Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 oktober 2005
gepubliceerd op 14 november 2005

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2005002113
pub.
14/11/2005
prom.
12/10/2005
ELI
eli/besluit/2005/10/12/2005002113/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

12 OKTOBER 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen, inzonderheid, op artikel 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 2002, op artikel 11, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 september 2002, op artikel 12, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999 en 12 december 2002, op artikel 14, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, op artikel 24, op artikel 25, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, op artikel 26, gewijzigd bij het koninklijk besluit 26 mei 1999, op artikel 27, op artikel 28, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999 en 12 december 2002, op artikel 33, op artikel 33bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 december 2002, op artikel 33ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 december 2002, op artikel 36, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 2002, op artikel 37, op artikel 38, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002 en op artikel 39;

Overwegende dat de richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden zonder uitstel dient te worden omgezet;

Overwegende dat het dus past het artikel 1, § 3, 7° van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen te wijzigen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 maart en 20 oktober 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 1 juli 2005;

Gelet op het protocol nr. 530 van 13 juli 2005 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op advies 38.993/1 van de Raad van State, gegeven op 15 september 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1, § 3, 7° van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 2002, wordt vervangen als volgt : « 7° het adoptieverlof en het opvangverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30ter, §§ 1 tot 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Het artikel 30ter, § 4 van dezelfde wet is evenwel van toepassing op het personeelslid dat bij overeenkomst wordt aangeworven en dat gebruik maakt van het adoptieverlof of het opvangverlof voorzien bij dit besluit; »

Art. 2.In artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 september 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Indien het verlof gesplitst wordt en indien de ambtenaar het vraagt, omvat het een doorlopende periode van ten minste twee weken.» 2° Het derde lid wordt vervangen als volgt : « De voorzitter van het directiecomité bepaalt de modaliteiten van een eventuele overdracht van jaarlijks vakantieverlof naar het volgende jaar.Dit geldt eveneens voor de overdracht indien een ambtenaar zijn jaarlijks vakantieverlof niet volledig of gedeeltelijk heeft kunnen opnemen door een afwezigheid wegens ziekte. Deze overdracht geldt voor maximum één jaar. »

Art. 3.In artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1999 en 12 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vijfde lid worden de woorden « het artikel 30, §§ 2 en 3 », vervangen door de woorden « het artikel 30, § 2 en het artikel 30ter »;2° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Indien de ambtenaar door de behoeften van de dienst zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft genomen vooraleer hij zijn ambt definitief neerlegt, dan heeft hij recht op een compensatietoelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet genomen verlofdagen.

Indien de ambtenaar zonder vooropzeg de hoedanigheid van ambtenaar verliest en hij door zijn vertrek met onmiddellijke ingang zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft kunnen nemen, dan heeft hij eveneens recht op een compensatietoelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet genomen verlofdagen.

Voor de toepassing van deze paragraaf is de wedde die in aanmerking dient te worden genomen deze voor volledige prestaties, in voorkomend geval aangevuld met de haard- en standplaatstoelage, de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt evenals de weddensupplementen die voor de berekening van het rustpensioen in aanmerking worden genomen. »

Art. 4.In artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, wordt een § 5 ingevoegd, luidende : « § 5. Indien een ambtenaar zijn ambt definitief neerlegt vóór de periode bedoeld in § 2, dan heeft hij recht op een aantal verlofdagen gelijk aan het aantal feestdagen die samenvielen met een niet-werkdag in de periode dat hij nog wel in dienst was. Deze kunnen genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof, zoals bedoeld in artikel 11 en 12, § 2. »

Art. 5.In de Nederlandse tekst van artikel 24 van hetzelfde besluit worden de woorden « het bevallingsverlof » vervangen door de woorden « het moederschapsverlof ».

Art. 6.Artikel 25 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, wordt vervangen als volgt : «

Art. 25.De bezoldiging over de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar moederschapsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of negentien weken in geval van meervoudige geboorte.

