Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 oktober 2018
gepubliceerd op 07 november 2018

Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 21 juli 2017 tot instelling van een programma voor duurzame samenwerking op onderzoekvlak tussen de federale wetenschappelijke instellingen en de universiteiten

bron
programmatorische federale overheidsdienst wetenschapsbeleid
numac
2018032042
pub.
07/11/2018
prom.
14/10/2018
ELI
eli/besluit/2018/10/14/2018032042/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 OKTOBER 2018. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 21 juli 2017 tot instelling van een programma voor duurzame samenwerking op onderzoekvlak tussen de federale wetenschappelijke instellingen en de universiteiten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Met de wet van 21 juli 2017 tot instelling van een programma voor duurzame samenwerking op onderzoekvlak tussen de federale wetenschappelijke instellingen en de universiteiten heeft de wetgever voor de federale wetenschappelijke instellingen die ressorteren onder de Minister bevoegd voor het Wetenschapsbeleid, een duurzaam samenwerkingsproject met de universiteiten opgezet, dat gesteund is op de creatie van gemeenschappelijke onderzoeksprofielen.

Deze profielen vormen onderzoeksfuncties voor onderzoekers/professoren die in een 50/50 % verhouding worden aangeworven door een federale wetenschappelijke instelling en een universiteit.

Ze sluiten enerzijds aan bij de kerntaken, de specifieke expertise en de collecties van de federale wetenschappelijke instelling en anderzijds zal vanuit de universiteit rekening worden gehouden met de specifieke output, die niet louter academisch is maar ook rekening houdt met realisaties in het kader van de dienstverlening van de federale wetenschappelijke instelling.

De federale overheid zal de profielen gedurende tien jaar financieren.

Gedurende de eerste vijf jaar voor 100 % en vervolgens voor de volgende vijf jaar voor 50 %. De federale wetenschappelijke instellingen en de universiteiten financieren het profiel tijdens deze periode elk voor 25 %. Vanaf het elfde jaar is de financiering volledig ten laste van hen.

Het bepalen van het aantal te financieren profielen en de verdeling ervan over de wetenschappelijke instellingen, het vaststellen van de wijze waarop de profielen worden ingediend en geselecteerd en de subsidieregeling werden door de wetgever toevertrouwd aan de Koning.

De regeling hiervan vormt het voorwerp van voorliggend ontwerp van besluit. Het ontwerp van besluit werd aangepast aan het geheel van de opmerkingen van de Raad van State gegeven in zijn advies nr. 63.170/1 van 16 april 2018 met uitzondering van de opmerking betreffende artikel 20. 1. Vaststelling van het aantal profielen en de verdeling ervan over de instellingen (Artikelen 2 tot en met 6 van het ontwerp) Tijdens een eerste periode van zeven jaar worden, binnen de beschikbare budgettaire marges, 125 te financieren profielen voorzien, te verdelen over vijf oproepen van 25 profielen. Voor de toewijzing van de profielen aan de wetenschappelijke instellingen wordt in de eerste plaats uitgegaan van het aanwezige wetenschappelijk personeel (statutair en contractueel) in de instellingen.

Een verdeling louter op basis van dit criterium houdt echter geen rekening met de mogelijkheid van de instellingen om externe financiering voor wetenschappelijk onderzoek aan te trekken. Die capaciteit hangt in sterke mate af van het wetenschappelijk domein waarin de instelling actief is. Bovendien moet ook rekening gehouden worden met de opdrachten die ze vervullen. Om die reden worden de instellingen in drie types onderverdeeld.

Een eerste type bestaat uit instellingen actief in het domein van de kunsten en letteren en die voornamelijk een museale of documentaire opdracht hebben. Tot deze categorie behoren de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, de Koninklijke Bibliotheek van België en het Algemeen Rijkskarchief en de Archieven in de Provinciën.

Een tweede type bestaat uit instellingen die zowel een museale functie hebben als een belangrijke onderzoeksopdracht en die actief zijn in de natuur- en humane wetenschappen. Het Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen en het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika behoren tot deze categorie.

Een derde type ten slotte wordt gevormd door instellingen met een vooral onderzoeksgerichte opdracht in het domein van de natuurwetenschappen. Deze categorie wordt gevormd door de Koninklijke Sterrenwacht van België, het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België en het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie.

