Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 september 2007
gepubliceerd op 23 oktober 2007

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 april 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende vormingsinitiatieven

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2007012438
pub.
23/10/2007
prom.
12/09/2007
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

12 SEPTEMBER 2007. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 april 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende vormingsinitiatieven (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 20 april 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende vormingsinitiatieven.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 september 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota's (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 20 april 2007 Vormingsinitiatieven (Overeenkomst geregistreerd op 3 mei 2007 onder het nummer 82710/CO/214) I. Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de ondernemingen die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk en op de bedienden die zij tewerkstellen.

In afwijking op de eerste alinea is deze collectieve arbeidsovereenkomst niet van toepassing op de firma N.V. Celanese en op haar bedienden.

Met « bedienden » worden zowel het vrouwelijk als mannelijk bediendepersoneel bedoeld.

II. Draagwijdte van de overeenkomst

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten met het oog op een aantal vormingsini-tiatieven. In het bijzonder bepaalt onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst de nodige modaliteiten met betrekking tot de uitvoering van hoofdstuk VI - Vorming en opleiding - artikel 12, 1ste alinea van de algemene nationale collectieve arbeidsovereenkomst van 20 april 2007 gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk.

III. COBOT-Bedienden

Art. 3.COBOT-Bedienden blijft de motor van het opleidings- en vormingsgebeuren in de sector. De opleidingsprojecten die door COBOT-Bedienden worden uitgevoerd, worden voorafgaandelijk goedgekeurd in de schoot van de permanente werkgroep van COBOT-Bedienden.

IV. Patronale bijdrage

Art. 4.Zoals voorzien in hoofdstuk VI - Vorming en opleiding - artikel 12, 1ste alinea van de algemene nationale collectieve arbeidsovereenkomst van 20 april 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, storten de werkgevers uit de textiel- en breigoednijverheid met ingang van 1 januari 2007 en voor de jaren 2007 en 2008 een bijdrage van 0,10 pct., berekend op grond van het volledig loon van hun bedienden, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet, aan het « Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textiel- en breigoednijverheid ».

Deze bijdrage is om het kwartaal verschuldigd en wordt door het « Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk » geïnd en op de sectie « Opleiding » gestort.

V. Opleidingsplannen

Art. 5.Op het niveau van de onderneming kan een opleidingsplan opgesteld worden, rekening houdende met hetgeen volgt : - Het opleidingsplan heeft betrekking op de opleidingen die in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 zullen gerealiseerd worden. - Het opleidingsplan vermeldt de inhoud van de geplande vorming, het aantal betrokken bedienden en de voorziene tijdsbesteding voor de vorming. - Alle mogelijke opleidingen (beroepskwalificatie, veiligheid, milieu, enz.) komen hiervoor in aanmerking. Het betreft zowel interne opleidingen als externe opleidingen en zowel de opleidingen die de onderneming zelf organiseert en uitvoert (cfr. training on the job) als die waarvoor zij beroep doet op externe opleidingsaanbieders. - Het opleidingsplan moet door de werkgever voorgesteld worden aan de ondernemingsraad of bij ontstentenis aan de syndicale delegatie. Bij ontstentenis van ondernemingsraad en syndicale delegatie wordt het opleidingsplan overgemaakt aan COBOT-Bedienden. - Het opleidingsplan moet door voormeld orgaan besproken, goedgekeurd en opgevolgd worden. In de schoot van COBOT-Bedienden gebeurt de opvolging aan de hand van de nodige documenten, voorgelegd door de betrokken onderneming. - Ingeval het opleidingsplan niet goedgekeurd wordt in het voormeld orgaan, kan de werkgever het voorleggen aan de paritaire werkgroep, opgericht in de schoot van het paritair comité. Deze paritaire werkgroep zal de eindbeslissing omtrent het opleidingsplan nemen.