De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel 33bis mag niet meer dan 24 weken bestrijken. »

Art. 7.In artikel 26 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « zes weken » vervangen door de woorden « vijf weken »;2° in het tweede lid worden de woorden « acht weken » vervangen door de woorden « zeven weken ».

Art. 8.In de Nederlandse tekst van artikel 27 van hetzelfde besluit worden de woorden « in bevallingsverlof » vervangen door de woorden « in moederschapsverlof ».

Art. 9.In artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 26 mei 1999 en 12 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat. »; 2° er wordt een derde lid ingevoegd, luidende : « Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid, verlengd met een periode van (maximaal) twee weken.»

Art. 10.In de Nederlandse tekst van artikel 33, § 2 en § 3, tweede lid van hetzelfde besluit worden de woorden « het bevallingsverlof » vervangen door de woorden « het moederschapsverlof ».

Art. 11.Artikel 33bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 december 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 33bis.Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert : 1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.»

Art. 12.In artikel 33ter, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 december 2002, worden de woorden « twee maanden » vervangen door de woorden « twee weken ».

Art. 13.Het opschrift van hoofdstuk VI van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk VI. Adoptieverlof en opvangverlof »

Art. 14.Artikel 36 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 36.Een adoptieverlof wordt toegestaan aan de ambtenaar die een kind beneden de tien jaar adopteert.

Het verlof bedraagt ten hoogste 6 weken. Het verlof kan gesplitst worden in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de vier maanden na de opname van het kind in het gezin van de ambtenaar. Op vraag van de ambtenaar kan ten hoogste 3 weken van dit verlof opgenomen worden vooraleer het kind effectief in het gezin opgenomen wordt.

De ambtenaar die het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

De ambtenaar dient de volgende documenten voor te leggen : 1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale autoriteit van de Gemeenschap, waarin de toewijzing van het kind aan de ambtenaar, wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste 3 weken te verkrijgen vooraleer het kind opgenomen wordt in het gezin;2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het resterend verlof te kunnen opnemen; De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag. »

Art. 15.Een artikel 36bis wordt ingevoegd in hetzelfde besluit, luidende : «

Art. 36bis.Een opvangverlof wordt toegestaan aan de ambtenaar die de pleegvoogdij opneemt van een kind beneden de tien jaar of die een minderjarige opneemt in zijn gezin ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin.

Het verlof bedraagt ten hoogste zes weken voor een kind beneden de 3 jaar en ten hoogste 4 weken in de andere gevallen. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan niet gesplitst worden.

De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag. »

Art. 16.Artikel 37 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : «

Art. 37.Het adoptieverlof en het opvangverlof worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. »

Art. 17.Artikel 38, tweede lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002, wordt aangevuld als volgt : « 3° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen die de leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag; 4° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen die onder het statuut van verlengde minderjarigheid werden geplaatst.»

Art. 18.In artikel 39 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid ingevoegd, luidende : « Om het verlof in toepassing van artikel 38 van dit besluit te genieten, kan de dienst de ambtenaar vragen het bewijs te leveren dat een dwingende reden van familiaal belang zich voordoet. »

Art. 19.In afwijking van artikel 25 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, gewijzigd door onderhavig besluit, wordt de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar moederschapsverlof geniet en bezoldigd wordt, verlengd met één week in zoverre dat de vrouwelijke ambtenaar bevallen is op of na 1 juli 2004 en reeds een prenataal verlof van zeven weken of negen weken genoten heeft in toepassing van de bepalingen van toepassing voor die datum.

Art. 20.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 2 en 3, 2°, die uitwerking hebben met ingang van 2 juni 2004 en met uitzondering van de artikelen 6, 7, 9, 11 en 19, die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2004.

Artikel 14 is enkel van toepassing voorzover de adoptie heeft plaatsgevonden na de inwerkingtreding van dit artikel.

Art. 21.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 oktober 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, Ch. DUPONT

^