Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 maart 2005
gepubliceerd op 31 maart 2005

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 februari 2000 tot vaststelling van de organieke voorschriften voor het financieel en materieel beheer van de wetenschappelijke instellingen van de Staat die ressorteren onder de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort, als Staatsdiensten met afzonderlijk beheer

bron
programmatorische federale overheidsdienst wetenschapsbeleid
numac
2005021044
pub.
31/03/2005
prom.
14/03/2005
ELI
eli/besluit/2005/03/14/2005021044/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 MAART 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 februari 2000 tot vaststelling van de organieke voorschriften voor het financieel en materieel beheer van de wetenschappelijke instellingen van de Staat die ressorteren onder de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort, als Staatsdiensten met afzonderlijk beheer


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 37 van de Grondwet;

Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 140;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 504 van 31 december 1986 waarbij de onder de voor het Wetenschapsbeleid bevoegde Minister ressorterende wetenschappelijke instellingen van de Staat opgericht worden als Staatsdiensten met afzonderlijk beheer, inzonderheid op de artikelen 1 en 2, gewijzigd bij de programmawet (I) van 24 december 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 februari 2000 tot vaststelling van de organieke voorschriften voor het financieel en materieel beheer van de wetenschappelijke instellingen van de Staat die ressorteren onder de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort, als Staatsdiensten met afzonderlijk beheer, inzonderheid op de artikelen 1, 3, 5, 32, 38, op artikel 47, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, op artikel 51, op artikel 62, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 april 2003, op artikel 63 en op artikel 64, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 april 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot aanpassing van het koninklijk besluit van 1 februari 2000 tot vaststelling van de organieke voorschriften voor het financieel en materieel beheer van de wetenschappelijke instellingen van de Staat die ressorteren onder de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort, als Staatsdiensten met afzonderlijk beheer;

Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 22 juli en 12 augustus 2003 en 27 april en 9 juli 2004;

Gelet op de akkoordbevindingen van Onze Minister van Begroting, gegeven op 25 november 2003 en 6 januari 2005;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat een einde gemaakt moet worden aan de juridische onzekerheid ten aanzien van de wijze van goedkeuring van schenkingen en legaten ten gunste van de wetenschappelijke instellingen opgericht als Staatsdiensten met afzonderlijk beheer;

Overwegende dat voor de daadwerkelijke toepassing van de artikelen 32, 38 en 51 van het koninklijk besluit van 1 februari 2000, door Onze Minister van Wetenschapsbeleid nog ministeriële uitvoeringsbesluiten genomen moeten worden;

Overwegende dat om wetgevings- en opportuniteitsredenen, het nog niet mogelijk is de datum te bepalen waarop ze gepubliceerd zullen kunnen worden;

Overwegende dat, om de continuïteit van de openbare dienstverlening te waarborgen, de rekenplichtingen van genoemde instellingen voor de hierboven vermelde artikelen verder enerzijds de voorschriften zijn blijven toepassen opgesteld bij het vroegere koninklijk besluit van 31 maart 1987 voor de berekening van het provisioneel krediet en van het reservefonds van hun respectieve instelling en anderzijds de ministeriële rondzendbrief nr. 7 van 7 juli 1987 voor wat betreft de vorm van de rekeningen van genoemde instellingen;

Overwegende dat om de rechtszekerheid te waarborgen, het geboden is overgangsmaatregelen te nemen voor de bestaande situatie tot voornoemde ministeriële uitvoeringsbesluiten genomen zijn;

Overwegende dat de continuïteit van de wetenschappelijke dienstverlening erdoor gewaarborgd wordt;

Overwegende dat, met het oog op een deugdelijk bestuur, de inhoud van dit besluit zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht moet worden aan de hoofden van de wetenschappelijke instellingen;

Op de voordracht van Onze Minister van Begroting, van Onze Minister van Financiën en van Onze Minister van Wetenschapsbeleid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Organieke bepalingen

Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 1 februari 2000 tot vaststelling van de organieke voorschriften voor het financieel en materieel beheer van de wetenschappelijke instellingen van de Staat die ressorteren onder de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort, als Staatsdiensten met afzonderlijk beheer, wordt punt a) vervangen als volgt : «

Artikel 1.In de zin van dit besluit dient te worden verstaan onder : a) « instelling(en) », de wetenschappelijke instelling(en) van de Staat die ressorteert (ressorteren) onder de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort, opgesomd in artikel 1 van het koninklijk besluit nr.504 van 31 december 1986 waarbij de onder de voor het Wetenschapsbeleid bevoegde Minister ressorterende wetenschappelijke instellingen van de Staat opgericht worden als Staatsdiensten met afzonderlijk beheer ».