VI. Trekkingsrecht

Art. 6.De onderneming die haar bedienden en/of werkzoekenden vorming aanbiedt binnen het kader van een goedgekeurd opleidingsplan zoals bedoeld in artikel 5 hiervoor, kan een gedeelte van de kosten hiervan recupereren op basis van een trekkingsrecht bij het « Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textiel- en breigoednijverheid ».

Het trekkingsrecht kan uitgeoefend worden onder de volgende voorwaarden : - De onderneming moet haar aanvraag voor de toekenning van het trekkingsrecht indienen bij het fonds voor bestaanszekerheid. Daartoe stuurt zij uiterlijk op 15 december 2007 aangetekende brief een exemplaar van het goedgekeurde opleidingsplan naar het fonds. - Het trekkingsrecht beloopt per onderneming en per kalenderjaar maximaal 0,10 pct. van de loonmassa van de bedienden van de onderneming. - Alleen de kosten, zoals bedoeld in artikel 7 hierna, voor vorming die gerealiseerd werden in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 in het kader van het goedgekeurd opleidingsplan, komen in aanmerking voor het trekkingsrecht. - De uitbetaling van het trekkingsrecht gebeurt na bewijs van de gedane kosten. Het volstaat dat de onderneming de gedane kosten bewijst ten belope van het trekkingsrecht. - Het bewijs van de gedane kosten voor 2007 dient uiterlijk op 31 maart 2008 bij het « Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk « ingediend te worden. Het bewijs van de gedane kosten voor 2008 dient uiterlijk op 31 maart 2009 bij het fonds voor bestaanszekerheid ingediend te worden. - Een afschrift van het bewijs van de gedane kosten wordt overgemaakt aan de leden van de ondernemingsraad of bij ontstentenis de syndicale delegatie.

Art. 7.De kosten die in aanmerking genomen worden voor het trekkingsrecht zijn de kosten die in aanmerking komen voor het invullen van de sociale balans conform de toelichtingsnota bij de sociale balans, opgesteld door de Balanscentrale van de Nationale Bank van België, namelijk : ** voor alle opleidingen : - de bezoldigingen van de werknemers in opleiding (brutobezoldigingen en sociale lasten) gedurende de opleiding; - de verplaatsings- en verblijfskosten van de deelnemers voor zover ze rechtstreeks met de opleiding verband houden.

Bovenop deze algemene kosten komen de kosten welke eigen zijn aan de interne of externe opleidingen en hieronder worden beschreven. ** voor interne opleidingen : - de bezoldigingen van het personeel dat instaat voor de opleiding (brutobezoldigingen en sociale lasten). Het betreft voltijdse opleiders, occasionele opleiders (alleen de uren besteed aan de voorbereiding en het onderricht) en het personeel dat hetzij voltijds hetzij deeltijds instaat voor de organisatie of de administratieve aspecten van de opleiding; - de bedrijfskosten. ** voor externe opleidingen : - de kosten welke worden aangerekend door het opleidingsorganisme en rechtstreeks met de opleiding verband houden; - de uitsluitend voor de opleiding gebruikte benodigdheden die de onderneming niet zou hebben aangekocht indien de opleiding niet had plaatsgevonden.

VII. Eindbepalingen

Art. 8.Onverminderd hetgeen voorafgaat met betrekking tot het trekkingsrecht, dienen de ondernemingen aangespoord te worden om gebruik te maken van de financiële tegemoetkomingen die voorzien zijn door regionale, nationale, Europese of andere instanties.

Art. 9.Indien het volgen van een opleiding door een bediende, binnen een goedgekeurd opleidingsplan, voor de betrokken bediende bijkomende kosten (onder andere verplaatsingskosten) veroorzaakt, zal de werkgever deze kosten vergoeden, mits voorlegging van bewijsstukken.

Art. 10.Deze overeenkomst treedt in werking op 1 januari 2007 en is gesloten voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008.

Art. 11.De ondertekenende partijen vragen dat deze collectieve arbeidsovereenkomst algemeen verbindend zou verklaard worden per koninklijk besluit.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 12 september 2007.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^