hebben;b) de rechten van deelneming in deze instellingen voor collectieve belegging op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze instellingen voor collectieve belegging direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt ieder handelen van de instelling voor collectieve belegging om te voorkomen dat de waarde van haar rechten van deelneming ter beurze aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde, gelijkgesteld; c) deze instellingen voor collectieve belegging zijn toegelaten overeenkomstig wetten waardoor zij worden onderworpen aan toezicht dat, naar het oordeel van de FSMA, gelijkwaardig is aan het toezicht waarin het Gemeenschapsrecht voorziet, en mits de samenwerking tussen de autoriteiten genoegzaam is gewaarborgd;d) het niveau van bescherming van de deelnemers in deze instellingen voor collectieve belegging gelijkwaardig is aan dat van deelnemers in een instelling voor collectieve belegging die beantwoordt aan Richtlijn 2009/65/EG.In het bijzonder zijn de regels inzake scheiding van de activa, opnemen en verstrekken van leningen en verkopen van effecten en geldmarktinstrumenten vanuit een ongedekte positie gelijkwaardig aan de voorschriften van Richtlijn 2009/65/EG; e) over de activiteiten van deze instellingen voor collectieve belegging halfjaarlijks en jaarlijks wordt gerapporteerd, zodat een evaluatie kan worden gemaakt van activa en passiva, inkomsten en bedrijfsvoering tijdens de verslagperiode;f) deze instellingen voor collectieve belegging volgens hun beheerreglement of statuten in totaal maximaal 10 % van hun eigen activa mogen beleggen in rechten van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging;7° deposito's bij kredietinstellingen mits a) de statutaire zetel van de kredietinstelling in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is;of, b) indien de statutaire zetel van de kredietinstelling niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, deze instelling onderworpen is aan prudentiële voorschriften die naar het oordeel van de FSMA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld;8° financiële derivaten, met inbegrip van gelijkwaardige instrumenten die aanleiding geven tot afwikkeling in contanten, die op een onder 1°, 2°, of 3°, bedoelde markt worden verhandeld of OTC-derivaten, mits : a) de onderliggende waarden ervan bestaan uit een of meer van de volgende elementen : (i) de in deze paragraaf opgesomde activa, met inbegrip van de financiële instrumenten die een of meer kenmerken van deze activa bezitten; (ii) rentetarieven; (iii) wisselkoeren of valuta's; (iv) financiële indexen; b) de wederpartijen bij transacties in OTC-derivaten instellingen zijn die aan prudentieel toezicht zijn onderworpen en behoren tot één van de volgende categorieën : (i) kredietinstellingen waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is;of, (ii) beursvennootschappen bedoeld in boek II, titel II, van de wet van 6 april 1995; of, (iii) beleggingsondernemingen waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is; of, (iv) kredietinstellingen waarvan de statutaire zetel niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, voor zover deze instellingen onderworpen zijn aan prudentiële voorschriften die naar het oordeel van de FSMA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld; of, (v) ondernemingen waarvan de statutaire zetel niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen is, voor zover deze ondernemingen onderworpen zijn aan prudentiële voorschriften die naar het oordeel van de FSMA gelijkwaardig zijn aan die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld voor beleggingsondernemingen;c) de OTC-derivaten onderworpen zijn aan een betrouwbare en verifieerbare dagelijkse waardering en te allen tijde tegen hun reële waarde op initiatief van de instelling voor collectieve belegging kunnen worden verkocht, te gelde gemaakt of afgesloten door een compenserende transactie;9° geldmarktinstrumenten, die niet op een markt bedoeld in 1°, 2° of 3°, worden verhandeld, op voorwaarde dat : a) de emissie of de emittent van deze instrumenten zelf aan regelgeving is onderworpen met het oog op de bescherming van beleggers en spaargelden;en b) deze instrumenten (i) worden uitgegeven of gegarandeerd door een centrale, regionale of plaatselijke overheid, de centrale bank van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de Europese Centrale Bank, de Europese Unie of de Europese Investeringsbank, een staat die geen lidstaat van de Europese Economische Ruimte is of, bij een federale staat, door een van de deelstaten van de federatie, dan wel door een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen;of (ii) worden uitgegeven door ondernemingen waarvan effecten worden verhandeld op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3°, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002 of een markt van een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte en die met betrekking tot deze markt gelijkwaardige bepalingen toepast als deze die zijn vastgesteld in Richtlijn 2001/34/EG;of (iii) worden uitgegeven of gegarandeerd door een instelling die aan prudentieel toezicht is onderworpen volgens criteria die door het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld, of door een instelling die onderworpen is en voldoet aan prudentiële voorschriften die naar het oordeel van de FSMA ten minste even stringent zijn als die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld; (iv) worden uitgegeven door andere instellingen die behoren tot de categorieën die door de FSMA zijn goedgekeurd, mits voor de beleggingen in die instrumenten een gelijkwaardige bescherming van de belegger geldt als is vastgelegd in (i), (ii) en (iii) en mits de uitgevende instelling een onderneming is waarvan het kapitaal en de reserves ten minste 10 miljoen EUR bedragen en die haar jaarrekeningen presenteert en publiceert overeenkomstig Richtlijn 78/660/EEG, een lichaam is dat binnen een groep ondernemingen waartoe een of meer ter beurze genoteerde ondernemingen behoren, specifiek gericht is op de financiering van de groep, of een lichaam is specifiek gericht op de financiering van effectiseringsinstrumenten waarvoor een bankliquiditeitenlijn bestaat. § 2. Niettemin mag een instelling voor collectieve belegging ten hoogste 10 % van haar activa beleggen in andere effecten en geldmarktinstrumenten dan de in § 1 bedoelde effecten of geldmarktinstrumenten. § 3. Een instelling voor collectieve belegging mag accessoir liquide middelen houden. § 4. Een beleggingsvennootschap mag steeds alle roerende en onroerende goederen verwerven die rechtsreeks noodzakelijk zijn voor haar bedrijfsuitoefening.

Wanneer de beleggingsvennootschap een vastgoed bezit of verwerft, moet het overeenstemmende gedeelte van het kapitaal steeds worden gehouden door haar oprichters of de door hen aangewezen personen.

Art. 71.§ 1. De effecten bedoeld in artikel 70 voldoen aan de volgende criteria : 1° het potentiële verlies dat de instelling voor collectieve belegging als gevolg van het aanhouden van deze effecten kan lijden, is beperkt tot het bedrag dat ervoor is betaald;2° de liquiditeit van de effecten doet geen afbreuk aan het vermogen van de instelling voor collectieve belegging om haar rechten van deelneming overeenkomstig Afdeling IV in te kopen;3° betrouwbare waarderingen zijn voor deze effecten op de volgende wijze beschikbaar : a) in het geval van de in artikel 70, § 1, 1° tot 4°, bedoelde effecten die zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt, in de vorm van accurate, betrouwbare en regelmatig bekendgemaakte prijzen die ofwel marktprijzen zijn, ofwel prijzen die beschikbaar worden gesteld door waarderingssystemen die onafhankelijk van de uitgevende instelling zijn;b) in het geval van de in artikel 70, § 2, bedoelde andere effecten, in de vorm van een periodieke waardering die wordt afgeleid uit de gegevens van de uitgevende instelling van het effect of uit vakkundig onderzoek op beleggingsgebied;4° adequate informatie is voor deze instrumenten op de volgende wijze beschikbaar : a) in het geval van de in artikel 70, § 1, 1° tot 4°, bedoelde effecten die zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt, door middel van een regelmatige, accurate en uitgebreide informatieverstrekking aan de markt over het effect of, in voorkomend geval, over de portefeuille van het effect;b) in het geval van de in artikel 70, § 2, bedoelde andere effecten, door middel van een regelmatige en accurate informatieverstrekking aan de instelling voor collectieve belegging over het effect of, in voorkomend geval, over de portefeuille van het effect;5° zij zijn verhandelbaar;6° de verwerving ervan strookt met de beleggingsdoelstellingen of het beleggingsbeleid, of met beide, van de instelling voor collectieve belegging;7° met de eraan verbonden risico's wordt afdoende rekening gehouden in het kader van het risicobeheerproces van de instelling voor collectieve belegging. Voor de toepassing van de punten 2° en 5° van het eerste lid en tenzij de instelling voor collectieve belegging over informatie beschikt die tot een andere kwalificatie leidt, worden financiële instrumenten die overeenkomstig artikel 70, § 1, 1° tot 3°, zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt, geacht geen afbreuk te doen aan het vermogen van de instelling voor collectieve belegging om haar rechten van deelneming overeenkomstig Afdeling IV in te kopen en worden zij geacht verhandelbaar te zijn. § 2. De in artikel 70 bedoelde effecten omvatten : 1° rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging met vast aantal rechten van deelneming, die voldoen aan de volgende criteria : a) zij voldoen aan paragraaf 1;b) de uitgevende instelling voor collectieve belegging is onderworpen aan op vennootschappen toepasselijke mechanismen van corporate governance of aan gelijkwaardige mechanismen;c) ingeval een andere entiteit namens de beleggingsvennootschap of trust met vast aantal rechten van deelneming het vermogensbeheer uitoefent, is deze entiteit aan nationale regelgeving ter bescherming van de belegger onderworpen;d) in geval van een beleggingsfonds, wordt dit fonds beheerd door een entiteit die aan nationale regelgeving ter bescherming van de belegger is onderworpen;2° financiële instrumenten die voldoen aan de volgende criteria : a) zij voldoen aan § 1;b) zij worden gedekt door of zijn gekoppeld aan het rendement van andere activa die kunnen verschillen van die welke in artikel 70, § 1, worden bedoeld.

Art. 72.§ 1. De geldmarktinstrumenten bedoeld in artikel 70 voldoen aan één van de volgende criteria : 1° zij hebben een looptijd bij uitgifte van ten hoogste 397 dagen;2° zij hebben een resterende looptijd van ten hoogste 397 dagen;3° de opbrengst ervan ondergaat regelmatig en ten minste om de 397 dagen een aanpassing die overeenkomt met de geldmarktontwikkelingen;4° het risicoprofiel ervan, met inbegrip van het krediet- en renterisico, stemt overeen met dat van financiële instrumenten die een in onder 1° of 2° bedoelde looptijd hebben of waarvan de opbrengst een onder 3° bedoelde aanpassing ondergaat. § 2. De geldmarktinstrumenten bedoeld in artikel 70 moeten tegen beperkte kosten binnen een voldoende kort tijdsbestek kunnen worden vervreemd, rekening gehouden met de op de instelling voor collectieve belegging rustende verplichting om haar rechten van deelneming op verzoek van een houder in te kopen of terug te betalen. § 3. Voor de geldmarktinstrumenten bedoeld in artikel 70 zijn accurate en betrouwbare waarderingssystemen beschikbaar die aan de volgende criteria voldoen : 1° zij stellen de instelling voor collectieve belegging in staat een intrinsieke waarde te berekenen die overeenstemt met de waarde waartegen het in portefeuille gehouden financiële instrument zou kunnen worden verhandeld tussen ter zake goed ingelichte, tot een transactie bereid zijnde, onafhankelijke partijen in een transactie onder normale mededingingsvoorwaarden;2° zij zijn gebaseerd op marktgegevens of op waarderingsmodellen, met inbegrip van systemen die op de kostprijs, rekening houdend met de verrichte afschrijvingen, zijn gebaseerd. § 4. Aan de in de § § 2 en 3 vermelde criteria wordt geacht te zijn voldaan in het geval van geldmarktinstrumenten die overeenkomstig artikel 70, § 1, 1° tot 3°, zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt, tenzij de instelling voor collectieve belegging over informatie beschikt die tot een andere kwalificatie leidt.

Art. 73.§ 1. De financiële derivaten bedoeld in artikel 70, § 1, 8°, omvatten kredietderivaten die aan de volgende criteria voldoen : 1° zij maken de overdracht mogelijk van het kredietrisico van een onderliggend actief, in de zin van artikel 70, § 1, 8°, a), onafhankelijk van de andere risico's die aan dit actief zijn verbonden;2° zij resulteren niet in de levering of overdracht, met inbegrip in de vorm van contanten, van andere activa dan die welke zijn bedoeld in artikel 70, § § 1 en 2;3° zij voldoen aan de criteria voor OTC-derivaten vastgesteld in artikel 70, § 1, 8°, b) en c), en in de § § 2 en 3;4° met de risico's ervan wordt afdoende rekening gehouden bij het risicobeheerproces van de instelling voor collectieve belegging en bij haar interne controlemechanismen ingeval zich de kans voordoet op informatieasymmetrie tussen de instelling voor collectieve belegging en de wederpartij bij het kredietderivaat, als gevolg van de mogelijke toegang van de wederpartij tot niet-openbare informatie over ondernemingen waarvan de activa worden gebruikt als onderliggende waarden door kredietderivaten. § 2. Voor de toepassing van artikel 70, § 1, 8°, c), wordt de verwijzing naar een betrouwbare en verifieerbare waardering opgevat als een verwijzing naar een door de instelling voor collectieve belegging verrichte waardering die overeenstemt met de in § 3 bedoelde reële waarde, die niet slechts op de marktnoteringen van de wederpartij is gebaseerd en die voldoet aan de volgende criteria : 1° de grondslag voor de waardering is ofwel een betrouwbare actuele marktwaarde van het instrument ofwel, indien een dergelijke waarde niet beschikbaar is, een prijsbepalingsmodel waarbij van een passende en erkende methode gebruik wordt gemaakt;2° de waardering wordt door een van de volgende parijen geverifieerd : a) een passende derde die onafhankelijk is van de wederpartij van het OTC-derivaat;de verificatie geschiedt met een passende frequentie en op een zodanige wijze dat de instelling voor collectieve belegging deze kan controleren; b) een eenheid binnen de instelling voor collectieve belegging die onafhankelijk is van de met het vermogensbeheer belaste afdeling en die daartoe voldoende is toegerust. § 3. Voor de toepassing van artikel 70, § 1, 8°, c), wordt de verwijzing naar de reële waarde opgevat als een verwijzing naar het bedrag waarvoor een activum kan worden verhandeld, of een verplichting kan worden afgewikkeld, tussen ter zake goed ingelichte, tot een transactie bereid zijnde, onafhankelijke partijen in een transactie onder normale mededingingsvoorwaarden. § 4. De verwijzing in artikel 70, § 1, 8°, naar financiële derivaten wordt opgevat als een uitsluiting van van grondstoffen afgeleide instrumenten.

Art. 74.§ 1. De financiële indexen bedoeld in artikel 70, § 1, 8°, a), voldoen aan de volgende criteria : 1° zij zijn voldoende gediversifieerd, in die zin dat aan de volgende criteria is voldaan : a) de index is op een zodanige wijze samengesteld, dat prijsbewegingen of handelsactiviteiten die op een component ervan betrekking hebben, geen onevenredige invloed op de ontwikkeling van de gehele index hebben;b) ingeval de index is samengesteld uit in artikel 70, § 1, bedoelde activa, is de samenstelling ervan ten minste gediversifieerd overeenkomstig artikel 81;c) ingeval de index is samengesteld uit andere dan de in artikel 70, § 1, bedoelde activa, is deze gediversifieerd op een wijze die gelijkwaardig is aan die welke bij artikel 81 is bepaald;2° zij zijn voldoende representatief voor de markt waarop zij betrekking hebben, in die zin dat aan de volgende criteria is voldaan : a) de index geeft op relevante en passende wijze de ontwikkeling weer van een representatieve groep onderliggende waarden;b) de index wordt periodiek herzien of herijkt op basis van voor het publiek beschikbare criteria om ervoor te zorgen dat hij een afspiegeling blijft vormen van de markten waarop hij betrekking heeft;c) de onderliggende waarden zijn zodanig liquide, dat de gebruikers indien nodig de index kunnen reconstrueren;3° zij worden op passende wijze bekendgemaakt, in die zin dat aan de volgende criteria is voldaan : a) het proces voor de bekendmaking ervan berust op gedegen procedures voor de verzameling van de prijzen en voor de berekening en vervolgens de publicatie van de indexwaarde en omvat tevens prijsbepalingsprocedures voor componenten waarvoor geen marktprijs beschikbaar is;b) wezenlijke gegevens over aangelegenheden, zoals de methode voor de berekening en herijking van de index, indexwijzigingen en operationele moeilijkheden bij het verstrekken van actuele of nauwkeurige informatie worden tijdig en op ruime schaal verstrekt. § 2. Wanneer de activa die als onderliggende waarden worden gebruikt van de financiële derivaten bedoeld in artikel 70, § 1, 8°, niet als een financiële index kunnen worden gekwalificeerd overeenkomstig § 1, worden deze financiële derivaten beschouwd als zijnde gebaseerd op een combinatie van activa bedoeld in artikel 70, § 1, 8°, a), (i), (ii), of (iii).

Art. 75.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 72, § § 1 tot 3, voldoen de geldmarktinstrumenten bedoeld in artikel 70, § 1, 9°, aan de volgende criteria : 1° er is passende informatie voor deze instrumenten beschikbaar, met inbegrip van informatie die een passende beoordeling van de aan een belegging in dergelijke instrumenten verbonden kredietrisico's mogelijk maakt, rekening gehouden met de § § 2 tot 4;2° zij zijn vrij overdraagbaar. § 2. Voor de in artikel 70, § 1, 9°, b), (i), bedoelde geldmarktinstrumenten, met uitzondering van die bedoeld in § 3 en die welke door de Europese Centrale Bank of door een centrale bank van een lidstaat worden uitgegeven, houdt de in § 1, 1°, bedoelde passende informatie in : inlichtingen over de uitgifte of het uitgifteprogramma dan wel over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de uitgifte van het geldmarktinstrument. § 3. Voor de in artikel 70, § 1, 9°, b), (ii) en (iv), bedoelde geldmarktinstrumenten of voor de geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven door een regionale of plaatselijke overheid van een lidstaat, dan wel door een internationale publiekrechtelijke instelling, maar die niet worden gegarandeerd door een lidstaat of, in geval van een federale staat die een lidstaat is, door een van de deelstaten van de federatie, houdt de in § 1, 1°, bedoelde passende informatie het volgende in : 1° informatie over zowel de uitgifte of het uitgifteprogramma als over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de emissie van het geldmarktinstrument;2° actualisering van de onder 1° bedoelde informatie op regelmatige basis en telkens als er zich een significante gebeurtenis voordoet;3° controle van de onder 1° bedoelde informatie door ter zake gekwalificeerde derden die geen instructies aannemen van de uitgevende instelling;4° beschikbare en betrouwbare statistieken over de uitgifte of het uitgifteprogramma. § 4. Voor de in artikel 70, § 1, 9°, b), (iii), bedoelde geldmarktinstrumenten houdt de in § 1, 1°, bedoelde passende informatie het volgende in : 1° informatie over de uitgifte of het uitgifteprogramma dan wel over de juridische en financiële situatie van de uitgevende instelling vóór de emissie van het geldmarktinstrument;2° actualisering van de onder 1° bedoelde informatie op regelmatige basis en telkens als er zich een significante gebeurtenis voordoet;3° beschikbare en betrouwbare statistieken over de uitgifte of het uitgifteprogramma dan wel van andere gegevens die een adequate beoordeling van de aan een belegging in dergelijke instrumenten verbonden kredietrisico's mogelijk maakt. § 5. Voor de toepassing van artikel 70, § 1, 9°, b), (iii), wordt de verwijzing naar een instelling die onderworpen is en voldoet aan prudentiële voorschriften die naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten ten minste even stringent zijn als die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld opgevat als de verwijzing naar een uitgevende instelling die onderworpen is en voldoet aan prudentiële voorschriften en die tevens voldoet aan één van de volgende criteria : 1° zij is gevestigd in de Europese Economische Ruimte;2° zij is gevestigd in de tot de Groep van Tien behorende OESO-landen;3° zij heeft ten minste een zodanige rating dat zij als investeringswaardig wordt aangemerkt;4° op basis van een diepgaande analyse van de uitgevende instelling kan worden aangetoond, dat de op deze uitgevende instelling toepasselijke prudentiële voorschriften ten minste even stringent zijn als die welke in het Gemeenschapsrecht zijn vastgesteld. § 6. Voor de toepassing van artikel 70, § 1, 9°, b), (iv), wordt de verwijzing naar effectiseringsinstrumenten opgevat als de verwijzing naar voor effectiseringsdoeleinden opgezette constructies in de vorm van een vennootschap of een trust of in een contractuele vorm.

Voor de toepassing van dezelfde bepaling wordt de verwijzing naar bankliquiditeitenlijnen opgevat als een verwijzing naar bankfaciliteiten die worden gewaarborgd door een financiële instelling die zelf aan artikel 70, § 1, 9°, b), (iii), voldoet.

Art. 76.§ 1. Het totale risico (maximum exposure) van een instelling voor collectieve belegging dat betrekking heeft op derivaten is beperkt tot 100 % van de netto-waarde van de activa. Voor de berekening van het totale risico worden de dagwaarde van de onderliggende activa, het tegenpartijrisico, toekomstige marktbewegingen en de voor de liquidatie van de posities beschikbare tijd in aanmerking genomen. § 2. De instellingen voor collectieve belegging berekenen het totale risico op één van de volgende wijzen : 1° het incrementele risico en hefboomeffect die door de instelling voor collectieve belegging worden gegenereerd door van financiële derivaten, met inbegrip van in andere instrumenten besloten derivaten, in overeenstemming met artikel 78, § 2, eerste lid gebruik te maken, waarbij de totale netto-inventariswaarde van de instelling voor collectieve belegging niet mag worden overschreden;2° het marktrisico van hun portefeuille. § 3. De instellingen voor collectieve belegging berekenen het totale risico ten minste dagelijks. § 4. De instellingen voor collectieve belegging berekenen het totale risico door gebruik te maken van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen (commitment approach), de VaR-benadering (value-at-risk - risicowaarde) of andere geavanceerde methoden voor risicometing, al naargelang het geval. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder « value-at-risk » het volgende verstaan : een raming van het maximale potentiële verlies dat binnen een bepaalde tijdshorizon met een bepaalde zekerheidsgraad zal worden geleden.

De instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat de geselecteerde methode om het totale risico te meten passend is, rekening houdend met hun beleggingsstrategie en de types en complexiteit van de gebruikte financiële derivaten, alsook het gedeelte van hun portefeuille dat financiële derivaten bevat. § 5. Wanneer een instelling voor collectieve belegging, overeenkomstig de artikelen 143, 2°, 144 en 145, technieken en instrumenten, inclusief cessie-retrocessieovereenkomsten (repurchase agreements) of effectenleningstransacties, gebruikt om voor een extra hefboomeffect of een extra blootstelling aan marktrisico te zorgen, moet zij deze transacties in aanmerking nemen wanneer zij het totale risico berekent.

Art. 77.§ 1. Indien de instellingen voor collectieve belegging voor de berekening van het totale risico gebruik maken van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen, passen zij die benadering ook toe op alle posities in financiële derivaten, met inbegrip van de in artikel 78, § 2, eerste lid bedoelde in andere instrumenten besloten derivaten, ongeacht of deze worden gebruikt als onderdeel van het algemene beleggingsbeleid, ter vermindering van het risico, dan wel met het oog op een goed portefeuillebeheer, als bedoeld in de artikelen 143, 2°, 144 en 145. § 2. Indien de instellingen voor collectieve belegging voor de berekening van het totale risico gebruik maken van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen, zetten zij elke financiële derivatenpositie om in de marktwaarde van een gelijkwaardige positie in het onderliggende actief van dat derivaat (standaardbenadering op basis van de aangegane verplichtingen).

De instellingen voor collectieve belegging kunnen andere berekeningsmethoden toepassen die gelijkwaardig zijn aan de standaardbenadering op basis van de aangegane verplichtingen. § 3. De instellingen voor collectieve belegging kunnen verrekenings- en risicodekkingsregelingen in aanmerking nemen wanneer zij het totale risico berekenen, indien deze regelingen voor de hand liggende en wezenlijke risico's niet negeren en in een duidelijke vermindering van het totale risico resulteren. § 4. Indien het gebruik van financiële derivaten voor de instelling voor collectieve belegging niet in een incrementeel risico resulteert, hoeft het onderliggende risico niet in aanmerking te worden genomen bij de berekening van de verplichtingen. § 5. Indien gebruik wordt gemaakt van de benadering op basis van de aangegane verplichtingen, hoeven de kortlopende leningen die de instelling voor collectieve belegging is aangegaan voor zover toegestaan bij artikel 139, niet in aanmerking te worden genomen bij de berekening van het totale risico.

Art. 78.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag, in het kader van haar beleggingsbeleid en binnen de in artikel 80 gestelde begrenzingen, beleggen in financiële derivaten mits het risico met betrekking tot de onderliggende activa in totaal de beleggingsbegrenzingen, gesteld in de artikelen 80, 82 en 83, niet overschrijdt.

Voor een instelling voor collectieve belegging waarvan het beleggingsbeleid is gericht op de verwezenlijking bij vervaldag van een bepaald rendement middels het gebruik van bepaalde technieken of derivaten en waarvan de deelnemers, overeenkomstig artikel 138, genieten van een kapitaalgarantie of kapitaalbescherming, wordt de naleving van de limieten gesteld in het eerste lid en in artikel 138, § 2, enkel nagegaan op het ogenblik van inschrijving, bedoeld bij artikel 30 van de wet.

Indien een instelling voor collectieve belegging belegt in derivaten die gebaseerd zijn op een index die erkend is door de FSMA overeenkomstig artikel 81, moeten die beleggingen niet worden samengeteld voor de toepassing van de bovengrenzen, bepaald in artikel 80. § 2. Wanneer een effect of een geldmarktinstrument een derivaat omvat, wordt dat derivaat in aanmerking genomen voor de naleving van de in dit artikel en de artikelen 76 en 77 gestelde eisen.

Ingeval een financieel instrument, bedoeld in artikel 71, § 2, 2°, een component bevat in de vorm van een derivaat, bedoeld in artikel 49, § 2 of § 3, zijn de voorschriften van de artikelen 41, § 6, en 201, § 6, van de wet, van dit artikel en van de artikelen 76 en 77 op deze component van toepassing.

Art. 79.§ 1. De posities in OTC-derivaten van de instellingen voor collectieve belegging worden tegen reële waarde gewaardeerd, waarbij die waarderingen niet alleen op marktnoteringen van de tegenpartijen bij de OTC-transacties zijn gebaseerd en voldoen aan de in artikel 73, § 2 vermelde criteria. § 2. Voor de toepassing van § 1 worden door de instellingen voor collectieve belegging regelingen en procedures vastgesteld, geïmplementeerd en in stand gehouden die waarborgen dat hun posities in OTC-derivaten op passende en transparante wijze en tegen reële waarde worden gewaardeerd.

De instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat de reële waarde van de OTC-derivaten aan een passende, accurate en onafhankelijke toetsing wordt onderworpen.

De waarderingsregelingen en -procedures zijn passend en evenredig gelet op de aard en complexiteit van de betrokken OTC-derivaten.

De instellingen voor collectieve belegging nemen de in artikel 123, § 4, tweede lid, vervatte vereisten in acht wanneer de regelingen en procedures voor de waardering van OTC-derivaten gepaard gaan met de uitvoering van bepaalde activiteiten door derden. § 3. Voor de toepassing van § § 1 en 2 wordt de risicobeheerfunctie met specifieke taken en verantwoordelijkheden belast. § 4. De in § 2 bedoelde waarderingsregelingen en -procedures worden op passende wijze gedocumenteerd.

Art. 80.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging belegt maximaal 10 % van haar activa in effecten of geldmarktinstrumenten, die door eenzelfde emittent worden uitgegeven.

Een instelling voor collectieve belegging belegt maximaal 20 % van haar activa in deposito's bij één en dezelfde instelling.

Het tegenpartijrisico van de instelling voor collectieve belegging bij een transactie met derivaten bedraagt maximaal : 1° wanneer de tegenpartij een kredietinstelling is zoals bedoeld in artikel 70, § 1, 7° : 10 % van haar activa;of 2° in de overige gevallen : 5 % van haar activa. De beleggingslimieten omschreven in het derde lid zijn niet toepasselijk indien de derivaten worden genoteerd op een markt, bedoeld bij artikel 70, § 1, 1°, 2°, en 3°, voor zover een verrekeningsinstelling, die kan bogen op een passende honoreringsgarantie, tussenkomt en een dagelijkse marktwaardering van de derivatenposities evenals een dagelijkse vaststelling van de marginverplichtingen plaats vindt. § 2. De totale waarde van de effecten en geldmarktinstrumenten van emittenten waarin de instelling voor collectieve belegging voor meer dan 5 % van haar activa belegt, bedraagt maximaal 40 % van haar activa. Deze begrenzing is niet van toepassing op deposito's en transacties met OTC-derivaten met financiële instellingen die aan prudentieel toezicht onderworpen zijn.

Onverminderd de in § 1 bepaalde individuele begrenzingen, belegt een instelling voor collectieve belegging met betrekking tot één en dezelfde instelling maximaal 20 % van haar activa in een combinatie van : 1° effecten of geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven door die instelling;2° deposito's bij die instelling;3° risico's uit transacties in OTC-derivaten met betrekking tot die instelling. § 3. De begrenzing, gesteld in § 1, eerste lid, wordt verhoogd tot 35 % indien de instelling voor collectieve belegging belegt in effecten of geldmarktinstrumenten, die worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, door een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte of een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen. § 4. De begrenzing, gesteld in § 1, eerste lid, wordt verhoogd tot 25 % indien de instelling voor collectieve belegging belegt in bepaalde obligaties, die worden uitgegeven door een kredietinstelling waarvan de statutaire zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd is en die wettelijk is onderworpen aan speciaal overheidstoezicht ter bescherming van obligatiehouders. De uit de uitgifte van die obligaties verkregen bedragen moeten overeenkomstig de wet worden belegd in activa die, gedurende de gehele looptijd van de obligaties, de aan de obligaties verbonden vorderingen kunnen dekken en die, in geval de uitgevende instelling in gebreke blijft, bij voorrang zullen worden gebruikt voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van de lopende rente.

Wanneer een instelling voor collectieve belegging meer dan 5 % van haar activa belegt in de in het eerste lid bedoelde obligaties en die obligaties door één en dezelfde uitgevende instelling zijn uitgegeven, bedraagt de totale waarde van die beleggingen maximaal 80 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging. § 5. De effecten en geldmarktinstrumenten, bedoeld in de paragrafen 3 en 4, worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de begrenzing van 40 %, gesteld in § 2.

De begrenzingen, gesteld in de paragrafen 1, 2, 3 en 4, mogen niet worden gecumuleerd. Bijgevolg bedragen de beleggingen, verricht overeenkomstig de paragrafen 1, 2, 3 en 4, in door één en dezelfde instelling uitgegeven effecten of geldmarktinstrumenten, dan wel in deposito's bij of derivaten van die instelling, in geen geval samen meer dan 35 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging.

Voor de berekening van de in dit artikel gestelde begrenzingen worden ondernemingen die tot één groep worden gerekend voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen, overeenkomstig Richtlijn 83/349/EEG of andere erkende internationale financiële verslagleggingsregels, voor de berekening van de in dit artikel gestelde begrenzing als één en dezelfde instelling beschouwd. Niettemin mogen beleggingen in effecten en geldmarktinstrumenten bij één en dezelfde groep worden gecumuleerd tot ten hoogste 20 %. § 6. Wanneer de instellingen voor collectieve belegging het door hen gelopen risico op een tegenpartij bij een OTC-derivaat berekenen met naleving van de in § 1 beschreven begrenzingen, gebruiken zij de positieve marktwaarde (mark-to-market) (in hun voordeel) van de met de betrokken tegenpartij afgesloten overeenkomst betreffende een OTC-derivaat.

De instellingen voor collectieve belegging mogen hun derivatenposities met eenzelfde tegenpartij verrekenen, op voorwaarde dat zij de met die tegenpartij gesloten verrekeningsovereenkomsten (netting) juridisch kunnen afdwingen. Verrekening is enkel toegestaan met betrekking tot de OTC-derivaten met dezelfde tegenpartij en niet met betrekking tot andere risicoposities die de instelling voor collectieve belegging ten aanzien van deze zelfde tegenpartij kan hebben.

De instellingen voor collectieve belegging kunnen hun tegenpartijrisico beperken door middel van de ontvangst van zekerheden, voor zover voor deze zekerheden de in dit artikel gestelde begrenzingen in acht worden genomen. De ontvangen zekerheden zijn voldoende liquide zodat zij snel kunnen worden verkocht tegen een prijs die hun waardering van vóór de verkoop sterk benadert.