Art. 2.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 3.De instellingen vormen vier polen : a) De instellingen, hierna opgesomd, vormen de pool « Kunst » : - de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis; - de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België; - het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium; b) de instellingen, hierna opgesomd, vormen de pool « Documentatie » : - het Algemeen Rijksarchief en het Rijksarchief in de Provinciën; - de Koninklijke Bibliotheek van België; c) de instellingen, hierna opgesomd, vormen de pool « Ruimte » : - de Koninklijke Sterrenwacht van België; - het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België; - het Belgisch Instituut voor Ruimte-aëronomie; d) de instellingen, hierna opgesomd, vormen de pool « Natuur » : - het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen; - het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika ».

Art. 3.Artikel 5, 16° van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 16° het beslissen tot de aankoop van artistieke of historische verzamelstukken of tot de goedkeuring van schenkingen en legaten van elke aard ten gunste van de instelling en dat binnen de perken van het bepaalde van artikel 47 ».

Art. 4.Artikel 47 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, wordt vervangen als volgt : «

Art. 47.§ 1. De ordonnateur beslist tot de aankoop van artistieke of historische verzamelstukken en tot de goedkeuring van schenkingen en legaten van elke aard voor zover het bedrag van de aankoop of de waarde van de schenking of het legaat niet hoger is dan 50.000 EUR, heffingen niet meegerekend.

De beheerscommissie spreekt zich uit over de aankopen en de schenkingen en legaten als bedoeld in het eerste lid wanneer de waarde ervan meer bedraagt dan 50.000 EUR en minder dan 250.000 EUR, heffingen niet meegerekend. Boven dit laatste bedrag, ligt de beslissing bij de Minister. § 2. De beslissingen als bedoeld in § 1 met betrekking tot de schenkingen en legaten van elke aard die een aanvaarding van lasten met zich brengen, vereisen een voorafgaand advies van de Federale Overheidsdienst Justitie. Dit advies moet uitgebracht worden binnen de maand van kennisgeving van de aanvraag; eens deze termijn verstreken, wordt het advies gunstig geacht. § 3. De beslissingen als bedoeld in § 1 van de Minister of van de beheerscommissie, naargelang het geval, worden genomen op advies van een raadgevende aankoopcommissie waarvan de notulen van de vergadering telkens bij het dossier gevoegd worden.

De raadgevende aankoopcommissie is samengesteld uit de ordonnateur, de voorzitter van de wetenschappelijke raad en twee externe experts, een Nederlandstalige en een Franstalige, gekozen uit het academisch korps van de universiteiten op voordracht van het instellingshoofd. Haar mandaat heeft dezelfde duur als die van de beheerscommissie bij wie ze zetelt.

De raadgevende aankoopcommissie is ertoe gehouden jaarlijks een verslag over de aankopen op te stellen. »

Art. 5.Het opschrift van Hoofdstuk X van hetzelfde besluit, wordt vervangen door het volgende opschrift : « HOOFDSTUK X. - Algemene, overgangs-, opheffings- en slotbepalingen ».

Art. 6.In artikel 62 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « § 1 » worden geschrapt;2° de § 2 wordt opgeheven.

Art. 7.Artikel 64 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 april 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 64.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000, met uitzondering van de artikelen 31 en 42 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2001 en de artikelen 29, 30, 32, 37, 38, 51 en 56 die in werking treden op de datum vastgesteld door Onze Minister van Wetenschapsbeleid na toestemming van Onze Minister van Begroting wat betreft de artikelen 32, 37 en 51 en van Onze Minister van Financiën wat betreft artikel 38. »

Art. 8.In hetzelfde besluit wordt een artikel 64bis ingevoegd, luidende : «

Art. 64bis.Tot de datum vastgesteld in artikel 64, moet artikel 32 als volgt gelezen worden : «

Art. 32.§ 1. In de begroting wordt jaarlijks een provisioneel krediet ingeschreven ten bedrage van een percentage van de ramingen van de bestaansmiddelenuitgaven. De Minister legt dit percentage vast na akkoord van de Minister van Begroting. § 2. Het provisioneel krediet mag in de loop van de begrotingsjaar aangewend worden om het hoofd te bieden aan onvoorziene bestaansmiddelenuitgaven. De beheerscommissie motiveert haar beslissing terzake. § 3. Tot de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit als bedoeld in § 1, zal het provisioneel krediet 2,5 % bedragen van de lopende uitgaven van de begrotingssecties 0 en 1 zoals vastgelegd bij het ministeriel besluit van 9 juli 2003 tot vaststelling van de voorstelling van de begroting. »

