Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 13 februari 2007
gepubliceerd op 23 februari 2007

Koninklijk besluit betreffende de voortbewegingstoestellen

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2007014072
pub.
23/02/2007
prom.
13/02/2007
ELI
eli/besluit/2007/02/13/2007014072/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 FEBRUARI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de voortbewegingstoestellen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat hierbij ter ondertekening aan Uwe Majesteit wordt voorgelegd, brengt een aantal wijzigingen aan het verkeersreglement aan, te weten het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg.

Concreet voert dit ontwerpbesluit in het verkeersreglement een nieuwe categorie van voertuigen, « voortbewegingstoestellen » genaamd. De doelstelling van deze nieuwe reglementering bestaat erin een juridisch statuut toe te kennen aan een ganse categorie van langzame voertuigen, die men sinds enige tijd meer een meer op onze wegen en openbare plaatsen ziet.

De categorie van voortbewegingstoestellen omvat twee subcategorieën.

Enerzijds zijn er de niet-gemotoriseerde voortbewegingstoestellen en anderzijds de gemotoriseerde voortbewegingstoestellen.

In de categorie van de niet-gemotoriseerde voortbewegingstoestellen vallen de toestellen zoals rollerblades of rolschaatsen, skateboards, éénwielers, steps, enz.

De subcategorie van de gemotoriseerde voortbewegingstoestellen kan betrekking hebben op elektrische autopeds, elektrische rolstoelen of rolwagens voor personen met een beperkte mobiliteit, enz.

De voorgestelde reglementering heeft niet de bedoeling om aan elk van deze subcategorieën specifieke regels op te leggen inzake het gedrag en het gebruik van de openbare weg, maar wel om hen volledig onder te brengen bij twee bestaande categorieën van gebruikers. Op die manier zal de gebruiker van het voortbewegingstoestel, in functie van zijn gevoerde snelheid, gelijkgesteld worden met een voetganger of met een fietser.

Wat de gevoerde snelheid betreft, heeft het feit of het voortbewegingstoestel al dan niet gemotoriseerd is geen enkel belang.

Er wordt uitgegaan van het principe dat voor dergelijke toestellen de snelheid zelf de bron van gevaar kan zijn en niet de technische kenmerken zoals het vermogen van de motor, het aantal wielen of de massa.

Desalniettemin wordt er een waarborg opgelegd, in die zin dat het gemotoriseerde voortbewegingstoestel geenszins naar bouw en motorvermogen de snelheid van 18 km/u mag overschrijden. Er is absoluut geen snelheidsbeperking voor de niet-gemotoriseerde voortbewegingstoestellen; net zoals voor een fietser, zal alles afhangen van de kracht die de gebruiker kan ontwikkelen.

Vermits de nieuwe categorie van voortbewegingstoestellen zo ruim mogelijk wordt gehouden, zal zij categorieën van gebruikers omvatten die momenteel in het verkeersreglement voorkomen. Ik denk hier aan personen met een handicap die zich met al dan niet gemotoriseerde rolwagens voortbewegen, alsook aan rolschaatsen en steps.

Zoals ik aangaf, zal de snelheid die de gebruiker van het voortbewegingstoestel voert hem gelijkstellen met een voetganger ofwel met een fietser.

Wie sneller dan stapvoets rijdt, moet de regels die voor fietsers gelden volgen, wie niet sneller dan stapvoets rijdt volgt de regels van voetgangers. Waarom het criterium stapvoets en geen exacte waarde in kilometer per uur? Simpelweg omdat de meeste van de voortbewegingstoestellen geen snelheidsmeter hebben alsook omdat vandaag het technisch gezien onmogelijk is snelheden lager dan 20 km/uur te controleren. Het heeft dus geen enkele zin om voor een cijferwaarde te opteren. Daarentegen, het is gemakkelijk om als gebruiker of als controleur in te schatten of een voortbewegingstoestel zich verplaatst met een snelheid die hoger is dan deze van de in de buurt zijnde voetgangers.

Het is belangrijk te preciseren dat alle regels die gelden voor voetgangers enerzijds en voor fietsers anderzijds, van toepassing zijn. Het betreft dus niet enkel de regels met betrekking tot de plaats op de rijbaan.

Bijgevolg, de gebruiker van een voortbewegingstoestel die zich sneller dan stapvoets verplaatst zal gebruik moeten maken van het fietspad, voorrang moeten verlenen aan de voetgangers die op het punt staan zich op een oversteekplaats voor voetgangers te begeven, beperkte éénrichtingsstraten mogen inrijden, enz.

Omgekeerd, de gebruiker van een voortbewegingstoestel die niet sneller dan stapvoets rijdt moet alles doen zoals de voetgangers. Hij moet derhalve van de trottoirs gebruik maken en is toegelaten tot de voetgangerszones, de voertuigen moeten hem voorrang verlenen wanneer hij op het punt staat over te steken, hij hoeft geen gebruik maken van lichten, enz.