De instellingen voor collectieve belegging nemen de zekerheden in aanmerking bij de berekening van het in § 1 bedoelde tegenpartijrisico wanneer zij zekerheden aan een OTC-tegenpartij doorgeven. Doorgegeven zekerheden mogen enkel op nettobasis in aanmerking worden genomen als de instellingen voor collectieve belegging de met die tegenpartij gesloten verrekeningsovereenkomsten juridisch kunnen afdwingen.

Voor de berekening van de in de paragrafen 1 tot 5 bedoelde begrenzingen voor concentraties van beleggingen in één type uitgevende instelling, gaan de instellingen voor collectieve belegging, overeenkomstig de benadering op basis van de aangegane verplichtingen, uit van het onderliggende risico dat voortvloeit uit het gebruik van financiële derivaten.

Met betrekking tot het risico dat voortvloeit uit transacties in OTC-derivaten, zoals bedoeld in § 2, nemen de instellingen voor collectieve belegging elk aan OTC-derivaten verbonden tegenpartijrisico in aanmerking bij de berekening.

Art. 81.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 85, kan een instelling voor collectieve belegging maximaal 20 % van haar activa beleggen in aandelen en/of obligaties van eenzelfde emittent, wanneer in haar beheerreglement of statuten is bepaald dat haar beleggingsbeleid gericht is op het volgen van de samenstelling van een bepaalde aandelen- of obligatie- index, op voorwaarde dat de FSMA deze index heeft goedgekeurd op de volgende gronden : 1° de samenstelling van de index is voldoende gediversifieerd;2° de index is voldoende representatief voor de markt waarop hij betrekking heeft;3° de waarde en de samenstelling van de index wordt op passende wijze bekendgemaakt. § 2. De begrenzing, gesteld in § 1, wordt verhoogd tot maximaal 35 % indien dat door uitzonderlijke marktomstandigheden gerechtvaardigd blijkt, met name op gereglementeerde markten waar bepaalde effecten of geldmarktinstrumenten een sterk overheersende positie innemen. Tot die bovengrens mag slechts worden belegd in de effecten van één uitgevende instelling. § 3. De verwijzing in § 1 naar het volgen van de samenstelling van een bepaalde aandelen- of obligatie-index wordt opgevat als een verwijzing naar het volgen van de samenstelling van de onderliggende activa van de index, onder meer ook met gebruikmaking van derivaten of andere technieken en instrumenten zoals bedoeld in de artikelen 80, § 6, derde lid, 143, 2°, 144 en 145. § 4. De verwijzing in § 1, 1°, naar een index waarvan de samenstelling voldoende gediversifieerd is, wordt opgevat als een verwijzing naar een index die voldoet aan de in § 1, vastgelegde risicospreidingsregels. § 5. De verwijzing in § 1, 2°, naar een index die voldoende representatief is, wordt opgevat als een verwijzing naar een index waarvan de opsteller gebruikmaakt van een erkende methode die in het algemeen niet resulteert in de uitsluiting van een belangrijke uitgevende instelling op de markt waarop de index betrekking heeft. § 6. De verwijzing in § 1, 3°, naar een index die op passende wijze wordt bekendgemaakt, wordt opgevat als een verwijzing naar een index die aan de volgende criteria voldoet : 1° hij is toegankelijk voor het publiek;2° de opsteller van de index is onafhankelijk van de instelling voor collectieve belegging die de index volgt. Het vorige lid, 2°, belet niet, dat opstellers van indexen en de instelling voor collectieve belegging deel uitmaken van dezelfde economische groep, op voorwaarde dat effectieve regelingen zijn getroffen voor het beheer van belangenconflicten.

Art. 82.In afwijking van artikel 80 kan de FSMA aan de instellingen voor collectieve belegging toestaan om, volgens het beginsel van de risicospreiding, tot 100 % van hun activa te beleggen in verschillende uitgiften van effecten en geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven of gewaarborgd door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, haar plaatselijke besturen, een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte of internationale publiekrechtelijke instellingen waarin één of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen.

De FSMA verleent deze toelating slechts wanneer zij van oordeel is dat de deelnemers in deze instellingen voor collectieve belegging ten opzichte van de deelnemers in de instellingen voor collectieve belegging die de begrenzingen van artikel 80 wel naleven, een gelijkwaardige bescherming krijgen.

Deze instellingen voor collectieve belegging houden effecten en geldmarktinstrumenten uit ten minste zes verschillende uitgiften, desgevallend uitgegeven door dezelfde entiteit, zonder dat de effecten en geldmarktinstrumenten die tot een zelfde uitgifte behoren, meer dan 30 % mogen bedragen van het totaalbedrag van de activa.

Art. 83.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag rechten van deelneming, bedoeld in artikel 70, § 1, 5° en 6°, verwerven, mits maximaal 20 % van haar activa in rechten van deelneming in één en dezelfde instelling voor collectieve belegging wordt belegd. Indien wordt belegd in rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging met verschillende compartimenten, wordt, voor de toepassing van deze paragraaf, elk compartiment beschouwd als een afzonderlijke instelling voor collectieve belegging. § 2. De beleggingen in rechten van deelneming, bedoeld in artikel 70, § 1, 6°, mogen in totaal niet meer bedragen dan 30 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging.

Indien een instelling voor collectieve belegging rechten van deelneming, bedoeld in artikel 70, § 1, 5° en 6°, heeft verworven, dienen de activa van de desbetreffende instellingen voor collectieve belegging niet te worden gecombineerd met de in artikel 80 vastgestelde bovengrenzen.

Art. 84.§ 1. Voor een instelling voor collectieve belegging waarvan het beleggingsbeleid is gericht op de verwezenlijking bij vervaldag van een bepaald rendement middels het gebruik van bepaalde technieken of derivaten en waarvan de deelnemers, overeenkomstig artikel 138, een kapitaalgarantie of kapitaalbescherming genieten, kunnen de volgende activa onderliggend zijn aan het instrument dat de instelling voor collectieve belegging hanteert om op vervaldag de meerwaarde te verkrijgen : 1° een instelling voor collectieve belegging die in hedge funds belegt en die is toegelaten en onder permanent toezicht staat in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte;2° een gediversifieerde korf van rechten van deelneming uitgegeven door hedge funds die zijn toegelaten en onder permanent toezicht staan in een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte; § 2. De in § 1, 2°, bedoelde korf van hedge funds is zodanig samengesteld dat geen enkele hedge fund meer dan 20 % van de totale korf vertegenwoordigt. De naleving van deze limiet wordt nagegaan op het ogenblik van de inschrijving, bedoeld bij artikel 30 van de wet.

Art. 85.§ 1. Een beleggingsvennootschap of een beheervennootschap, voor het geheel van de door haar beheerde en onder het toepassingsgebied van deze Onderafdeling vallende gemeenschappelijke beleggingsfondsen, mag niet zoveel stemrechtverlenende effecten verwerven dat zij daardoor invloed van betekenis kan uitoefenen op het bestuur van een emittent. § 2. Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van § 1, verwerft een instelling voor collectieve belegging maximaal : 1° 10 % aandelen zonder stemrecht van een zelfde emittent;2° 10 % obligaties van een zelfde emittent;3° 25 % van de rechten van deelneming in één zelfde instelling voor collectieve belegging bedoeld in artikel 70, § 1, 5° of 6°, zelfs indien deze instelling voor collectieve belegging verschillende compartimenten telt;4° 10 % van geldmarktinstrumenten van één zelfde uitgevende instelling. De begrenzingen, bedoeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4°, behoeven niet in acht te worden genomen, indien het brutobedrag van de obligaties of de geldmarktinstrumenten of het nettobedrag van de uitgegeven effecten op het tijdstip van verwerving niet kan worden berekend. § 3. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing met betrekking tot : 1° door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of zijn plaatselijke besturen uitgegeven of gewaarborgde effecten en geldmarktinstrumenten;2° door een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, uitgegeven of gewaarborgde effecten en geldmarktinstrumenten;3° effecten en geldmarktinstrumenten uitgegeven door internationale publiekrechtelijke instellingen waarin een of meer lidstaten van de Europese Economische Ruimte deelnemen; § 4. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing met betrekking tot : 1° aandelen die een instelling voor collectieve belegging houdt in het kapitaal van een vennootschap uit een staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, voor zover deze vennootschap haar activa in hoofdzaak belegt in effecten van emittenten uit die staat, wanneer een dergelijke deelneming, krachtens de wetgeving van die staat, voor de instelling voor collectieve belegging de enige mogelijkheid is om in effecten van emittenten van die staat te beleggen.Deze afwijking is echter slechts van toepassing indien de vennootschap van de staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Ruimte, voor haar beleggingsbeleid de begrenzingen, gesteld in de artikelen 80 en 83 en de paragrafen 1 en 2 van dit artikel, in acht neemt. Bij overschrijding van de begrenzingen, gesteld in artikelen 80 en 83, zijn de artikelen 86 en 87 mutatis mutandis van toepassing; 2° aandelen die één of meerdere beleggingsvennootschappen houden in het kapitaal van dochterondernemingen, die uitsluitend te haren of te hunnen behoeve enkel bepaalde beheers-, advies- of verhandelingswerkzaamheden verrichten in het land waar de dochteronderneming is gevestigd, met het oog op de inkoop van rechten van deelneming op verzoek van houders.

Art. 86.§ 1. Ongeacht de voorschriften van deze Onderafdeling mag de instelling voor collectieve belegging steeds de inschrijvingsrechten uitoefenen die verbonden zijn aan de effecten en geldmarktinstrumenten die zij houdt.

De uitoefening van deze rechten mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de in voorgaande artikelen bedoelde begrenzingen langer dan twaalf maanden worden overschreden. § 2. De in voorgaande artikelen bedoelde begrenzingen worden berekend volgens dezelfde methode als gebruikt voor de berekening van de inventariswaarde. § 3. De FSMA kan aan een nieuw opgerichte instelling voor collectieve belegging toestaan van de artikelen 80, 81, 82 en 83 af te wijken gedurende een periode van zes maanden na de datum waarop zij is ingeschreven, voor zover de instelling voor collectieve belegging de beginselen inzake risicospreiding naleeft.

Art. 87.Indien de in de artikelen 80, 81, 82 en 83 bedoelde begrenzingen buiten de wil van de instelling voor collectieve belegging of ten gevolge van de uitoefening van inschrijvingsrechten worden overschreden, moet de instelling voor collectieve belegging bij voorrang de toestand regulariseren in het belang van de deelnemers. Afdeling II. - Master-feederconstructies

Onderafdeling I. - Beleggingsbeleid en goedkeuring

Art. 88.Een feeder die heeft geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen, bedoeld bij artikel 7, eerste lid, 1°, van de wet, belegt ten minste 85 % van haar activa in rechten van deelneming in een master die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG. Een feeder die heeft geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen, bedoeld bij artikel 7, eerste lid, 2°, van de wet, belegt ten minste 85 % van haar activa in rechten van deelneming in een master naar Belgisch recht die heeft geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen, bedoeld bij artikel 7, eerste lid, 1° of 2°, van de wet.

Art. 89.§ 1. Een feeder die heeft geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen, bedoeld bij artikel 7, eerste lid, 1°, van de wet, mag maximaal 15 % van haar activa aanhouden in een of meer van de volgende bestanddelen : 1° accessoire liquide middelen overeenkomstig artikel 52, § 2;2° financiële derivaten die alleen voor hedgingdoeleinden mogen worden gebruikt, overeenkomstig de artikelen 52, § 1, 8°, 58 tot 61, 143, 2°, 144 en 145;of 3° roerende en onroerende goederen die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar werkzaamheid, indien de feeder een beleggingsvennootschap is.Wanneer de feeder een vastgoed bezit of verwerft, moet het overeenstemmende gedeelte van het kapitaal steeds worden gehouden door haar oprichters of de door hen aangewezen personen.

Met het oog op de naleving van de artikelen 58 tot 61, berekent de feeder haar totale risico in financiële derivaten alleen door haar eigen directe risico als bedoeld in het eerste lid, 2°, te combineren met hetzij 1° het reële risico in financiële derivaten van de master naar rata van de belegging van de feeder in de master;of 2° het potentiële totale maximumrisico in financiële derivaten dat de master volgens haar beheerreglement of statuten naar rata van de belegging van de feeder in de master mag aangaan. De artikelen 55, 56, 58, 59, 60, 61, 62, 66, 67 en 68 zijn van toepassing op de beleggingen bedoeld in het eerste lid.

Artikel 66, § 1, is van toepassing op de beleggingen van de feeder in haar master. § 2. Een feeder die heeft geopteerd voor de categorie van toegelaten beleggingen, bedoeld bij artikel 7, eerste lid, 2°, van de wet, mag maximaal 15 % van haar activa aanhouden in een of meer van de volgende bestanddelen : 1° accessoire liquide middelen overeenkomstig artikel 70, § 2;2° financiële derivaten die alleen voor hedgingdoeleinden mogen worden gebruikt, overeenkomstig de artikelen 70, § 1, 8°, 76 tot 79, 143, 2°, 144 en 145;of 3° roerende en onroerende goederen die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar werkzaamheid, indien de feeder een beleggingsvennootschap is.Wanneer de feeder een vastgoed bezit of verwerft, moet het overeenstemmende gedeelte van het kapitaal steeds worden gehouden door haar oprichters of de door hen aangewezen personen.

Met het oog op de naleving van de artikelen 76 tot 79, berekent de feeder haar totale risico in financiële derivaten alleen door haar eigen directe risico als bedoeld in het eerste lid, 2°, te combineren met hetzij 1° het reële risico in financiële derivaten van de master naar rata van de belegging van de feeder in de master;of 2° het potentiële totale maximumrisico in financiële derivaten dat de master volgens haar beheerreglement of statuten naar rata van de belegging van de feeder in de master mag aangaan. De artikelen 73, 74, 76, 77, 78, 79, 80, 85, 86 en 87 zijn van toepassing op de beleggingen bedoeld in het eerste lid.

Artikel 85, § 1, is van toepassing op de beleggingen van de feeder in haar master. § 3. De feeder belegt niet in rechten van deelneming in de master totdat de overeenkomsten als bedoeld in de artikelen 53, § 1 en 107, § 1, van de wet van kracht zijn geworden.

Art. 90.§ 1. De belegging van een feeder in een bepaalde master, die de grens overschrijdt die in de artikelen 65, § 1 en 83, § 1 is vastgesteld voor investeringen in andere instellingen voor collectieve belegging, moet vooraf door de FSMA worden goedgekeurd. § 2. De feeder wordt binnen vijftien werkdagen na de indiening van een volledig dossier ervan in kennis gesteld of de FSMA de belegging van de feeder in de master al dan niet heeft goedgekeurd. § 3. De FSMA verleent goedkeuring indien de feeder, haar bewaarder en haar commissaris en de master aan de wet en dit besluit voldoen.

Daartoe dient de feeder bij de FSMA de volgende documenten in : 1° het beheerreglement of de statuten van de feeder en de master;2° het prospectus en de essentiële beleggersinformatie van de feeder en de master;3° de in artikel 91, § 1 bedoelde overeenkomst tussen de feeder en de master of de interne bedrijfsvoeringsregels;4° indien van toepassing, de aan de deelnemers te verstrekken informatie als bedoeld in artikel 111, § 1;5° indien de master en de feeder verschillende bewaarders hebben : de in artikel 53, § 1 van de wet bedoelde overeenkomst tot uitwisseling van informatie tussen hun bewaarders;6° indien de master en de feeder verschillende commissarissen hebben : de in artikel 107, § 1 van de wet bedoelde overeenkomst tot uitwisseling van informatie tussen hun commissarissen. Wanneer de master niet in België gevestigd is, moet de feeder tevens een verklaring overhandigen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de master dat deze een instelling voor collectieve belegging is die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG of een compartiment daarvan, en voldoet aan de voorwaarden in artikel 58, lid 3, onder b) en c) van Richtlijn 2009/65/EG. Onderafdeling II. - Overeenkomst tussen feeder en master en interne bedrijfsvoeringsregels van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging

Art. 91.§ 1. De feeder belegt niet in rechten van deelneming in de master boven de krachtens de artikelen 65, § 1 en 83, § 1 geldende limieten, totdat de in artikel 78 van de wet bedoelde overeenkomst of interne bedrijfsvoeringsregels in werking zijn getreden.

Deze overeenkomst of interne bedrijfsvoeringsregels zijn op verzoek kosteloos beschikbaar voor alle deelnemers. § 2. De master en de feeder nemen passende maatregelen om het tijdstip van de berekening en de publicatie van hun netto-inventariswaarde te coördineren om market timing in hun fondsen te vermijden, wat arbitrage-opportuniteiten belemmert.

A. Overeenkomst tussen master en feeder

Art. 92.De in artikel 78 van de wet bedoelde overeenkomst tussen de master en de feeder voorziet ten aanzien van toegang tot de informatie in het volgende : 1° de wijze en het tijdstip waarop de master de feeder een exemplaar van haar beheerreglement of statuten, het prospectus en essentiële beleggersinformatie of alle wijzigingen ervan verstrekt;2° de wijze en het tijdstip waarop de master de feeder informeert over een delegatie van beleggingsbeheer- en risicobeheertaken aan derden in overeenstemming met artikelen 42 en 202 van de wet;3° in voorkomend geval, de wijze en het tijdstip waarop de master aan de feeder interne operationele documenten, zoals documenten betreffende het risicobeheerproces en nalevingsverslagen, verstrekt;4° van welke details over inbreuken door de master op het recht, het beheerreglement of de statuten en de overeenkomst tussen de master en de feeder de master de feeder in kennis zal stellen en de wijze van en het tijdschema voor de kennisgeving;5° als de feeder financiële derivaten voor hedgingdoeleinden gebruikt, de wijze en het tijdstip waarop de master aan de feeder informatie zal verstrekken over haar werkelijke risico in financiële derivaten teneinde de feeder in staat te stellen haar eigen totale risico te berekenen als bedoeld in artikel 89, § 1, tweede lid, 1° of artikel 89, § 2, tweede lid, 1° ;6° een verklaring dat de master de feeder informeert over alle andere met derden gesloten regelingen inzake informatie-uitwisseling en, in voorkomend geval, op welke wijze en op welk tijdstip de master deze andere regelingen inzake informatie-uitwisseling voor de feeder beschikbaar stelt.

Art. 93.De in artikel 78 van de wet bedoelde overeenkomst tussen de master en de feeder voorziet ten aanzien van de grondslag voor de belegging in en vervreemding van rechten van deelneming door de feeder in het volgende : 1° welke categorieën van rechten van deelneming in de master voor belegging door de feeder beschikbaar zijn;2° de door de feeder te dragen lasten en uitgaven, en details over alle kortingen op of teruggaven van lasten of uitgaven door de master;3° in voorkomend geval, de voorwaarden waarop een eerste of volgende overdracht van activa in natura van de feeder aan de master mag plaatsvinden.

Art. 94.De in artikel 78 van de wet bedoelde overeenkomst tussen de master en de feeder voorziet ten aanzien van standaardregelingen voor verhandeling ten minste in het volgende : 1° coördinatie van de frequentie van en het tijdschema voor de berekening van de netto-inventariswaarde en de publicatie van de prijzen van de rechten van deelneming;2° coördinatie van de doorgifte van handelsorders door de feeder waaronder, in voorkomend geval, de rol van transferagenten of alle andere derden;3° in voorkomend geval, alle regelingen die nodig zijn om rekening te houden met het feit dat een van beide of beide instellingen voor collectieve belegging op een secundaire markt noteren of verhandeld worden;4° voor zover nodig, andere passende maatregelen om de naleving van de eisen van artikel 91, § 2 te verzekeren;5° voor zover de rechten van deelneming in de feeder en de master in een andere valuta luiden, de grondslag voor omrekening van handelsorders;6° afwikkelingscycli en betalingsdetails voor aankoop van of inschrijving op en inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming in de master waaronder, voor zover tussen de partijen overeengekomen, de voorwaarden waaronder de master een inkoop- of terugbetalingsverzoek door middel van een overdracht van activa in natura aan de feeder mag afwikkelen, met name in de gevallen als bedoeld in artikel 79, § 1 en § 2 van de wet;7° procedures om te waarborgen dat verzoeken om inlichtingen en klachten van deelnemers op passende wijze worden afgehandeld;8° voor zover de master aan haar beheerreglement of statuten en prospectus bepaalde rechten of bevoegdheden met betrekking tot deelnemers ontleent en besluit de uitoefening van die rechten en bevoegdheden met betrekking tot de feeder geheel of gedeeltelijk te beperken of op te geven, een verklaring inzake de desbetreffende voorwaarden.

Art. 95.De in artikel 78 van de wet bedoelde overeenkomst tussen de master en de feeder voorziet ten aanzien van op regelingen voor verhandeling van invloed zijnde gebeurtenissen ten minste in het volgende : 1° de wijze van en het tijdschema voor kennisgeving door een van beide instellingen voor collectieve belegging van de tijdelijke schorsing en de hervatting van de bepaling van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming, evenals de uitvoering van de aanvragen tot uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging van die instelling voor collectieve belegging;2° regelingen voor kennisgeving en oplossing van fouten bij de berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming in de master.

Art. 96.De in artikel 78 van de wet bedoelde overeenkomst tussen de master en de feeder voorziet ten aanzien van standaardregelingen voor het verslag van de commissaris ten minste in het volgende : 1° voor zover de feeder en de master hetzelfde boekjaar aanhouden, de coördinatie van de opstelling van hun periodieke verslagen;2° als de feeder en de master een ander boekjaar aanhouden, regelingen op grond waarvan de feeder van de master alle informatie verkrijgt die nodig is om haar periodieke verslagen tijdig te kunnen opstellen en wordt gewaarborgd dat de commissaris van de master bij machte is op de afsluitingsdatum van de feeder een ad-hocverslag op te stellen in overeenstemming met artikel 107, § 2 van de wet.

Art. 97.De in artikel 78 van de wet bedoelde overeenkomst tussen de master en de feeder voorziet ten aanzien van wijzigingen van doorlopende regelingen in het volgende : 1° de wijze van en het tijdschema voor kennisgeving door de master van voorgestelde en van kracht zijnde wijzigingen van haar beheerreglement of statuten, prospectus en essentiële beleggersinformatie, indien deze details verschillen van de standaardregelingen voor kennisgeving aan deelnemers in het beheerreglement, de statuten of het prospectus van de master;2° de wijze van en het tijdschema voor kennisgeving door de master van een geplande of voorgestelde vereffening, fusie of splitsing;3° de wijze van en het tijdschema voor kennisgeving door een van beide instellingen voor collectieve belegging dat zij ophoudt of zal ophouden aan de voorwaarden te voldoen om als feeder respectievelijk master te kwalificeren;4° de wijze van en het tijdschema voor kennisgeving door een van beide instellingen voor collectieve belegging van haar voornemen om haar beheervennootschap, haar bewaarder, haar commissaris of enige derde die gemandateerd is om taken in verband met beleggingsbeheer of risicobeheer uit te voeren te vervangen;5° de wijze van en het tijdschema voor kennisgeving van andere wijzigingen van doorlopende regelingen waartoe de master zich verbindt.

Art. 98.§ 1. Als zowel de feeder als de master in België gevestigd zijn, voorziet de in artikel 78 van de wet bedoelde overeenkomst tussen de master en de feeder erin dat het Belgisch recht op de overeenkomst van toepassing is en dat beide partijen met de exclusieve jurisdictie van de Belgische rechtbanken instemmen. § 2. Als de feeder of de master niet in België gevestigd is, voorziet de in artikel 78 van de wet bedoelde overeenkomst tussen de master en de feeder erin dat het recht van de lidstaat waarin de feeder is gevestigd of het recht van de lidstaat waarin de master is gevestigd van toepassing is en dat beide partijen instemmen met de exclusieve jurisdictie van de rechtbanken van de lidstaat met betrekking tot het recht waarvan zij hebben bedongen dat dit op de overeenkomst van toepassing is.

B. Interne bedrijfsvoeringsregels van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging

Art. 99.De in artikel 78 van de wet bedoelde interne bedrijfsvoeringsregels van de beheervennootschap omvatten passende maatregelen om eventuele belangenconflicten tussen de feeder en de master, of tussen de feeder en andere deelnemers van de master te beperken in zoverre daarin niet voldoende is voorzien door de maatregelen die door de beheervennootschap worden toegepast om te voldoen aan de eisen van de artikelen 201, § 7, tweede lid en 218, derde lid van de wet en van de artikelen 11 tot 15 van het koninklijk besluit van [...] met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging.

Art. 100.De in artikel 78 van de wet bedoelde interne bedrijfsvoeringsregels van de beheervennootschap voorzien ten aanzien van de grondslag voor de belegging in en vervreemding van rechten van deelneming door de feeder ten minste in het volgende : 1° welke categorieën van rechten van deelneming in de master voor belegging door de feeder beschikbaar zijn;2° de door de feeder te dragen lasten en uitgaven, en details over alle kortingen op of teruggaven van lasten of uitgaven door de master;3° in voorkomend geval, de voorwaarden waarop een eerste of volgende overdracht van activa in natura van de feeder aan de master mag plaatsvinden.

Art. 101.De in artikel 78 van de wet bedoelde interne bedrijfsvoeringsregels van de beheervennootschap voorzien ten aanzien van standaardregelingen voor verhandeling ten minste in het volgende : 1° coördinatie van de frequentie van en het tijdschema voor de berekening van de netto-inventariswaarde en de publicatie van de prijzen van de rechten van deelneming;2° coördinatie van de doorgifte van handelsorders door de feeder waaronder, in voorkomend geval, de rol van transferagenten of alle andere derden;3° in voorkomend geval, alle regelingen die nodig zijn om rekening te houden met het feit dat een van beide of beide instellingen voor collectieve belegging op een secundaire markt noteren of verhandeld worden;4° voor zover nodig, passende maatregelen om de naleving van de eisen van artikel 91, § 2 te verzekeren;5° voor zover de rechten van deelneming in de feeder en de master in een andere valuta luiden, de grondslag voor omrekening van handelsorders;6° afwikkelingscycli en betalingsdetails voor aankoop van of inschrijving op en inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming in de master waaronder, voor zover tussen de partijen overeengekomen, de voorwaarden waaronder de master een inkoop- of terugbetalingsverzoek door middel van een overdracht van activa in natura aan de feeder mag afwikkelen, met name in de gevallen bedoeld in artikel 79, § § 1 en 2 van de wet;7° voor zover de master aan haar beheerreglement of statuten en prospectus bepaalde rechten of bevoegdheden met betrekking tot deelnemers ontleent en besluit de uitoefening van die rechten en bevoegdheden met betrekking tot de feeder geheel of gedeeltelijk te beperken of op te geven, een verklaring inzake de desbetreffende voorwaarden.

Art. 102.De in artikel 78 van de wet bedoelde interne bedrijfsvoeringsregels van de beheervennootschap voorzien ten aanzien van op regelingen voor verhandeling van invloed zijnde gebeurtenissen ten minste in het volgende : 1° de wijze van en het tijdschema voor kennisgeving door een van beide instellingen voor collectieve belegging van de tijdelijke schorsing en de hervatting van de bepaling van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming, evenals de uitvoering van de aanvragen tot uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging van de instelling voor collectieve belegging;2° regelingen voor kennisgeving en oplossing van fouten bij de berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming in de master.

Art. 103.De in artikel 78 van de wet bedoelde interne bedrijfsvoeringsregels van de beheervennootschap voorzien ten aanzien van standaardregelingen voor het verslag van de commissaris ten minste in het volgende : 1° voor zover de feeder en de master hetzelfde boekjaar aanhouden, de coördinatie van de opstelling van hun periodieke verslagen;2° voor zover de feeder en de master een ander boekjaar aanhouden, regelingen op grond waarvan de feeder van de master alle informatie verkrijgt die nodig is om haar periodieke verslagen tijdig te kunnen opstellen en wordt gewaarborgd dat de commissaris van de master bij machte is op de afsluitingsdatum van de feeder een ad-hocverslag op te stellen in overeenstemming met artikel 107, § 2 van de wet. Onderafdeling III. - Procedure bij vereffening, fusie of splitsing van de master of bij uittreding van de laatste feeder

Art. 104.§ 1. De feeder verstrekt uiterlijk twee maanden na de datum waarop de master deze over het bindende besluit tot vereffening heeft geïnformeerd de volgende gegevens aan de FSMA : 1° voor zover de feeder voornemens is in overeenstemming met artikel 79, § 1, 1° van de wet ten minste 85 % van haar activa in rechten van deelneming in een andere master te beleggen : a) haar aanvraag tot goedkeuring van die belegging;b) haar aanvraag tot goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen van haar beheerreglement of statuten;c) de wijzigingen van haar prospectus en haar essentiële beleggersinformatie in overeenstemming met artikel 60 van de wet;d) de andere volgens artikel 90, § 3 vereiste documenten;2° voor zover de feeder voornemens is zich tot een niet-feeder om te vormen in overeenstemming met artikel 79, § 1, 2° van de wet : a) haar aanvraag tot goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen van haar beheerreglement of statuten;b) de wijzigingen van haar prospectus en haar essentiële beleggersinformatie in overeenstemming met artikel 60 van de wet;3° voor zover de feeder voornemens is tot vereffening over te gaan, een kennisgeving van dat voornemen. § 2. In afwijking van § 1 moet de feeder, als de master de feeder meer dan vijf maanden voor de datum waarop de vereffening zal aanvangen over haar bindend besluit om tot vereffening over te gaan, heeft geïnformeerd, bij haar bevoegde autoriteiten uiterlijk drie maanden voor die datum haar aanvraag of kennisgeving indienen in overeenstemming met § 1, 1°, 2° of 3°. § 3. De feeder informeert haar deelnemers zonder onbehoorlijk uitstel over haar voornemen tot vereffening over te gaan.

Art. 105.§ 1. De feeder wordt binnen 15 werkdagen na de indiening van alle onder artikel 104, § 1, 1° of 2° bedoelde documenten geïnformeerd of de FSMA de vereiste goedkeuringen heeft verleend. § 2. Bij ontvangst van de goedkeuring van de FSMA ingevolge § 1 informeert de feeder de master daarover. § 3. De feeder neemt zo spoedig mogelijk nadat de FSMA de nodige goedkeuringen overeenkomstig artikel 104, § 1, 1° heeft verleend de nodige maatregelen om aan de eisen van artikel 111 te voldoen. § 4. Voor zover de betaling van de vereffeningsopbrengsten van de master zal plaatsvinden vóór de datum waarop de feeder in een andere master zal gaan beleggen ingevolge artikel 104, § 1, 1°, of in overeenstemming met haar nieuwe beleggingsdoelstellingen en beleggingsbeleid zal gaan beleggen ingevolge artikel 104, § 1, 2°, verleent de FSMA goedkeuring op de volgende voorwaarden : 1° de feeder : a) ontvangt de opbrengsten van de vereffening in contanten, of b) ontvangt sommige of alle opbrengsten in de vorm van een overdracht van activa in natura voor zover de feeder dit wenst en voor zover de overeenkomst tussen de feeder en de master of de interne bedrijfsvoeringsregels en het bindende vereffeningsbesluit daarin voorzien;2° vóór de datum waarop de feeder in een andere master zal gaan beleggen of in overeenstemming met haar nieuwe beleggingsdoelstellingen en beleggingsbeleid zal gaan beleggen, mogen contanten die in overeenstemming met deze paragraaf worden aangehouden of ontvangen alleen met het oog op een efficiënt contantenbeheer worden herbelegd. Voor zover het eerste lid, 1°, b) van toepassing is, mag de feeder te allen tijde een deel van de in natura overgedragen activa verzilveren.