Naargelang de categorie waartoe ze behoort, wordt voor het bepalen van het aantal profielen dat aan elke instelling wordt toegekend, het wetenschappelijk personeelbestand aangepast met een correctiefactor.

Zo wordt op de instellingen van type I een factor 2 toegepast, op de instellingen van type 2 een factor 1,5 en op instellingen van type III een factor 1.

Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat instellingen die het relatief moeilijker hebben om externe onderzoeksfinanciering aan te trekken een proportioneel groter deel van de profielen kunnen krijgen. 2. Indiening en inhoud van de profielen (Artikelen 7 tot en met 10) De profielen worden door de wetenschappelijke instellingen bij de administratie die bevoegd is voor het federale wetenschapsbeleid ingediend. De wetenschappelijke kwaliteit is essentieel. Om deze te garanderen is een concurrentie tussen de verschillende profielen noodzakelijk.

Daarom worden de instellingen verplicht meer profielen in te dienen dan het aan hen voor de oproep toegekende aantal.

Anderzijds moet om de administratieve last te beperken, vermeden worden dat een instelling te veel profielen indient. Elke instelling wordt daarom verplicht minimaal drie en maximaal vijf profielen meer in te dienen dan het aan haar toegewezen aantal.

Om te verzekeren dat de verdeelsleutel tussen de gemeenschappen correct ingevuld wordt, stelt de wetenschappelijke instelling profielen op met de universiteiten uit beide gemeenschappen. Het aantal in te dienen profielen per gemeenschap is minstens gelijk aan de helft van het bovenvermelde minimumaantal, zo nodig afgerond naar de lagere eenheid.

Om een eenvormige beoordeling mogelijk te maken wordt hier eveneens bepaald aan welke inhoudelijke vereisten de profielen moeten voldoen. 3. Beoordeling, rangschikking en selectie van de profielen (Artikelen 11 tot en met 18) De ingediende profielen worden voorgelegd aan een internationale peer review, wat zowel de kwaliteit als de objectiviteit van de beoordeling garandeert. De criteria waarop wordt geoordeeld zijn: * de meerwaarde op wetenschappelijk vlak; * de meerwaarde op het vlak van wetenschappelijke dienstverlening; de kwaliteit van het werkplan voor de eerste twee jaar van het profiel ; * de verwezenlijkingen van de instelling en de universiteit op het voorgestelde wetenschapsdomein.

Op basis van de hierboven vermelde criteria worden de profielen per instelling in verschillende categorieën gaande van A+ tot D gerangschikt. Uitsluitend profielen met een kwalificatie A+, A of B komen in aanmerking voor een financiering, waarbij profielen uit de hogere categorie voorrang hebben op de lagere.

Omdat het niet vanzelfsprekend is dat het aantal per instelling geselecteerde profielen overeen zal stemmen met het aantal dat eraan wordt toegewezen, zijn er maatregelen voorzien om ervoor te zorgen dat zowel het aantal per oproep bepaalde profielen wordt toegewezen, als dat elke instelling over het geheel van de periode het voor haar vastgestelde aantal kan krijgen.

Ingeval er bij een oproep, wegens te weinig gunstig gerangschikte profielen, minder profielen worden toegekend aan een instelling dan dat er voor dat jaar indicatief werden toegewezen, kunnen de niet toegekende profielen aan een andere instelling worden toegekend, op voorwaarde dat die nog over een marge beschikt binnen het totale aantal toegewezen profielen voor de ganse duur van het project. Deze verschuiving wordt bij de volgende oproep gecompenseerd door de indicatief toegewezen profielen evenredig te vermeerderen voor de instelling waarvan het aantal werd verminderd en te verminderen voor deze waarvan het aantal werd verhoogd.

Daarnaast hebben de instellingen de mogelijkheid positief geëvalueerde maar niet geselecteerde profielen opnieuw in te dienen bij de volgende oproep met behoud van de toegekende beoordeling, wat de administratieve lasten beperkt. 4. Subsidieregeling (Artikelen 19 tot en met 25) De toekenning van de jaarlijkse subsidie zal gebeuren volgens een systeem van betaling van een eerste schijf bij het begin van elk subsidiejaar en betaling van het restant op basis van verantwoordingsstukken na afloop van het subsidiejaar. Onder subsidiejaar wordt verstaan het verloop van een jaar te rekenen vanaf de ondertekening van de arbeidsovereenkomst.

