Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 oktober 2002
gepubliceerd op 25 oktober 2002

Koninklijk besluit tot vaststelling van de indelingsmodaliteiten van sommige personeelsleden van de Rijksbesturen in een functiefamilie

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2002002278
pub.
25/10/2002
prom.
14/10/2002
ELI
eli/besluit/2002/10/14/2002002278/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 OKTOBER 2002. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de indelingsmodaliteiten van sommige personeelsleden van de Rijksbesturen in een functiefamilie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, In het raam van de implementatie van de nieuwe loopbanen D, C en B, die definitief door de Ministerraad op 19 juli 2002 werd goedgekeurd, wordt er bepaald dat het welslagen voor een competentiemeting één van de voorwaarden is om een bevordering door verhoging van weddenschaal in de niveaus B en C (bijvoorbeeld, overgang van CA1 naar CA2) te verkrijgen. Het welslagen voor deze meting wordt bovendien vereist om een competentietoelage te verkrijgen. De competen-tiemeting moet het mogelijk maken om technische en generieke gedragscompetenties van het personeelslid na te gaan, die noodzakelijk zijn voor de goede uitoefening van zijn functie. Het is dus aan te bevelen dat elk personeelslid in een functiefamilie gerangschikt wordt. Voor het niveau C, werden 10 families geïdentificeerd; voor het niveau B, werden 16 families geïdentificeerd.

Op basis van de inhoud van zijn functie, wordt het personeelslid gerangschikt in één van de functiefamilies die in aanmerking genomen zijn. Die rangschikking wordt echter niet opgelegd : er dient bij voorkeur een dialoog te worden gevoerd met de betrokkenen. De omvang van bepaalde federale overheidsdiensten kan evenwel een dergelijke dialoog bemoeilijken. In omvangrijke organisaties, zal de rangschikking in functiefamilies worden verwezenlijkt per groep personeelsleden die dezelfde opdrachten uitvoeren : in dat geval zullen de bevoegde overlegcomités ertoe worden uitgenodigd de principes te onderzoeken die aan de grondslag liggen van de collectieve rangschikkingen in die functiefamilies.

Indien het personeelslid zijn akkoord met de functiefamilie waarin hij werd gerangschikt niet kan verlenen, wordt hem de mogelijkheid geboden een beroep in te stellen bij het directiecomité dat over tien werkdagen beschikt om een beslissing te nemen. Er wordt voorzien dat de functionele chef en het personeelslid gehoord worden. Het personeelslid kan zich hierin laten bijstaan door de persoon van zijn keuze.

Daar de instellingen van openbaar nut bedoeld in het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende het statuut van het personeel van de instellingen van openbaar nut, in de huidige stand van de reglementering, niet beschikken over een directiecomité, beveelt de Raad van State aan om in het ontwerp bepalingen op te nemen die in een aangepaste lezing voorzien wanneer de tekst, krachtens artikel 6 ervan, zal worden toegepast op die instellingen.

Om aan deze aanbeveling tegemoet te komen, wordt er gepreciseerd dat artikel 4 van voornoemd koninklijk besluit van 8 januari 1973, zoals het gewijzigd werd bij artikel 86 van het koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren in de Rijksbesturen, de aangepaste lezing inhoudt voor de toepassing van dit ontwerp op de betrokken instellingen van openbaar nut.

Inderdaad, komt enerzijds het woord « instellingen » in de plaats van de woorden « federale overheidsdiensten » die, in deze context, equivalente woorden zijn van deze van ministerie, departement of rijksbestuur. Anderzijds dienen de woorden « het directiecomité » als « de directieraad » te worden gelezen.