Art. 106.§ 1. De feeder dient uiterlijk één maand na de datum waarop de feeder de informatie over de geplande fusie of splitsing heeft ontvangen in overeenstemming met artikel 79, § 2 van de wet de volgende gegevens in bij de FSMA : 1° voor zover de feeder voornemens is een feeder van dezelfde master te blijven : a) haar aanvraag tot goedkeuring daarvan;b) in voorkomend geval, haar aanvraag tot goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen van haar beheerreglement of statuten;c) in voorkomend geval, de wijzigingen van haar prospectus en haar essentiële beleggersinformatie in overeenstemming met artikel 60 van de wet;2° voor zover de feeder voornemens is een feeder te worden van een andere master die uit de voorgestelde fusie of splitsing van de master voortkomt of voor zover de feeder voornemens is ten minste 85 % van haar activa te beleggen in rechten van deelneming in een andere master die niet uit de fusie of splitsing voortkomt : a) haar aanvraag tot goedkeuring van die belegging;b) haar aanvraag tot goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen van haar beheerreglement of statuten;c) de wijzigingen van haar prospectus en haar essentiële beleggersinformatie in overeenstemming met artikel 60 van de wet;d) de andere volgens artikel 90, § 3 vereiste documenten;3° voor zover de feeder voornemens is zich tot een niet-feeder om te vormen in overeenstemming met artikel 79, § 2, 3° de la loi : a) haar aanvraag tot goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen van haar beheerreglement of statuten;b) de wijzigingen van haar prospectus en haar essentiële beleggersinformatie in overeenstemming met artikel 60 van de wet;4° voor zover de feeder voornemens is tot vereffening over te gaan, een kennisgeving van dat voornemen. § 2. Voor de toepassing van § 1, 1° en 2° moet met het volgende rekening worden gehouden : 1° de uitdrukking « een feeder van dezelfde master te blijven » verwijst naar de gevallen waarin : a) de master de verkrijgende instelling voor collectieve belegging is bij een voorgestelde fusie;b) de master bij een voorgestelde splitsing als een van de resulterende instellingen voor collectieve belegging materieel ongewijzigd zal blijven bestaan.2° de uitdrukking « een feeder te worden van een andere master die uit de voorgestelde fusie of splitsing van de master voortkomt » verwijst naar de gevallen waarin : a) de master de op te slorpen instelling voor collectieve belegging is en de feeder door de fusie een deelnemer van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging wordt;b) de feeder een deelnemer wordt van een uit een splitsing voortkomende instelling voor collectieve belegging die materieel van de master verschilt. § 3. In afwijking van § 1 moet de feeder, in gevallen waarin de master de in artikel 173 bedoelde informatie of vergelijkbare informatie meer dan vier maanden vóór de voorgestelde ingangsdatum aan de feeder heeft verstrekt, uiterlijk drie maanden vóór de voor de fusie of splitsing van de master voorgestelde ingangsdatum bij de FSMA haar aanvraag of kennisgeving indienen in overeenstemming met § 1, 1°, 2°, 3° of 4°. § 4. De feeder informeert haar deelnemers en de master zonder onbehoorlijk uitstel over haar voornemen om tot vereffening over te gaan.

Art. 107.§ 1. De feeder wordt binnen 15 werkdagen na de indiening van alle onder artikel 106, § 1, 1°, 2° of 3° bedoelde documenten geïnformeerd of de FSMA de vereiste goedkeuringen heeft verleend. § 2. Bij ontvangst van de informatie dat de FSMA goedkeuring heeft verleend overeenkomstig § 1 informeert de feeder de master daarover. § 3. Nadat de feeder is geïnformeerd dat de FSMA de nodige goedkeuringen ingevolge artikel 106, § 1, 2° heeft verleend, neemt de feeder de nodige maatregelen om zonder onbehoorlijk uitstel aan de eisen van artikel 111 te voldoen. § 4. In de gevallen als bedoeld onder artikel 106, § 1, 2° en 3° oefent de feeder, als de FSMA op de werkdag voorafgaand aan de laatste dag waarop de feeder de inkoop en terugbetaling van haar rechten van deelneming in de master vóór ingang van de fusie of splitsing kan vragen de volgens artikel 106, § 1 vereiste goedkeuring niet heeft verleend, het recht uit in overeenstemming met artikel 179 om de inkoop en terugbetaling van haar rechten van deelneming in de master te vragen.

De feeder oefent dit recht eveneens uit om ervoor te zorgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan het recht van haar eigen deelnemers om overeenkomstig artikel 111, § 1, eerste lid, 4° de inkoop of terugbetaling van hun rechten van deelneming in de feeder te vragen.

Alvorens het in het eerste lid bedoelde recht uit te oefenen, onderzoekt de feeder de beschikbare alternatieve oplossingen die kunnen helpen de transactiekosten of andere negatieve effecten voor haar eigen deelnemers te vermijden of te verminderen. § 5. Als de feeder inkoop of terugbetaling van haar rechten van deelneming in de master vraagt, ontvangt zij : 1° de inkoop- of terugbetalingsopbrengsten in contanten, of 2° een deel van of alle inkoop- of terugbetalingsopbrengsten als een overdracht in natura voor zover de feeder dit wenst en voor zover de overeenkomst tussen de feeder en de master daarin voorziet. In omstandigheden waar het eerste lid, 2° van toepassing is, mag de feeder te allen tijde een deel van de in natura overgedragen activa verzilveren. § 6. De FSMA verleent goedkeuring mits alle contanten die in overeenstemming met § 5 worden aangehouden of ontvangen vóór de datum waarop de feeder in de nieuwe master of in overeenstemming met haar nieuwe beleggingsdoelstellingen en beleggingsbeleid zal gaan beleggen slechts met het oog op een efficiënt contantenbeheer mogen worden herbelegd.

Onderafdeling IV. - Verplichtingen en bevoegde autoriteiten

Art. 108.De feeder of, indien van toepassing, de beheervennootschap van de feeder, is verantwoordelijk voor het aan haar bewaarder doorgeven van alle informatie over de master die nodig is voor het volledig uitvoeren van de taken van de bewaarder van de feeder.

Art. 109.Naast het bepaalde in de artikelen 60 en 88, § 2 van de wet, zendt de feeder het prospectus, de essentiële beleggersinformatie en alle wijzigingen daarin, alsmede de jaar- en halfjaarlijkse verslagen van de master toe aan de FSMA.

Art. 110.De feeder verstrekt beleggers, op verzoek en kosteloos, een papieren afschrift van het prospectus en de jaarverslagen en halfjaarlijkse verslagen van de master.

Art. 111.§ 1. Een feeder die reeds werkzaamheden als instelling voor collectieve belegging uitoefent, met inbegrip van werkzaamheden als feeder van een andere master, verstrekt aan haar deelnemers de volgende informatie : 1° een verklaring dat de FSMA de belegging van de feeder in rechten van deelneming in de master heeft goedgekeurd;2° de essentiële beleggersinformatie over de feeder en de master;3° vanaf welke datum de feeder belegt in de master, of wanneer de feeder al heeft belegd in de master, de datum waarop de belegging de in de artikelen 65, § 1 en 83, § 1 genoemde limiet zal overschrijden, en 4° een verklaring dat de deelnemers het recht hebben om binnen dertig dagen te eisen dat hun rechten van deelneming zonder andere kosten dan die bedoeld in artikel 117, § 3, 1° worden ingekocht of terugbetaald; dit recht gaat in zodra de feeder de in deze paragraaf bedoelde informatie heeft verstrekt.

Deze informatie wordt ten minste dertig dagen vóór de datum, die bedoeld wordt in het eerste lid, 3°, verstrekt op dezelfde wijze als voorgeschreven in artikel 177. § 2. De feeder belegt niet vóór het verstrijken van de in § 1, tweede lid, genoemde periode van dertig dagen, boven de krachtens de artikelen 65, § 1 en 83, § 1 toepasselijke limiet in de rechten van deelneming in de desbetreffende master.

Art. 112.§ 1. De feeder controleert de werkzaamheden van de master op doeltreffende wijze. Bij de nakoming van deze verplichting kan de feeder vertrouwen op de informatie en documenten die van de master of, indien van toepassing, van haar beheervennootschap, bewaarder en commissaris worden ontvangen, tenzij er reden is om te twijfelen aan de juistheid ervan. § 2. Wanneer de feeder, haar beheervennootschap of een persoon die namens ofwel de feeder ofwel de beheervennootschap van de feeder optreedt, in verband met een belegging in de rechten van deelneming in de master een distributieprovisie, commissie of geldelijke tegemoetkoming ontvangt, wordt de provisie, commissie of geldelijke tegemoetkoming in de activa van de feeder gestort.

Art. 113.§ 1. De master stelt de FSMA onmiddellijk in kennis van de identiteit van elke feeder die in haar rechten van deelneming belegt.

Indien de feeder in in een andere lidstaat gevestigd is, stelt de FSMA de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de feeder onmiddellijk na ontvangst van deze kennisgeving in kennis van deze belegging. § 2. De master zorgt ervoor dat alle uit hoofde van de toepasselijke wettelijke bepalingen, het beheerreglement of de statuten vereiste informatie tijdig beschikbaar is voor de feeder of, indien van toepassing, haar beheervennootschap en voor de bevoegde autoriteiten, de bewaarder en de commissaris van de feeder.

Art. 114.§ 1. Indien de master en de feeder in België zijn gevestigd, stelt de FSMA de feeder onmiddellijk in kennis van besluiten, maatregelen, geconstateerde schendingen van de bepalingen van toepassing op master-feederconstructies en alle ingevolge de artikelen 106, § 1, 4° en 247, § 1, 4° van de wet gemelde informatie die betrekking heeft op de master of, indien van toepassing, haar beheervennootschap, bewaarder of commissaris. § 2. Indien enkel de master in België is gevestigd, stelt de FSMA de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de feeder onmiddellijk in kennis van besluiten, maatregelen, geconstateerde schendingen van de bepalingen van toepassing op master-feederconstructies en alle ingevolge de artikelen 106, § 1, 4° en 247, § 1, 4° van de wet gemelde informatie die betrekking heeft op de master of, indien van toepassing, haar beheervennootschap, bewaarder of commissaris.

Indien enkel de feeder in België is gevestigd, geeft de FSMA haar onmiddellijk de informatie door, bedoeld in het vorige lid, die zij van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de master ontvangt. Afdeling III. - Verplichtingen en verbodsbepalingen

Onderafdeling I. - Provisies en kosten

Art. 115.§ 1. Onverminderd de toepassing van de artikelen 118 en 119, vermeldt en raamt het prospectus alle provisies en kosten die aan de instelling voor collectieve belegging worden aangerekend. In het prospectus wordt inzonderheid gepreciseerd volgens welk tarief en op welke wijze het beheer van de beleggingsportefeuille en de administratie van de instelling voor collectieve belegging, de verhandeling van haar rechten van deelneming en de bewaarneming van haar activa worden vergoed.

Het prospectus vermeldt eveneens alle provisies en kosten die aan de deelnemers worden aangerekend, inzonderheid bij uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging. In het prospectus wordt het tarief gepreciseerd van die kosten en provisies en in welke mate hierover, eventueel, door de belegger onderhandeld kan worden. § 2. De pensioenspaarfondsen mogen de tarieven, bedoeld in het eerste lid van de eerste paragraaf niet als een maximum uitdrukken. § 3. Elke wijziging van de provisies en kosten bedoeld in § 1 en in artikel 117 in het nadeel van de instelling voor collectieve belegging of van de deelnemers moet vooraf worden aangekondigd, hetzij in twee dagbladen die landelijk of in grote oplage worden verspreid, hetzij via enig ander gelijkwaardig publicatiemiddel dat is goedgekeurd door de FSMA. De wijziging bedoeld in voorgaand lid mag pas ingaan na afloop van een termijn van minstens één maand die aanvangt bij de bovenvermelde aankondiging. Deze termijn wordt verlengd tot minstens twee maanden indien bij uittreding een bedrag, waarvan sprake in artikel 117, § 3, 1° of 2°, ten laste van de deelnemer wordt gelegd. Indien de wijziging leidt tot een verhoging van de provisies en kosten waarvan sprake in § 1, eerste lid, wordt aan de deelnemers de mogelijkheid geboden om zonder kosten, behoudens eventuele taksen, uit te treden tijdens de in het tweede lid bedoelde termijn. De bedragen tot dekking van de kosten voor de realisatie van de activa worden tijdens deze termijn noch gedragen door de instelling voor collectieve belegging, noch door de deelnemers. Het prospectus vermeldt wie deze bedragen ten laste neemt. § 4. Een instelling voor collectieve belegging kan een prestatievergoeding toekennen aan de persoon, aan wie zij de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 22°, a), van de wet, toevertrouwt, voor zover deze vergoeding bijkomstig is aan de basisvergoeding voor het beheer van de beleggingsportefeuille van de instelling voor collectieve belegging.

Art. 116.§ 1. Indien een instelling voor collectieve belegging belegt in rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 52, § 1, 5° of 6°, of artikel 70, § 1, 5° of 6°, en indien de onderliggende instellingen voor collectieve belegging hetzij rechtstreeks hetzij op grond van een lastgevingsovereenkomst of aannemingsovereenkomst worden beheerd door dezelfde vennootschap, brengt deze vennootschap geen provisies of kosten in rekening voor inschrijving, compartimentswijziging of uittreding met betrekking tot beleggingen in deze rechten van deelneming.

Hetzelfde verbod geldt in hoofde van een andere onderneming die de onderliggende instellingen voor collectieve belegging beheert, indien deze onderneming, via gemeenschappelijke bedrijfsvoering of gemeenschappelijke zeggenschapsuitoefening of door een aanmerkelijke rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming, verbonden is met de vennootschap, bedoeld in het eerste lid.

Hetzelfde verbod geldt in hoofde van een master met betrekking tot beleggingen in haar rechten van deelneming door een feeder. § 2. Indien een instelling voor collectieve belegging belegt in rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 52, § 1, 5° of 6°, of artikel 70, § 1, 5° of 6°, en indien de onderliggende instellingen voor collectieve belegging hetzij rechtstreeks hetzij op grond van een lastgevingsovereenkomst of aannemingsovereenkomst worden beheerd door dezelfde vennootschap, mag deze vennootschap enkel provisies en kosten in rekening brengen voor het beheer van het overeenkomstige deel van de portefeuille voor het hoogste van de hierna volgende bedragen : 1° het verschil tussen de provisies en kosten van de onderliggende instelling voor collectieve belegging enerzijds en de provisies en kosten van de instelling voor collectieve belegging anderzijds;2° het gedeelte van de provisies en kosten van de instelling voor collectieve belegging dat strekt tot vergoeding van de toewijzing van de activa. Dezelfde beperking geldt in hoofde van een andere onderneming die de onderliggende instellingen voor collectieve belegging beheert, indien deze onderneming, via gemeenschappelijke bedrijfsvoering of gemeenschappelijke zeggenschapsuitoefening of door een aanmerkelijke rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming, verbonden is met de vennootschap, bedoeld in het eerste lid.

Het prospectus preciseert het gedeelte van de provisies en kosten van de instelling voor collectieve belegging dat strekt tot vergoeding van de toewijzing van de activa.

Art. 117.§ 1. De inschrijvingsprijs van de rechten van deelneming, die overeenstemt met hun netto-inventariswaarde, mag slechts worden verhoogd met : 1° een bedrag, ten gunste van de instelling voor collectieve belegging, tot dekking van de kosten voor de verwerving van de activa;2° een verhandelingprovisie voor de ondernemingen die voor de verhandeling van de rechten van deelneming zorgen;3° een bedrag tot dekking van de administratieve kosten voor de ondernemingen die voor de verhandeling van de rechten van deelneming zorgen. § 2. Een compartimentswijziging geschiedt op basis van de netto-inventariswaarde van de betrokken rechten van deelneming.

Hierbij mag slechts in rekening worden gebracht : 1° een bedrag ten gunste van de instelling voor collectieve belegging, tot dekking van de kosten voor de verwerving en realisatie van de activa;2° een verhandelingprovisie voor de ondernemingen die voor de verhandeling van de rechten van deelneming zorgen;3° een bedrag tot dekking van de administratieve kosten voor de ondernemingen die voor de verhandeling van de rechten van deelneming zorgen. § 3. Van de uittredingsprijs die overeenstemt met de netto-inventariswaarde van het recht van deelneming, mag enkel worden afgetrokken : 1° een bedrag tot dekking van de kosten voor de realisatie van de activa ten gunste van de instelling voor collectieve belegging;2° een bedrag tot dekking van de administratieve kosten voor de ondernemingen die voor de verhandeling van de rechten van deelneming zorgen;3° een bedrag tot ontmoediging van een uittreding die volgt binnen de periode van een maand na intreding, ingehouden ten voordele van de instelling voor collectieve belegging.Indien het beheerreglement of de statuten een toelating in deze zin bevatten, mag het bestuursorgaan van de instelling voor collectieve belegging beslissen dit bedrag niet in te houden of de bedoelde periode van een maand te wijzigen, mits het bestuursorgaan in het eerst volgende jaarverslag zijn beslissing motiveert op grond van concrete omstandigheden en objectieve criteria bepaald in het beheerreglement of de statuten.

Art. 118.§ 1. De personen aan wie een instelling voor collectieve belegging de uitoefening van een of meer beheertaken bedoeld bij artikel 3, 22°, a) en/of b) van de wet heeft toevertrouwd, worden niet geacht zich loyaal, billijk en professioneel voor de belangen van de instelling voor collectieve belegging in te zetten, indien zij, voor het verrichten van activiteiten in verband met het beheer en de administratie, een vergoeding of provisie betalen of ontvangen, dan wel een niet-geldelijk voordeel verschaffen of aannemen, tenzij het gaat om : 1° een vergoeding, provisie of niet-geldelijk voordeel betaald of verschaft aan of door de instelling voor collectieve belegging of een persoon die handelt voor rekening van die instelling voor collectieve belegging;2° een vergoeding, provisie of niet-geldelijk voordeel betaald of verschaft aan of door een derde of een persoon die handelt voor rekening van die derde, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan : a) vóór de betrokken dienst wordt verricht, moet de instelling voor collectieve belegging uitvoerig, accuraat en op begrijpelijke wijze worden geïnformeerd over het bestaan, de aard en het bedrag van de vergoeding, de provisie of het voordeel of, indien dat bedrag niet kan worden achterhaald, over de berekeningswijze ervan;b) de betaling of de verschaffing van de vergoeding, de provisie of het niet-geldelijke voordeel moet de kwaliteit van de dienstverlening aan de cliënt verbeteren en mag geen afbreuk doen aan de verplichting voor de entiteit waaraan de uitoefening van een of meer beheertaken bedoeld bij artikel 3, 22°, a) en/of b) van de wet werd toevertrouwd, om zich in te zetten voor de belangen van de instelling voor collectieve belegging;3° passende vergoedingen die de betrokken dienstverlening mogelijk maken of daarvoor noodzakelijk zijn, inclusief bewaarloon, afwikkelings- en beursvergoedingen en wettelijke heffingen of juridische kosten, die van nature niet onverenigbaar zijn met de verplichting voor de entiteit waaraan de uitoefening van een of meer beheertaken bedoeld bij artikel 3, 22°, a) en/of b) van de wet werd toevertrouwd, om zich loyaal, billijk en professioneel in te zetten voor de belangen van de instelling voor collectieve belegging. § 2. De entiteiten waaraan de uitoefening van een of meer beheertaken bedoeld bij artikel 3, 22°, a) en/of b) van de wet werd toevertrouwd, mogen, voor de toepassing van § 1, 2°, a), de essentiële voorwaarden van de regelingen voor vergoedingen, provisies of niet-geldelijke voordelen bondig meedelen, op voorwaarde dat zij zich ertoe verbinden de deelnemer desgevraagd nadere bijzonderheden te verstrekken en dat zij deze verplichting ook naleven. § 3. Het prospectus vermeldt het bestaan van de in § 1, 2°, bedoelde vergoedingen, provisies of niet-geldelijke voordelen, verduidelijkt wie de begunstigde is van deze en op welke wijze mogelijke belangenconflicten naar aanleiding van de ontvangst van dergelijke vergoedingen, provisies of niet-geldelijke voordelen worden vermeden of beheerst. § 4. De begunstigde van de in § 1, 2°, bedoelde vergoedingen, provisies of niet-geldelijke voordelen houdt de gegevens over de ontvangst van deze vergoedingen, provisies of niet-geldelijke voordelen ter beschikking van de FSMA. § 5. Het jaarverslag van de instelling voor collectieve belegging vermeldt : 1° de begunstigden van de in § 1, 2°, bedoelde vergoedingen, provisies of niet-geldelijke voordelen;2° welke in § 1, 2°, bedoelde vergoedingen, provisies of niet-geldelijke voordelen de begunstigden hebben ontvangen, in voorkomend geval ingedeeld volgens hun aard;3° voor zover de in § 1, 2°, bedoelde vergoedingen, provisies of niet-geldelijke voordelen materieel zijn, rekening houdend met het globaal vermogen dat door de begunstigde wordt beheerd, de waarde van voormelde vergoedingen, provisies of niet-geldelijke voordelen die werden ontvangen en de verhouding tussen deze waarde en het globale vermogen beheerd door de begunstigde, en/of het totaal van de betaalde provisies en kosten voor portefeuilletransacties voor het globale vermogen beheerd door de begunstigde.

Art. 119.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging ziet erop toe dat aan de volgende voorwaarden is voldaan wanneer de personen aan wie zij de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 22°, a), van de wet, heeft toevertrouwd, hun vergoeding, betaald door de instelling voor collectieve belegging, delen met een derde financiële bemiddelaar die rechtstreeks of onrechtstreeks de beheertaak voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 3, 22°, c), van de wet waarneemt voor de instelling voor collectieve belegging (fee sharing) : 1° de vergoeding, die door de instelling voor collectieve belegging wordt betaald aan de persoon die instaat voor het beheer, beantwoordt aan de marktpraktijk en verhoogt niet ten gevolge van de invoering van een regeling voor het delen van vergoedingen;2° de regeling voor het delen van vergoedingen heeft betrekking op een dienstverlening door de derde financiële bemiddelaar op grond van een schriftelijke overeenkomst die, minstens voor wat het principe en de modaliteiten ervan betreft, aan de instelling voor collectieve belegging ter goedkeuring werd voorgelegd. § 2. Het prospectus vermeldt het bestaan van de regelingen voor het delen van vergoedingen bedoeld in § 1 en verduidelijkt op welke wijze mogelijke belangenconflicten naar aanleiding van de regelingen voor verdeling van vergoedingen worden vermeden of beheerst. § 3. Het jaarverslag van de instelling voor collectieve belegging vermeldt : 1° de categorieën van begunstigden van een in § 1 bedoelde regeling, ingedeeld in functie van de aard van de diensten die de begunstigden aan de instelling voor collectieve belegging verlenen;2° het globale percentage van de vergoeding, betaald aan de personen aan wie de instelling voor collectieve belegging de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 22°, a), van de wet, toevertrouwt, dat wordt gedeeld.

Art. 120.Het prospectus vermeldt of de personen aan wie de instelling voor collectieve belegging beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 22°, a) en b), van de wet, heeft toevertrouwd, hun vergoeding betaald door de instelling voor collectieve belegging, kunnen delen met deelnemers van de instelling voor collectieve belegging, inzonderheid in functie van de omvang van hun belegging.

Onderafdeling II. - Gedragsregels

Art. 121.De bepalingen van deze Onderafdeling gelden enkel voor beleggingsvennootschappen die geen gebruik maken van de mogelijkheid voorzien in artikel 44 van de wet.

Art. 122.§ 1. De beleggingsvennootschappen zorgen ervoor dat de deelnemers op billijke wijze en overeenkomstig het beginsel van gelijkheid tussen de deelnemers worden behandeld.

De beleggingsvennootschappen plaatsen de belangen van een groep van deelnemers niet boven de belangen van een andere groep van deelnemers. § 2. De beleggingsvennootschappen implementeren passende beleidsregels en procedures om wanpraktijken te voorkomen waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij de stabiliteit en de integriteit van de markt ongunstig beïnvloeden. § 3. De beleggingsvennootschappen zorgen ervoor dat billijke, correcte en transparante prijsbepalingsmodellen en waarderingssystemen worden toegepast met het oog op de naleving van de voor hen geldende verplichting om te handelen in het uitsluitende belang van de deelnemers. De beleggingsvennootschappen moeten kunnen aantonen dat hun portefeuilles correct werden gewaardeerd. § 4. De beleggingsvennootschappen zorgen ervoor dat geen onnodige kosten worden aangerekend aan de deelnemers.

Art. 123.§ 1. In het belang van de de marktintegriteit betrachten de beleggingsvennootschappen een hoge mate van zorgvuldigheid bij de selectie en de continue follow-up van de beleggingen. § 2. De beleggingsvennootschappen beschikken over voldoende kennis van en inzicht in de activa waarin zij hebben belegd. § 3. De beleggingsvennootschappen stellen schriftelijke beleidsregels en procedures inzake zorgvuldigheid vast en implementeren effectieve regelingen om te garanderen dat de genomen beleggingsbeslissingen overeenkomstig de doelstellingen, beleggingsstrategie en risicolimieten worden uitgevoerd. § 4. Wanneer de beleggingsvennootschappen hun risicobeheerbeleid implementeren, dienen zij, waar dit passend is gelet op de aard van een geplande belegging, prognoses te formuleren en analyses te verrichten over de bijdrage van de belegging tot de samenstelling, de liquiditeit en het risico- en opbrengstprofiel van hun portefeuille, voor zij tot de belegging overgaan. De analyses mogen enkel worden verricht op grond van informatie die, zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht, betrouwbaar en actueel is.

De beleggingsvennootschappen leggen de nodige bekwaamheid, zorgzaamheid en zorgvuldigheid aan de dag wanneer zij met derden overeenkomsten aangaan, beheren of beëindigen over de uitoefening van risicobeheeractiviteiten. Voor de beleggingsvennootschappen dergelijke overeenkomsten aangaan, nemen zij de nodige maatregelen om na te gaan of de betrokken derde de vereiste bekwaamheid en capaciteiten bezit om de risicobeheeractiviteiten op betrouwbare, professionele en doeltreffende wijze uit te oefenen. De beleggingsvennootschap stelt methoden vast voor de doorlopende beoordeling van de kwaliteit van het door de betrokken derde verstrekte prestatieniveau.

Art. 124.§ 1. Wanneer de beleggingsvennootschappen een inschrijvings- of inkooporder van een deelnemer hebben uitgevoerd, moeten zij hem een kennisgeving bezorgen op een duurzame drager waarin de uitvoering van het order wordt bevestigd, en dit zo spoedig mogelijk en uiterlijk de eerste werkdag na de uitvoering van het order, of, wanneer de beleggingsvennootschap zelf van een derde een bevestiging van de uitvoering van het order ontvangt, uiterlijk de eerste werkdag na ontvangst van de bevestiging van deze derde.

Het eerste lid is echter niet van toepassing wanneer de kennisgeving van de bevestiging dezelfde informatie zou bevatten als een bevestiging die door een derde onmiddellijk aan de deelnemer moet worden toegezonden. § 2. De in § 1 bedoelde kennisgeving bevat, naargelang het geval, de volgende informatie : 1° de identificatie van de beleggingsvennootschap;2° de naam of een andere omschrijving van de deelnemer;3° de datum en het tijdstip van ontvangst van het order en de wijze van betaling;4° de datum van uitvoering;5° de aard van het order (inschrijving of inkoop);6° het betrokken aantal rechten van deelneming;7° de eenheidsprijs waartegen op de rechten van deelneming werd ingeschreven of waartegen deze werden terugbetaald;8° de referentievalutadatum;9° de brutowaarde van het order, inclusief inschrijvingskosten, of het nettobedrag na aftrek van de inkoopkosten;10° het totaalbedrag van de gefactureerde provisies en kosten en, indien de belegger daarom verzoekt, een uitsplitsing daarvan per post. § 3. Bij orders die periodiek voor een deelnemer worden uitgevoerd, nemen de beleggingsvennootschappen de in § 1 vermelde maatregelen, of verstrekken zij deze deelnemer ten minste om de zes maanden de in § 2 vermelde informatie over de betrokken transacties. § 4. De beleggingsvennootschappen verstrekken de deelnemer, indien hij daarom verzoekt, informatie over de status van zijn order.

Art. 125.§ 1. De beleggingsvennootschappen zetten zich in voor de belangen van de deelnemers in het kader van het beheer van hun portefeuilles. § 2. Voor de toepassing van § 1 nemen de beleggingsvennootschappen alle redelijke maatregelen om het best mogelijke resultaat te behalen, rekening houdend met de prijs, de kosten, de snelheid, de waarschijnlijkheid van uitvoering en afwikkeling, de omvang en de aard van het order en alle andere voor de uitvoering van het order relevante aspecten. Het relatieve gewicht van deze factoren wordt bepaald aan de hand van de volgende criteria : 1° de doelstellingen, het beleggingsbeleid en de risico's eigen aan de beleggingsvennootschap, zoals vermeld in het prospectus of, in voorkomend geval, de statuten;2° de kenmerken van het order;3° de kenmerken van de financiële instrumenten waarop het order betrekking heeft;4° de kenmerken van de plaatsen van uitvoering waar dit order kan worden geplaatst. § 3. De beleggingsvennootschappen moeten doeltreffende regelingen vaststellen en implementeren om te voldoen aan de in § 2 bedoelde verplichting. Zij moeten met name een beleid vaststellen en implementeren dat hen overeenkomstig § 2 in staat stelt om het best mogelijke resultaat te behalen.

De beleggingsvennootschappen stellen de deelnemers passende informatie ter beschikking over het overeenkomstig dit artikel vastgestelde beleid en over alle wezenlijke veranderingen daarin. § 4. Om eventuele tekortkomingen op te sporen en, in voorkomend geval, te verhelpen, houden de beleggingsvennootschappen periodiek toezicht op de doeltreffendheid van hun regelingen en beleid met betrekking tot de uitvoering van orders.

Bovendien voeren de beleggingsvennootschappen jaarlijks een toetsing uit van hun uitvoeringsbeleid. Zo'n toetsing moet ook worden uitgevoerd als zich een wezenlijke verandering voordoet die een impact heeft op het vermogen van de beleggingsvennootschap om steeds het best mogelijke resultaat te behalen. § 5. De beleggingsvennootschappen moeten kunnen aantonen dat de orders die zij hebben ingediend, in overeenstemming zijn met hun uitvoeringsbeleid.

Art. 126.§ 1. De beleggingsvennootschappen zetten zich in voor de belangen van hun deelnemers, wanneer zij bij andere entiteiten orders ter uitvoering plaatsen in het kader van het beheer van hun portefeuilles. § 2. De beleggingsvennootschappen nemen alle redelijke maatregelen om het best mogelijke resultaat te behalen, rekening houdend met de prijs, de kosten, de snelheid, de waarschijnlijkheid van uitvoering en afwikkeling, de omvang en de aard van het order en alle andere voor de uitvoering van het order relevante aspecten. Het relatieve gewicht van deze factoren wordt bepaald aan de hand van de in artikel 125, § 2, opgesomde criteria.

De beleggingsvennootschappen dienen daartoe een beleid vast te stellen en te implementeren dat hen in staat stelt aan de in het eerste lid vermelde verplichting te voldoen. In dit beleid worden, voor alle categorieën van instrumenten, de entiteiten vermeld waarbij de orders mogen worden geplaatst. De beleggingsvennootschap gaat enkel uitvoeringsovereenkomsten aan als die in overeenstemming zijn met de in dit artikel vastgelegde verplichtingen. De beleggingsvennootschappen stellen de deelnemers passende informatie ter beschikking over het overeenkomstig dit artikel vastgestelde beleid en over alle wezenlijke veranderingen daarin. § 3. De beleggingsvennootschappen houden periodiek toezicht op de doeltreffendheid van het overeenkomstig § 2 vastgestelde beleid en met name op de uitvoeringskwaliteit van de in dit beleid vermelde entiteiten en verhelpen, in voorkomend geval, de eventueel vastgestelde tekortkomingen.

Bovendien voeren de beleggingsvennootschappen jaarlijks een toetsing uit van hun uitvoeringsbeleid. Zo'n toetsing moet ook worden uitgevoerd als zich een wezenlijke verandering voordoet die een impact heeft op het vermogen van de beleggingsvennootschap om steeds het best mogelijke resultaat te behalen. § 4. De beleggingsvennootschappen moeten kunnen aantonen dat de orders die zij hebben geplaatst, in overeenstemming zijn met het conform § 2 vastgestelde beleid.

Art. 127.De beleggingsvennootschappen dienen procedures en regelingen vast te stellen en te implementeren die een onmiddellijke en billijke uitvoering van portefeuilletransacties mogelijk maken.

De door de beleggingsvennootschappen geïmplementeerde procedures en regelingen zorgen ervoor dat de uitgevoerde orders onmiddellijk en correct worden geregistreerd.

Onderafdeling III. - Voorkoming van belangenconflicten

Art. 128.De artikelen 129 tot 133 van deze Onderafdeling gelden enkel voor beleggingsvennootschappen die geen gebruik maken van de mogelijkheid voorzien in artikel 44 van de wet.

