Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 november 2001
gepubliceerd op 20 december 2001

Koninklijk besluit inzake de uitoefening van de opdracht van de revisoren bij de openbare instellingen van sociale zekerheid

bron
ministerie van economische zaken, van binnenlandse zaken, van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu, van tewerkstelling en arbeid, van middenstand en landbouw en van financien
numac
2001022885
pub.
20/12/2001
prom.
14/11/2001
ELI
eli/besluit/2001/11/14/2001022885/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit inzake de uitoefening van de opdracht van de revisoren bij de openbare instellingen van sociale zekerheid


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 25;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 1 februari 1999;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 11 februari 1999;

Gelet op de adviezen van de beheerscomités van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 5 maart 1999 over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 26 augustus 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, van Onze Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen en van Onze Minister van Landbouw en Middenstand, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Opdracht van de revisoren

Artikel 1.De revisoren oefenen hun toezicht uit op de boekhoudkundige verrichtingen. Dit toezicht slaat hoofdzakelijk op : a) de juistheid van de verantwoordingsbescheiden der geboekte verrichtingen;b) de juiste aanrekening van deze verrichtingen overeenkomstig de begroting en de bepalingen, ter regeling van de boekhouding van de openbare instellingen van sociale zekerheid;c) de stiptheid in het innen van de schuldvorderingen en het aanzuiveren van de schulden. HOOFDSTUK II. - Benoeming van de revisoren

Art. 2.De revisoren worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van zes jaar.

Aan het mandaat van revisor kan voortijdig een eind worden gesteld door een gemeenschappelijke beslissing van de toezichthoudende minister en de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort.

Wanneer verscheidene revisoren worden benoemd, vormen zij één college.

Als aan de benoeming van een revisor die deel uitmaakt van een college, een eind komt op een andere wijze dan door het verstrijken van de termijn van zijn benoeming, kan een nieuwe revisor worden benoemd. In dit geval wordt de revisor die hem vervangt benoemd voor het resterend gedeelte van deze termijn. HOOFDSTUK III. - Uitoefening van het toezicht door de revisoren

Art. 3.De revisoren oefenen hun controle uit, a posteriori op stukken en ter plaatse.

De revisoren kunnen op elk ogenblik kennis nemen van alle boekhoudkundige bescheiden, de briefwisseling, de processen-verbaal, de periodieke toestand en, over het algemeen, van eender welke geschriften.

Zij kunnen van de beheersorganen zich op elk ogenblik uittreksels laten afleveren van de beslissingen die betrekking hebben op de zaken, waarvan de controle in het kader valt van hun opdracht, alsmede de documentatie, nodig voor het uitoefenen van hun functies.

Zij kunnen van de beheersorganen vorderen dat zij aan derden de bevestiging vragen van het bedrag van hun vorderingen op, hun schulden tegenover of van hun andere betrekkingen met het gecontroleerd organisme.

Art. 4.Periodisch gaan de revisoren de werkelijkheid na van de goederen en de waarden die aan de openbare instellingen van sociale zekerheid behoren of waarvan deze het gebruik of het beheer hebben en van, over het algemeen, eender welke verbintenissen. Dit nazicht, waarvan de uitslagen in een proces-verbaal opgenomen worden, slaat op de roerende en onroerende goederen en rechten en meer bepaald op : a) het tegoed in kas en op rekeningen bij financiële instellingen;b) de voorraden, de portefeuille, de schuldvorderingen. Daarenboven vergewissen de revisoren zich ervan dat de inventarissen goed bijgehouden worden en dat de ramingen geschieden overeenkomstig de voorafgaandelijk vastgestelde regelen.

Art. 5.Op de rekeningen, de periodieke toestandsopgaven en de andere, door de revisoren echt te verklaren bescheiden staat vermeld "echt verklaard overeenkomstig de geschriften", gevolgd door hun handtekening en de datum. Deze vermelding wordt desgevallend vervangen door een verantwoordingsnota waarbij de redenen toegelicht worden die er de oorzaak van zijn dat zij oordelen hun echtverklaring te moeten weigeren.

Art. 6.De echtverklaringen van de revisoren sluiten noch de aansprakelijkheid van de beheersorganen, noch die van hun aangestelden uit; zij verbinden evenmin de toezichthoudende minister en de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort.

Art. 7.Ieder kwartaal maken de revisor of het college van revisoren een overzicht van de gepresteerde diensten ten behoeve van de toezichthoudende minister.

Ieder jaar maken de revisor of het college van revisoren een verslag over hun werking en over al de problemen die vallen in het raam van hun opdracht in de openbare instelling van sociale zekerheid ten behoeve van de toezichthoudende minister en de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort.