Ten slotte is het van primordiaal belang dat de coherentie van de rangschikkingen in functiefamilies in de verschillende federale overheidsdiensten, gewaarborgd wordt. Er wordt derhalve aan deze laatste gevraagd regelmatig aan de federale overheidsdienst Personeel en Organisatie een verslag te sturen over de manier waarop zij deze operatie hebben uitgevoerd. De federale overheidsdienst Personeel en Organisatie heeft immers een leidinggevende en ondersteunende opdracht inzake human resources management.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

ADVIES 34.193/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 27 september 2002 door de Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot vaststelling van de indelingsmodaliteiten van sommige personeelsleden van de rijksbesturen in een functiefamilie », heeft op 1 oktober 2002 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door « le fait que l'organisation des mesures de compétence dans le cadre de la réforme des carrières des agents de l'Etat classés dans les niveaux C et B débute le 1er octobre 2002 auprès de SELOR - Bureau de sélection de l'administration fédérale et qu'il convient d'opérer préalablement le classement des agents concernés dans une famille de fonctions; qu'il convient d'établir les modalités de la procédure de ce classement et les possibilités de recours en faveur des agents concernés, de manière à garantir à l'ensemble du personnel des niveaux C et B un développement de carrière et un octroi d'allocations de compétence, exempts d'insécurité juridique ».

Gelet op de korte termijn die de Raad van State, afdeling wetgeving, voor het uitbrengen van zijn advies is toegemeten, heeft deze zich beperkt tot het maken van de volgende opmerkingen.

Aanhef De wet en de koninklijke besluiten waarnaar in het derde tot het zesde lid van de aanhef wordt verwezen, bieden geen rechtsgrond aan het ontworpen besluit of worden erdoor niet gewijzigd, zodat die leden dan ook dienen te worden weggelaten.

Wel kan een verwijzing ernaar worden opgenomen in één of meer consideransen waarin de beweegredenen die aan de basis liggen van de ontworpen regeling, worden uiteengezet.

Artikel 4 Conform de beslissing van de Ministerraad van 20 september 2002 dient in artikel 4, § 3, te worden verwezen naar het directiecomité in plaats van naar de voorzitter van het directiecomité of naar zijn afgevaardigde.

Artikel 6 Aangezien de openbare instellingen bedoeld in het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende het statuut van het personeel van de instellingen van openbaar nut in de huidige stand van de regelgeving niet beschikken over een directiecomité, verdient het aanbeveling om in het ontwerp bepalingen op te nemen die in een aangepaste lezing voorzien wanneer het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt, krachtens artikel 6 ervan wordt toegepast op die openbare instellingen.

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;

J. Baert en J. Smets, staatsraden;

Mevr. A. Beckers, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Smets.

Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Weekers, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door Mevr. M.-C. Ceule, eerste referendaris-afdelingshoofd.

De griffier, A. Beckers.

De voorzitter, M. Van Damme.

14 OKTOBER 2002. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de indelingsmodaliteiten van sommige personeelsleden van de Rijksbesturen in een functiefamilie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op de herstelwet van 31 juli 1984, inzonderheid op artikel 16, § 4, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 70, § 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 14 september 1994, 17 maart 1995, 22 december 2000 en 5 september 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 10 mei 1976, 13 september 1979, 16 november 1979, 26 januari 1984, 13 juli 1987, 25 november 1993, 14 september 1994, 17 maart 1995, 31 maart 1995, 10 april 1995, 6 februari 1997, 15 september 1997, 19 november 1998, 26 april 1999 en 5 september 2002;

Overwegende dat de uitwerking van de hervorming van de loopbanen van de niveaus C en B de organisatie van competentiemetingen impliceert en dat deze metingen per functiefamilie worden gedefiniëerd;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 augustus 2002;

Gelet op het protocol nr 432 van 16 september 2002 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat de organisatie van de competentiemetingen in het kader van de hervorming van de loopbanen van de Rijksambtenaren ingedeeld in de niveaus C en B op 1 oktober 2002 bij Selor - Selectiebureau van de federale overheid - begint en dat de indeling van de betrokken ambtenaren in een functiefamilie uiteraard het afleggen van de competentiemeting moet voorafgaan; dat de proceduremodaliteiten van die indeling en de mogelijkheden tot beroep voor de betrokken ambtenaren moeten worden vastgelegd, zodat voor heel het personeel van de niveaus C en B een loopbaanontwikkeling en de toekenning van competentietoelagen worden gewaarborgd, vrij van juridische onzekerheid;

Gelet op advies 34.193/1 van de Raad van State, gegeven op 1 oktober 2002, in toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de rijksambtenaren van de federale overheidsdiensten als bedoeld bij het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst, waarvan de graad tot niveau C of tot niveau B behoort.