Art. 129.§ 1. Om de soorten belangenconflicten te kunnen bepalen die zich bij het verrichten van hun werkzaamheden kunnen voordoen en de belangen van de deelnemers kunnen schaden, houden de beleggingsvennootschappen ten minste rekening met de vraag of op een relevante persoon, dan wel op een persoon die via een zeggenschapsband met de beleggingsvennootschap verbonden is, een van de volgende situaties van toepassing is, ongeacht of die voortvloeit uit de verrichting van de werkzaamheden van de beleggingsvennootschap, dan wel een andere oorzaak heeft : 1° deze persoon kan financieel gewin behalen of een financieel verlies vermijden ten koste van de beleggingsvennootschap;2° deze persoon heeft een belang bij het resultaat (a) van een ten behoeve van de beleggingsvennootschap of een andere cliënt verrichte dienst, (b) van een ten behoeve van de beleggingsvennootschap of een andere cliënt verrichte activiteit, of (c) van een door de beleggingsvennootschap of een andere persoon uitgevoerde transactie, dat verschilt van het belang van de beleggingsvennootschap bij dit resultaat;3° deze persoon heeft een financiële of andere drijfveer om het belang van een andere persoon of groep personen te laten primeren op het belang van de beleggingsvennootschap;4° deze persoon ontvangt van een andere persoon dan de beleggingsvennootschap, voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de beleggingsvennootschap, een ander « inducement » (voordeel) in de vorm van gelden, goederen of diensten dan de gebruikelijke provisie of vergoeding voor deze dienst, of zal een dergelijk « inducement » (voordeel) ontvangen.

Art. 130.§ 1. De beleggingsvennootschappen dienen een doeltreffend beleid inzake belangenconflicten vast te stellen, te implementeren en in stand te houden. Dat beleid is schriftelijk vastgelegd en is passend vanuit het oogpunt van de omvang en organisatie van de beleggingsvennootschap, en vanuit het oogpunt van de aard, de omvang en de complexiteit van haar bedrijf. § 2. Het overeenkomstig § 1 vastgestelde beleid inzake belangenconflicten omvat inzonderheid de volgende aspecten : 1° onder verwijzing naar de werkzaamheden van de beleggingsvennootschap, de omschrijving van de omstandigheden die een belangenconflict doen of kunnen doen ontstaan dat een wezenlijk risico met zich brengt dat de belangen van de deelnemers worden geschaad;2° de te volgen procedures en te nemen maatregelen voor het beheer van dergelijke conflicten.

Art. 131.§ 1. De in artikel 130, § 2, 2°, bedoelde procedures en maatregelen garanderen dat de relevante personen die betrokken zijn bij verschillende bedrijfsactiviteiten waarbij sprake is van een belangenconflict, bij het verrichten van die activiteiten een mate van onafhankelijkheid aan de dag leggen die passend is gelet op de omvang en de activiteiten van de beleggingsvennootschap en op de omvang van het risico dat de belangen van de deelnemers worden geschaad. § 2. De overeenkomstig artikel 130, § 2, 2°, te volgen procedures en te nemen maatregelen omvatten : 1° de uitschakeling van elk direct verband tussen, enerzijds, de vergoeding van de relevante personen die hoofdzakelijk bij een bepaalde activiteit betrokken zijn, en, anderzijds, de vergoeding van of de inkomsten gegenereerd door andere relevante personen die hoofdzakelijk bij een andere activiteit betrokken zijn, wanneer, met betrekking tot die activiteiten, een belangenconflict kan ontstaan;2° maatregelen om te voorkomen of het risico te beperken dat een persoon ongepaste invloed uitoefent op de wijze waarop een relevante persoon zijn werkzaamheden binnen de beleggingsvennootschap verricht. Indien de vereiste mate van onafhankelijkheid niet kan worden gegarandeerd bij de toepassing of de uitvoering van een of meer van deze maatregelen en procedures, bepaalt de beleggingsvennootschap alle alternatieve of aanvullende maatregelen en procedures die daartoe nodig en passend zijn.

Art. 132.De effectieve leiding of de bevoegde interne instantie van de beleggingsvennootschap wordt er onmiddellijk van in kennis gesteld wanneer de door een beleggingsvennootschap getroffen organisatorische of administratieve regelingen voor het beheer van belangenconflicten niet toereikend zijn om met redelijke zekerheid te garanderen dat het risico zal worden vermeden dat de belangen van de deelnemers worden geschaad, zodat zij alle nodige maatregelen kunnen nemen om te waarborgen dat de beleggingsvennootschap in ieder geval in het belang van de deelnemers handelt.

De beleggingsvennootschap brengt de in het vorige lid bedoelde situaties ter kennis van de deelnemers op een passende duurzame drager in de zin van artikel 2, 8°, en vermeldt de redenen waarom zij de betrokken beslissing heeft genomen.

Art. 133.De beleggingsvennootschap ontwikkelt passende en doeltreffende strategieën om te bepalen wanneer en hoe de aan de instrumenten in haar portefeuille verbonden stemrechten moeten worden uitgeoefend.

De in het eerste lid bedoelde strategie omvat maatregelen en procedures : 1° voor de follow-up van relevante gebeurtenissen binnen de betrokken vennootschap;2° om te garanderen dat de stemrechten worden uitgeoefend in overeenstemming met de beleggingsdoelstellingen en het beleggingsbeleid van de beleggingsvennootschap;3° voor de voorkoming of het beheer van eventuele belangenconflicten die uit de uitoefening van de stemrechten voortvloeien. Een beknopte beschrijving van de in het eerste lid bedoelde strategieën wordt ter beschikking gesteld van de beleggers.

Bijzonderheden over de op grond van die strategieën ondernomen maatregelen worden kosteloos en op hun verzoek aan de deelnemers verstrekt.

Art. 134.Ingeval de uitoefening van de stemrechten verbonden aan de effecten in de portefeuille van de instelling voor collectieve belegging, rechtstreeks of onrechtstreeks een belangenconflict kan doen ontstaan of heeft doen ontstaan in hoofde van de beheervennootschap of de personen die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 3, 22°, a), van de wet waarnemen, wordt in het jaarverslag verantwoord hoe de instelling voor collectieve belegging het stemrecht heeft uitgeoefend of waarom zij het stemrecht niet heeft uitgeoefend.

Art. 135.§ 1. Volgende personen mogen niet rechtstreeks noch onrechtstreeks optreden als tegenpartij in buiten-beursverrichtingen met betrekking tot effecten voor rekening van de instelling voor collectieve belegging : 1° de beheervennootschap of de personen die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 3, 22°, a) en b), van de wet waarnemen;2° de bewaarder;3° de bestuurders, de personen die zijn belast met het dagelijkse bestuur en de zaakvoerders, directeuren of lasthebbers van de beleggingsvennootschap, van de beheervennootschap, van de personen die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 3, 22°, a) en b), van de wet waarnemen of van de bewaarder. Voor de toepassing van deze bepaling worden verrichtingen die plaatsvinden buiten een markt, zoals bedoeld in artikel 52, § 1, 1°, 2° of 3°, en artikel 70, § 1, 1°, 2° of 3°, als buiten-beursverrichtingen beschouwd. § 2. De instelling voor collectieve belegging mag niettemin inschrijven op effecten waarvan het openbaar aanbod wordt verwezenlijkt door de in § 1, eerste lid, bedoelde personen.

Art. 136.De toegelaten verrichtingen, waarbij de in artikel 135, § 1, eerste lid, bedoelde personen als tegenpartij optreden, evenals de verrichtingen bedoeld bij artikel 135, § 2, worden in het jaarverslag besproken.

Art. 137.Wanneer de in artikel 135, § 1, eerste lid, bedoelde personen optreden als tegenpartij bij toegelaten verrichtingen voor rekening van de instelling voor collectieve belegging, dan mogen de voorwaarden van deze verrichtingen niet afwijken van de marktvoorwaarden.

Onderafdeling IV. - Andere verbodsbepalingen en verplichtingen

Art. 138.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag de term « gewaarborgd kapitaal » of een gelijkaardige term enkel gebruiken mits aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de inschrijvingsprijs van de rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging gedurende de initiële inschrijvingsperiode is integraal, onherroepelijk en onvoorwaardelijk gewaarborgd op vervaldag;2° de waarborg wordt verleend door een derde die onder prudentieel toezicht staat en gevestigd is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en wordt geformaliseerd in een juridische bindend contract tussen de instelling voor collectieve belegging en deze derde;3° de waarborg geldt voor alle deelnemers. De identiteit en kredietwaardigheid van diegene die de waarborg verleent, evenals de nadere regels en de uitoefeningsvoorwaarden van de waarborg worden in het prospectus van de instelling voor collectieve belegging beschreven. § 2. Een instelling voor collectieve belegging mag de term « kapitaalbescherming » of « beschermd kapitaal » of een gelijkaardige term enkel gebruiken mits aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° voor de inschrijvingsprijs van de rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging gedurende de initiële inschrijvingsperiode geldt een volledige bescherming op vervaldag;2° om de bescherming te verlenen is een beleggingsstrategie vastgelegd waarbij belegd wordt in a) deposito's, en/of b) schuldinstrumenten die zijn uitgegeven door een onderneming die onder prudentieel toezicht staat en gevestigd is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en/of c) schuldinstrumenten die zijn uitgegeven of gewaarborgd door een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, zonder dat de schuldinstrumenten uitgegeven door eenzelfde lidstaat meer dan 20 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging vertegenwoordigen, of waarbij een analoge structuur geldt met een identiek tegenpartijrisico;3° de bescherming geldt voor alle deelnemers. In afwijking van het eerste lid, 2° mag de instelling voor collectieve belegging meer dan 20 % van haar activa beleggen in schuldinstrumenten bedoeld in het eerste lid, 2°, c), voor zover zij kan aantonen dat haar beleggingsstrategie een bescherming biedt aan haar deelnemers die gelijkwaardig is aan de bescherming waarvan de deelnemers in de instellingen voor collectieve belegging die deze begrenzing wel naleven, genieten, waarbij bijvoorbeeld in de mogelijkheid wordt voorzien om haar portefeuille na de lancering aan te passen.

In het prospectus wordt melding gemaakt van het bestaan en de modaliteiten van het financiële mechanisme dat erop gericht is de kapitaalbescherming te verlenen, alsook van het feit dat er geen formele waarborg is verleend aan de deelnemers of aan de instelling voor collectieve belegging.

Art. 139.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag geen ontleningen aangaan. § 2. In afwijking van paragraaf 1 mag een instelling voor collectieve belegging : 1° ontleningen in deviezen aangaan, waaraan leningen voor een zelfde waarde en met een zelfde looptijd zijn gekoppeld met als enig doel deviezen te kopen, mits ingevolge deze verrichtingen haar netto-schuldpositie ongewijzigd blijft of zal blijven;2° ontleningen aangaan tot 10 % van haar nettoactiva, voor zover het gaat om kortlopende ontleningen.

Art. 140.Alvorens te beleggen in OTC-derivaten, deelt de instelling voor collectieve belegging een specifiek activiteitenprogramma mee aan de FSMA. Uit dit programma moet blijken dat de instelling voor collectieve belegging over de vereiste bevoegdheden en over een passende organisatie beschikt, afgestemd op de specifieke aard van dergelijke financiële instrumenten, in het bijzonder op hun waardering en op de opvolging van hun inherente risico's.

Art. 141.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag niet verkopen vanuit een ongedekte positie met betrekking tot effecten, geld-marktinstrumenten of andere in de artikelen 52, § 1, en 70, § 1, bedoelde instrumenten. § 2. Voor de toepassing van voorgaande paragraaf verstaat men onder ongedekte verkopen : het rechtstreeks of onrechtstreeks verkopen van instrumenten zonder deze instrumenten in de portefeuille van de instelling voor collectieve belegging te houden, waardoor de instelling voor collectieve belegging het risico loopt om instrumenten te moeten verwerven aan een hogere prijs dan de leveringsprijs of om niet in staat te zijn de onderliggende instrumenten te kunnen leveren voor vereffening op vervaldag. § 3. Wanneer een financieel derivaat, automatisch of naar keuze van de tegenpartij, voorziet in de materiële levering van de onderliggende activa bij vervaldag of uitoefeningsdatum, en voor zover de materiële levering gewone praktijk voor de betrokken activa vormt, dient de instelling voor collectieve belegging de onderliggende activa in portefeuille te houden.

In geval de risico's inherent aan de onderliggende activa van het betrokken financieel derivaat passend worden weergegeven door andere liquide activa en voor zover de onderliggende activa van het betrokken financieel derivaat zeer liquide zijn, kan de instelling voor collectieve belegging deze andere liquide activa houden als dekking, voor zover deze laatste activa op elk ogenblik kunnen worden gebruikt voor de verwerving van de te leveren onderliggende activa en voor zover het bijkomend marktrisico inherent aan dit type van verrichting passend wordt gemeten.

Wanneer een financieel derivaat, automatisch of naar keuze van de instelling voor collectieve belegging, in contanten wordt afgewikkeld, moet de instelling voor collectieve belegging de onderliggende activa niet als dekking houden. In voorkomend geval houdt de instelling voor collectieve belegging als dekking : contanten, liquide schuldinstrumenten met passende waarborgen en andere zeer liquide activa onder passende waarborgen, voor zover deze laatste activa door de FSMA zijn aanvaard rekening houdend met hun correlatie met de onderliggende activa.

Voor de toepassing van deze paragraaf worden dekkingsinstrumenten als liquide beschouwd indien ze in een tijdspanne van minder dan 7 bankwerkdagen in contanten kunnen worden omgezet tegen een prijs die de actuele waardering van het instrument nauw benadert. Het bedrag in contanten moet ter beschikking zijn van de instelling voor collectieve belegging op de vervaldag of de uitoefeningdatum van het financieel derivaat. § 4. De noodzakelijke dekking wordt berekend volgens de benadering op basis van de aangegane verplichtingen (commitment approach), bedoeld bij de artikelen 58, § 4 en 76, § 4.

Art. 142.Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van de artikelen 52, 62, 70 en 80 mag een instelling voor collectieve belegging geen kredieten verstrekken noch zich garant stellen ten voordele van derden.

Niettemin kan een instelling voor collectieve belegging steeds niet volgestorte effecten, geldmarktinstrumenten of andere instrumenten, bedoeld in artikel 52, § 1, 5°, 6°, 8° en 9°, of 70, § 1, 5°, 6°, 8° en 9°, verwerven.

Art. 143.Het is elke instelling voor collectieve belegging verboden : 1° deel te nemen aan een vereniging voor vaste opneming of waarborg of aan enig andere financiële vereniging;2° financiële instrumenten uit te lenen, tenzij onder de voorwaarden vastgesteld bij koninklijk besluit.De mogelijkheid tot uitlening van financiële instrumenten moet desgevallend worden vermeld in het beheerreglement of de statuten en in het prospectus; 3° financiële instrumenten te verwerven van een privaatrechtelijke vennootschap of vereniging die failliet werd verklaard, een gerechtelijke reorganisatie of uitstel van betaling heeft verkregen of ten aanzien waarvan in het buitenland een gelijkaardige maatregel is getroffen;4° financiële instrumenten te verwerven van privaatrechtelijke vennootschappen of verenigingen die niet ten minste twee jaarrekeningen hebben openbaar gemaakt.Dit verbod geldt echter niet : a) voor de financiële instrumenten als bedoeld in artikel 52, § 1, 1°, of 70, § 1, 1° ;b) voor financiële instrumenten die de inbreng vertegenwoordigen van het totaal actief en passief van een privaatrechtelijke vennootschap of vereniging in vereffening die ten minste twee jaarrekeningen heeft openbaar gemaakt;c) voor financiële instrumenten die werden verworven na uitoefening van de inschrijvings- of conversierechten die verbonden zijn aan effecten in de instelling voor collectieve belegging.

Art. 144.Een instelling voor collectieve belegging kan cessie-retrocessieovereenkomsten (repurchase agreements) sluiten met de bedoeling tijdelijk liquide middelen op te nemen of tijdelijk liquide middelen te beleggen.

Art. 145.Onverminderd de toepassing van de artikelen 62, § 6, derde lid, 80, § 6, derde lid, 140, 143, 2°, en 144, mag een instelling voor collectieve belegging technieken en instrumenten gebruiken die betrekking hebben op effecten of geldmarktinstrumenten met het oog op een goed portefeuillebeheer, wanneer deze technieken en instrumenten aan de volgende criteria voldoen : 1° zij zijn economisch gepast in die zin dat zij kostendoelmatig zijn;2° zij worden gehanteerd met het oog op de verwezenlijking van een of meer van de volgende specifieke doelstellingen : a) de vermindering van de risico's;b) de terugbrenging van de kosten;c) het genereren van extra kapitaal of inkomsten voor de instelling voor collectieve belegging, waarbij het daaraan verbonden risico samenhangt met het risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging en de in artikelen 62, 63, 64, 65, 80, 81, 82 en 83 neergelegde risicospreidingsregels;3° met de aan deze technieken en instrumenten verbonden risico's wordt afdoende rekening gehouden in het kader van het risicobeheerproces van de instelling voor collectieve belegging.

Art. 146.§ 1. Een instelling voor collectieve belegging mag niet inschrijven op het kapitaal van een beheervennootschap.

Een instelling voor collectieve belegging mag niet optreden als oprichter van een vennootschap. § 2. Op verzoek van een belegger verstrekt de beheer- of beleggingsvennootschap aanvullende gegevens betreffende de kwantitatieve begrenzingen die van toepassing zijn in het risicobeheer van de instelling voor collectieve belegging, de daartoe gekozen methodes en de recente ontwikkeling van de risico's en rendementen van de voornaamste categorieën instrumenten.

Onderafdeling V. - Ontbinding, vereffening en fusie en andere herstructureringen van instellingen voor collectieve belegging en van compartimenten

Art. 147.De verwijzingen in de artikelen 148 tot 188 naar het Wetboek van Vennootschappen hebben naar analogie betrekking op gemeenschappelijke beleggingsfondsen en op compartimenten van instellingen voor collectieve belegging.

A. Ontbinding en vereffening van instellingen voor collectieve belegging en van hun compartimenten

Art. 148.§ 1. Het beheerreglement of de statuten van een instelling voor collectieve belegging bepalen dat de beslissingen tot ontbinding van de instelling voor collectieve belegging of van een van hun compartimenten worden genomen door de bevoegde algemene vergadering van deelnemers.

In geval de beslissing tot ontbinding een compartiment van een instelling voor collectieve belegging betreft, bepalen haar statuten of beheerreglement dat de algemene vergadering van deelnemers van het betrokken compartiment bevoegd is om tot ontbinding van het compartiment te beslissen.

Het beheerreglement of de statuten van een instelling voor collectieve belegging kunnen, desgevallend per compartiment, de modaliteiten van vereffening bepalen evenals één of meerdere vereffenaars aanduiden. § 2. In afwijking van paragraaf 1 kunnen het beheerreglement of de statuten van een instelling voor collectieve belegging voorzien in de ontbinding van rechtswege van de instelling voor collectieve belegging of een compartiment op de in het beheerreglement of de statuten bepaalde vervaldag.

In dit geval vermelden het beheerreglement of de statuten de vereffeningswijze, de benoeming van één of meerdere vereffenaars en de wijze van afsluiting van de vereffening van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment. Indien de vereffening en de afsluiting van de vereffening betrekking hebben op een compartiment, bepalen de statuten of het beheerreglement van de betrokken instelling voor collectieve belegging op welke wijze de statutenwijziging of de wijziging van het beheerreglement die hier desgevallend uit voortvloeit, zal worden doorgevoerd.

Art. 149.Het prospectus herneemt op wie de verbintenis rust tot tussenkomst ten voordele van de deelnemers in de gevallen bedoeld in de artikelen 152, 156 en 157.

Art. 150.§ 1. Wanneer het bestuursorgaan zich voorneemt om, overeenkomstig artikel 148, § 1, eerste lid, het besluit tot ontbinding van de instelling voor collectieve belegging of een compartiment aan de bevoegde algemene vergadering van deelnemers voor te leggen, dient het bestuursorgaan hiervan voorafgaandelijk kennis te geven aan de FSMA. Bij deze kennisgeving wordt een dossier gevoegd dat alle nodige elementen bevat teneinde de voorgenomen ontbinding en, in voorkomend geval, de voorgenomen vereffening te kunnen beoordelen.

Dit dossier omvat inzonderheid, van zodra de betrokken stukken beschikbaar zijn, het verslag van het bestuursorgaan waarin het voorstel tot ontbinding wordt toegelicht, de staat van activa en passiva van de betrokken instelling voor collectieve belegging of van het betrokken compartiment, het controleverslag van de commissaris over deze staat van activa en passiva, het ontwerp van de oproeping bedoeld in artikel 151, het ontwerp van persbericht bedoeld in artikel 153, en, in voorkomend geval, het ontwerp van statutenwijziging.

Te gepasten tijde wordt het dossier aangevuld met alle andere verslagen en stukken die ten behoeve van de deelnemers door het bestuursorgaan of de commissaris in de loop van de ontbinding- en vereffeningprocedure worden opgesteld. § 2. In geval het beheerreglement of de statuten van een instelling voor collectieve belegging overeenkomstig artikel 148, § 2, voorzien in de ontbinding van rechtswege van de instelling voor collectieve belegging of van een compartiment, maakt het bestuursorgaan aan de FSMA een dossier over dat alle nodige elementen bevat teneinde de voorgenomen vereffening te kunnen beoordelen.

Dit dossier omvat inzonderheid, van zodra de betrokken stukken beschikbaar zijn, het verslag van het bestuursorgaan inzake de vereffening, de staat van activa en passiva van de betrokken instelling voor collectieve belegging of van het betrokken compartiment, het controleverslag van de commissaris over de staat van activa en passiva en de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming, en het ontwerp van persbericht bedoeld in artikel 153.

Te gepasten tijde wordt het dossier aangevuld met alle andere verslagen en stukken die ten behoeve van de deelnemers door het bestuursorgaan of de commissaris in de loop van de ontbinding- en vereffeningprocedure worden opgesteld.

Art. 151.In het in artikel 150, § 1, bedoelde geval bevat de oproeping tot de algemene vergadering van de instelling voor collectieve belegging of van een compartiment, onverminderd de toepassing van de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen en de bepalingen van het beheerreglement of de statuten, volgende gegevens : 1° een bondige rechtvaardiging van het voorstel tot ontbinding, eventueel met verwijzing naar het verslag van het bestuursorgaan opgesteld overeenkomstig artikel 181, § 1, eerste lid, van het Wetboek van Vennootschappen;2° een vermelding van de verplichting tot schorsing van de bepaling van de netto-inventariswaarde evenals van de uitvoering van aanvragen tot uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming dan wel tot compartimentswijziging;3° vermelding van de in artikel 157, § 1, bedoelde mogelijkheid tot kosteloze inschrijving op rechten van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging of compartimenten en de modaliteiten ervan of van de in artikel 157, § 2, bedoelde begeleidingsmaatregelen. De FSMA kan, gelet op de omstandigheden, bijkomende publicatiemodaliteiten voor het oproepingsbericht opleggen.

Art. 152.Onverminderd specifieke voorschriften ten aanzien van gedwongen vereffening, mag het besluit tot ontbinding van een master pas in werking treden ten vroegste drie maanden nadat de master al haar deelnemers en de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de feeder in kennis heeft gesteld van het bindende besluit tot ontbinding.

Een master moet, in het in het eerste lid bedoelde geval en vóór de publicatie van de oproeping tot de bevoegde algemene vergadering die wordt samengeroepen om te beslissen over haar ontbinding, de kosten provisioneren van de ontbinding, evenals de kosten die niet worden uitgedrukt als een percentage van de netto-inventariswaarde en die zij moet dragen tot de voorziene datum van de afsluiting van de vereffening. De kosten die deze provisionering te boven gaan, worden gedragen door de in het prospectus aangeduide personen.

Art. 153.Van zodra de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming is vastgesteld, wordt een persbericht gepubliceerd, dat minstens de volgende gegevens bevat : 1° naar gelang het geval, hetzij vermelding van de beslissing van de bevoegde algemene vergadering tot ontbinding van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment hetzij vermelding van de vervaldag en de ontbinding van rechtswege van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment;2° de vereffeningwaarde van de betrokken rechten van deelneming met aanduiding van de berekeningsdatum;3° in geval het beleggingsbeleid van de betrokken instelling voor collectieve belegging of van het betrokken compartiment gericht was op de verwezenlijking bij vervaldag van een bepaald rendement middels het gebruik van bepaalde technieken of derivaten, het actuariële rendement, uitgedrukt op jaarbasis, met verwijzingen naar het beleggingsdoel van de instelling voor collectieve belegging of het compartiment;4° de instellingen die instaan voor de uitbetaling van de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming;5° de periode waarin de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming wordt uitbetaald;6° in voorkomend geval, vermelding van de in artikel 157, § 1, bedoelde mogelijkheid tot kosteloze inschrijving op rechten van deelneming in andere instellingen voor collectieve belegging of compartimenten en de modaliteiten ervan of van de in artikel 157, § 2, bedoelde begeleidingsmaatregelen;7° vermelding dat de staat van activa en passiva, evenals de verslagen van het bestuursorgaan en het controleverslag van de commissaris zoals bedoeld bij artikel 150, beschikbaar zijn bij de onderneming bedoeld in artikel 85, § 2, van de wet;8° de aankondiging van de procedure die zal worden gevolgd voor de sluiting van de vereffening en dat, indien de definitief vastgestelde vereffeningwaarde zou verschillen van het bedrag bedoeld sub 2°, de modaliteiten van de uitbetaling van het verschil in een bijkomend persbericht zullen worden bekend gemaakt. Dit persbericht wordt gepubliceerd hetzij in twee dagbladen die landelijk of in grote oplage worden verspreid hetzij via enig ander gelijkwaardig publicatiemiddel, dat door de FSMA is aanvaard.

Art. 154.Onverminderd de bepalingen van Boek IV, Titel IX van het Wetboek van Vennootschappen stelt de commissaris voorafgaandelijk een controleverslag op inzake elke uitbetaling aan de deelnemers die plaats vindt in het kader van de vereffening van een instelling voor collectieve belegging of van een compartiment.

Art. 155.De onderneming bedoeld in artikel 85, § 2 van de wet staat gedurende minstens 6 maanden in voor de uitbetaling aan de deelnemers van de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging of een compartiment.

Art. 156.§ 1. Indien in de loop van de 12 maanden hetzij vóór de publicatie van de oproeping tot de algemene vergadering van de instelling voor collectieve belegging of van een compartiment, bedoeld in artikel 151, hetzij, voor een instelling voor collectieve belegging of een compartiment met een vaste vervaldag, vóór de vervaldag, inkopen van rechten van deelneming hebben plaatsgevonden die gezamenlijk meer dan 30 % van het totaal van de uitstaande rechten van deelneming in de betrokken instelling voor collectieve belegging of het betrokken compartiment vertegenwoordigen, dragen de hiertoe in het prospectus aangeduide personen voor eenzelfde percentage als waarvoor inkopen hebben plaatsgevonden bij tot de juridische, administratieve of advieskosten in verband met de voorbereiding en de afronding van de ontbinding, de vereffening en de afsluiting van de vereffening van de betrokken instelling voor collectieve belegging of het betrokken compartiment. Deze kosten worden verminderd met de kosten waartoe desgevallend wordt bijgedragen op basis van het tweede lid.

Indien de in het eerste lid bedoelde drempel van 30 % wordt overschreden, dragen bovendien de personen die globaal meer dan 5 % van het totaal van de uitstaande rechten van deelneming hebben laten inkopen tijdens de periode van 12 maanden zoals bedoeld in het eerste lid, bij aan de in het eerste lid bedoelde kosten indien de instelling voor collectieve belegging een procedure heeft ingesteld om gedurende 12 maanden de identiteit bij te houden van deze deelnemers. Deze personen dragen bij alsof zij nog deelnemers waren. § 2. Voor de vaststelling of inkopen de drempel van 30 % bedoeld in § 1, eerste lid overschrijden, wordt het totaal aantal rechten van deelneming waarvoor inkopen hebben plaatsgevonden, vergeleken met het totaal aantal uitstaande rechten van deelneming op het ogenblik van de publicatie van de oproeping tot de algemene vergadering van de instelling voor collectieve belegging of van een compartiment, bedoeld in artikel 151, hetzij, voor een instelling voor collectieve belegging of een compartiment met een vaste vervaldag, op de vervaldag.

Voor de vaststelling of inkopen de drempel van 5 % bedoeld in § 1, tweede lid overschrijden, wordt het aantal rechten van deelneming die een persoon heeft laten inkopen verminderd met het aantal rechten van deelneming waarvoor deze persoon heeft ingetekend gedurende dezelfde periode. Dit aantal wordt vergeleken met het totaal aantal uitstaande rechten van deelneming op het ogenblik van de publicatie van de oproeping tot de algemene vergadering van de instelling voor collectieve belegging of van een compartiment, bedoeld in artikel 151, hetzij, voor een instelling voor collectieve belegging of een compartiment met een vaste vervaldag, op de vervaldag.

Indien binnen de betrokken instelling voor collectieve belegging of het betrokken compartiment verschillende types of klassen van rechten van deelneming bestaan, wordt voor de toepassing van deze paragraaf het percentage van inkopen berekend binnen elk type of elke klasse van rechten van deelneming. Vervolgens worden deze percentages gewogen op basis van het netto-vermogen van het type of de klasse van rechten van deelneming ten opzichte van het netto-vermogen van de instelling voor collectieve belegging of het compartiment. § 3. De regeling bepaald in de voorgaande paragrafen moet niet worden nageleefd indien wordt aangetoond dat, sinds de start van de verhandeling van de rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging of van een compartiment met een vaste vervaldag, een jaarlijkse voorziening werd aangelegd tot volledige dekking van de vereffeningskosten van deze instelling voor collectieve belegging of dit compartiment.

Art. 157.§ 1. In het in artikel 150, § 1, bedoelde geval moet aan de betrokken deelnemers gedurende minimaal een maand, te rekenen vanaf de inbetalingstelling van de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming, de mogelijkheid worden geboden om zonder kosten, behoudens eventuele taksen, in te schrijven op rechten van deelneming in één of meerdere andere instellingen voor collectieve belegging of compartimenten die, bij voorkeur, een gelijkaardige beleggingspolitiek hebben als de ontbonden instelling voor collectieve belegging of het ontbonden compartiment. De instellingen voor collectieve belegging of compartimenten waarop deze inschrijvingsmogelijkheid betrekking heeft, zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 33 of 149 van de wet.

Deze inschrijvingsmogelijkheid moet aan elke deelnemer worden geboden ten bedrage van de globale vereffeningwaarde van zijn rechten van deelneming, desgevallend verhoogd met een bedrag opdat geen onderaandelen van rechten van deelneming aan de deelnemers zouden toekomen.

De in het prospectus vermelde personen dragen de eventueel verschuldigde provisies en kosten, bedoeld in artikel 117, § 1, naar aanleiding van dergelijke inschrijving. § 2. De FSMA kan, ter vervanging van de in de eerste paragraaf vermelde mogelijkheid, gelijkwaardige begeleidingsmaatregelen aanvaarden.

Art. 158.De invereffeningstelling van een instelling voor collectieve belegging of een compartiment leidt, naar gelang het geval, tot de schrapping van de inschrijving van de betrokken instelling voor collectieve belegging of van het betrokken compartiment.

B. Fusie en andere herstructureringen van instellingen voor collectieve belegging en van compartimenten

Art. 159.Voor de toepassing van dit onderdeel B van deze Onderafdeling worden compartimenten beschouwd als instellingen voor collectieve belegging.

Art. 160.De artikelen 159 tot 188 hebben betrekking op de betrokkenheid van de instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3 bij : 1° fusies of andere herstructureringen waarbij enkel instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht betrokken zijn en die niet vallen onder 2° ;2° fusies zoals bedoeld in de artikelen 671 en 672 van het Wetboek van vennootschappen waarbij enkel instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG betrokken zijn mits rechten van deelneming in minstens één van die instellingen voor collectieve belegging in een andere lidstaat mogen worden verhandeld;3° fusies zoals bedoeld in de artikelen 671 en 672 van het Wetboek van vennootschappen waarbij enkel instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG betrokken zijn, waarbij minstens één instelling voor collectieve belegging uit een andere lidstaat en minstens één instelling voor collectieve belegging naar Belgisch recht betrokken zijn als op te slorpen instelling voor collectieve belegging en waarbij de verkrijgende instelling voor collectieve belegging een instelling voor collectieve belegging naar Belgisch recht is;4° fusies zoals bedoeld in de artikelen 671 en 672 van het Wetboek van vennootschappen waarbij enkel instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG betrokken zijn en waarbij minstens één instelling voor collectieve belegging naar Belgisch recht betrokken is, maar waarbij de verkrijgende instelling voor collectieve belegging geen instelling voor collectieve belegging naar Belgisch recht is;5° fusies zoals bedoeld in de artikelen 671 en 672 van het Wetboek van vennootschappen waarbij enkel instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG betrokken zijn en waarbij enkel de verkrijgende instelling voor collectieve belegging een instelling voor collectieve belegging naar Belgisch recht is;6° fusies zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, p), iii), van Richtlijn 2009/65/EG, waarbij enkel de verkrijgende instelling voor collectieve belegging een instelling voor collectieve belegging naar Belgisch recht is.