Omdat de subsidiëring van het profiel gekoppeld is aan de aanwerving van de onderzoeker (voor de helft door de wetenschappelijke instelling en voor de helft door de universiteit) zal de betaling van het eerste voorschot, gebeuren vanaf het ogenblik dat een kopie van de beide arbeidsovereenkomsten in het bezit is van de administratie.

De opmerking van de Raad van State betreffende artikel 20 kan niet worden gevolgd. In artikel 20 wordt bepaald dat bij het begin van elk jaar een schijf van 70 % wordt betaald onder de vorm van een voorschot. In artikel 21 wordt de betaling van de eerste schijf van 70 % geregeld, die plaatsvindt na de voorlegging aan de administratie van de beide ondertekende arbeidsovereenkomsten. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de allereerste betaling bij het begin van de subsidiëring. Een verwijzing in artikel 20 naar artikel 21 zou de praktische uitwerking van de betalingen in de latere jaren bemoeilijken.

De uitvoering van de subsidie wordt geschorst wanneer de uitvoering van de arbeidsovereenkomst van de aan het profiel verbonden onderzoeker wordt geschorst zonder behoud van wedde.

In de hierna volgende gevallen kan de subsidie periode echter verlengd worden met de duur van de schorsing: * ziekteverlof; * verlof wegens arbeidsongeval; * moederschaps- en ouderschapsverlof; * schorsing van de arbeidsovereenkomst wegens het uitoefenen van een wetenschappelijke opdracht (tijdens de tweede vijfjaarlijkse subsidieperiode).

Tot slot wordt er een bijzondere regeling voorzien bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Verschillende situaties kunnen zich hierbij voordoen.

De onderzoeker kan hetzij de beide arbeidsovereenkomsten opzeggen, hetzij een van beide, of de instelling en de universiteit kunnen gezamenlijk een einde stellen aan hun respectieve arbeidsovereenkomst of elk van hen kan eenzijdig een einde stellen aan hun arbeidsovereenkomst met de onderzoeker.

In alle gevallen, behalve in het laatste waarbij of de instelling of de universiteit alleen de arbeidsovereenkomst beëindigt, kan, wanneer een nieuwe onderzoeker op het profiel wordt aangeworven, de subsidie worden voortgezet.

In het geval waarbij een instelling of universiteit eenzijdig zijn arbeidsovereenkomst opzegt, kan dit niet. In dat geval is immers de door de regeling gezochte samenwerking tussen instelling en universiteit verbroken. Voor de verbrekende organisatie wordt de subsidiëring onmiddellijk stopgezet. Voor de andere organisatie wordt de subsidiëring nog een jaar verder gezet. Dit moet deze toelaten eventuele lopende projecten op een deugdelijke manier af te ronden en om een mogelijk noodzakelijk geworden opzegging te betalen. 4. Inwerkingtreding (Artikel 26) In uitvoering van de wet is de procedure opgestart in 2017.Om de continuïteit en de goede werking te garanderen en te zorgen voor de achterliggende rechtsgrond, is het noodzakelijk hoofdstuk II van het Koninklijk Besluit met terugwerkende kracht in werking te laten treden. Met deze retroactiviteit worden geen verkregen situaties aangetast. Het gelijkheidsbeginsel wordt niet geschonden.

De Vice-eerste Minister en Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, Z. DEMIR

Raad van State, afdeling Wetgeving, advies 63.170/1 van 16 april 2018 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van de wet van 21 juli 2017 tot instelling van een programma voor duurzame samenwerking op onderzoeksvlak tussen de federale wetenschappelijke instellingen en de universiteiten' Op 15 maart 2018 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van de wet van 21 juli 2017 tot instelling van een programma voor duurzame samenwerking op onderzoeksvlak tussen de federale wetenschappelijke instellingen en de universiteiten'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 10 april 2018. De kamer was samengesteld uit Jo BAERT, kamervoorzitter, Jeroen VAN NIEUWENHOVE en Wouter PAS, staatsraden, en Wim GEURTS, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Pierrot T'KINDT, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wouter PAS, staatsraad.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 16 april 2018.

STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 1. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot uitvoering van de wet van 21 juli 2017 `tot instelling van een programma voor duurzame samenwerking op onderzoeksvlak tussen de federale wetenschappelijke instellingen en de universiteiten'. Na een opsomming van een aantal definities (hoofdstuk I) wordt overgegaan tot de vaststelling van het per jaarlijkse oproep toegekende aantal van de profielen die worden opgesteld in het raam van het subsidieprogramma voor duurzame samenwerking op onderzoeksvlak tussen de federale wetenschappelijke instellingen en de universiteiten, en tot de verdeling van die profielen over de verschillende federale wetenschappelijke instellingen (hierna: "de instellingen") (hoofdstuk II). Vervolgens wordt de wijze geregeld waarop de profielen door de instellingen worden ingediend bij de bevoegde administratie en wordt de inhoud bepaald van de profielen (hoofdstuk III). Daarna volgen de regeling van het verloop en de opgave van de criteria voor de beoordeling van de profielen en wordt bepaald hoe de profielen worden gerangschikt, eventueel worden geselecteerd of naar een eerstvolgende oproep kunnen worden overgedragen (hoofdstuk IV). Verder wordt voorzien in een regeling voor de toekenning van subsidies waarmee de profielen worden gefinancierd (hoofdstuk V).

De datum van inwerkingtreding van het te nemen besluit wordt bepaald op de datum van de bekendmaking van dat besluit in het Belgisch Staatsblad (hoofdstuk VI). 2. Het ontwerp vindt rechtsgrond in verscheidene bepalingen van de wet van 21 juli 2017. Artikel 4, tweede lid, van de wet biedt rechtsgrond voor zover het jaarlijkse aantal van de voormelde profielen (artikel 2 van het ontwerp) en de verdeling ervan tussen de instellingen (artikelen 3 tot 6 van het ontwerp) worden vastgesteld.

Artikel 13 van de wet biedt rechtsgrond voor zover wordt geregeld op welke wijze profielen worden ingediend (artikelen 7, 9 en 10 van het ontwerp), samengesteld (artikel 8), beoordeeld (artikelen 11 tot 13) en gerangschikt (artikelen 14 en 15), al dan niet worden geselecteerd (artikelen 16 en 17) of eenmalig kunnen worden overgedragen (artikel 18).

Artikel 24, eerste lid, van de wet biedt rechtsgrond voor zover wordt bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden de initiële financieringsperiode van een profiel voor het niet-uitbetaalde gedeelte van de subsidie kan worden verlengd met de duurtijd van de schorsing van de uitvoering van een arbeidsovereenkomst met een FED-tWIN-onderzoeker zonder behoud van wedde (artikel 23 van het ontwerp).

Ten slotte biedt artikel 25 van de wet rechtsgrond voor zover wordt voorzien in een regeling van de wijze waarop de desbetreffende subsidie wordt toegekend (artikelen 19 tot 22 en 24 van het ontwerp).

VORMVEREISTEN 3. Uit de artikelen 4, 13 en 25 van de wet van 21 juli 2017 volgt dat het ontworpen besluit slechts kan worden aangenomen na overleg in de Ministerraad. Uit het administratief dossier blijkt dat de Ministerraad op 10 november 2016 heeft ingestemd met het FED-tWIN-programma en het daarop betrekking hebbende voorontwerp van wet en het ontwerp van uitvoeringsbesluit heeft goedgekeurd.

Het overleg in de Ministerraad op 10 november 2016 had evenwel betrekking op een eerdere versie van het ontwerp van koninklijk besluit. In de bedoelde versie van het ontwerp van het uitvoeringsbesluit zijn daarna, los van de al vervulde vormvereisten en na de goedkeuring in de Ministerraad, nog drie leden toegevoegd aan artikel 21, waarvoor uitsluitend nog het advies van de inspecteur van Financiën is ingewonnen.1 De vervulling van de verplichte vormvereisten (het ministerieel begrotingsakkoord en de regelgevingsimpactanalyse) en het overleg in de Ministerraad dienen nog plaats te vinden met betrekking tot de voormelde toegevoegde bepalingen van de voorliggende, gewijzigde versie van het ontwerp. Indien de ontworpen regeling zou worden gewijzigd als gevolg van de aanvullende vervulling van vormvereisten of het nieuwe overleg in de Ministerraad, zal de gewijzigde inhoud van die regeling, met het oog op het in acht nemen van artikel 3, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, voor een nieuw onderzoek moeten worden voorgelegd aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State.

ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 4. Uit de bespreking van de rechtsgrond volgt dat in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp meer bepaald moet worden verwezen naar de artikelen 4, tweede lid, en 24, eerste lid, van de wet van 21 juli 2017.5. Het derde lid van de aanhef zal in voorkomend geval moeten worden aangevuld met de vermelding van de datum van de tweede akkoordbevinding van de Minister van Begroting (zie opmerking 3).Na dat lid dient in de aanhef een lid te worden ingevoegd met een verwijzing naar de met betrekking tot de ontworpen regeling op 9 november 2016 uitgevoerde en nog uit te voeren regelgevingsimpactanalyses (zie opmerking 3).2 Dat in te voegen lid wordt het best geredigeerd als volgt: "Gelet op de impactanalyses van de regelgeving, uitgevoerd op 9 november 2016 en [datum], overeenkomstig de artikelen 6, § 1, en 7, § 1, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;".

Artikel 1 6. De bepalingen onder b) tot d) van artikel 1 van het ontwerp bevatten definities van begrippen die reeds zijn gedefinieerd in artikel 2, a) tot c), van de wet van 21 juli 2017. Zulke definitiebepalingen in een uitvoeringsbesluit zijn overbodig, want begrippen die worden gebruikt in een dergelijk besluit hebben in principe dezelfde betekenis als in de wet waaraan uitvoering wordt gegeven. Als het niettemin wenselijk wordt geacht om ook in het uitvoeringsbesluit te wijzen op de betekenis van bepaalde begrippen, dan geniet het de voorkeur om gebruik te maken van verwijsdefinities en om die werkwijze toe te passen op al de overeenstemmende wettelijke en verordenende definitiebepalingen, wat hier niet het geval is.3 Een vermelding van volledige definities in de tekst van het uitvoeringsbesluit kan immers leiden tot verschillen tussen die definities en die vervat in de wettekst, zoals een vergelijking van de ontworpen definitiebepalingen met de wettelijke tegenhangers ervan trouwens illustreert.4 7. Het verdient aanbeveling om de definities in artikel 1 van het ontwerp nog aan te vullen met een definitie van het woord "minister", dat immers wordt vermeld in verschillende andere bepalingen van het ontwerp.Die definitie wordt het best geredigeerd als volgt: (in de Nederlandse tekst) "de minister bevoegd voor het Wetenschapsbeleid"; (in de Franse tekst) "le ministre qui a la Politique scientifique dans ses attributions".5 Artikel 3 8. De vaststelling, in de tekst van artikel 3, eerste lid, van het ontwerp, van de correctiefactoren waarvan de toepassing op het wetenschappelijke personeelsbestand van de instellingen mede bepalend is voor de verdeling van de profielen over die instellingen ("factor 1 voor instellingen van het type I, 1,5 voor instellingen van het type II of 2 voor instellingen van het [type]6 III"), spoort niet met de opgave van die factoren in het verslag aan de Koning dat bij het ontwerp is gevoegd ("op de eerste categorie [wordt] een factor 2 toegepast, op de tweede categorie een factor 1,5 en op de derde categorie een factor 1"), Die discrepantie tussen de tekst van artikel 3, eerste lid, van het ontwerp en de commentaar erbij in het verslag aan de Koning moet worden weggewerkt. Artikel 4 9. In de inleidende zin van artikel 4, tweede lid, van het ontwerp dient het initiaalwoord "FWI" te worden vervangen door het woord "instellingen".7 Artikel 6 10. Artikel 6, eerste lid, van het ontwerp verwijst naar de "in het vorige artikel bepaalde aantallen".Deze verwijzing is onjuist, aangezien in artikel 5 van het ontwerp geen aantallen worden bepaald.

Het voormelde lid wordt daarom het best als volgt geformuleerd: "De minister legt de jaarlijkse indicatieve verdeling van de profielen vast binnen de aantallen die worden bepaald in artikel 4 of overeenkomstig artikel 5." 11. In het tweede lid van artikel 6 van het ontwerp worden de woorden "dat jaar" het best vervangen door de woorden "het desbetreffende jaar", aangezien in het eerste lid geen welbepaald jaar wordt vermeld.12. De jaarlijkse indicatieve verdeling van profielen die de minister vastlegt met toepassing van het eerste lid van artikel 6 van het ontwerp kan met toepassing van het tweede en derde lid van dat artikel worden bijgesteld, naar onder of naar boven.Luidens het vierde lid van hetzelfde artikel kunnen de in mindering gebrachte of toegevoegde profielen worden gecompenseerd binnen de in de artikelen 4 en 5 genoemde periodes.