Art. 9.In hetzelfde besluit wordt een artikel 64ter ingevoegd, luidende : «

Art. 64ter.Tot de datum vastgesteld in artikel 64, moet artikel 38 als volgt gelezen worden : «

Art. 38.§ 1. Aan het einde van ieder begrotingsjaar stelt de Staatsdienst met afzonderlijk beheer een rekening van uitvoering van de begroting, een beheersrekening en een vermogensstaat op, in de vorm vastgesteld door de Minister na akkoord van de Minister van Financiën. § 2. Tot de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit als bedoeld in § 1, worden de rekening van uitvoering van de begroting, de beheersrekening en de vermogensstaat opgesteld en voorgesteld in de vormen gangbaar op 31 december 1999, waarbij op deze documenten de voorstellingsvormen van de begroting en de aanrekeningswijze van de inkomsten en uitgaven toegepast worden vastgelegd bij het ministerieel besluit van 9 juli 2003 genomen ter uitvoering van artikel 26. »

Art. 10.In hetzelfde besluit wordt een artikel 64quater ingevoegd, luidende : «

Art. 64quater.Tot de datum vastgesteld in artikel 64, moet artikel 51 als volgt gelezen worden : «

Art. 51.§ 1. De Staatsdienst met afzonderlijk beheer legt een reservefonds aan waarvan de grootte minstens gelijk is aan een percentage van het gemiddelde van de bestaansmiddelenuitgaven van de drie vorige begrotingsjaren. De Minister legt dit percentage vast na akkoord van de Minister van Begroting. § 2. Tot de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit als bedoeld in § 1, zal het reservefonds 10 % bedragen van het gemiddelde van de lopende uitgaven van de drie vorige jaren van de secties 0 en 1 zoals vastgelegd bij het ministerieel besluit van 9 juli 2003 tot vaststelling van de voorstelling van de begroting. § 3. De middelen van het reservefonds die meer bedragen dan de minimumgrootte vastgelegd krachtens §§ 1 of 2 kunnen, op ieder ogenblik, aangewend worden voor een specifieke uitgave bij een met redenen omklede beslissing van de beheerscommissie. § 4. Om een aan het einde van een begrotingsjaar of van het beheer van een bijzondere activiteit bestaand onvoorzien negatief saldo aan te zuiveren of om het hoofd te bieden aan een dringende uitgave, kan de beheerscommissie aan de Minister voorstellen alle of een gedeelte van de middelen van het reservefonds aan te wenden, mits tegelijk een tijdschema voorgelegd wordt om het fonds opnieuw op zijn minimumgrootte te brengen.

Bij onstentenis van een antwoord van de Minister binnen tien werkdagen nadat het dossier doorgezonden werd, wordt zijn beslissing gunstig geacht. » HOOFDSTUK II. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen

Art. 11.De goedkeuring van de dossiers betreffende de schenkingen en legaten ten gunste van de Staatsdiensten met afzonderlijk beheer als bedoeld in artikel 1 van bovengenoemd koninklijk besluit van 1 februari 2000 en die niet rond is op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, wordt voortgezet volgens de procedure vastgelegd in artikel 47 van genoemd koninklijk besluit van 1 februari 2000.

Art. 12.Het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot aanpassing van het koninklijk besluit van 1 februari 2000 tot vaststelling van de organieke voorschriften voor het financieel en materieel beheer van de wetenschappelijke instellingen van de Staat die ressorteren onder de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort, als Staatsdiensten met afzonderlijk beheer, wordt ingetrokken.

Art. 13.Het koninklijk besluit van 7 juli 1924 tot instelling van een Gemeenschappelijk fonds voor de Staatsmusea bestemd om, tegelijk met de jaarlijkse kredieten ingeschreven in de begroting, te voorzien in de uitbreidingen en de valorisatie van de artistieke collecties van de Staat, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 december 1928, wordt opgeheven.

Art. 14.Artikel 63 van genoemd koninklijk besluit van 1 februari 2000 wordt opgeheven.

Art. 15.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van : - de artikelen 5, 6 en 7 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2000; - de artikelen 1, 2 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2003; - artikel 12 dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 2003.

Art. 16.Onze Minister van Wetenschapsbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 maart 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

^