Art. 161.§ 1. In het geval bepaald in artikel 160, 1°, wordt de fusie of andere herstructurering niet toegelaten indien deze tot gevolg zou hebben dat een deelnemer van een instelling voor collectieve belegging die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, deelnemer zou worden van een instelling voor collectieve belegging die niet voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG. § 2. De fusie of andere herstructurering wordt enkel toegelaten indien de verkrijgende instelling voor collectieve belegging gerechtigd is haar rechten van deelneming te verhandelen in alle lidstaten waarin de op te slorpen, te splitsen, inbrengende of overdragende instelling of instellingen voor collectieve belegging gerechtigd is of zijn haar of hun rechten van deelneming te verhandelen.

Art. 162.Een fusie zoals bedoeld in artikel 160, 6°, wordt in hoofde van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging en in hoofde van de deelnemers van de op te slorpen instelling of instellingen voor collectieve belegging voor de toepassing van dit onderdeel B van deze Onderafdeling naargelang het geval behandeld als een fusie zoals bedoeld in artikel 671 of in artikel 672 van het Wetboek van vennootschappen, behalve wat betreft de beperking van de draagwijdte van de overdracht aan de verkrijgende instelling voor collectieve belegging tot de nettoactiva van de op te slorpen instelling of instellingen voor collectieve belegging.

Art. 163.In afwijking van artikel 672 van het Wetboek van vennootschappen kan, onder de in het tweede lid vermelde voorwaarden, worden overgegaan tot de fusie van één enkel compartiment van een Belgische instelling voor collectieve belegging of één enkel Belgisch gemeenschappelijk beleggingsfonds met een nieuw compartiment van een Belgische instelling voor collectieve belegging.

Onverminderd de toepassing van artikel 161, § 1, is de in het eerste lid bedoelde verrichting slechts mogelijk onder de volgende voorwaarden : 1° het gehele vermogen van het op te slorpen compartiment of gemeenschappelijk beleggingsfonds gaat als gevolg van de verrichting over op een nieuw compartiment van een andere instelling voor collectieve belegging;2° elke deelnemer van het op te slorpen compartiment of gemeenschappelijk beleggingsfonds heeft, voor elk recht van deelneming ingevolge de verrichting recht op één recht van deelneming van hetzelfde type en van een gelijkaardige klasse van rechten van deelneming in het verkrijgende compartiment.

Art. 164.Het beheerreglement of de statuten van een instelling voor collectieve belegging bepalen dat de beslissingen tot fusie, splitsing, met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichtingen en tot inbreng of overdracht van een algemeenheid of een bedrijfstak worden genomen door de bevoegde algemene vergadering van deelnemers.

In geval de beslissingen bedoeld in het voorgaande lid een compartiment betreffen, bepalen het beheerreglement of de statuten dat de algemene vergadering van deelnemers van het betrokken compartiment bevoegd is voor deze beslissingen.

Het beheerreglement of de statuten van een instelling voor collectieve belegging kunnen geen strengere bepalingen voorzien voor de meerderheid vereist in de artikelen 699, § 1, 2°, (a), 712, § 1, 2°, (a), 722, § 1, 2°, (a), 736, § 1, 2°, (a), 751, § 1, 2°, (a) en 761, § 3, van het Wetboek van vennootschappen.

Art. 165.Het prospectus herneemt op wie de verbintenis rust tot tussenkomst ten voordele van de deelnemers in de gevallen bedoeld in de artikelen 179 en 180.

Art. 166.§ 1. Wanneer het bestuursorgaan van een op te slorpen, te splitsen, inbrengende of overdragende instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om, overeenkomstig artikel 164, het besluit tot herstructurering in de zin van artikel 160, 1° tot 4°, aan de bevoegde algemene vergadering van deelnemers voor te leggen, dient het bestuursorgaan hiervan kennis te geven aan de FSMA met het oog op haar voorafgaandelijke goedkeuring.

Bij deze kennisgeving wordt een dossier gevoegd dat de volgende informatie bevat : 1° het fusievoorstel, splitsingsvoorstel of voorstel van inbreng of overdracht, naar behoren goedgekeurd door de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging;2° een bijgewerkte versie van het prospectus en de essentiële beleggersinformatie van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging, indien deze in een andere lidstaat is gevestigd;3° een verklaring van elk van de bewaarders van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging waarin wordt bevestigd dat zij hebben nagegaan of de gegevens bedoeld in artikel 167, § 1, tweede lid, 1°, 6° en 7°, of in de wetgeving van een lidstaat tot omzetting van artikel 40, eerste lid, a), f) en g), van Richtlijn 2009/65/EG in overeenstemming zijn met de wet en dit besluit of de wetgeving van de betrokken lidstaat tot omzetting van Richtlijn 2009/65/EG en met het beheerreglement of de statuten van hun instelling voor collectieve belegging;4° de informatie over de voorgestelde herstructurering die de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging aan hun respectieve deelnemers willen verstrekken. Deze informatie wordt meegedeeld in de taal of de talen waarvan het gebruik wordt opgelegd door artikel 84, § 2, eerste lid, van de wet. § 2. Samen met het dossier bedoeld in § 1, worden de volgende stukken betreffende de bij de herstructurering betrokken Belgische instellingen voor collectieve belegging voorgelegd aan de FSMA : 1° het ontwerp van de oproeping tot de algemene vergadering die zich over de herstructurering dient uit te spreken;2° in voorkomend geval, het ontwerp van persbericht bedoeld in artikel 183, § 1;3° in voorkomend geval, een bijgewerkte versie van het beheerreglement of de statuten, het prospectus en de essentiële beleggersinformatie. Bovendien worden te gepasten tijde alle andere verslagen en stukken die in de loop van de herstructureringsprocedure worden opgesteld ten behoeve van de deelnemers van de bij de herstructurering betrokken Belgische instellingen voor collectieve belegging overgemaakt aan de FSMA. § 3. Wanneer het bestuursorgaan van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om, overeenkomstig artikel 164, het besluit tot herstructurering in de zin van artikel 160, 5° of 6°, aan de bevoegde algemene vergadering van deelnemers voor te leggen, worden de volgende stukken betreffende deze instelling voor collectieve belegging tijdig voorgelegd aan de FSMA : 1° het ontwerp van de oproeping tot de algemene vergadering die zich over de herstructurering dient uit te spreken;2° het ontwerp van persbericht bedoeld in artikel 183, § 1;3° in voorkomend geval, een bijgewerkte versie van het beheerreglement of de statuten, het prospectus en de essentiële beleggersinformatie. Bovendien worden te gepasten tijde alle andere verslagen en stukken die in de loop van de herstructureringsprocedure worden opgesteld ten behoeve van de deelnemers van de bij de herstructurering betrokken Belgische instellingen voor collectieve belegging overgemaakt aan de FSMA.

Art. 167.§ 1. De bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging stellen een gemeenschappelijk fusievoorstel, splitsingsvoorstel of voorstel van inbreng of overdracht op.

In afwijking van de artikelen 693, tweede lid, 706, tweede lid, 719, tweede lid, 728, tweede lid, 743, tweede lid, en 760, § 2, van het Wetboek van vennootschappen bevat het fusievoorstel, splitsingsvoorstel of voorstel van inbreng of overdracht de volgende informatie, indien van toepassing : 1° het soort herstructurering en de betrokken instellingen voor collectieve belegging;2° de achtergrond en redenen van de voorgenomen herstructurering;3° de verwachte gevolgen van de voorgenomen herstructurering voor de deelnemers van al de bij deze herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging;hieronder kan de informatie worden opgenomen over de datum vanaf wanneer de uitgereikte rechten van deelneming in de verkrijgende instelling voor collectieve belegging recht geven te delen in de winst, alsmede elke bijzondere regeling betreffende dit recht; 4° de criteria die zijn vastgesteld voor de waardering van de activa en de passiva of van de algemeenheid of bedrijfstak op de in artikel 181 bedoelde datum voor de berekening van de ruilverhouding of de vergoeding;5° de berekeningsmethode voor de ruilverhouding of de vergoeding;6° de beoogde ingangsdatum van de herstructurering;hieronder kan de informatie worden opgenomen over de datum vanaf welke de handelingen van de op te slorpen, te splitsen of inbrengende instelling(en) voor collectieve belegging boekhoudkundig geacht worden te zijn verricht voor rekening van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging; 7° de regels die van toepassing zijn bij overdracht van activa, respectievelijk omruiling van rechten van deelneming;8° het beheerreglement of de statuten van de nieuw op te richten verkrijgende instelling voor collectieve belegging;9° in geval van een splitsing, de nauwkeurige beschrijving en verdeling van de aan elke verkrijgende of nieuwe instelling voor collectieve belegging over te dragen delen van de activa en passiva van het vermogen;10° in geval van een splitsing, de verdeling onder de deelnemers van de te splitsen instelling voor collectieve belegging van de rechten van deelneming in de verkrijgende of nieuwe instellingen voor collectieve belegging alsmede het criterium waarop deze verdeling is gebaseerd. De bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging kunnen besluiten om verdere informatie op te nemen in het fusievoorstel, splitsingsvoorstel of voorstel van inbreng of overdracht.

Op basis van de gegevens, gekend op het ogenblik van het neerleggen van het fusievoorstel of splitsingsvoorstel, moet de toepassing van de in het tweede lid, 5°, vermelde berekeningsmethode voor de ruilverhouding ertoe leiden dat elke deelnemer van de op te slorpen of te splitsen instelling voor collectieve belegging minstens één recht van deelneming ontvangt van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging. De FSMA kan gelijkwaardige maatregelen aanvaarden. § 2. Bij herstructurering zijn de artikelen 444, 602, 694, 707, 730, 745 en 761, § 2, van het Wetboek van vennootschappen niet van toepassing.

Art. 168.Bij herstructurering bevat de oproeping tot de algemene vergadering van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging, onverminderd de toepassing van de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en de bepalingen van het beheerreglement of de statuten, een aanduiding van de plaats waar de in artikel 173 bedoelde informatie kosteloos verkrijgbaar wordt gesteld voor het publiek.

De FSMA kan, gelet op de omstandigheden, bijkomende publicatiemodaliteiten voor het oproepingsbericht opleggen.

Art. 169.Indien de FSMA oordeelt dat het dossier bedoeld in artikel 166, § 1, onvolledig is, verzoekt zij uiterlijk 10 werkdagen na ontvangst van dit dossier om bijkomende informatie.

Indien de FSMA oordeelt dat het dossier bedoeld in artikel 166, § 1, niet voldoet aan de vereisten van dit onderdeel B van deze Onderafdeling of indien de aan de deelnemers te verstrekken informatie geacht wordt niet gepast of ontoereikend te zijn in functie van de mogelijke gevolgen van de voorgenomen herstructurering voor de deelnemers van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging, kan zij schriftelijk verzoeken om de nodige aanpassingen door te voeren.

Art. 170.De FSMA keurt de voorgenomen herstructurering bedoeld in artikel 166, § 1, goed indien deze voldoet aan alle vereisten van de artikelen 161, 166, § 1, 167, 171 en 172 en indien de aan de deelnemers te verstrekken informatie geacht wordt toereikend te zijn.

In het geval bedoeld in artikel 160, 4°, wordt de aan de deelnemers van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging te verstrekken informatie toereikend geacht indien de FSMA van de zijde van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging geen signaal heeft ontvangen dat zij deze ontoereikend vinden.

De beslissing van de FSMA om de herstructureringen al dan niet goed te keuren, wordt binnen 20 werkdagen na indiening van de volledige informatie bedoeld in artikel 166, § 1, desgevallend aangepast overeenkomstig artikel 169, tweede lid, schriftelijk ter kennis gebracht van de aanvragers. Enkel de aanvragers van de goedkeuring mogen, overeenkomstig artikel 121 van de wet van 2 augustus 2002, beroep instellen tegen de beslissing tot weigering van de goedkeuring van de herstructurering. Tegen de beslissing om de herstructurering goed te keuren kan geen beroep worden ingesteld.

Art. 171.De bewaarders van elk van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging controleren of de in artikel 167, § 1, tweede lid, 1°, 6° en 7°, bedoelde gegevens in overeenstemming zijn met de wet en dit besluit en met het beheerreglement of de statuten van hun instelling voor collectieve belegging.

Art. 172.§ 1. Voor de herstructureringen bedoeld in artikel 160, 1° tot 4°, valideert hetzij een bewaarder, hetzij een onafhankelijke, overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, toegelaten auditor in een schriftelijk verslag inzonderheid de volgende elementen, indien van toepassing : 1° de criteria die zijn vastgesteld voor de waardering van de activa en, indien van toepassing, de passiva of van de algemeenheid of bedrijfstak op de in artikel 181 bedoelde datum voor de berekening van de ruilverhouding of vergoeding;2° de contante geldwaarde per recht van deelneming;3° de berekeningsmethode voor de ruilverhouding of vergoeding, alsmede de ruilverhouding of vergoeding zoals bepaald op de in artikel 181 vastgestelde datum voor de berekening van die ruilverhouding of vergoeding. De validatie van de ruilverhouding of vergoeding wordt opgenomen in een addendum bij het schriftelijk verslag van de in het eerste lid bedoelde persoon.

Voor de toepassing van het eerste lid worden de commissarissen van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging geacht onafhankelijk te zijn.

Een afschrift van het verslag bedoeld in § 1 en van enig ander verslag over de herstructurering dat is opgesteld op basis van de wetgeving van een lidstaat tot omzetting van artikel 42 van Richtlijn 2009/65/EG wordt aan de FSMA bezorgd en op aanvraag kosteloos ter beschikking gesteld van de deelnemers van al de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging en van hun respectieve bevoegde autoriteiten. § 2. In de gevallen bedoeld in artikel 160, 1° tot 6°, zijn de artikelen 695, 708, 731 en 746 van het Wetboek van vennootschappen niet van toepassing.

Iedere verwijzing naar een verslag bedoeld in één van deze artikelen, moet worden begrepen als een verwijzing naar het verslag bedoeld in § 1 of enig ander verslag over de herstructurering dat is opgesteld op basis van de wetgeving van een lidstaat tot omzetting van artikel 42 van Richtlijn 2009/65/EG. § 3. De in § 1 bedoelde personen of de andere personen aangeduid overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat tot omzetting van artikel 42 van Richtlijn 2009/65/EG kunnen ter plaatse inzage nemen van alle documenten die dienstig zijn voor de vervulling van hun taak. Zij zijn gerechtigd van de instellingen voor collectieve belegging die bij de herstructurering betrokken zijn, te verlangen dat hen alle ophelderingen en inlichtingen worden verstrekt. Zij zijn tevens gerechtigd alle controles te verrichten die zij nodig achten.

Art. 173.§ 1. De bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging verstrekken hun respectieve deelnemers passende en nauwkeurige informatie over de voorgestelde herstructurering. Deze informatie wordt beknopt en in niet-technische bewoordingen vastgesteld zodat de deelnemers met kennis van zaken het effect van de voorgestelde herstructurering op hun belegging kunnen beoordelen en zij hun rechten kunnen uitoefenen, inzonderheid deze uit hoofde van artikel 179.

In de gevallen voorzien in artikel 160, 3° tot 6°, lichten de betrokken instellingen voor collectieve belegging in gewone taal alle termen en procedures betreffende de bij de herstructurering betrokken instelling(en) voor collectieve belegging van een andere lidstaat toe die verschillen van die welke gewoonlijk in België worden gebruikt.

Indien de voorgestelde herstructurering een inbreng of overdracht van een algemeenheid of een bedrijfstak betreft, houdt deze informatie desgevallend rekening met de gevolgen van de eventueel voorgenomen vereffening van de inbrengende of overdragende instelling voor collectieve belegging.

Indien de deelnemers van een instelling voor collectieve belegging ingevolge de voorgestelde herstructurering deelnemers zouden worden van een instelling voor collectieve belegging die tevens betrokken is in een andere voorgenomen herstructurering, houdt de informatie voor de deelnemers van de eerste instelling voor collectieve belegging eveneens rekening met de gevolgen van deze andere voorgenomen herstructurering. § 2. De aan de deelnemers van de op te slorpen, te splitsen, inbrengende of overdragende instelling voor collectieve belegging te verstrekken informatie voldoet aan de behoeften van beleggers die geen voorafgaande kennis hebben over de kenmerken van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging of over de wijze van bedrijfsvoering ervan. In deze informatie wordt hun aandacht gevestigd op de essentiële beleggersinformatie van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging en wordt de wenselijkheid benadrukt om die te lezen.

In de aan deze deelnemers te verstrekken informatie wordt het volgende vermeld, indien van toepassing : 1° de achtergrond en redenen van de voorgestelde herstructurering;2° de mogelijke gevolgen van de voorgestelde herstructurering voor de deelnemers, waaronder in elk geval de wezenlijke verschillen in beleggingspolitiek en -strategie, de kosten, de verwachte resultaten, periodieke verslaggeving en mogelijke verwatering van de resultaten, en - in voorkomend geval - een duidelijke waarschuwing aan de beleggers dat de herstructurering eventueel een verandering qua fiscale behandeling tot gevolg kan hebben.De in dit opzicht te verstrekken informatie bevat tevens : a) details betreffende alle verschillen in de rechten van de deelnemers van de op te slorpen, te splitsen, inbrengende of overdragende instelling voor collectieve belegging voordat en nadat de voorgestelde herstructurering ingaat;b) indien in de essentiële beleggersinformatie van de op te slorpen, te splitsen, inbrengende of overdragende instelling voor collectieve belegging en van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging synthetische risico- en opbrengstindicatoren in verschillende categorieën worden vermeld of in de begeleidende beschrijving op verschillende materiële risico's wordt gewezen, een vergelijking van die verschillen;c) een vergelijking van alle lasten, vergoedingen en kosten voor de betrokken instellingen voor collectieve belegging op basis van de in hun respectieve essentiële beleggersinformatie bekendgemaakte bedragen;d) indien de op te slorpen, te splitsen, inbrengende of overdragende instelling voor collectieve belegging een prestatievergoeding toepast, een toelichting op welke wijze deze zal worden toegepast totdat de herstructurering ingaat;e) indien de verkrijgende instelling voor collectieve belegging een prestatievergoeding toepast, een toelichting op welke wijze deze verder zal worden toegepast om de eerlijke behandeling te waarborgen van de deelnemers die voorheen rechten van deelneming in de op te slorpen, te splitsen of desgevallend inbrengende of overdragende instelling voor collectieve belegging bezaten;f) in gevallen waarin kosten in verband met de voorbereiding en de afronding van de herstructurering op grond van artikel 180 bij de op te slorpen, te splitsen, inbrengende of overdragende instelling voor collectieve belegging of de verkrijgende instelling voor collectieve belegging of bij deelnemers ervan in rekening kunnen worden gebracht, details over de wijze van toewijzing van deze kosten;g) een toelichting of de op te slorpen, te splitsen, inbrengende of overdragende instelling voor collectieve belegging of haar beheervennootschap voornemens is een herschikking van de portefeuille door te voeren voordat de herstructurering ingaat;3° eventuele specifieke rechten die deelnemers bij de voorgestelde herstructurering hebben, waaronder in elk geval het recht op aanvullende informatie, het recht om op aanvraag een afschrift te verkrijgen van het verslag van de onafhankelijke auditor of bewaarder, het recht om te eisen dat hun rechten van deelneming overeenkomstig artikel 179 zonder kosten worden ingekocht of terugbetaald, of indien van toepassing worden omgezet, en de uiterste datum voor de uitoefening van dat recht.De in dit opzicht te verstrekken informatie bevat tevens : a) details over op welke wijze alle nog te ontvangen inkomsten in de respectieve instellingen voor collectieve belegging moeten worden behandeld;b) een aanwijzing op welke wijze het in artikel 172 bedoelde verslag van de onafhankelijke auditor of bewaarder en enig ander verslag over de herstructurering dat is opgesteld op basis van de wetgeving van een lidstaat tot omzetting van artikel 42 van Richtlijn 2009/65/EG kan worden verkregen;4° de relevante procedurele aspecten en de beoogde ingangsdatum van de herstructurering.De in dit opzicht te verstrekken informatie bevat inzonderheid : a) de procedure op grond waarvan de deelnemers zal worden gevraagd het voorstel tot fusie, splitsing, inbreng of overdracht goed te keuren en de regelingen die zullen worden getroffen om hen over het resultaat te informeren;b) de details over een voorgenomen opschorting van de verhandeling van rechten van deelneming om een efficiënte uitvoering van de herstructurering mogelijk te maken;c) wanneer de herstructurering van kracht zal worden in overeenstemming met artikel 181;5° een bijgewerkte versie van de essentiële beleggersinformatie van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging;6° indien de voorwaarden van de voorgestelde herstructurering bepalingen omvatten betreffende een bijbetaling in geld, details over die voorgestelde bijbetaling, onder meer wanneer en op welke wijze de deelnemers de bijbetaling in geld zullen ontvangen;7° de termijn waarbinnen het voor de deelnemers mogelijk blijft om in te schrijven op, of de terugbetaling te vragen van, rechten van deelneming in de op te slorpen, te splitsen, inbrengende of overdragende instelling voor collectieve belegging;8° de termijn waarbinnen de deelnemers van de op te slorpen of te splitsen instelling voor collectieve belegging die binnen de toepasselijke tijdslimiet geen gebruik maken van hun rechten op grond van artikel 179, hun rechten als deelnemer van de verkrijgende instelling of instellingen voor collectieve belegging kunnen uitoefenen;9° een toelichting dat in gevallen waarin het voorstel tot fusie of splitsing met de nodige meerderheid wordt goedgekeurd, die deelnemers die tegen het voorstel stemmen of in het geheel niet stemmen en binnen de toepasselijke termijn geen gebruik maken van hun rechten op grond van artikel 179, deelnemers worden van de verkrijgende instelling of instellingen voor collectieve belegging. § 3. De aan de deelnemers van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging te verstrekken informatie spitst zich toe op de herstructureringsoperatie en het potentiële effect ervan op de verkrijgende instelling voor collectieve belegging.

In de aan deze deelnemers te verstrekken informatie wordt in elk geval het volgende vermeld : 1° de achtergrond en redenen van de voorgestelde herstructurering;2° de mogelijke gevolgen van de voorgestelde herstructurering voor de deelnemers, waaronder in elk geval de wezenlijke verschillen in beleggingspolitiek en -strategie, de kosten, de verwachte resultaten, periodieke verslaggeving en mogelijke verwatering van de resultaten, en - in voorkomend geval - een duidelijke waarschuwing aan de beleggers dat de herstructurering eventueel een verandering qua fiscale behandeling tot gevolg kan hebben.De in dit opzicht te verstrekken informatie bevat tevens een toelichting of de verkrijgende instelling voor collectieve belegging of haar beheervennootschap verwacht dat de herstructurering enig materieel effect op de portefeuille van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging zal hebben en of deze voornemens is een herschikking van de portefeuille door te voeren voordat of nadat de herstructurering ingaat; 3° eventuele specifieke rechten die deelnemers bij de voorgestelde herstructurering hebben, waaronder in elk geval het recht op aanvullende informatie, het recht om op aanvraag een afschrift te verkrijgen van het verslag van de onafhankelijke auditor of bewaarder, het recht om te eisen dat hun rechten van deelneming overeenkomstig artikel 179 zonder kosten worden ingekocht of terugbetaald, of indien van toepassing worden omgezet, en de uiterste datum voor de uitoefening van dat recht.De in dit opzicht te verstrekken informatie bevat tevens : a) details over op welke wijze alle nog te ontvangen inkomsten in de respectieve instellingen voor collectieve belegging moeten worden behandeld;b) een aanwijzing op welke wijze het in artikel 172 bedoelde verslag van de onafhankelijke auditor of bewaarder en enig ander verslag over de herstructurering dat is opgesteld op basis van de wetgeving van een lidstaat tot omzetting van artikel 42 van Richtlijn 2009/65/EG kan worden verkregen;4° de relevante procedurele aspecten en de beoogde ingangsdatum van de herstructurering.De in dit opzicht te verstrekken informatie bevat inzonderheid : a) de procedure op grond waarvan de deelnemers zal worden gevraagd het voorstel tot fusie, splitsing, inbreng of overdracht goed te keuren en de regelingen die zullen worden getroffen om hen over het resultaat te informeren;b) de details over een voorgenomen opschorting van de verhandeling van rechten van deelneming om een efficiënte uitvoering van de herstructurering mogelijk te maken;c) wanneer de herstructurering van kracht zal worden in overeenstemming met artikel 181.5° de meest recente versie van de essentiële beleggersinformatie van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging, als deze is gewijzigd met het oog op de herstructureringsoperatie; § 4. De aan de deelnemers te verstrekken informatie mag een aanbeveling bevatten door de desbetreffende beheervennootschap of de raad van bestuur van de betrokken beleggingsvennootschap ten aanzien van de te maken keuze.

Indien aan het begin van het informatiedocument een samenvatting van de hoofdpunten van het fusievoorstel, splitsingsvoorstel of voorstel van inbreng of overdracht wordt verstrekt, moet daarin naar de delen van het informatiedocument worden verwezen waarin nadere informatie wordt verstrekt.

Art. 174.De in artikel 173 bedoelde informatie wordt pas aan de deelnemers van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging verstrekt nadat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de op te slorpen, te splitsen, inbrengende of overdragende instelling of instellingen voor collectieve belegging de voorgenomen herstructurering hebben goedgekeurd.

Deze informatie wordt verstrekt ten minste dertig dagen voor de uiterste datum voor het aanvragen van een inkoop of terugbetaling, of indien van toepassing een omzetting, uit hoofde van artikel 179.

Een fusie van een master met een andere instelling voor collectieve belegging of de splitsing van een master in twee of meer instellingen voor collectieve beleggingen kan alleen ingaan als de master al haar deelnemers en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst van haar feeders ten minste zestig dagen voor de beoogde ingangsdatum deze informatie heeft verstrekt.

Art. 175.Tussen de datum waarop de in artikel 173 bedoelde informatie aan de deelnemers wordt verstrekt en de datum waarop de herstructurering ingaat, worden deze informatie en de actuele essentiële beleggersinformatie van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging verstrekt aan elke persoon die rechten van deelneming in één van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging aankoopt of daarop inschrijft of om een exemplaar vraagt van het beheerreglement of de statuten, het prospectus of de essentiële beleggersinformatie van een van deze instellingen voor collectieve belegging.

Art. 176.De bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging verstrekken de in artikel 173 bedoelde informatie in de taal of de talen waarvan het gebruik wordt opgelegd in artikel 84, § 2, tweede lid, van de wet.

De instelling voor collectieve belegging die de informatie moet verstrekken, is verantwoordelijk voor de levering van deze vertaling.

De vertaling vormt een getrouwe weergave van het origineel.

Art. 177.De bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging verstrekken de in artikel 173 bedoelde informatie aan hun deelnemers op papier of op een andere duurzame drager.

Als de informatie op een andere duurzame drager dan papier aan alle of bepaalde deelnemers wordt verstrekt, dienen de volgende voorwaarden te worden vervuld : a) de informatieverstrekking past in de context waarin de deelnemer en de bij de herstructurering betrokken instelling voor collectieve belegging of, in voorkomend geval, de respectieve beheervennootschap, zaken met elkaar doen of gaan doen;b) de deelnemer aan wie de informatie moet worden verstrekt, kiest, wanneer deze voor de keuze wordt gesteld tussen informatie op papier of op een andere duurzame drager, uitdrukkelijk voor deze andere drager. Voor de toepassing van het tweede lid wordt de verstrekking van informatie via elektronische mededelingen geacht te passen in de context waarin de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging of hun respectieve beheervennootschap en de deelnemer zaken doen of gaan doen indien bewezen is dat de cliënt regelmatig toegang tot het internet heeft. Dit wordt als bewezen aangemerkt als de deelnemer een e-mailadres opgeeft om zaken te doen.

Art. 178.De bij de herstructurering betrokken beleggingsvennootschappen of hun compartimenten zijn, in afwijking van artikel 533 van het Wetboek van vennootschappen, niet verplicht om de oproeping tot de algemene vergadering die zich over de herstructurering zal uitspreken te publiceren in het Belgisch Staatsblad en een nationaal verspreid dagblad, voor zover de volgende elementen worden toegevoegd aan de informatie bedoeld in artikel 173 : a) de oproeping tot de algemene vergadering die zich over de herstructurering dient uit te spreken;b) een schematisch en chronologisch overzicht met de datum waarop de in dit artikel bedoelde informatie wordt verstrekt, de datum van de algemene vergadering die zich over de herstructurering dient uit te spreken, de relevante data vermeld in artikel 173, § 2, 4°, of § 3, 4°, en de periodes waarin de in het tweede lid bedoelde documenten worden gepubliceerd op de website;c) de pagina van de website waarop de in het tweede lid bedoelde documenten rechtstreeks kunnen worden geconsulteerd. De instelling voor collectieve belegging die gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde mogelijkheid stelt de volgende documenten kosteloos ter beschikking op een website die voor iedereen toegankelijk is : a) de oproeping tot de algemene vergadering die zich over de herstructurering dient uit te spreken, vanaf de dag van het versturen van de in dit artikel bedoelde informatie tot ten minste de dag van de algemene vergadering;b) het persbericht bedoeld in artikel 183, zo snel mogelijk na de algemene vergadering die zich over de herstructurering heeft uitgesproken en gedurende ten minste een maand.

Art. 179.De deelnemers van elk van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging mogen eisen dat hun rechten van deelneming zonder enigerlei andere kosten dan die tot dekking van de kosten voor de realisatie van de activa, ingehouden ten gunste van de instelling voor collectieve belegging, worden ingekocht of terugbetaald of, zo mogelijk, worden omgezet in rechten van deelneming in een andere instelling voor collectieve belegging met een soortgelijk beleggingsbeleid en die wordt beheerd door dezelfde beheervennootschap of door een andere maatschappij waarmee de beheervennootschap is verbonden door gemeenschappelijke bedrijfsvoering of gemeenschappelijke controle of door een substantiële rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming. Voor deelnemers van een instelling voor collectieve belegging die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG geldt in dit laatste geval de bijkomende voorwaarde dat het moet gaan om de omzetting in rechten van deelneming in een andere instelling voor collectieve belegging die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG. De in het eerste lid bedoelde mogelijkheid gaat in zodra de deelnemers van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging overeenkomstig artikel 174 in kennis zijn gesteld van de voorgestelde herstructurering. Het recht vervalt 5 werkdagen voor de in artikel 181 bedoelde datum voor de berekening van de ruilverhouding of de vergoeding.

De in het prospectus vermelde personen dragen de eventuele verschuldigde provisies en kosten die met toepassing van het eerste lid niet ten laste van de deelnemers mogen vallen.

Art. 180.Behalve in gevallen waarin een instelling voor collectieve belegging geen beheervennootschap heeft aangesteld, worden juridische, administratieve of advieskosten in verband met de voorbereiding en de afronding van de herstructurering niet in rekening gebracht bij de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging of hun deelnemers.

In gevallen waarin een instelling voor collectieve belegging geen beheervennootschap heeft aangesteld, is artikel 156 naar analogie van toepassing bij herstructurering.

De in het prospectus vermelde personen dragen de eventuele verschuldigde kosten, bedoeld in de voorgaande leden.

Art. 181.§ 1. In de gevallen bepaald in artikel 160, 1°, 2°, 3°, 5° en 6°, worden de ruilverhouding van de rechten van deelneming en in voorkomend geval de opleg dan wel de vergoeding voor de inbreng of overdracht berekend op de datum waarop het bevoegde orgaan van een van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging als laatste van die instellingen de herstructurering goedkeurt.

Met toepassing van artikel 172 of de wetgeving van een lidstaat tot omzetting van artikel 42 van Richtlijn 2009/65/EG valideert de daarin bedoelde persoon uiterlijk de vijfde bankwerkdag volgend op de in het eerste lid bedoelde datum de ruilverhouding en in voorkomend geval de opleg dan wel de vergoeding voor de inbreng of overdracht.