Nochtans worden specifieke regels voorzien betreffende het gebruik van de lichten et de afmetingen van het voortbewegingstoestel.

Ik leg nogmaals de nadruk dat het ontwerp van koninklijk besluit de regeling, waar dan ook, niet veranderd die van toepassing is op de mini-motos of « pocket-bikes ». Deze voertuigen blijven werkelijk verboden op de openbare weg want ze beantwoorden niet aan de minimale technische voorwaarden om te worden goedgekeurd en bijgevolg te worden verzekerd.

Ten slotte wordt het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs eveneens gewijzigd zodat de gebruikers van gemotoriseerde voortbewegingstoestellen niet over een rijbewijs moeten beschikken Dit is inhoudelijk de draagwijdte van de wijzigingen die ter ondertekening aan Uwe Majesteit worden voorgelegd.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT 13 FEBRUARI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de voortbewegingstoestellen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, inzonderheid op artikel 1, eerste lid, en 21, tweede lid, vervangen bij de wet van 9 juli 1976;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, inzonderheid op artikelen 2, 8.2.3°, derde lid, 9.7.1 en 2, 21.1, 22quinquies 1, 22sexies 1, 22septies 1, 22octies, 30, 40.8, 42.1, 42.2.1, 42.4.5 en 43.3, gewijzigd bij de besluiten van 27 april 1976, 23 juni 1978, 11 mei 1982, 21 december 1983, 25 maart 1987, 20 juli 1990, 18 september 1991, 16 juli 1997, 23 maart 1998, 9 oktober 1998, 14 mei 2002, 18 december 2002, 4 april 2003, 26 april 2004 en 9 januari 2007;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij het besluit van 17 maart 2005, en op artikel 4, gewijzigd bij de besluiten van 5 september 2002, 22 maart 2004, 10 juli 2006 en 1 september 2006;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 17 november 2005;

Gelet op het advies nr. 41.171/2 van de Raad van State, gegeven op 4 september 2006 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg

Artikel 1.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, gewijzigd bij de besluiten van 27 april 1976, 23 juni 1978, 21 december 1983, 25 maart 1987, 20 juli 1990, 18 september 1991, 16 juli 1997, 9 oktober 1998, 14 mei 2002, 4 april 2003, 26 april 2004 en 9 januari 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 2.15.1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2.15.1. "Rijwiel", elk voertuig met twee of meer wielen, dat wordt voortbewogen door middel van pedalen of van handgrepen door één of meer van de gebruikers en niet met een motor is uitgerust, zoals een fiets, een driewieler of een vierwieler.

De bevestiging van een elektrische hulpmotor met een nominaal continu vermogen van maximaal 0,25 kW, waarvan de aandrijfkracht geleidelijk vermindert en tenslotte wordt onderbroken wanneer het voertuig een snelheid van 25 km/u bereikt, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen, brengt geen wijziging in de classificatie als rijwiel.

Het niet bereden rijwiel wordt niet als voertuig beschouwd. » . 2° Artikel 2.15.2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2.15.2. Een "Voortbewegingstoestel" is : 1° ofwel een « niet-gemotoriseerd voortbewegingstoestel », dit wil zeggen elk voertuig dat niet beantwoordt aan de definitie van rijwiel, dat door de gebruiker of de gebruikers door middel van spierkracht wordt voortbewogen en niet met een motor is uitgerust.2° ofwel een "gemotoriseerd voortbewegingstoestel", dit wil zeggen elk motorvoertuig met twee of meer wielen dat naar bouw en motorvermogen, op een horizontale weg, niet sneller kan rijden dan 18 km per uur. Voor de toepassing van dit besluit worden de gemotoriseerde voortbewegingstoestellen niet gelijkgesteld met motorvoertuigen.

Het niet bereden voortbewegingstoestel wordt niet als voertuig beschouwd. » De gebruiker van een voortbewegingstoestel, die niet sneller dan stapvoets rijdt, wordt niet gelijkgesteld met een bestuurder. »

Art. 2.In Artikel 2.46 van hetzelfde besluit, ingevoegd door het besluit van 4 april 2003, worden de woorden "De personen met een handicap die een voertuig besturen dat zij zelf voortbewegen of dat uitgerust is met een elektrische motor waarmee niet sneller dan stapvoets kan gereden worden," geschrapt.

Art. 3.Een artikel 7bis, luidende als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde besluit : « 7bis. - Regels van toepassing voor de gebruikers van voortbewegingstoestellen.

De gebruikers van voortbewegingstoestellen volgen de regels van toepassing voor de voetgangers wanneer zij niet sneller dan stapvoets rijden en de regels van toepassing voor de fietsers wanneer zij sneller dan stapvoets rijden.

De regels die de andere weggebruikers moeten naleven ten opzichte van respectievelijk voetgangers en fietsers, gelden eveneens ten opzichte van gebruikers van voortbewegingstoestellen. » .

Art. 4.Artikel 8.2.3°, derde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van 23 maart 1998 en 4 april 2003, wordt opgeheven.