Het is niet duidelijk hoe die compensatie kan plaatsvinden als een afwijking van de jaarlijkse indicatieve verdeling van de profielen tot gevolg zou hebben dat profielen in mindering worden gebracht of toegevoegd voor het laatste jaar van een in artikel 4 of 5 genoemde periode. Zo een dergelijke compensatie al mogelijk is, dient te worden verduidelijkt op welke wijze zij kan worden verricht. Ook het geval waarin een dergelijke compensatie niet meer mogelijk is, dient uitdrukkelijk te worden geregeld. 13. In het verlengde van het tekstvoorstel voor het eerste lid (zie opmerking 10) en omwille van de duidelijkheid wordt het vijfde lid beter als volgt geredigeerd: "In geen geval kan een instelling voor een in de artikelen 4 of 5 genoemde periode meer profielen toegewezen krijgen dan het aantal profielen dat in of overeenkomstig die artikelen is bepaald voor die instelling." Artikel 8 14. In het laatste opsommingsonderdeel van artikel 8 hebben de woorden "in de toekomst" in de Nederlandse tekst geen tegenhanger in de Franse tekst.Deze discordantie moet worden weggewerkt.

Artikel 12 15. In artikel 12, derde lid, van het ontwerp moet worden bepaald dat de administratie in de tweede fase van de evaluatie van de profielen een consensusverslag opstelt op basis van de individuele beoordelingen en "een score toe[kent], met toepassing van artikel 14" (niet: "artikel 13 van dit besluit").Het is immers artikel 14 van het ontwerp dat betrekking heeft op de toekenning van een score aan elk profiel. Bovendien zijn de individuele beoordelingen met toepassing van artikel 13 overeenkomstig het tweede lid van artikel 12 niet uit te voeren door de administratie, maar door de ervoor aangestelde deskundigen.

Artikel 17 16. Artikel 17 van het ontwerp verwijst naar de indicatieve toewijzing door de Minister "in toepassing van artikel 4 van dit besluit".Er moet evenwel worden verwezen naar artikel 6 van het ontwerpbesluit, waarin die indicatieve verdeling is geregeld.

Artikel 20 17. Omwille van de coherentie van de regeling inzake de betaling van de eerste schijf, moeten in artikel 20, tweede lid, van het ontwerp de woorden "aan het begin van elk jaar" worden vervangen door de zinsnede "overeenkomstig artikel 21". Artikel 23 18. De Nederlandse en de Franse tekst van het derde streepje (om te vormen tot "3° ")8 van de opsomming in artikel 23, § 1, van het ontwerp stemmen niet overeen ("zwangerschapsverlof" tegenover "congé de maternité").Deze discordantie moet worden weggewerkt.

Artikel 24 19. Gelet op de verschillende beëindigingshypotheses in artikel 26, § 1, van de wet van 21 juli 2017, schrijve men in het eerste lid van artikel 24 van het ontwerp "de beëindiging van een of elk van de arbeidsovereenkomsten en de niet-vervanging ervan door een of meer nieuwe arbeidsovereenkomsten met toepassing van artikel 26, § 1, van de wet" in de plaats van "de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de niet vervanging ervan door een nieuwe arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 26 van de wet". Het tweede lid van artikel 24 van het ontwerp dient te worden aangepast op een wijze die spoort met de voorgestelde herformulering van het eerste lid. Dit kan bijvoorbeeld door in het tweede lid te schrijven "op basis van het aantal verlopen gemeenschappelijke maanden en dagen van de beide arbeidsovereenkomsten" in de plaats van "op basis van het aantal verlopen maanden en dagen van de arbeidsovereenkomst". 20. In het vierde lid van artikel 24 van het ontwerp wordt wellicht beoogd te verwijzen naar "de termijn van twaalf maanden bedoeld in artikel 26, § 1, derde lid, van de wet" van 21 juli 2017, in de plaats van naar "artikel 26, § 1;2° lid, van de wet". De tekst van het ontwerp moet in die zin worden aangepast.