Op voorwaarde dat de ruilverhouding en in voorkomend geval de opleg dan wel de vergoeding voor de inbreng of overdracht worden gevalideerd overeenkomstig het tweede lid, is de herstructurering in afwijking van de artikelen 701, tweede lid, 715, 724, tweede lid, 738, tweede lid, en 754 van het Wetboek van vennootschappen, voltrokken en gaat deze in op de zesde bankwerkdag volgend op de in het eerste lid bedoelde datum, hetzij, voor een herstructurering door oprichting van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging en indien deze datum later valt, op de datum waarop de nieuwe instelling voor collectieve belegging is opgericht. § 2. In het geval bepaald in artikel 160, 4°, worden de datum waarop de ruilverhouding en in voorkomend geval de opleg worden berekend en de datum waarop de fusie ingaat, bepaald door de wetgeving van de lidstaat van herkomst van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging. § 3. Indien de toepassing van de ruilverhouding er toe leidt dat aan de deelnemers van de bij de herstructurering betrokken Belgische instellingen voor collectieve belegging, in ruil voor een volledig recht van deelneming, tevens fracties van rechten van deelneming in de verkrijgende instelling voor collectieve belegging toekomen, moet aan deze deelnemers de mogelijkheid worden geboden om deze fracties van rechten van deelneming zonder kosten, behoudens eventuele taksen, in geld terugbetaald te krijgen, zonder benadeling van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging. De FSMA kan gelijkwaardige maatregelen aanvaarden.

Art. 182.Van zodra, voor de gevallen bedoeld in artikel 160, 1°, 2°, 3°, 5° en 6°, de overdracht van de activa en, in voorkomend geval, van de passiva voltooid is, bevestigt de beheervennootschap van de verkijgende instelling voor collectieve belegging schriftelijk de overdracht aan de bewaarder van deze instelling voor collectieve belegging. Indien geen beheervennootschap werd aangesteld, bevestigt de verkrijgende instelling voor collectieve belegging zelf schriftelijk de overdracht aan haar bewaarder.

Art. 183.§ 1. Van zodra de herstructurering is voltrokken, publiceert de verkrijgende instelling voor collectieve belegging voor de gevallen bedoeld in artikel 160, 1°, 2°, 3°, 5° en 6°, een persbericht dat minstens de volgende gegevens bevat : 1° een vermelding van de beslissingen van de bevoegde organen tot herstructurering en van het ingaan van de herstructurering;2° de ruilverhouding van de betrokken rechten van deelneming en, in voorkomend geval, het bedrag van de opleg dan wel de vergoeding voor de inbreng of overdracht, met aanduiding van de berekeningsdatum;3° de ondernemingen die desgevallend instaan voor het ruilen van de rechten van deelneming;4° in voorkomend geval, vermelding van de in artikel 181, § 3, bedoelde mogelijkheid tot kosteloze terugbetaling van fracties van rechten van deelneming en de modaliteiten ervan;5° vermelding dat de in artikel 173 bedoelde informatie, het fusievoorstel, splitsingsvoorstel of voorstel van inbreng of overdracht en de in het kader van de herstructureringen opgestelde verslagen van een onafhankelijke auditor of bewaarder beschikbaar zijn bij de onderneming bedoeld in artikel 85, § 2, van de wet. Dit persbericht wordt gepubliceerd hetzij in twee dagbladen die landelijk of in grote oplage worden verspreid, hetzij op de website bedoeld in artikel 178, voor zover de instelling voor collectieve belegging gebruikt heeft gemaakt van de mogelijkheid bedoeld in dat artikel, hetzij via enig ander gelijkwaardig publicatiemiddel dat is aanvaard door de FSMA. Dit persbericht wordt ter kennis gebracht aan de FSMA en in voorkomend geval aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de op te slorpen instellingen voor collectieve belegging. § 2. Indien in één van de in artikel 160 bedoelde gevallen, na de verstrekking van de in artikel 173 bedoelde informatie, vast komt te staan dat de daarin beschreven herstructurering geen doorgang zal vinden, publiceren de Belgische instellingen voor collectieve belegging die bij de herstructurering zijn betrokken een gezamenlijk persbericht waarin dit wordt bekendgemaakt.

Dit persbericht wordt gepubliceerd hetzij in twee dagbladen die landelijk of in grote oplage worden verspreid, hetzij op de website bedoeld in artikel 178, voor zover de instellingen voor collectieve belegging gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid bedoeld in dat artikel, hetzij via enig ander gelijkwaardig publicatiemiddel dat is aanvaard door de FSMA. Dit persbericht wordt op voorhand ter kennis gebracht van de FSMA.

Art. 184.De voltrekking van de herstructurering leidt tot de schrapping van de inschrijving van de op te slorpen of te splitsen instelling voor collectieve belegging, tenzij deze niet ophoudt te bestaan.

Art. 185.In afwijking van Boek XI, Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling VI van het Wetboek van vennootschappen, kan een in artikel 160, 1° tot 6° bedoelde herstructurering niet nietig worden verklaard zodra deze overeenkomstig artikel 181 is ingegaan.

Art. 186.Wanneer de FSMA een dossier ontvangt, bedoeld in artikel 166, § 1, dat betrekking heeft op een fusie bedoeld in artikel 160, 4°, doet zij van zodra zij oordeelt dat het dossier volledig is een afschrift toekomen van dit dossier aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging.

Art. 187.De FSMA brengt de beslissing bedoeld artikel 170, tweede lid, die betrekking heeft op een fusie bedoeld in artikel 160, 4°, eveneens ter kennis van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging.

Art. 188.Wanneer de FSMA een dossier omtrent een fusie bedoeld in artikel 160, 3°, 5° of 6°, ontvangt vanwege de autoriteiten van de lidstaat van herkomst van een op te slorpen instelling voor collectieve belegging, gaat zij na of aan de deelnemers van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging de passende informatie wordt verstrekt. Hiertoe beoordeelt zij de mogelijke gevolgen van de voorgenomen fusie voor de deelnemers van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging.

Indien de FSMA het nodig acht, kan zij uiterlijk 15 werkdagen na ontvangst van het in het eerste lid bedoelde volledige dossier schriftelijk eisen dat de verkrijgende instelling voor collectieve belegging de aan haar deelnemers te verstrekken informatie wijzigt. In dergelijk geval brengt zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de betrokken op te slorpen instelling voor collectieve belegging hiervan op de hoogte. Binnen 20 werkdagen nadat zij hiervan in kennis is gesteld, laat zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de betrokken op te slorpen instelling voor collectieve belegging weten of de gewijzigde informatie die aan de deelnemers van de verkrijgende instelling voor collectieve belegging zal worden verstrekt voor haar voldoet. Afdeling IV. - Uitgifte en openbaar aanbod van effecten van een

instelling voor collectieve belegging Onderafdeling I. - Behandeling van aanvragen tot uitgifte, inkoop dan wel compartimentswijziging

Art. 189.§ 1. Vanaf de eerste bankwerkdag na de afsluiting van de initiële inschrijvingsperiode voert de instelling voor collectieve belegging de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging ten minste tweemaal per maand uit.

Indien de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentswijziging betrekking hebben op rechten van deelneming uitgegeven door een instelling voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 84, § 1, mag de uitvoering van deze aanvragen, in afwijking van het voorgaande lid, worden beperkt tot één maal per maand. § 2. In afwijking van § 1 kan de uitgifte van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging enkel in uitzonderlijke gevallen, inzonderheid in de in artikel 196 bedoelde gevallen, en wanneer dat verantwoord is rekening houdend met de belangen van de deelnemers, tijdelijk worden geschorst.

In afwijking van § 1 kan de uitgifte van rechten van deelneming worden stopgezet voor de instellingen voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 138.

De schorsing of stopzetting van de uitgifte van rechten van deelneming overeenkomstig de voorgaande leden wordt bekendgemaakt in een bericht, dat wordt gepubliceerd in één of meer in België uitgegeven dagbladen of op een andere door de FSMA aanvaarde wijze. Deze schorsing of stopzetting wordt vermeld in het prospectus. § 3. De prijs van de rechten van deelneming bij uitgifte en inkoop dient binnen de gebruikelijke termijnen te worden gestort.

Art. 190.Tenzij gedurende de initiële inschrijvingsperiode, worden de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging uitgevoerd op basis van de netto-inventariswaarde, zoals berekend overeenkomstig artikel 193.

Art. 191.§ 1. Aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentswijziging die worden overgemaakt via de financiële tussenpersonen die de instelling voor collectieve belegging zelf heeft aangeduid voor de verhandeling van haar rechten van deelneming, moeten ten laatste op het ogenblik van de afsluiting van de ontvangstperiode, bepaald in het prospectus, door voormelde financiële tussenpersonen worden ontvangen.

De persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 22°, b), van de wet waarneemt, en de in het eerste lid bedoelde financiële tussenpersonen moeten derwijze georganiseerd zijn dat voormelde aanvragen binnen een redelijke termijn na de afsluiting van de ontvangstperiode, bepaald in het prospectus, worden overgemaakt aan de persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 22°, b), van de wet waarneemt, zonder dat deze aanvragen mogen worden gewijzigd of geannuleerd. § 2. Aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentswijziging die worden overgemaakt via andere financiële bemiddelaars dan deze die de instelling voor collectieve belegging zelf heeft aangeduid voor de verhandeling van haar rechten van deelneming, moeten voor de afsluiting van de ontvangstperiode, bepaald in het prospectus, zijn overgemaakt aan de persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 22°, b), van de wet waarneemt.

Art. 192.De contracten met de financiële tussenpersonen die de instelling voor collectieve belegging zelf heeft aangeduid voor de verhandeling van haar rechten van deelneming, bepalen dat : 1° de betrokken financiële bemiddelaars geen aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentswijziging meer ontvangen na de afsluiting van de ontvangstperiode die erop toepasselijk is;2° de betrokken financiële bemiddelaars geen aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentswijziging ontvangen waarvan zij weten of vermoeden dat ze zijn ingegeven door een praktijk van market timing;3° de betrokken financiële bemiddelaars, op eenvoudig verzoek van de instelling voor collectieve belegging, alle gegevens overmaken waaruit blijkt dat één of meerdere aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel tot compartimentswijziging vóór de afsluiting van de ontvangstperiode, die erop toepasselijk is, werd ontvangen. Onderafdeling II. - Berekening van de netto-inventariswaarde van rechten van deelneming en schorsing ervan; maatregelen bij foutieve berekening van de netto-inventariswaarde van rechten van deelneming

Art. 193.De netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming wordt vastgesteld op basis van de reële waarde van de activa en de passiva, tenzij anders bepaald in het koninklijk besluit van 10 november 2006 op de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke verslagen van bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming.

Voor ten minste 80 % van de activa wordt een waarde, zoals bedoeld in het eerste lid, in aanmerking genomen die nog niet gekend was bij de afsluiting van de ontvangstperiode van de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging.

Voor effecten, geldmarktinstrumenten en financiële derivaten die worden verhandeld op een markt geviseerd in de artikelen 52, § 1, 1°, 2° en 3°, 70, § 1, 1°, 2° en 3°, is de waarde, zoals bedoeld in het eerste lid, gelijk aan de slotkoers van het betrokken instrument, tenzij anders bepaald door het koninklijk besluit van 10 november 2006.

Art. 194.De instelling voor collectieve belegging maakt de netto-inventariswaarde, zoals berekend overeenkomstig artikel 193, minstens bekend in één of meer in België uitgegeven dagbladen of op een andere door de FSMA aanvaarde wijze.

Indien categorieën van rechten van deelneming zijn gecreëerd en de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming per categorie kan verschillen, wordt de netto-inventariswaarde van deze rechten van deelneming, uitgedrukt in de betrokken munteenheid, per categorie gepubliceerd volgens de modaliteiten bepaald in het voorgaande lid.

Art. 195.Onverminderd de toepassing van artikel 196, kunnen de bepaling van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming, evenals de uitvoering van de aanvragen tot uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging slechts worden geschorst bij uitzonderlijke omstandigheden en voor zover de schorsing verantwoord is, rekening houdend met de belangen van de deelnemers.

In het in het eerste lid bedoelde geval moet de instelling voor collectieve belegging haar voornemen onverwijld meedelen aan de FSMA en, wanneer het gaat om een instelling voor collectieve belegging die haar rechten van deelneming ook in andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte verhandelt, moet zij haar beslissing meedelen aan de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten.

De schorsing bedoeld in het eerste lid kan, in voorkomend geval, beperkt worden tot één of meerdere categorieën van rechten van deelneming.

Art. 196.De bepaling van de netto-inventariswaarde, evenals de uitvoering van de aanvragen tot uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging worden geschorst : 1° wanneer één of meerdere markten, waarop meer dan 20 % van de activa van de instelling voor collectieve belegging worden verhandeld, of één of meerdere belangrijke wisselmarkten, waar de deviezen worden verhandeld waarin de waarde van de activa is uitgedrukt, gesloten zijn om een andere reden dan wettelijke vakantie of wanneer de transacties er zijn geschorst of beperkt;2° wanneer de toestand zo ernstig is dat de tegoeden en/of verplichtingen van de instelling voor collectieve belegging niet correct kunnen worden gewaardeerd of dat de instelling voor collectieve belegging er niet normaal kan over beschikken of dit niet kan doen zonder de belangen van de deelnemers in de instelling voor collectieve belegging ernstig te schaden;3° wanneer de instelling voor collectieve belegging niet in staat is gelden te transfereren of transacties te verwezenlijken tegen een normale prijs of wisselkoers of wanneer beperkingen zijn opgelegd aan de wisselmarkten of aan de financiële markten;4° vanaf de publicatie van de oproeping tot de bevoegde algemene vergadering die wordt samengeroepen om te beslissen over de ontbinding van een instelling voor collectieve belegging of een compartiment, wanneer deze ontbinding niet uitsluitend bedoeld is om haar rechtsvorm te wijzigen.Deze schorsing is niet van toepassing op een master in het geval bedoeld in artikel 152; 5° bij een fusie of andere herstructurering, ten laatste de dag voor de datum waarop de ruilverhouding en in voorkomend geval de opleg dan wel de vergoeding voor de inbreng of overdracht worden berekend. In het geval bedoeld in het 4° van het eerste lid en indien een bevoegde algemene vergadering die eerst wordt bijeengeroepen niet kan beslissen omdat het vereiste aanwezigheidsquorum niet is bereikt, wordt de schorsing opgeheven tot op het ogenblik van de publicatie van de oproeping tot de tweede bevoegde algemene vergadering, voor zover de kosten van de ontbinding werden geprovisioneerd.

De in het eerste lid, 5°, bedoelde schorsing neemt een einde : - voor de op te slorpen, te splitsen, inbrengende of overdragende instelling voor collectieve belegging, zodra de herstructurering is ingegaan of, indien de herstructurering niet wordt goedgekeurd, de dag na de in het eerste lid, 5°, bedoelde datum; - voor de verkrijgende instelling voor collectieve belegging, de dag na de in het eerste lid, 5°, bedoelde datum.

Art. 197.Onverminderd de toepassing van artikel 196, als een master de bepaling van de netto-inventariswaarde van haar rechten van deelneming, evenals de uitvoering van de aanvragen tot uitgifte en inkoop van haar rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging, hetzij op eigen initiatief hetzij op verzoek van haar bevoegde autoriteiten tijdelijk schorst, mag elk van haar feeders de bepaling van de netto-inventariswaarde van haar rechten van deelneming, evenals de uitvoering van de aanvragen tot uitgifte en inkoop van haar rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging schorsen in dezelfde periode als die van de master, niettegenstaande de voorwaarden van artikel 195, eerste lid.

Art. 198.De instelling voor collectieve belegging publiceert elke schorsing van de netto-inventariswaarde.

In het in artikel 196, eerste lid, 4° en 5°, en tweede lid, bedoelde geval, volstaat publicatie middels opname in een oproepingsbericht tot de bevoegde algemene vergadering van deelnemers.

Art. 199.De persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 22°, b), van de wet waarneemt, brengt de FSMA en de bewaarder onmiddellijk op de hoogte bij de vaststelling van een significante fout bij de berekening van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming.

Onder significante fout verstaat men, voor de toepassing van dit artikel, een eenmalige fout of gelijktijdige of opeenvolgende fouten die : 1° voor instellingen voor collectieve belegging waarvan het merendeel van de activa is belegd in geldmarktinstrumenten en andere kortlopende activa minstens 0,25 % van de netto-inventariswaarde vertegenwoordigt of vertegenwoordigen;2° voor instellingen voor collectieve belegging waarvan het merendeel van de activa is belegd in aandelen minstens 1 % van de netto-inventariswaarde vertegenwoordigt of vertegenwoordigen;3° voor de andere instellingen voor collectieve belegging minstens 0,5 % van de netto-inventariswaarde vertegenwoordigt of vertegenwoordigen.

Art. 200.Indien de commissaris een fout in de zin van artikel 199 vaststelt, brengt hij de persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 22°, b), van de wet waarneemt en de FSMA hiervan op de hoogte. De artikelen 201 tot 204 zijn in een dergelijk geval toepasselijk.

Art. 201.In het in artikel 199 bedoelde geval stelt de persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 22°, b), van de wet waarneemt, een herstelplan op waarin de reeds genomen of de te nemen maatregelen worden beschreven teneinde aan de oorzaak van de fout te verhelpen.

De instelling voor collectieve belegging brengt de noodzakelijke verbeteringen aan aan de beheerstructuur en de procedures van interne controle.

Art. 202.De persoon die de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 22°, b), van de wet waarneemt, herberekent de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming op basis van correcte gegevens voor de periode waarop de fout betrekking had. Hij bepaalt de schade die de instelling voor collectieve belegging en de beleggers hebben geleden.

Art. 203.In een speciaal rapport bevestigt de commissaris de juistheid van de overeenkomstig artikel 202 aangebrachte correctie en beoordeelt hij of de maatregelen van het herstelplan, bedoeld bij artikel 201, afdoende zijn.

Art. 204.Nadat de commissaris het speciaal rapport, bedoeld bij artikel 203 heeft opgesteld, publiceert de instelling voor collectieve belegging in twee dagbladen die landelijk of in grote oplage worden verspreid, hetzij via enig ander gelijkwaardig publicatiemiddel dat is goedgekeurd door de FSMA, dat een fout werd gemaakt bij de vaststelling van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming. Zij vermeldt waar de gecorrigeerde netto-inventariswaarde, in vergelijking met de foutieve netto-inventariswaarde, gratis door het publiek kan worden geconsulteerd. Zij vermeldt, in voorkomend geval, welke maatregelen worden voorgesteld teneinde de schade te vergoeden die de instelling voor collectieve belegging of de beleggers hebben geleden.

Het vorige lid is niet van toepassing indien de instelling voor collectieve belegging en/of de benadeelde deelnemers werden geïdentificeerd, persoonlijk werden verwittigd en, zo nodig, werden vergoed.

Onderafdeling III. - Nadere regels inzake de uitgifte en openbaar aanbod van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging

Art. 205.De opdracht van de in artikel 85, § 2, van de wet bedoelde onderneming kan slechts worden beëindigd wanneer deze onderneming werd vervangen of wanneer de inschrijving van de instelling voor collectieve belegging werd geschrapt of ingetrokken overeenkomstig artikel 109 of 111 van de wet.

Art. 206.§ 1. In alle publicaties waarin de netto-inventariswaarde van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging wordt vermeld, wordt de netto-inventariswaarde gedateerd op de dag van de afsluiting van de ontvangstperiode die betrekking heeft op aanvragen tot uitgifte of inkoop dan wel compartimentswijziging voor rechten van deelneming aan deze netto-inventariswaarde. § 2. De maximaal toegestane afwijking, bedoeld in artikel 85, § 3, tweede lid, van de wet, stemt overeen met de maximaal toegestane afwijking die is vastgelegd in de marktregels van de betrokken MTF of gereglementeerde markt, met een maximum van 3 %. Indien geen maximaal toegestane afwijking is bepaald in de marktregels, bedraagt deze 3 %. Afdeling V. - Periodieke informatie en boekhouding

Art. 207.Het in artikel 88, § 1, eerste lid, van de wet bedoelde jaarverslag moet worden openbaar gemaakt binnen drie maanden na het einde van de periode waarop het betrekking heeft.

Het in artikel 88, § 1, eerste lid, van de wet bedoelde halfjaarlijks verslag moet worden openbaar gemaakt binnen twee maanden na het einde van het halfjaar waarop het betrekking heeft.

Art. 208.Op het ogenblik van publicatie leggen de instellingen voor collectieve beleggingen hun jaarverslagen en halfjaarlijkse verslagen over aan de FSMA.

Art. 209.§ 1. Er wordt een inventaris bijgehouden van de bestanddelen van het vermogen van de instelling voor collectieve belegging of, in voorkomend geval, van elk van de compartimenten.

Tenzij anders bepaald, worden de elementen van de inventaris voor de eerste maal bij de afsluiting van de initiële inschrijvingsperiode en, nadien, elke dag waarop aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging kunnen worden uitgevoerd, gewaardeerd. § 2. De netto-inventariswaarde van een recht van deelneming in een instelling voor collectieve belegging of een compartiment op een welbepaalde datum is de waarde die wordt verkregen door de netto-inventariswaarde van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment op die datum te delen door het aantal op dezelfde datum bestaande rechten van deelneming, zo nodig rekening houdend met de pariteit tussen de verschillende categorieën van rechten van deelneming. HOOFDSTUK III. - Verhandeling in een andere lidstaat van rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG

Art. 210.§ 1. De kennisgeving die een instelling voor collectieve belegging op basis van artikel 92, § 2 van de wet indient bij de FSMA, bevat informatie over de verhandelingsregeling voor de rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging in de lidstaat van ontvangst, met inbegrip van, indien relevant, informatie over klassen van rechten van deelneming. In de context van de artikelen 226 en 257, § 2 van de wet, omvat dit de vermelding dat de rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging worden verhandeld door de beheervennootschap die de instelling voor collectieve belegging beheert. § 2. De bijlage die een instelling voor collectieve belegging op basis van artikel 92, § 2 van de wet indient bij de FSMA, bevat de meest recente versie van de volgende documenten : 1° het beheerreglement of de statuten, het prospectus en, in voorkomend geval, het meest recente jaarverslag en het daaropvolgende halfjaarlijkse verslag van de instelling voor collectieve belegging;2° de essentiële beleggersinformatie van de instelling voor collectieve belegging of desgevallend van het betrokken compartiment of de betrokken klasse van rechten van deelneming. De instelling voor collectieve belegging is verantwoordelijk voor de levering van de vertalingen van deze documenten. Deze vertalingen vormen een getrouwe weergave van het origineel.

Art. 211.De FSMA aanvaardt dat de in artikel 93 van de wet bedoelde documenten elektronisch worden doorgezonden en ingediend.

Art. 212.De instelling voor collectieve belegging zorgt voor de beschikbaarstelling van een elektronisch exemplaar van elk in artikel 210, § 2 bedoeld document op een website van de instelling voor collectieve belegging of een website van de beheervennootschap die deze instelling voor collectieve belegging beheert of op een andere website die door de instelling voor collectieve belegging in de in overeenstemming met artikel 210, § 1 ingediende kennisgevingsbrief of alle bijwerkingen daarvan wordt aangewezen. Alle op een website beschikbaar gestelde documenten worden in een algemeen gebruikelijk elektronisch formaat verstrekt.

De instelling voor collectieve belegging zorgt ervoor dat haar lidstaat van ontvangst toegang heeft tot de in het tweede lid bedoelde website.

Art. 213.De instelling voor collectieve belegging is verantwoordelijk voor de bijwerking van de in artikel 210, § 2, bedoelde documenten.

Zij stelt de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van ontvangst in kennis van de eventuele amendementen op de documenten en vermeldt waar deze documenten elektronisch toegankelijk zijn.

TITEL III. - Instellingen voor collectieve belegging naar buitenlands recht

Art. 214.Voor de toepassing van deze Titel gelden de regelen die toepasselijk zijn op een gemeenschappelijk beleggingsfonds, indien de betrokken instelling voor collectieve belegging als een unit trust werd opgericht.

Art. 215.§ 1. De berichten en kennisgevingen aan de aandeelhouders die, krachtens artikel 150 van de wet, in België moeten worden verspreid, omvatten minstens de informatie die de instelling voor collectieve belegging in het land waar zij gevestigd is, verspreidt.

Deze berichten en kennisgevingen moeten in België worden verspreid middels gelijkaardige modaliteiten als in het land waar de instelling voor collectieve belegging is gevestigd. § 2. De vertaling van de in § 1 bedoelde stukken wordt gemaakt onder de verantwoordelijkheid van de instelling voor collectieve belegging.

Deze vertalingen vormen een getrouwe weergave van het origineel.

Art. 216.Voor de uitoefening van hun werkzaamheden mogen instellingen voor collectieve belegging in hun benaming dezelfde verwijzing naar hun rechtsvorm, zoals beleggingsvennootschap of gemeenschappelijk beleggingsfonds, gebruiken als deze die zij gebruiken in hun lidstaat van herkomst. HOOFDSTUK I. - Instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG

Art. 217.§ 1. De instelling voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en is ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 149 van de wet, deelt aan de FSMA onverwijld alle nodige gegevens mee opdat de stukken, bedoeld in artikel 93, tweede lid, van Richtlijn 2009/65/EG, en hun vertalingen permanent bijgewerkt zouden zijn. De instelling voor collectieve belegging stelt de FSMA in kennis van eventuele amendementen op de stukken en vermeldt waar deze elektronisch toegankelijk zijn. § 2. De FSMA wijst een e-mailadres aan voor het ontvangen van de kennisgeving van bijwerkingen en amendementen ingevolge § 1.

De instelling voor collectieve belegging zendt aan dit e-mailadres de kennisgeving van alle bijwerkingen of amendementen ingevolge § 1. In de e-mail waarbij van die bijwerking of dat amendement kennisgeving wordt gedaan, mag de verrichte bijwerking of het verrichte amendement worden beschreven of mag een nieuwe versie van het document als bijlage worden verstrekt waarin de bijwerking of het amendement duidelijk verschijnen.

Alle overeenkomstig het tweede lid bij de e-mail gevoegde documenten moeten door de instelling voor collectieve belegging in een algemeen gebruikelijk elektronisch formaat worden verstrekt.

Art. 218.Voor zover de essentiële beleggersinformatie of het prospectus, opgesteld in het land van herkomst van de instelling voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en is ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 149 van de wet, deze gegevens niet bevat, wordt volgende informatie over de verhandeling in België van de rechten van deelneming in de betrokken instelling voor collectieve belegging door de financiële bemiddelaars die instaan voor de verhandeling van die rechten van deelneming, op een duurzame drager, aan de beleggers verstrekt, vóór hun voorgenomen inschrijving. Indien de inschrijving gebeurt via een website, wordt deze informatie ook via deze website verstrekt. 1° de onderneming die instaat in België voor de uitkeringen aan de deelnemers, voor de verkoop of de inkoop van de rechten van deelneming alsmede voor de verspreiding van de informatie die de instelling voor collectieve belegging dient te verstrekken;2° preciseringen inzake de registratie en de ontvangst van de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming of compartimentswijziging in België;3° de provisies en kosten die worden geheven in België bij uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging;4° in voorkomend geval, het minimaal inschrijvingsbedrag;5° het belastingregime voor door particuliere beleggers ontvangen inkomsten of vermogenswinsten; Het stuk met de in het eerste lid vermelde informatie moet niet worden goedgekeurd door de FSMA.

Art. 219.§ 1. De artikelen 32 en 33 zijn van toepassing.

De essentiële beleggersinformatie wordt gebruikt zonder wijzigingen of aanvullingen, afgezien van vertaling. § 2. De artikelen 35, 36, 37, § § 1 en 2, eerste lid en 38 tot 46 zijn naar analogie toepasselijk op : 1° de berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die voldoet aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en is ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 149 van de wet;2° de berichten, reclame en andere stukken die een aanbod, bedoeld sub 1°, aankondigen of aanbevelen. § 3. Niettegenstaande de toepassing van § 2 kan in berichten, reclame en andere stukken enkel melding worden gemaakt van rendementsberekeningen indien deze worden berekend overeenkomstig bijlage B, en van lopende kosten en risico- en opbrengstindicatoren indien deze worden berekend overeenkomstig de bepalingen van Verordening 583/2010, zelfs indien deze gegevens worden vermeld in het laatste prospectus of de meest recente essentiële beleggersinformatie. § 4. Een instelling voor collectieve belegging naar buitenlands recht mag noch de term « gewaarborgd kapitaal » of een gelijkaardige term, noch de term « kapitaalbescherming », « beschermd kapitaal » of een gelijkaardige term gebruiken in een bericht, reclame of ander stuk bedoeld in § 2, tenzij is voldaan aan de voorwaarden bepaald in artikel 138. § 5. Een feeder naar buitenlands recht die is ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 149 van de wet, moet de in artikel 64, lid 1 van Richtlijn 2009/65/EG bedoelde informatie verstrekken in een van de landstalen dan wel in een taal die door de FSMA is goedgekeurd. De feeder is verantwoordelijk voor de levering van de vertaling. Deze vertaling vormt een getrouwe weergave van het origineel.

Art. 220.De artikelen 191, 192, 198, 205 en 206, § 1 zijn toepasselijk met betrekking tot de verhandeling van de rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging in België.

De financiële bemiddelaars die instaan voor de verhandeling van de rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging in België mogen geen andere provisies of kosten aanrekenen dan deze die worden bedoeld in artikel 117, § 1, 2° en 3°, § 2, 2° en 3°, § 3, 2°.

De instelling voor collectieve belegging maakt de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming bekend in één of meer in België uitgegeven dagbladen of op een andere door de FSMA aanvaarde wijze.

Indien verschillende categorieën van rechten van deelneming in België openbaar worden aangeboden, wordt de netto-inventariswaarde van deze rechten van deelneming, uitgedrukt in de betrokken munteenheid, per categorie gepubliceerd volgens de modaliteiten bepaald in het voorgaande lid. HOOFDSTUK II. - Instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die niet voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en instellingen voor collectieve belegging naar het recht van staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte Afdeling I. - Bepalingen die van toepassing zijn

op instellingen voor collectieve belegging naar buitenlands recht met een veranderlijk aantal rechten van deelneming

Art. 221.Het verzoek om inschrijving op de lijst wordt aan de FSMA gericht overeenkomstig artikel 172 van de wet.

Art. 222.De financiële bemiddelaars die instaan voor de verhandeling van de rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging in België mogen geen andere provisies of kosten aanrekenen dan deze die worden bedoeld in artikel 117, § 1, 2° en 3°, § 2, 2° en 3°, § 3, 2°.

Art. 223.§ 1. De artikelen 29 tot 46 inzake het prospectus en de essentiële beleggersinformatie over het openbaar aanbod van rechten van deelneming en stukken met betrekking tot het openbaar aanbod van rechten van deelneming zijn van toepassing, tenzij de FSMA een afwijking van deze artikelen toestaat.

Een instelling voor collectieve belegging naar buitenlands recht mag noch de term « gewaarborgd kapitaal » of een gelijkaardige term noch de term « kapitaalbescherming », « beschermd kapitaal » of een gelijkaardige term gebruiken, tenzij is voldaan aan de voorwaarden bepaald in artikel 138. § 2. Artikel 153 over de publicatie van een persbericht bij de vaststelling van de vereffeningwaarde van de rechten van deelneming, is van toepassing. § 3. De artikelen 195 tot 198 inzake de schorsing van de berekening van de netto-inventariswaarde zijn van toepassing, tenzij de FSMA een afwijking van deze artikelen toestaat. § 4. De artikelen 191, 192, 205 en 206, § 1 zijn toepasselijk met betrekking tot de verhandeling van de rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging in België.

De instelling voor collectieve belegging maakt de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming bekend in één of meer in België uitgegeven dagbladen of op een andere door de FSMA aanvaarde wijze.

Indien verschillende categorieën van rechten van deelneming in België openbaar worden aangeboden, wordt de netto-inventariswaarde van deze rechten van deelneming, uitgedrukt in de betrokken munteenheid, per categorie gepubliceerd volgens de modaliteiten bepaald in het voorgaande lid. § 5. Artikel 207 en, mutatis mutandis, hoofdstuk II van de bijlage bij het koninklijk besluit van 10 november 2006 op de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke verslagen van bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging met veranderlijk aantal rechten van deelneming zijn van toepassing, rekening houdend met de de kenmerken van de instelling voor collectieve belegging en de regelgeving van haar land van oorsprong. De instelling voor collectieve belegging verstrekt minstens informatie aan de beleggers die gelijkwaardig is aan deze bedoeld in hoofdstuk II van de bijlage bij het koninklijk besluit van 10 november 2006.

Art. 224.Elke dag waarop in België rechten van deelneming worden uitgegeven of ingekocht dan wel een compartimentswijziging plaats heeft en in elk geval met de overeenkomstige periodiciteit als bedoeld in artikel 189, stelt de instelling voor collectieve belegging de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming vast en maakt die bekend in één of meer in België uitgegeven dagbladen of op een andere door de FSMA aanvaarde wijze.

De FSMA kan een afwijking van deze bepaling toestaan. Afdeling II. - Bepalingen die van toepassing zijn op instellingen voor

collectieve belegging naar buitenlands recht met vast aantal rechten van deelneming

Art. 225.Het verzoek om inschrijving op de lijst wordt aan de FSMA gericht overeenkomstig artikel 182 van de wet.