Art. 5.De artikelen 9.7.1 en 9.7.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd door het besluit van 4 april 2003, worden opgeheven.

Art. 6.In artikel 21.1, eerste streepje, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 4 april 2003, worden de woorden "aan de gebruikers van rolschaatsen en steps," geschrapt.

Art. 7.In artikel 22quinquies 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het besluit van 9 oktober 1998 en gewijzigd bij het besluit van 4 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het eerste streepje beginnend met "de personen met een handicap" wordt opgeheven;2° Het derde streepje beginnend met "de gebruikers van rolschaatsen en steps" wordt opgeheven.

Art. 8.In artikel 22sexies 1, tweede lid, 1°, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het besluit van 9 oktober 1998 en gewijzigd bij de besluiten van 18 december en 4 april 2003, worden punten a) en j) opgeheven.

Art. 9.In artikel 22septies 1, derde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het besluit van 9 oktober 1998 en gewijzigd bij het besluit van 4 april 2003, wordt de uitdrukking ", alsook gebruikers van rolschaatsen en steps" opgeheven.

Art. 10.In artikel 22octies van hetzelfde besluit, ingevoegd door het besluit van 4 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 22octies 1 wordt punt c) opgeheven;2° In artikel 22octies 2, tweede lid, wordt de uitdrukking ", de gebruikers van rolschaatsen en steps" opgeheven.

Art. 11.In artikel 30 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van 11 mei 1982 en 4 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 30.2 wordt opgeheven; 2° Artikel 30.3 wordt aangevuld als volgt : « 6° De gebruikers van voortbewegingstoestellen die rijden op de andere delen van de openbare weg dan degene die voorbehouden zijn voor het verkeer van voetgangers : - vooraan, een wit of geel licht; - achteraan, een rood licht.

Die lichten mogen in één enkel toestel verenigd zijn, dat links geplaatst of gedragen wordt.

Indien de gebruikers van voortbewegingstoestellen links op de rijbaan rijden moeten de positie en de plaats van de lichten omgekeerd worden. » ; 3° Artikel 30.5 wordt opgeheven.

Art. 12.Artikel 40.8 van hetzelfde besluit, ingevoegd door het besluit van 4 april 2003, wordt opgeheven.

Art. 13.Artikel 42.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 4 april 2003 wordt vervangen door de volgende bepaling : « 42.1. De voetgangers moeten de trottoirs, de delen van de openbare weg voor hen voorbehouden door het verkeersbord D9 of D10, of de begaanbare verhoogde bermen volgen en, zo er geen zijn, de begaanbare gelijkgrondse bermen. » .

Art. 14.Artikel 42.2.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van 20 juli 1990, 9 oktober 1998 en 4 april 2003, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 42.2.1. De personen die een fiets, een voortbewegingstoestel of een tweewielige bromfiets aan de hand leiden of die voorwerpen vervoeren die veel plaats innemen, moeten de rijbaan volgen zo zij in aanzienlijke mate de andere voetgangers hinderen. »

Art. 15.Artikel 42.4.5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 20 juli 1990, wordt opgeheven.

Art. 16.Artikel 43.3, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door het volgende lid : « Wanneer er een oversteekplaats voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen is, moeten de fietsers en de bestuurders van tweewielige bromfietsen die zich op het fietspad bevinden deze gebruiken. »

Art. 17.Een artikel 46.4, luidende als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde besluit : « 46.4. De lading van een voortbewegingstoestel mag niet meer dan 0,50 meter vooraan en achteraan en 0,30 meter aan elke kant overschrijden.

De hoogte van een beladen voortbewegingstoestel mag niet meer dan 2,50 meter overschrijden. » .

Art. 18.Een artikel 82bis, luidende als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde besluit : «

Art. 82bis.- Maximum breedte van voortbewegingstoestellen.

De maximum breedte van een voortbewegingstoestel is 1 meter. » HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs

Art. 19.In artikel 1, 3°, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, gewijzigd bij het besluit van 17 maart 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het tweede lid, wordt vervangen door het volgende lid : « Worden niet beschouwd als motorvoertuig, rijwielen uitgerust met een elektrische hulpmotor met een nominaal continu vermogen van maximaal 0,25 kW, waarvan de aandrijfkracht geleidelijk vermindert en tenslotte wordt onderbroken wanneer het voertuig een snelheid van 25 km/u bereikt, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen.»; 2° Een derde lid, luidende als volgt, wordt ingevoegd : « Voor de toepassing van dit besluit worden de gemotoriseerde voortbewegingstoestellen bedoeld in artikel 2.15.2, 2°, van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, niet gelijkgesteld met motorvoertuigen. »

Art. 20.In artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van 5 september 2002, 22 maart 2004, 10 juli 2006 en 1 september 2006, wordt de 13° opgeheven. HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding

Art. 21.Dit besluit treedt in werking op 15 maart 2007.

Art. 22.Onze Minister van Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 13 februari 2007 ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT

^