Het is ook van toepassing op de personen die in dienst genomen zijn in het kader van een arbeidsovereenkomst door dezelfde federale overheidsdiensten, in een graad die tot dezelfde niveaus behoort.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° functiefamilie : een groep functies die gelijkenissen vertoont, zowel op het gebied van de te verrichten taken als op het gebied van de verantwoordelijkheden die opgenomen moeten worden, de te ontwikkelen generieke gedragsgerichte competenties en de gedragsindicatoren die ze ondersteunen;2° functionele chef : de persoon die de leiding en/of de dagelijkse controle heeft over het functioneren van het personeelslid.

Art. 3.§ 1. Ieder personeelslid wordt verbonden aan één van de volgende functiefamilies : 1° Voor het niveau C : - administratieve ondersteuning; - begeleiding van personen; - budgetbeheer; - controle; - documentatiebeheer; - dossierbeheer; - leiding geven; - logistieke ondersteuning; - onthaal; - technische assistentie. 2° Voor het niveau B : - administratieve ondersteuning; - budgetbeheer; - ICT-deskundige - controle; - directiesecretaris/-esse; - documentatiebeheer; - dossierbeheer; - laborant; - landmeter; - logistieke ondersteuning; - selectiedeskundige; - sociaal deskundige; - verpleger /verpleegster; - vertaler/vertaalster; - preventieadviseur; - leiding geven. § 2. De Minister van Ambtenarenzaken kan elke van de onder § 1 bedoelde lijsten aanpassen.

Art. 4.§ 1. Alle personeelsleden worden op basis van de inhoud van hun functies en op basis van dialoog met de betrokkenen gerangschikt in één van de in artikel 3, § 1, opgesomde families binnen het niveau waartoe het personeelslid behoort. De functionele chef betekent deze rangschikking aan zijn personeelsleden. § 2. Het personeelslid dat niet akkoord gaat met zijn rangschikking kan binnen de tien werkdagen na de betekening van zijn rangschikking, beroep aantekenen bij het directiecomité.

Het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Financiën mag de bevoegdheid om te fungeren als beroepsinstantie delegeren aan een comité ad hoc, onder de leiding van de directeur-generaal, met zijn directeurs. § 3. Het directiecomité spreekt zich uit over het beroep binnen de tien werkdagen na ontvangst ervan. Het personeelslid en zijn functionele chef worden gehoord. Het personeelslid mag worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze.

De gemotiveerde beslissing van het directiecomité wordt aan het personeelslid en zijn functionele chef betekend.

Art. 5.Elke Federale Overheidsdienst informeert regelmatig de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie over de wijze waarop hij te werk is gegaan bij de rangschikking in functiefamilies, alsook de motieven van de eventuele beroepen.

De Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie waakt over de coherentie van de rangschikkingen en kan, indien hij dit nuttig acht, zich wenden tot de voorzitter van het directiecomité en zo nodig tot de Ministerraad.

Art. 6.In artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende het statuut van het personeel van de instellingen van openbaar nut, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 10 mei 1976, 13 september 1979, 26 januari 1984, 13 juli 1987, 25 november 1993, 14 september 1994, 17 maart 1995, 31 maart 1995, 10 april 1995, 6 februari 1997, 15 september 1997, 19 november 1998, 26 april 1999 en 5 september 2002, wordt het 7°, opgeheven bij het koninklijk besluit van 19 november 1998, hersteld in de volgende lezing : « 7° Koninklijk besluit van 14 oktober 2002 tot vaststelling van de indelingsmodaliteiten van sommige personeelsleden van de Rijksbesturen in een functiefamilie; ».

Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 15 september 2002 wat betreft het personeel dat behoort tot het niveau C en met ingang van 1 oktober 2002 wat betreft het personeel dat behoort tot het niveau B.

Art. 8.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn belast, elk wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 oktober 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^