TITEL IV. - Wijzigingsbepalingen en diverse bepalingen

Art. 226.§ 1. In artikel 2, 35° van de wet van 2 augustus 2002, worden de woorden « deel III van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles » vervangen door de woorden « deel III van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles ». § 2. In artikel 26, eerste lid, 5° van voormelde wet, worden de woorden « artikel 3, 10° van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles » vervangen door de woorden « artikel 3, 23° van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles ». § 3. In artikel 121, § 1, eerste lid van de voormelde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 4°, gewijzigd bij de wet van 22 juli 2004, de wet van 22 februari 2006, de wet van 1 april 2007, de wet van 22 december 2009, het koninklijk besluit van 25 maart 2003 en het Koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de woorden « van de artikelen 90, 91, 96, 131, derde lid, 132, tweede lid, 135, 136 derde lid en 202 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles » vervangen door de woorden « van de artikelen 110, 115, 151, 155, § 1, derde lid, 157, tweede lid, 165, § 1, eerste lid, 166, § 1, derde lid en § 3, en 255 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles »;2° in de bepaling onder 5°, ingevoegd bij de wet van 22 juli 2004, worden de woorden « van de artikelen 60, 61, tweede lid, 131, derde lid, 135 en 136, derde lid van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles » vervangen door de woorden « van de artikelen 68, 69, tweede lid, 155, § 1, derde lid, 165, § 1, eerste lid en 166 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles ». § 4. In artikel 122 van de voormelde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 21°, laatstelijk gewijzigd door het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de woorden « artikel 30 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles » vervangen door de woorden « artikel 32 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles » en worden de woorden « artikel 130 of artikel 134, § 1, tweede lid van de voormelde wet van 20 juli 2004 » vervangen door de woorden « artikel 162, § 2, tweede lid van de voormelde wet van 3 augustus 2012 »;2° in de bepaling onder 22°, ingevoegd bij de wet van 22 juli 2004, worden de woorden « de artikelen 33, 35, eerste lid, artikel 43, § 3, eerste lid, 45, tweede lid, of 49, derde lid, van de voormelde wet van 20 juli 2004 » vervangen door de woorden « de artikelen 34, 36, eerste lid, 45, eerste lid, 47, tweede lid of 51, vierde lid, van de voormelde wet van 3 augustus 2012 »;3° in de bepaling onder 23°, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de woorden « artikel 92, § 1, tweede lid, 3° en 6°, artikel 132 en artikel 134, § 2, van de voormelde wet van 20 juli 2004 » vervangen door de woorden « artikel 111, § 1, tweede lid, 3° en 6°, artikel 157 en artikel 164 van de voormelde wet van 3 augustus 2012 »;4° in de bepaling onder 24°, ingevoegd bij de wet van 22 juli 2004, worden de woorden « de artikelen 143 en 144 van de voormelde wet van 20 juli 2004 » vervangen door de woorden « de artikelen 191 en 192 van de voormelde wet van 3 augustus 2012 » en de woorden « het eerste lid van het voormelde artikel 143 » vervangen door de woorden « het eerste lid van het voormelde artikel 191 »;5° in de bepaling onder 25°, ingevoegd bij de wet van 22 juli 2004, worden de woorden « het derde lid van artikel 175 van de voormelde wet van 20 juli 2004 » vervangen door de woorden « het derde lid van artikel 227 van de voormelde wet van 3 augustus 2012 »;6° in de bepaling onder 26°, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de woorden « artikel 197, § 1, tweede lid, 1°, 1° bis, 2°, 3° en 4° van de voormelde wet van 20 juli 2004 » vervangen door de woorden « artikel 250, § 1, tweede lid, 1°, 1° bis, 2°, 3° en 4° van de voormelde wet van 3 augustus 2012 ».

Art. 227.De pensioenspaarfondsen, die erkend zijn overeenkomstig artikel 145/16 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zijn openbare instellingen voor collectieve belegging met veranderlijk aantal rechten van deelneming. Zij voegen de vermelding « pensioenspaarfonds » toe aan hun naam.

Onverminderd de toepassing van artikel 145/11 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zijn Titel I, Titel II - met uitzondering van de bepalingen van Hoofdstuk II, Afdeling I, Onderafdeling II - en Titel V van toepassing op de pensioenspaarfondsen, die erkend zijn overeenkomstig artikel 145/16 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Art. 228.§ 1. In artikel 27, § 2, van het koninklijk besluit van 10 november 2006 op de boekhouding, de jaarrekening en de periodieke verslagen van bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste en het tweede lid worden vervangen als volgt : « Instellingen voor collectieve belegging mogen voor de rechten van deelneming waarbij de in artikel 8 van de wet bedoelde netto-opbrengst wordt uitgekeerd, alleen dan tot de uitkering van een dividend overgaan als 1° dit dividend minder bedraagt dan of gelijk is aan het te bestemmen resultaat;of 2° dit dividend niet meer bedraagt dan het hoogste van de volgende drie bedragen : a) een specifiek bedrag dat conform de fiscale bepalingen moet worden uitgekeerd, ofwel;b) de tijdens het boekjaar daadwerkelijk ontvangen interesten, dividenden en gerealiseerde meerwaarden die voortkomen uit de beleggingen van de instelling voor collectieve belegging, ofwel;c) een specifiek bedrag waarvan een in dit punt bedoelde instelling voor collectieve belegging de uitkering vooropstelt overeenkomstig haar beleggingsdoelstelling die in het prospectus wordt uiteengezet. Dit punt is van toepassing op de instellingen voor collectieve belegging die de beleggers op bepaalde vooraf bepaalde data op een algoritme gebaseerde volledige terugbetalingen verstrekken die verband houden met de resultaten van financiële activa, indexen of referentieportefeuilles of met de totstandkoming van prijswijzigingen of andere voorwaarden met betrekking tot die financiële activa, indexen of referentieportefeuilles, dan wel instellingen voor collectieve belegging met vergelijkbare kenmerken; 2° in het derde lid, eerste streepje, wordt het woord « negatief » vervangen door het woord « ontoereikend ». § 2. In Hoofdstuk II, Deel 1, Afdeling 2 van de bijlage bij voormeld koninklijk besluit, wordt een punt 2.1.10 ingevoegd, met als titel « Bijzondere informatie in geval van master-feederconstructie », luidende : « Voor een feeder wordt de plaats vermeld waar de halfjaarlijkse en de jaarverslagen van de master kunnen worden verkregen. » § 3. In Hoofdstuk II, Deel 1, Afdeling 2, punt 2.5.6 van de bijlage bij voormeld koninklijk besluit, wordt het eerste streepje vervangen als volgt : « Indien het compartiment ten minste een jaar eerder is gelanceerd, vermelding van de lopende kosten, berekend overeenkomstig de bepalingen van Verordening 583/2010 van de Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft essentiële beleggersinformatie en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan als de essentiële beleggersinformatie of het prospectus op een andere duurzame drager dan papier of via een website wordt verstrekt. De lopende kosten worden berekend op de datum van afsluiting van het boekjaar of halfjaar. Tevens worden alle kosten die niet in de lopende kosten zijn verrekend, opgenomen waaronder voor zover gekend, de vermelding van de transactiekosten. Voor een feeder bevat het jaarverslag een verklaring over de totale kosten van de feeder en de master. » TITEL V. - Overgangsbepalingen en inwerkingtreding

Art. 229.In afwijking van artikel 168, bevat tot en met 31 december 2013 de oproeping tot de algemene vergadering van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging, onverminderd de toepassing van de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en de bepalingen van het beheerreglement of de statuten, tevens de volgende gegevens : 1° een bondige weergave van de achtergrond en redenen van de voorgenomen herstructurering;2° een vermelding van de overeenkomstig artikel 196 voorgenomen schorsing van de bepaling van de netto-inventariswaarde evenals van de uitvoering van aanvragen tot uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming en tot compartimentswijziging;3° een vermelding van de in artikel 179 bedoelde mogelijkheid tot inkoop, terugbetaling of, zo mogelijk, omzetting van de rechten van deelneming in de betrokken instelling voor collectieve belegging alsook van de in artikel 181, § 3, bedoelde mogelijkheid tot kosteloze terugbetaling van fracties van rechten van deelneming en de modaliteiten ervan;4° een vermelding van de persoon aan wie de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging, in voorkomend geval voor het compartiment, de beheertaken voor instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 3, 22°, a), van de wet hebben toevertrouwd en, voor zover mogelijk en in voorkomend geval per klasse van rechten van deelneming, een vergelijking tussen de beleggingspolitiek, de kosten bedoeld bij artikel 117, § 3, 1° en 2°, de lopende kosten over de laatste 12 maanden en het gemiddelde cumulatieve rendement, uitgedrukt op jaarbasis en met vermelding of provisies en kosten ten laste van de deelnemers in rekening werden gebracht, over een periode van 1, 3, 5 en 10 jaar van de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging;5° een aanduiding van de plaats waar de in artikel 173 bedoelde informatie kosteloos verkrijgbaar wordt gesteld voor het publiek. Behalve in het geval bedoeld in het derde lid, wordt deze oproeping gepubliceerd ten minste 30 dagen voor de uiterste datum voor het aanvragen van een inkoop of terugbetaling, of indien van toepassing een omzetting, uit hoofde van artikel 179.

Indien de instelling voor collectieve belegging kan aantonen dat er geen rechten van deelneming aan toonder bestaan of dat de in artikel 173 bedoelde informatie ook tijdig wordt bezorgd aan iedere houder van rechten van deelneming aan toonder volgens de modaliteiten vermeld in artikel 177, dienen de elementen bedoeld in het eerste lid, 1° tot 4° niet te worden opgenomen in de oproeping.

De FSMA kan, gelet op de omstandigheden, bijkomende publicatiemodaliteiten voor het oproepingsbericht opleggen.

Art. 230.In afwijking van artikel 177, eerste lid, zijn tot en met 31 december 2013 de bij de herstructurering betrokken instellingen voor collectieve belegging enkel verplicht om de in artikel 173 bedoelde informatie op papier of op een andere duurzame drager te verstrekken aan de houders van rechten van deelneming die gedematerialiseerd of op naam zijn, onverminderd de mogelijkheid om die informatie aldus ook te bezorgen aan houders van rechten van deelneming aan toonder.

Art. 231.In afwijking van artikel 178 kan tot en met 31 december 2013 een instelling voor collectieve belegging enkel gebruik maken van de mogelijkheid bedoeld in dat artikel indien zij kan aantonen dat er geen rechten van deelneming aan toonder bestaan of dat de in artikel 173 bedoelde informatie ook tijdig wordt bezorgd aan iedere houder van rechten van deelneming aan toonder volgens de modaliteiten vermeld in artikel 177.

Art. 232.Niettegenstaande artikel 235 zijn de artikelen 86 tot 95 van voornoemd koninklijk besluit van 4 maart 2005 van toepassing op de herstructureringen van instellingen voor collectieve belegging en van compartimenten van beleggingsvennootschappen in verband waarmee de kennisgeving en het volledige dossier als bedoeld in artikel 89 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 bij de FSMA werden ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 233.De bepalingen van Hoofdstukken I en III van Titel I en de bepalingen van Titel IV en V van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging worden opgeheven op het ogenblik dat er geen instellingen voor collectieve belegging, bedoeld bij artikel 301, eerste lid, of 302 van de wet, meer zijn ingeschreven op de lijst bedoeld bij artikel 120, § 1, of artikel 137 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten.

Art. 234.§ 1. Artikel 117, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 blijft van toepassing op de instellingen voor collectieve belegging naar buitenlands recht die hun rechten van deelneming in België verhandelen en waarop in hun land van herkomst een overgangsregeling conform artikel 118, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG wordt toegepast, zolang die overgangsregeling aldus op hen wordt toegepast en in elk geval tot uiterlijk 30 juni 2012. § 2. Tot 30 juni 2012 mag de aan de deelnemers van de op te slorpen of te splitsen instelling voor collectieve belegging of van de inbrengende of overdragende instelling voor collectieve belegging krachtens artikel 173, § 2, verstrekte informatie een bijgewerkte versie omvatten van het vereenvoudigd prospectus dat de verkrijgende instelling voor collectieve belegging verspreidt, indien op hen een overgangsregeling conform artikel 118, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG wordt toegepast. De verwijzingen naar de essentiële beleggersinformatie in artikel 173, § 2 moeten in dat geval als verwijzingen naar het vereenvoudigd prospectus worden geïnterpreteerd. § 3. In de artikelen 88 tot 114 moeten de verwijzingen naar de essentiële beleggersinformatie als verwijzingen naar het vereenvoudigd prospectus worden geïnterpreteerd, indien op de master of de feeder een overgangsregeling conform artikel 118, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG wordt toegepast, en in elk geval tot uiterlijk 30 juni 2012.

Art. 235.Het voormeld koninklijk besluit van 4 maart 2005 wordt opgeheven.

Art. 236.De minister bevoegd voor Financiën en de minister bevoegd voor Economie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 november 2012.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, S. VANACKERE De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, Consumenten en Noordzee, J. VANDE LANOTTE

Bijlage A. - Inhoud van het prospectus I. Voorstelling van de instelling voor collectieve belegging 1. Gegevens met betrekking tot het gemeenschappelijk beleggingsfonds 1.1. Naam. 1.2. Oprichtingsdatum van het gemeenschappelijk beleggingsfonds. Duur, indien die beperkt is. 1.3. Bij een gemeenschappelijk beleggingsfonds met verschillende compartimenten, vermelding van de gecommercialiseerde compartimenten. 1.4. Eventuele categorieën van rechten van deelneming die worden gecreëerd overeenkomstig artikel 8, § § 1, en 2, 1° en/of 3°, van de wet.

In de in artikel 6, § 1, 2° en 3°, bedoelde gevallen, vaststelling van de objectieve criteria die worden gehanteerd om bepaalde personen toe te laten om in te schrijven op een categorie van rechten van deelneming die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime dan één of meerdere andere categorieën van rechten van deelneming, dan wel om dergelijke rechten van deelneming te verwerven.

Vermelding van de schikkingen die worden getroffen zodat steeds kan worden nagegaan of de personen die hebben ingeschreven op rechten van deelneming van een categorie die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime, dan wel dergelijke rechten van deelneming hebben verworven, aan de gestelde criteria voldoen. 1.5. Naam van de commissaris, aangesteld overeenkomstig artikel 101, § 1, van de wet. Indien een erkende revisorenvennootschap als commissaris is aangesteld, naam van deze revisorenvennootschap en de naam van de erkende revisor die haar vertegenwoordigt. 2. Gegevens met betrekking tot de beheervennootschap, met de vermelding of de beheervennootschap gevestigd is in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst van de instelling voor collectieve belegging 2.1. Naam, rechtsvorm, zetel van de vennootschap en hoofdkantoor indien afwijkend van de zetel van de vennootschap. 2.2. Oprichtingsdatum van de vennootschap. Duur, indien die beperkt is. 2.3. Indien de beheervennootschap het beheer waarneemt van andere gemeenschappelijke beleggingsfondsen overeenkomstig artikel 35 van de wet of is aangesteld door andere beleggingsvennootschappen overeenkomstig artikel 44 van de wet de betrokken instellingen voor collectieve belegging vermelden. 2.4. Naam en functie van de bestuurders en van de natuurlijke personen aan wie de effectieve leiding is toevertrouwd. Vermelding van de voornaamste andere werkzaamheden uitgeoefend door de betrokken natuurlijke personen, indien deze van belang zijn voor de vennootschap. 2.5. Naam van de commissaris en, in voorkomend geval, van de plaatsvervangende commissarissen, aangesteld overeenkomstig artikel 242 van de wet. Indien een erkende revisorenvennootschap als commissaris is aangesteld, naam van deze revisorenvennootschap en de naam van de erkende revisor die haar vertegenwoordigt. 2.6. Bedrag van het kapitaal waarop werd ingeschreven en het gestorte gedeelte van het kapitaal. 2.7. Beheertaken die de beheervennootschap, overeenkomstig artikel 202, § 1, van de wet, aan een derde heeft toevertrouwd. Identiteit van de betrokken derde. 3. Gegevens met betrekking tot de beleggingsvennootschap 3.1. Naam, rechtsvorm, zetel van de vennootschap en hoofdkantoor, indien afwijkend van de zetel van de vennootschap. 3.2. Oprichtingsdatum van de vennootschap. Duur, indien die beperkt is. 3.3. Bij een beleggingsvennootschap met verschillende compartimenten, vermelding van de gecommercialiseerde compartimenten. 3.4. Eventuele categorieën van rechten van deelneming die worden gecreëerd overeenkomstig artikel 8, § § 1 en 2, 1° en/of 2°, van de wet.

In de in artikel 6, § 1, 2° en 3°, bedoelde gevallen, vaststelling van de objectieve criteria die worden gehanteerd om bepaalde personen toe te laten om in te schrijven op een categorie van rechten van deelneming die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime dan één of meerdere andere categorieën van rechten van deelneming, dan wel om dergelijke rechten van deelneming te verwerven.

Vermelding van de schikkingen die worden getroffen zodat steeds kan worden nagegaan of de personen die hebben ingeschreven op rechten van deelneming van een categorie die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime, dan wel dergelijke rechten van deelneming hebben verworven, aan de gestelde criteria voldoen. 3.5. Naam en functie van de bestuurders en van de natuurlijke personen aan wie de effectieve leiding is toevertrouwd. Vermelding van de voornaamste andere werkzaamheden uitgeoefend door de betrokken natuurlijke personen, indien deze van belang zijn voor de vennootschap. 3.6. Naam van de commissaris, aangesteld overeenkomstig artikel 101, § 1, van de wet, en, in voorkomend geval, van de plaatsvervangende commissarissen, aangesteld overeenkomstig artikel 101, § 2, van de wet. Indien een erkende revisorenvennootschap als commissaris is aangesteld, naam van deze revisorenvennootschap en de naam van de erkende revisor die haar vertegenwoordigt. 3.7. Kapitaal 3.8. Indien de beleggingsvennootschap overeenkomstig artikel 44, § 1, van de wet een beheervennootschap heeft aangesteld, vermelding van deze omstandigheid en vermelding van de gegevens bedoeld sub 2. voor de betrokken beheervennootschap. 3.9. Beheertaken die de beleggingsvennootschap, overeenkomstig artikel 42, § 1, van de wet, aan een derde heeft toevertrouwd. Identiteit van de betrokken derde. 4. Gegevens met betrekking tot de bewaarder 4.1. Naam, rechtsvorm, zetel van de vennootschap en hoofdkantoor, indien afwijkend van de zetel van de vennootschap. 4.2. Voornaamste werkzaamheden. 4.3. In geval een onderbewaarnemer werd aangesteld : naam, rechtsvorm, zetel van de vennootschap en hoofdkantoor, indien afwijkend van de zetel van de vennootschap. Aard van de activa die in onderbewaarneming worden gegeven. 5. Varia 5.1. Financiële groep die de instelling voor collectieve belegging promoot. 5.2. Persoon of respectieve personen op wie de verbintenissen bedoeld bij de artikelen 115, § 3, derde lid, 149, 152, 156, 157, § 1, derde lid, 165, 179, derde lid, en 180, derde lid, rusten.

II. Beleggingsgegevens 1. Omschrijving van het doel van de instelling voor collectieve belegging en inzonderheid : 1.1. een adequate beschrijving van de resultaten die met iedere belegging van de instelling voor collectieve belegging worden beoogd, met inbegrip van de financiële doelstellingen (bij voorbeeld kapitaalgroei of inkomsten); 1.2. een duidelijke vermelding van het bestaan van een kapitaalwaarborg of kapitaalbescherming in de zin van artikel 138, of van enige andere garantie of bescherming die door derden wordt geboden. Vermelding van de identiteit en de kredietwaardigheid van de persoon die de waarborg verstrekt of beschrijving van het financieel mechanisme dat erop gericht is de kapitaalbescherming te verlenen en de modaliteiten ervan, bedrag per recht van deelneming waarop de garantie of de bescherming slaat, modaliteiten en uitoefeningsvoorwaarden van de garantie, eventuele beperkingen op de garantie of bescherming alsmede, in geval van een kapitaalbescherming, een waarschuwing dat geen formele waarborg werd verleend aan de instelling voor collectieve belegging of haar deelnemers; 1.3. in voorkomend geval, een verklaring dat de instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om één of meer indices te volgen, vermelding van de betrokken indices en in hoever er tracking wordt toegepast. 2. Beleggingsbeleid van de instelling voor collectieve belegging. 2.1. Categorieën activa waarin de instelling voor collectieve belegging mag beleggen. Omschrijving van de toegelaten derivatentransacties. 2.2. Aan het beleggingsbeleid gestelde grenzen en vermelding van technieken en instrumenten of van de bevoegdheid om ontleningen aan te gaan die bij het beheer van de instelling voor collectieve belegging kunnen worden gebruikt. 2.3. Voor zover van betekenis en relevant, nadere preciseringen van het beleggingsbeleid : a) of de instelling voor collectieve belegging een bepaalde strategie heeft ten aanzien van bepaalde industriële, geografische of andere marktsectoren of specifieke categorieën van activa, bijvoorbeeld beleggingen in de financiële instrumenten van opkomende landen;b) in voorkomend geval, een waarschuwing dat het feit dat de samenstelling van de portefeuille weliswaar voldoet aan algemene, wettelijke en statutaire voorschriften en beperkingen, niet verhindert dat een risicoconcentratie kan ontstaan in bepaalde kleinere categorieën van activa of economische en geografische sectoren;c) indien de instelling voor collectieve belegging in obligaties of schuldinstrumenten belegt, vermelding of de obligaties of schuldinstrumenten worden uitgegeven door bedrijven of door de overheid, looptijd en ratingvereisten van de obligaties en schuldinstrumenten;d) of de wijze van beheer, dan wel de referentie voor de berekening van de prestatievergoeding van de instelling voor collectieve belegging eventueel op een benchmark zal worden afgestemd;in het bijzonder of de instelling voor collectieve belegging erop gericht is een index te volgen, met vermelding van de strategie die hiertoe zal worden gevolgd; e) of de instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om een aanmerkelijk deel van de portefeuille te beleggen in financiële instrumenten waarvan de waarde en/of het rendement afhangt van de evolutie van één of meerdere andere activa, die zelf niet als toegelaten belegging kunnen worden gekwalificeerd, onverminderd de toepassing van de beleggingsregels vermeld in het besluit;vermelding van het mogelijke effect van dergelijke beleggingen op het risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging; f) indien de instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om contracten af te sluiten die financiële derivaten uitmaken en betrekking hebben op een kredietrisico, verduidelijking van de kenmerken van de (mogelijke) partijen op wie de instelling voor collectieve belegging een kredietrisico loopt;g) voor een instelling voor collectieve belegging bedoeld bij artikel 84, vermelding van de strategieën van de hedge funds waarin rechtstreeks of onrechtstreeks wordt belegd en beschrijving van de voorwaarden opdat deze strategie succesvol zou zijn;h) voor een feeder : - verklaring dat de feeder een feeder van een bepaalde master is en als zodanig steeds ten minste 85 % van haar activa belegt in rechten van deelneming van deze master; - of de resultaten van de feeder en de master identiek zijn, dan wel in welke mate en waarom zij van elkaar afwijken; - een korte beschrijving van de master, haar structuur en haar beleggingsdoelstelling en -beleid, waaronder het risicoprofiel, en een vermelding hoe het prospectus van de master kan worden verkregen. 2.4. Opvallende vermeldingen : a) Inzake de toegelaten derivatentransacties wordt op opvallende wijze vermeld of het gebruik van derivaten dient voor risicodekking dan wel ter verwezenlijking van beleggingsdoelstellingen, alsmede het mogelijke effect van het gebruik van derivaten op het risicoprofiel.b) Vermelding, op opvallende wijze, dat de instelling voor collectieve belegging voornamelijk belegt in één van de categorieën activa, gedefinieerd in artikel 52, § 1, of artikel 70, § 1, met uitzondering van effecten en geldmarktinstrumenten, of dat de instelling voor collectieve belegging een aandelen- of obligatie-index overeenkomstig artikel 63 of artikel 81 volgt.c) Vermelding, op opvallende wijze, van een vermoedelijk hoge volatiliteit van de netto-inventariswaarde van de instelling voor collectieve belegging, indien de netto-inventariswaarde, als gevolg van de samenstelling van de portefeuille of de beheertechnieken die gebruikt mogen worden, vermoedelijk dit kenmerk zal hebben.d) De instellingen voor collectieve belegging, bedoeld in de artikelen 64 en 82, lassen op een opvallende plaats een zin in, waarin op de toelating bedoeld in de vermelde artikelen wordt gewezen.Indien zij meer dan 35 % van hun activa gaan beleggen of hebben belegd in de effecten en geldmarktinstrumenten van bepaalde staten, plaatselijke besturen en internationale publiekrechtelijke instellingen, vermelden zij de betrokken staten, plaatselijke besturen en internationale publiekrechtelijke instellingen. e) Eventuele mogelijkheid tot uitlening van financiële instrumenten. Modaliteiten van de voorgenomen verrichtingen (OTC, gestandaardiseerd systeem dat wordt beheerd door een agent, gestandaardiseerd systeem dat wordt beheerd door een principaal), hun doelstelling alsook de op deze verrichtingen toepasselijke beperkingen indien de raad van bestuur striktere beperkingen heeft vastgesteld dan bepaald in het koninklijk besluit van 7 maart 2006, en de risico's teweeggebracht door deze verrichtingen. 2.5. Wisselkoersrisico a) Beschrijving van de algemene strategie tot dekking van het wisselkoersrisico.Indien de instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om te beleggen in activa die zijn uitgedrukt in een andere munteenheid dan de basismunteenheid, informatie of de instelling voor collectieve belegging zich voorneemt om de blootstelling aan het wisselrisico te dekken en, zo ja, in welke mate.

Vermelding van de algemene kosten en het wisselkoersrisico inherent aan dit beleid. b) Individuele kenmerken van de klassen van rechten van deelneming met dekking van het wisselkoersrisico. In geval van de creatie van een klasse van rechten van deelneming waarbij het wisselkoersrisico niet wordt gedekt, verduidelijking dat de bedragen bij uitgifte, compartimentwijziging, inkoop en bij uitkering zullen worden berekend aan de op dat ogenblik geldende wisselkoersen.

In geval van creatie van een klasse van rechten van deelneming waarbij het wisselkoersrisico wel wordt gedekt, vermelding in welke mate dat het wisselkoersrisico wordt gedekt. Vermelding van het feit dat de kosten en de winst of het verlies inherent aan de indekkingsverrichtingen zullen worden toegewezen aan de betrokken klasse van rechten van deelneming. 2.6. De informatie, bedoeld in de punten 1. en 2., kan worden samengevoegd in één enkele rubriek mits hierdoor geen verwarring kan ontstaan over de doelstellingen en het beleid van de instelling voor collectieve belegging. De wijze waarop de informatie wordt geordend, kan worden aangepast aan de specifieke beleggingsdoelstellingen en het beleggingsbeleid van de instelling voor collectieve belegging. 2.7. Verduidelijking in welke mate rekening wordt gehouden met sociale, ethische en milieuaspecten bij de uitvoering van het beleggingsbeleid. 3. Beoordeling van het risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging; 3.1. Algemene structuur van de beoordeling van het risicoprofiel : a) de mededeling dat de waarde van de beleggingen zowel kan stijgen als kan dalen en dat de beleggers mogelijk minder terugkrijgen dan zij hebben ingelegd;b) een tekstuele beschrijving van elk risico dat beleggers kunnen lopen met hun belegging, maar alleen wanneer dit risico van betekenis en relevant is in het licht van de gevolgen en de waarschijnlijkheid ervan. 3.2. Nadere precisering inzake de tekstuele beschrijving van bepaalde risico's : a) De in punt 3.1, onder b), bedoelde beschrijving verschaft een bevattelijke uitleg over ieder risico dat van betekenis en relevant is of kan worden en dat onder meer voortvloeit uit het beleggingsbeleid of de beleggingsstrategie van de instelling voor collectieve belegging in verband met bepaalde markten of activa, zoals : - het risico dat de hele markt van of een categorie van activa daalt, waardoor de prijs en de waarde van de activa in portefeuille worden beïnvloed (marktrisico); - het risico dat een uitgevende instelling of een tegenpartij in gebreke blijft (kredietrisico); - enkel wanneer dit werkelijk relevant is, het risico dat een afwikkeling via een betalingssysteem niet plaatsvindt zoals verwacht, omdat de betaling of levering door een tegenpartij niet of niet in overeenstemming met de initiële voorwaarden plaatsvindt (afwikkelingsrisico); - het risico dat een positie niet tijdig tegen een redelijke prijs kan worden geliquideerd (liquiditeitsrisico); - het risico dat de waarde van een belegging beïnvloed wordt door wisselkoersschommelingen (wisselkoers- of valutarisico); - enkel wanneer dit werkelijk relevant is, het risico van verlies van in bewaring gegeven activa als gevolg van insolvabiliteit, nalatigheid of frauduleuze handelingen van de bewaarnemer of van een onderbewaarnemer (bewaarnemingrisico); - risico's die verband houden met een grote concentratie van de beleggingen in bepaalde activa of op bepaalde markten. - rendementsrisico, met inbegrip van het feit dat het risico kan variëren naargelang de keuzes van elke instelling voor collectieve belegging, alsmede het bestaan of ontbreken van, dan wel de beperkingen op eventuele waarborgen van derden; - risico's voor het kapitaal, met inbegrip van het potentiële risico van erosie als gevolg van inkopen van rechten van deelneming en winstuitkeringen die hoger zijn dan het beleggingsrendement; - aan het product zelf te wijten inflexibiliteit (met inbegrip van het risico van voortijdige afkoop) en beperkingen op het overschakelen op andere aanbieders; - inflatierisico; - onzekerheid over de onveranderlijkheid van externe factoren zoals het belastingregime; - eventuele andere risico's. b) Om te voorkomen dat een misleidend beeld wordt gegeven van de gelopen risico's, moet de informatie worden geordend volgens het belang ervan.Het belang van de gelopen risico's wordt bepaald op basis van de omvang en relevantie van de risico's, zodat het risicoprofiel van de individuele instelling voor collectieve belegging beter tot uitdrukking komt. De FSMA kan een gelijkwaardige voorstelling van de risico's aanvaarden. 3.3. Vermelding van het bestaan van een synthetische risico- en opbrengstindicator, berekend overeenkomstig de bepalingen van Verordening 583/2010, en van een verwijzing naar de essentiële beleggersinformatie, waar de meest recente risico- en opbrengstindicator kan worden teruggevonden. Beschrijving van de risico- en opbrengstindicator en de voornaamste beperkingen ervan. 3.4. Indien de instelling voor collectieve belegging omwille van haar structuur vatbaar is voor blootstelling aan « market timing »-praktijken, vermelding van haar beleid ter zake en vermelding van de beschermings- en/of controlemaatregelen die worden genomen teneinde dergelijke praktijken te ontdekken en te vermijden. 4. Vermelding dat het historisch rendement van de instelling voor collectieve belegging, berekend volgens de regels bepaald in deel 2 van afdeling I van bijlage B, beschikbaar is in het laatste jaarverslag, voor zover de instelling voor collectieve belegging al minstens één jaar bestaat.5. Profiel van het type belegger tot wie de instelling voor collectieve belegging zich richt. 6. Bijzondere informatie 6.1. Voor een instelling voor collectieve belegging bedoeld bij de artikelen 63 of 81, vermelding van de regelen die gelden indien de index niet langer beantwoordt aan de in het besluit gestelde voorwaarden. 6.2. Voor een instelling voor collectieve belegging, bedoeld bij de artikelen 78, § 1, tweede lid, of 84, vermelding van de samenstelling van de betrokken korf, onderliggend aan het instrument dat de instelling voor collectieve belegging hanteert om op vervaldag een bepaald rendement te verkrijgen, en van de regelen die gelden in geval van vervanging van één van de samenstellende waarden van de korf, inzonderheid in het geval dat de marktwaarde van één van de samenstellende waarden niet langer beschikbaar is.

III. Bedrijfsinformatie 1. Regels voor de waardering van de activa.2. Balansdatum.3. Regels inzake vaststelling en uitkering of kapitalisatie van de netto-opbrengsten. 4. Provisies en kosten 4.1. Teneinde de beleggers voorzover mogelijk een redelijke schatting te geven van de te verwachten provisies en kosten, een overzicht van de verwachte kostenstructuur en inzonderheid van de provisies en kosten bedoeld in de artikelen 115, § 1, 116, § 2, derde lid, en 117, opgesteld volgens een schema vastgesteld door de FSMA, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de provisies en kosten die ten laste komen van de deelnemers en de provisies en kosten die ten laste komen van de instelling voor collectieve belegging.