Dit jaarlijkse verslag behelst inzonderheid : a) een overzicht van de manier waarop de revisor of het college van revisoren hun opdracht hebben volbracht;b) hun opmerkingen over het houden van de boekhouding, overeenkomstig de besluiten terzake;c) een verslag over de verificatie van de bestaande goederen en waarden, die zij hebben ondernomen;d) eventuele opmerkingen wat betreft het eerbiedigen, door de openbare instelling van sociale zekerheid, van de andere wettelijke en reglementaire bepalingen. Binnen drie maanden na het afleggen van de jaarlijkse rekeningen door de openbare instelling van sociale zekerheid, sturen zij ten slotte aan de toezichthoudende minister en aan de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort een omstandige kritische ontleding van de toestand van de activa en de passiva van de openbare instelling van sociale zekerheid, alsmede over de uitslagen van het beheer, zoals zij blijken uit de rekeningen van de instelling.

Zij bezorgen een afschrift van deze verschillende verslagen aan het beheersorgaan van de instelling en aan de regeringscommissarissen.

Art. 8.De revisoren maken, in het raam van hun opdracht, de toezichthoudende minister, de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, het beheersorgaan van de instelling en de regeringscommissarissen zonder verwijl, opmerkzaam op elke onregelmatigheid of, over het algemeen, op elke toestand die de belangen van de instelling zou kunnen schaden.

Art. 9.De toezichthoudende minister, de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort en de regeringscommissarissen kunnen de revisoren verzoeken hun advies te verstrekken of verslag uit te brengen over bijzondere aangelegenheden die thuishoren in het raam van de opdracht van deze laatsten.

Een afschrift van dit advies of verslag wordt bezorgd aan het beheersorgaan van de instelling.

Art. 10.

Art. 10.De revisoren mogen niet deelnemen aan het bestuur of aan het beheer van de instellingen die zij dienen te controleren. Zij mogen geen bevel geven, dat beoogt een verrichting te beletten of te schorsen. HOOFDSTUK IV. - Verhouding tot de toezichthoudende Minister en tot de Minister van Begroting

Art. 11.De toezichthoudende minister en de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort controleren de activiteiten van de revisoren op de kwaliteit van het werk in het verslag over de toestand van de rekeningen.

Art. 12.De revisoren ontvangen van de toezichthoudende minister de nodige onderrichtingen tot het volbrengen van hun opdracht. De algemene onderrichtingen betreffende de boekhoudkundige en de budgettaire aangelegenheden worden hun gegeven door de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort. Deze onderrichtingen mogen de uitoefening van hun opdracht niet beperken.

Art. 13.De revisoren leggen persoonlijk en rechtstreeks verantwoording af over het uitvoeren van hun opdracht aan de toezichthoudende minister en aan de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort.

Zij dienen hen, zonder verwijl, elk feit te laten kennen, dat van aard zou zijn een hindernis te betekenen voor het regelmatig verloop van de uitvoering van hun opdracht. HOOFDSTUK V. - Onverenigbaarheden

Art. 14.De functie van revisor bij een openbare instelling van sociale zekerheid, vermeld onder artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 3 april 1997, is onverenigbaar : 1° met die van beheerder of met eender welke functie uitgeoefend in dezelfde instelling;2° met die van regeringscommissaris bij dezelfde instelling. HOOFDSTUK VI. - Vergoeding

Art. 15.De revisoren worden aangewezen op basis van een dienstencontract gegund door een beperkte offerteaanvraag. Dit contract moet tenminste het uurtarief, met inbegrip van de verplaatsingskosten, en de totale jaarprijs vermelden en de manier beschrijven waarop de revisoren hun taak moeten uitoefenen.

Art. 16.Het contract tussen de revisoren enerzijds en de toezichthoudende minister en de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort anderzijds vermeldt voor de hele duur van het mandaat het maximum aantal uren die jaarlijks mogen besteed worden aan de controle, zonder onderscheid van de plaats waar de werkzaamheden van de revisoren worden uitgevoerd. Dit jaarlijks maximum houdt rekening met de omvang van de instelling en de moeilijkheidsgraad van de verrichtingen.

Art. 17.De vergoeding van de revisoren wordt jaarlijks betaald ten laste van de begroting van de toezichthoudende minister of van de begroting van de Minister van Financiën indien de toezichthoudende minister niet over een eigen begroting beschikt, en verhaald bij de respectievelijke openbare instellingen van sociale zekerheid. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 18.Voor iedere openbare instelling van sociale zekerheid treden de bepalingen van dit besluit in werking op 1 januari van het jaar dat volgt op het afsluiten van de bestuursovereenkomst.

In afwijking van het eerste lid, indien de begindatum van de bestuursovereenkomst valt op 1 januari, worden de bepalingen van kracht vanaf deze datum.

Art. 19.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en Onze Minister van Landbouw en Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 november 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, afwezig, J. VANDE LANOTTE De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS

^