In dit overzicht wordt bovendien de wijze, het bedrag en de berekeningswijze van de vergoedingen, ten laste van de instelling voor collectieve belegging (waaronder de terugbetaalde onkosten) aan de beheervennootschap, de bestuurders en leidinggevende personen van de beleggingsvennootschap, de commissaris, de bewaarder en derden aangegeven.

Indien het vermogen van de beleggingsvennootschap wordt vertegenwoordigd door verschillende klassen van rechten van deelneming, worden deze provisies en kosten en de hierna volgende preciseringen vermeld per klasse van rechten van deelneming. 4.2. Lopende kosten en omloopsnelheid van de portefeuille - Vermelding dat de lopende kosten, berekend overeenkomstig de bepalingen van Verordening 583/2010, opgenomen zijn in de essentiële beleggersinformatie. - Beschrijving van het begrip 'lopende kosten' en opgave van alle kosten die hier niet in zijn verrekend; - Tenzij het instellingen voor collectieve belegging bedoeld in de artikelen 78, § 1, tweede lid, en 84 betreft, uitleg over het begrip 'omloopsnelheid van de portefeuille', zoals aangegeven in bijlage B, Afdeling II, als aanvullende indicator voor de omvang van de

transactiekosten. Vermelding dat de omloopsnelheid van de portefeuille wordt opgenomen in het laatste jaarverslag; 4.3. Vermelding van het bestaan van bepaalde vergoedingen, provisies of niet-geldelijke voordelen, bedoeld bij artikel 118, § 1, 2°, begunstigde(n) van dergelijke vergoedingen, provisies of niet-geldelijke voordelen en wijze waarop belangenconflicten naar aanleiding van de ontvangst van dergelijke vergoedingen, provisies of niet-geldelijke voordelen worden vermeden of beheerst.

Vermelding van het bestaan van regelingen voor het delen van vergoedingen (fee-sharing agreements), bedoeld bij artikel 119 en wijze waarop belangenconflicten naar aanleiding van de ontvangst van dergelijke vergoedingen worden vermeden of beheerst. 5. Beheersprovisies 5.1. Voor een instelling voor collectieve belegging die een aanmerkelijk deel van haar activa belegt in andere instellingen voor collectieve belegging, vermelding van het maximumniveau van de beheersprovisies die ten laste kunnen worden gelegd zowel aan de betrokken instelling voor collectieve belegging als aan de instellingen voor collectieve belegging waarin zij voornemens is te beleggen. 5.2. Voor een feeder, vermelding van alle vergoedingen en onkosten die de feeder op grond van haar belegging in rechten van deelneming van de master voor haar rekening moet nemen, alsmede de totale kosten van de feeder en de master. 6. Belastingregime 6.1. Het belastingregime dat in de lidstaat van herkomst op de instelling voor collectieve belegging van toepassing is. Voor een feeder, een beschrijving van de fiscale gevolgen van de belegging in de master voor de feeder. 6.2. Het belastingregime dat op de deelnemers toepasselijk is en inzonderheid de fiscale behandeling van inkomsten en meerwaarden die worden uitgekeerd door de instelling voor collectieve belegging aan de deelnemers (vermelding of bronbelasting wordt ingehouden op inkomsten of meerwaarden).

IV. Informatie aangaande de rechten van deelneming en hun verhandeling 1. Vermelding van de aard en de voornaamste kenmerken van de rechten van deelneming, met name : 1.1. kenmerken van de rechten van deelneming : op naam of gedematerialiseerd; 1.2. ISIN-codes van de rechten van deelneming; 1.3. munteenheid waarin de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming wordt berekend en uitgedrukt; 1.4. in voorkomend geval, wanneer en hoe dividenden van rechten van deelneming worden uitgekeerd; 1.5. aard van het recht (zakelijk recht, schuldvordering e.d.) dat het recht van deelneming in een gemeenschappelijk beleggingsfonds vertegenwoordigt; 1.6. oorspronkelijke effecten of certificaten die deze effecten vertegenwoordigen, inschrijving in een register of boeking op een rekening; 1.7. in voorkomend geval, beschrijving van het stemrecht van de deelnemers; 1.8. voorwaarden waaronder tot vereffening van het gemeenschappelijk beleggingsfonds of de beleggingsvennootschap kan worden besloten en de vereffeningsregels, in het bijzonder ten aanzien van de rechten van de deelnemers. 2. Initiële inschrijvingsperiode en inschrijvingsprijs gedurende deze periode. 3. Bepaling van de verkoop- of uitgifteprijs alsmede van het bedrag bij terugbetaling of inkoop van de rechten van deelneming, met name : 3.1. berekeningswijze en -frequentie van deze prijzen; 3.2. hoe, waar en met welke regelmaat deze prijzen worden bekendgemaakt. 4. Regels en voorwaarden voor de uitgifte en/of verkoop van rechten van deelneming.5. Regels en voorwaarden voor de inkoop en/of terugbetaling van de rechten van deelneming en mogelijke gevallen van schorsing hiervan.6. Indien de instelling voor collectieve belegging compartimenten heeft, inlichtingen over de wijze waarop een deelnemer van een compartiment naar een ander compartiment overstapt en de provisies en kosten die hiervoor worden aangerekend.7. Onderneming aangeduid door de instelling voor collectieve belegging om te zorgen voor de uitkeringen aan de deelnemers en de uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming;andere bemiddelaars die door de instelling voor collectieve belegging gemachtigd zijn om de rechten van deelneming te verhandelen. 8. Voor een feeder : een samenvatting van de overeenkomst tussen de feeder en de master, of van de interne bedrijfsvoeringsregels, als bedoeld in artikel 78 van de wet.9. In voorkomend geval, vermelding van de markten waar de rechten van deelneming worden verhandeld. V. Aanvullende informatie 1. Plaats waar, op eenvoudig verzoek, het beheerreglement of de statuten en de jaar- en halfjaarlijkse verslagen, wanneer deze niet zijn bijgevoegd, en, desgevallend, de volledige informatie over andere compartimenten van de instelling voor collectieve belegging gratis verkrijgbaar zijn, voor of na de inschrijving op de rechten van deelneming.Voor een feeder, de wijze waarop de deelnemers verdere informatie kunnen verkrijgen over de master en de overeenkomst tussen de feeder en de master ingevolge artikel 91, § 1. 2. Plaats en tijdstip van de jaarlijkse algemene vergadering van deelnemers.3. Gegevens over de getroffen maatregelen voor het verrichten van de uitkeringen aan de deelnemers, de inkoop of de terugbetaling van de rechten van deelneming, alsmede de verspreiding van informatie over de instelling voor collectieve belegging.4. Bevoegde autoriteit. 5. Vermelding van een contactpunt (persoon/afdeling, wanneer bereikbaar etc.) waar, indien nodig, aanvullende inlichtingen kunnen worden ingewonnen. 6. Verwijzing naar een informatiebron (bijvoorbeeld de website van de instelling voor collectieve belegging) waar de belegger de lopende kosten en de omloopsnelheden van de portefeuille voor de voorafgaande perioden kan verkrijgen.7. Vermelding dat de officiële tekst van het beheerreglement of de statuten is neergelegd bij de FSMA of ter griffie van de rechtbank van koophandel, naar gelang van het geval.8. Datum van publicatie van het prospectus.9. Vermelding dat het prospectus wordt gepubliceerd na goedkeuring door de FSMA, overeenkomstig artikel 60, § 1, van de wet, en dat deze goedkeuring geen beoordeling inhoudt van de opportuniteit en de kwaliteit van het aanbod noch van de toestand van de persoon die ze verwezenlijkt. 10. Identiteit van de personen die verantwoordelijk zijn voor de inhoud van het prospectus en de essentiële beleggersinformatie.Verklaring van de verantwoordelijke personen waaruit blijkt dat, voor zover hen bekend, de gegevens in het prospectus en de essentiële beleggersinformatie in overeenstemming zijn met de werkelijkheid, en dat geen gegevens zijn weggelaten waarvan de vermelding de strekking van het prospectus en de essentiële beleggersinformatie zou wijzigen.

Bijlage B. - Toelichting bij bepaalde informatie die moet worden opgenomen in het prospectus en andere stukken met betrekking tot het openbaar aanbod van effecten Afdeling I. - Rendementsberekeningen

Deze afdeling heeft betrekking op de rendementscijfers van instellingen voor collectieve belegging (hierna « ICB's » genoemd) die worden opgenomen in de berichten, reclame en andere stukken die betrekking hebben op een openbaar aanbod van rechten van deelneming van een ICB (hierna « publiciteit » genoemd) (deel 1) en in het jaarverslag en halfjaarverslag van de ICB (hierna samen « periodieke verslagen » genoemd) (deel 2).

Rendementscijfers mogen alleen vermeld worden voor een ICB die ten minste één jaar bestaat.

Indien er compartimenten en/of klassen van rechten van deelneming bestaan, wordt het rendement voor alle compartimenten en/of klassen van rechten van deelneming opgegeven, tenzij anders vermeld. Indien binnen een ICB, compartiment of klasse van rechten van deelneming, kapitalisatie- en distributierechten van deelneming bestaan, volstaat het om de rendementscijfers van de kapitalisatierechten van deelneming weer te geven.

Deel 1. Publiciteit A. Verplicht te vermelden rendementscijfers in iedere publiciteit 1. Iedere publiciteit die rendementscijfers van de ICB bevat, geeft minstens rendementscijfers van de ICB weer onder de vorm van een staafdiagram.2. Deze rendementscijfers onder de vorm van een staafdiagram worden vastgesteld op het einde van het kalenderjaar.3. Het staafdiagram geeft de jaarlijkse resultaten van de ICB weer van elk van de laatste tien kalenderjaren. ICB's waarvan de resultaten op minder dan vijf volledige kalenderjaren betrekking hebben, maken gebruik van een presentatie die enkel de laatste vijf kalenderjaren bestrijkt.

Voor kalenderjaren waarvoor er geen gegevens beschikbaar zijn, wordt het betrokken jaar blanco weergegeven met geen andere vermelding dan de datum.

Voor een ICB die nog niet over gegevens betreffende de behaalde resultaten voor een volledig kalenderjaar beschikt, wordt een verklaring opgenomen waarin wordt toegelicht dat er onvoldoende gegevens zijn om beleggers een bruikbare aanwijziging van de in het verleden behaalde resultaten te verschaffen. 4. Het staafdiagram voldoet aan de volgende criteria : a) de schaal van de Y-as van het staafdiagram is lineair, niet logaritmisch;b) de schaal wordt aangepast aan de breedte van de afgebeelde staven en drukt de staven niet samen teneinde het niet moeilijker te maken rendementsschommelingen te onderscheiden;c) de X-as bevindt zich ter hoogte van het nulpercentage (resultaat van 0 %);d) bij elke staaf wordt het behaalde rendement in procenten vermeld;e) cijfers van in het verleden behaalde resultaten worden afgerond tot één cijfer achter de komma.5. De presentatie van de rendementscijfers wordt aangevuld met verklaringen die duidelijk zichtbaar zijn en die : a) waarschuwen voor de beperkte waarde van de rendementscijfers als richtsnoer voor toekomstige resultaten en voor het feit dat rendementscijfers uit het verleden misleidend kunnen zijn;b) bondig aangeven welke kosten en vergoedingen al dan niet bij de berekening van de in het verleden behaalde resultaten in aanmerking zijn gekomen.Deze verklaring is niet verplicht voor ICB's die geen instap- of uitstapvergoedingen aanrekenen; c) het jaar vermelden waarin de ICB in het leven is geroepen;d) de valuta aangeven waarin de in het verleden behaalde resultaten zijn berekend.Deze valuta zijn identiek aan de valuta die worden gebruikt voor de berekening van de in het verleden behaalde rendementen vermeld in de essentiële beleggersinformatie. 6. De berekening van de rendementscijfers is gebaseerd op de netto-inventariswaarde van de ICB en de veronderstelling dat de uitkeerbare winst van de ICB werd herbelegd.7. Indien een materiële wijziging in de doelstellingen en het beleggingsbeleid van de ICB plaatsvindt gedurende de periode die in de rendementscijfers wordt weergegeven, worden de door de ICB in het verleden behaalde resultaten die van voor die materiële wijziging dateren desondanks nog steeds in de rendementscijfers weergegeven. De periode voor de in het vorige lid bedoelde materiële wijziging wordt in de rendementscijfers aangeduid met vermelding van een duidelijke waarschuwing dat de resultaten werden behaald in omstandigheden die niet langer van toepassing zijn. 8. Indien in de afdeling 'doelstellingen en beleggingsbeleid' van het document met essentiële beleggersinformatie naar een benchmark wordt verwezen, wordt een vergelijking gemaakt tussen de rendementscijfers van de ICB en van de benchmark.Elke rendementsvergelijking is gebaseerd op externe marktgegevens, toegankelijk voor het publiek. De vergelijking heeft betrekking op eenzelfde referentieperiode.

Voor ICB's die niet beschikken over gegevens betreffende in het verleden behaalde resultaten voor de vereiste referentieperiode, wordt de benchmark voor de jaren waarin de ICB nog niet bestond, niet weergegeven. 9. Een simulatie van de resultaten die in het verleden zouden zijn behaald voor de periode waarin nog geen gegevens beschikbaar waren, wordt alleen in één van de volgende gevallen toegestaan, mits deze op een correcte, duidelijke en niet-misleidende wijze wordt aangewend : a) een nieuwe klasse van rechten van deelneming van een bestaande ICB mag haar resultaten met behulp van de resultaten van een andere klasse simuleren, op voorwaarde dat beide klassen niet wezenlijk verschillen wat hun deelneming in de activa van de ICB betreft;b) een feeder mag haar resultaten met behulp van de resultaten van haar master simuleren, mits aan één van de volgende voorwaarden is voldaan : i) de strategie en doelstellingen van de feeder staan haar niet toe andere activa dan rechten van deelneming in de master en accessoir liquide middelen aan te houden; ii) de kenmerken van de feeder verschillen niet wezenlijk van die van de master.

In alle gevallen waarin de resultaten overeenkomstig het vorige lid zijn gesimuleerd, wordt die op opvallende wijze in de rendementscijfers vermeld.

Een ICB die haar rechtspositie wijzigt maar in dezelfde lidstaat blijft gevestigd, behoudt haar trackrecord op het gebied van in het verleden behaalde resultaten alleen wanneer de FSMA redelijkerwijze oordeelt dat de wijziging van rechtspositie geen gevolgen heeft voor de resultaten van de ICB. 10. In geval van een in artikel 160 bedoelde herstructurering worden enkel de in het verleden behaalde resultaten van de verkrijgende ICB behouden. In afwijking van het vorige lid mogen wel de in het verleden behaalde resultaten behouden worden van a) de inbrengende ICB of het inbrengende compartiment, in geval van ICB's of compartimenten die (bij hun oprichting) ontstaan zijn uit de inbreng van de totaliteit van de activa en passiva van één enkele andere ICB of van één enkel ander compartiment;b) het op te slorpen compartiment of gemeenschappelijk beleggingsfonds, in geval van een fusie bedoeld in artikel 163 of een herstructurering bedoeld in artikel 300 van de wet.11. De rendementscijfers van een feeder hebben specifiek betrekking op de feeder, en geven het trackrecord op het gebied van de in het verleden behaalde resultaten van de master niet weer. Het vorige lid is niet van toepassing a) indien een feeder de in het verleden behaalde resultaten van haar master als benchmark hanteert, of b) indien de feeder op een latere datum dan de master een feeder werd, indien de voorwaarden van punt A.9. zijn vervuld, en indien gesimuleerde resultaten worden gehanteerd voor de jaren voorafgaand aan het bestaan van de feeder, die op de in het verleden behaalde resultaten van de master zijn gebaseerd, of c) indien de feeder een trackrecord op het gebied van de in het verleden behaalde resultaten heeft dat dateert van vóór de datum waarop zij haar werkzaamheden als feeder aanving, en haar eigen trackrecord in de rendementscijfers voor de relevante jaren behouden blijft, waarbij de materiële wijziging is aangeduid zoals vereist bij het tweede lid van punt A.7.

B. Optionele aanvullende rendementscijfers voor iedere publiciteit 1. Bovenop de rendementscijfers bedoeld in punt A en onder de hiernavermelde voorwaarden, kan een publiciteit tevens één of meer van de volgende rendementscijfers van de ICB bevatten : a) actuariële rendementen op meer dan 1 jaar (zie B.2); b) cumulatieve rendementen op 1 jaar of minder (zie B.3); c) een grafiek die de evolutie van de netto-inventariswaarde opneemt voor een periode van minstens 1 jaar (zie B.4); d) rendementsvooruitzichten (zie B.5).

Voor a) tot en met c) zijn de bepalingen vermeld in punt A.5 tot en met A.11 van toepassing.

De rendementscijfers bedoeld in punt A dienen in de publiciteit minstens even duidelijk zichtbaar te zijn als de rendementscijfers bedoeld in punt B. 2. De actuariële rendementen op meer dan 1 jaar geven de resultaten weer van de ICB over door de ICB bepaalde periodes van 12 maanden. De keuze van de periodes van 12 maanden mag geen misleiding van de beleggers over de in het verleden behaalde resultaten tot gevolg hebben. Verschillende publiciteitsdocumenten voor eenzelfde ICB of gamma van ICB's geven op coherente wijze de actuariële rendementen weer, tenzij er relevante redenen bestaan om hiervan af te wijken.

In afwijking van het eerste lid van dit punt, kan de ICB ervoor opteren om a) het actuarieel rendement te publiceren dat betrekking heeft op een volledig boekjaar dat een periode van meer dan 12 maanden beslaat;b) het actuarieel rendement te publiceren van de periode die aanvangt bij de afsluitingsdatum van de initiële inschrijvingsperiode, voor zover dit rendement betrekking heeft op een periode van ten minste één jaar. De rendementscijfers worden vastgesteld op de door de ICB vastgestelde datum, die op een duidelijke manier wordt weergegeven in de publicatie. De keuze van deze datum mag geen misleiding van de beleggers over de in het verleden behaalde resultaten tot gevolg hebben. De datum wordt in verschillende publiciteitsdocumenten voor eenzelfde ICB of gamma van ICB's op coherente wijze vastgesteld, tenzij er relevante redenen bestaan om hiervan af te wijken. Voor publiciteitsdocumenten die volgens een regelmatige frequentie verschijnen, moet deze datum systematisch worden aangepast in functie van de frequentie van de publiciteit. In dit geval dienen de datum en de periodiciteit van de publicatie te worden vermeld in het publiciteitsdocument. 3. De cumulatieve rendementen op 1 jaar of minder geven de resultaten weer van de ICB over de door de ICB bepaalde periodes die minstens één maand en niet meer dan één jaar omvatten. De keuze van de periodes van 1 jaar of minder mag geen misleiding van de beleggers over de in het verleden behaalde resultaten tot gevolg hebben. Verschillende publiciteitsdocumenten voor eenzelfde ICB of gamma van ICB's geven op coherente wijze de cumulatieve rendementen weer, tenzij er relevante redenen bestaan om hiervan af te wijken.

De rendementscijfers worden vastgelegd op de door de ICB vastgestelde datum, die op een duidelijke manier wordt weergegeven in de publicatie. De keuze van deze datum mag geen misleiding van de beleggers over de in het verleden behaalde resultaten tot gevolg hebben. De datum wordt in verschillende publiciteitsdocumenten voor eenzelfde ICB of gamma van ICB's op coherente wijze vastgesteld, tenzij er relevante redenen bestaan om hiervan af te wijken. Voor publiciteitsdocumenten die volgens een regelmatige frequentie verschijnen, moet deze datum systematisch worden aangepast in functie van de frequentie van de publiciteit. In dit geval dienen de datum en de periodiciteit van de publicatie te worden vermeld in het publiciteitsdocument. 4. De grafiek die de evolutie van de netto-inventariswaarde opneemt voor een periode van minstens 1 jaar, bevat de netto-inventariswaarde vanaf de afsluitingsdatum van de initiële inschrijvingsperiode van de ICB.De netto-inventariswaarde wordt voorgesteld a) in absolute waarde, of b) op basis van de veronderstelling dat de netto-inventariswaarde gelijk is aan 100 op de afsluitingsdatum van de intiële inschrijvingsperiode. In het geval bedoeld in A.8. wordt de evolutie van de netto-inventariswaarde en van de waarde van de benchmark opgemaakt op basis van de veronderstelling dat de netto-inventariswaarde en de waarde van de benchmark gelijk zijn aan 100 op de afsluitingsdatum van de initiële inschrijvingsperiode.

Voor een ICB die langer dan 10 jaar bestaat, mag de grafiek zich beperken tot een periode van 10 jaar. In dat geval wordt de grafiek bedoeld in het vorige lid opgemaakt op basis van de veronderstelling dat de netto-inventariswaarde en de waarde van de benchmark gelijk zijn aan 100 aan het begin van deze periode van 10 jaar. 5. Rendementsvooruitzichten mogen enkel worden vermeld indien de belegger redelijke zekerheid wordt geboden, hetzij via een garantie, hetzij via het gebruik van bepaalde technieken of derivaten, dat het vooropgestelde rendement op een bepaalde datum of op bepaalde data daadwerkelijk wordt gerealiseerd en wordt uitgekeerd of gekapitaliseerd. De rendementsvooruitzichten worden in de vorm van actuariële rendementen weergegeven.

De rendementsvooruitzichten houden rekening met het totaal van de kosten en provisies, tenzij het technisch onmogelijk blijkt om de provisies en kosten ten laste van de deelnemer mee te rekenen. In dit laatste geval wordt verduidelijkt dat het gaat om rendementen zonder aftrek van aan de belegger aangerekende provisies en kosten.

C. Aanvullende regels voor internet 1. Bovenop de rendementscijfers bedoeld in punt A en B, kan een ICB via een website rendementscijfers ter beschikking stellen die de resultaten van de ICB weergeven over door de belegger gekozen periodes. De opgevraagde resultaten op meer dan 1 jaar worden voorgesteld als actuariële rendementen.

De opgevraagde resultaten op 1 jaar of minder worden voorgesteld als cumulatieve rendementen. 2. De rendementscijfers bedoeld in punt A dienen, voor de beleggers die op een website de rendementscijfers wensen te raadplegen bedoeld in punt B en C.1, minstens even duidelijk zichtbaar te zijn als deze laatste rendementscijfers. 3. De bepalingen vermeld in punt A.5 tot en met A.11 zijn van toepassing.

Deel 2. Periodieke verslagen 1. In de periodieke verslagen worden rendementscijfers weergegeven in de vorm van een staafdiagram en in de vorm van een tabel met actuariële rendementen.2. De rendementscijfers worden vastgesteld op het einde van het boekjaar.Voor het halfjaarverslag wordt onder boekjaar verstaan de periode van 12 maanden voorafgaand aan de halfjaarafsluiting. 3. De rendementscijfers weergegeven in de vorm van een staafdiagram geven het jaarlijks rendement weer over elk van de laatste tien boekjaren.Indien het eerste boekjaar korter is dan 12 maanden, dan wordt geen rendement vermeld voor het eerste boekjaar. Indien het eerste boekjaar langer is dan 12 maanden, dan wordt het rendement voor het eerste boekjaar vermeld.

ICB's waarvan de resultaten op minder dan vijf boekjaren betrekking hebben, maken gebruik van een presentatie die enkel de laatste vijf boekjaren bestrijkt.

Voor boekjaren waarvoor er geen gegevens beschikbaar zijn, wordt het betrokken jaar blanco weergegeven met geen andere vermelding dan de datum.

Voor een ICB die nog niet over gegevens betreffende de behaalde resultaten voor een volledig boekjaar beschikt, wordt een verklaring opgenomen waarin wordt toegelicht dat er onvoldoende gegevens zijn om beleggers een bruikbare aanwijziging van de in het verleden behaalde resultaten te verschaffen.

Het staafdiagram voldoet aan de criteria opgenomen in punt A.4 van deel 1. 4. De rendementscijfers weergegeven in de vorm van een tabel met actuariële rendementen hebben betrekking op periodes van 1, 3, 5 en 10 jaar.De rendementen worden voor alle periodes vermeld waarvoor ze beschikbaar zijn.

De ICB kan ervoor opteren om het actuarieel rendement te publiceren van de periode die aanvangt bij de afsluitingsdatum van de initiële inschrijvingsperiode, voor zover dit rendement betrekking heeft op een periode van ten minste één jaar. 5. De bepalingen vermeld in punt A.5 tot en met A.11 van deel 1 zijn van toepassing. Afdeling II. - Omloopsnelheid van de portefeuille

De omloopsnelheid van de portefeuille van een instelling voor collectieve belegging wordt als volgt berekend : Aankopen van effecten =X Verkopen van effecten =Y Totaal 1 = Totaal van de transacties m.b.t. effecten = X + Y Uitgiften van rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging = S Inkopen van rechten van deelneming van de instelling voor collectieve belegging = T Totaal 2 = Totaal van de transacties m.b.t. rechten van deelneming in de instelling voor collectieve belegging = S +T Referentiegemiddelde van het totale netto-vermogen = M Omloopsnelheid = [(Totaal 1 - Totaal 2)/M]*100 Het referentiegemiddelde van het totale netto-vermogen is gelijk aan het gemiddelde van de inventariswaarde van de instelling voor collectieve belegging, vastgesteld met dezelfde frequentie als waarmee de netto-inventariswaarde wordt berekend.

De omloopsnelheid van de portefeuille wordt ten minste eenmaal per jaar ex post berekend, met betrekking tot het boekjaar van de instelling voor collectieve belegging. Voor specifieke doeleinden kan de omloopsnelheid ook voor andere perioden worden bepaald.

Bijlage C. - Inhoud van het beheerreglement of statuten 1. Naam van het gemeenschappelijk beleggingsfonds of van de beleggingsvennootschap;vermelding van de hoedanigheid als openbare instelling voor collectieve belegging met veranderlijk aantal rechten van deelneming; in geval van een beleggingsvennootschap, vermelding van de hoedanigheid als vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of heeft gedaan, bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van vennootschappen; categorie van toegelaten beleggingen waarvoor de instelling voor collectieve belegging heeft geopteerd; 2. Naam van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging van een gemeenschappelijk beleggingsfonds of van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging aangesteld door een beleggingsvennootschap overeenkomstig artikel 44, § 1, van de wet;3. Wijze waarop de bewaarder wordt benoemd en, in voorkomend geval, wordt ontslagen, alsmede de regels voor de bekendmaking van deze handelingen;4. Wijze waarop de ondernemingen worden aangeduid die instaan voor de uitkeringen aan de deelnemers in de instelling voor collectieve belegging en voor de uitgifte en inkoop van de rechten van deelneming;5. Eventuele categorieën van rechten van deelneming die worden gecreëerd overeenkomstig artikel 8, § 2, 1° en/of 2° en/of 3°, van de wet. In de in artikel 6, § 1, 2° en 3°, bedoelde gevallen, vaststelling van de objectieve criteria die worden gehanteerd om bepaalde personen toe te laten om in te schrijven op een categorie van rechten van deelneming die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime dan één of meerdere andere categorieën van rechten van deelneming, dan wel om dergelijke rechten van deelneming te verwerven.

Vermelding van de schikkingen die worden getroffen zodat steeds kan worden nagegaan of de personen die hebben ingeschreven op rechten van deelneming van een categorie die op één of meerdere punten geniet van een gunstiger regime, dan wel dergelijke rechten van deelneming hebben verworven, aan de gestelde criteria voldoen.

In voorkomend geval, vermelding van de gegevens bedoeld bij artikel 6, § 2. 6. Eventueel bestaan van compartimenten;voor de gemeenschappelijke beleggingsfondsen, de bijzondere beheer- en bestuursregels die erop van toepassing zijn en de respectieve rechten en plichten van de beheervennootschap, de bewaarder en de deelnemers; de wijze waarop de kosten worden toegerekend aan de gehele instelling voor collectieve belegging en per compartiment, de wijze waarop de algemene vergadering het stemrecht uitoefent, de jaarrekening goedkeurt en kwijting verleent aan de bestuurders en commissarissen; 7. Doel van de instelling voor collectieve belegging;categorieën activa waarin de instelling voor collectieve belegging mag beleggen; in voorkomend geval, vermelding van het beleggingsbeleid bedoeld bij de artikelen 63 of 81; 8. Eventuele vermelding van de andere secundaire markten bedoeld bij de artikelen 52, § 1, 2°, 3° en 4°, en 70, § 1, 2°, 3° en 4°.9. De beschrijving, de berekeningswijze en het tarief van de provisies en kosten bedoeld in artikel 115, § 1, alsook de identiteit van de begunstigde(n) van elk van de provisies en kosten;eventuele toelating bedoeld in artikel 117, § 3, 3°.

De pensioenspaarfondsen mogen de provisies en kosten bedoeld in artikel 115, § 1, lid 1, niet als een maximum uitdrukken. 10. Gevallen waarin het vrije toetredings- en uittredingsrecht overeenkomstig de artikelen 195 en 196 kan worden geschorst en volgens welke regels deze mogelijkheid kan worden benut;11. Vermelding dat de dagen waarop de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging worden ontvangen, in het prospectus worden opgenomen en dat elke vermindering van de, in het prospectus en de essentiële beleggerinformatie opgenomen, frequentie waarmee de aanvragen tot uitgifte of inkoop van rechten van deelneming dan wel compartimentswijziging worden ontvangen, de toelating van de algemene vergadering van deelnemers vereist;vermelding van de netto-inventariswaarde van de rechten van deelneming op grond waarvan deze aanvragen worden uitgevoerd; berekeningswijze (en, in voorkomend geval, alternatieve berekeningswijze) van de netto-inventariswaarde; munteenheid waarin de netto-inventariswaarde wordt berekend, tenzij het instellingen voor collectieve belegging betreft als bedoeld in de artikelen 78, § 1, tweede lid en 84. 12. Tenzij in het geval bedoeld bij artikel 148, § 2, vermelding dat de beslissingen tot ontbinding van de instelling voor collectieve belegging of van een compartiment worden genomen door de bevoegde algemene vergadering van deelnemers.In geval de beslissing tot ontbinding een compartiment betreft, bepaling dat de algemene vergadering van deelnemers van het betrokken compartiment bevoegd is om tot ontbinding van het compartiment te beslissen. Eventuele vermelding van de modaliteiten van vereffening evenals aanduiding van één of meerdere vereffenaars, desgevallend per compartiment, In het geval bedoeld bij artikel 148, § 2, vermelding van de vervaldag evenals de vereffeningswijze, de benoeming van één of meerdere vereffenaars en de wijze van afsluiting van de vereffening van de instelling voor collectieve belegging of van het compartiment. Indien de vereffening en de afsluiting van de vereffening betrekking hebben op een compartiment, vermelding op welke wijze de statutenwijziging of wijziging van het beheerreglement die hier desgevallend uit voortvloeit, zal worden doorgevoerd.

In voorkomend geval, vermelding van de procedure bedoeld bij artikel 156, § 1, tweede lid. 13. Vermelding dat de beslissingen tot herstructurering van een instelling voor collectieve belegging of van één of meerdere compartimenten worden genomen door de bevoegde algemene vergadering van deelnemers. In geval de beslissing tot herstructurering een compartiment betreft, bepalen de statuten of het beheerreglement van de instelling voor collectieve belegging dat de algemene vergadering van deelnemers van het betrokken compartiment bevoegd is om tot herstructurering van het compartiment te beslissen. 14. De wijze van bijeenroeping, beraadslaging en besluitvorming van de algemene vergadering van deelnemers in een gemeenschappelijk beleggingsfonds, alsook de wijze van terbeschikkingstelling van het beheerverslag, van het verslag van de commissarissen en van het jaarverslag aan de deelnemers van het gemeenschappelijk beleggingsfonds;voor de gemeenschappelijke beleggingsfondsen, plaats, dag en uur van de algemene vergadering van deelnemers; 15. In voorkomend geval, in welke gevallen en onder welke voorwaarden de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging bevoegd is om de stemrechten uit te oefenen die verbonden zijn aan de financiële instrumenten in het gemeenschappelijk beleggingsfonds.16. Voor de instellingen voor collectieve belegging, bedoeld in de artikelen 64 en 82, vermelding van de staten, plaatselijke besturen of internationale publiekrechtelijke instellingen die de effecten en/of geldmarktinstrumenten waarin zij meer dan 35 % van hun activa gaan beleggen, uitgeven dan wel waarborgen.17. Eventuele mogelijkheid om financiële instrumenten uit te lenen. Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 12 november 2012 met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, S. VANACKERE De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, Consumenten en Noordzee, J. VANDE LANOTTE

^