Artikel 26 21. Luidens artikel 26 van het ontwerp treedt het te nemen besluit in werking op de datum van "zijn publicatie" (lees: "de bekendmaking ervan") in het Belgisch Staatsblad. Als er geen bijzondere reden bestaat om af te wijken van de gebruikelijke termijn van inwerkingtreding van besluiten bepaald bij artikel 6, eerste lid, van de wet van 31 mei 1961 `betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen' (tien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad), moet artikel 26 van het ontwerp worden weggelaten.

Uit artikel 4, eerste lid, tweede zin, van de wet van 21 juli 2017 en artikel 2 van het ontwerp volgt evenwel dat de ontworpen regeling bedoeld is om toepassing te vinden vanaf het jaar 2017.

De stellers van het ontwerp moeten nagaan welke overgangsmaatregelen noodzakelijk geacht worden gelet op deze doelstelling. Daarbij moeten ze rekening houden met het feit dat het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten slechts onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar kan worden geacht. Het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten is enkel toelaatbaar ingeval voor de retroactiviteit een wettelijke grondslag bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling waarbij, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, voordelen worden toegekend of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de continuïteit of de goede werking van het bestuur en daardoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast. Enkel indien de retroactiviteit van de ontworpen regeling in één van de opgesomde gevallen valt in te passen, kan deze worden gebillijkt.

Slotopmerking 22. Het ontwerp vertoont verschillende wetgevingstechnische onvolkomenheden.Er kan bijvoorbeeld gewezen worden op het volgende: 1° in regelgevende teksten behoren opsommingen telkens eerst te worden onderverdeeld in 1°, 2°, enzovoort, vervolgens in a), b), enzovoort, en niet door gebruik te maken van liggende streepjes of door louter oplijsten;9-10 2° rechtstreeks gebiedende bewoordingen ("moeten";"dienen ... te") zijn in een regelgevende tekst overbodig, omdat de verplichting reeds voortvloeit uit de regel op zich, en daarom te vervangen door het werkwoord dat de desbetreffende handeling weergeeft, vervoegd in de tegenwoordige tijd;11-12 3° als binnen een artikel slechts een bepaalde paragraaf of een bepaald lid relevant is voor de desbetreffende verwijzing, wordt het best verwezen naar die paragraaf of dat lid;13-14 4° bij verwijzingen naar een of meer artikelen van het te nemen besluit worden de overbodige woorden "van dit besluit" beter weggelaten;15-16 5° de opsomming van samenstellende bestanddelen wordt het best niet onderbroken door een tussenzin, gelet op het taalkundige bezwaar die een dergelijke onderbreking oproept en de nadelen die eraan zijn verbonden uit het oogpunt van de leesbaarheid van het artikel en de mogelijkheid om te verwijzen naar de onderdelen ervan.17-18 23. Zowel de Nederlandse tekst als de Franse tekst van het ontwerp behoeven nog een grondig taalkundig nazicht.Zo kan bij wijze van voorbeeld op het volgende worden gewezen.

In de Nederlandse tekst van artikel 3, tweede lid, van het ontwerp schrijve men "het op basis van het eerste lid bepaalde contingent" (niet: "de op basis van het vorige lid bepaalde contingent"). In de Franse tekst van dat artikel 3, tweede lid, schrijve men "à l'alinéa 1er" in plaats van "au précédent alinéa". In de Franse tekst van artikel 6, tweede lid, van het ontwerp schrijve men "si un ou plusieurs établissements ne sont pas parvenus à réaliser" (niet: "un ou plusieurs établissement"). Aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 6, tweede lid, schrijve men "omdat niet voldoende profielen batig werden gerangschikt" (niet: "omdat niet voldoende batig gerangschikte profielen werden weerhouden"). In de Nederlandse tekst van artikel 8, eerste opsommingsonderdeel, tweede zin, van het ontwerp schrijve men "synergieën" (niet: "synergiën") en aan het einde van het eerstvolgende opsommingsonderdeel van hetzelfde artikel "met aanstelling van de respectieve promotoren" (niet: "aanduiding"). In de Nederlandse tekst van artikel 11, tweede lid, van het ontwerp schrijve men "deskundigen" in de plaats van "experten". Aan het einde van de Franse tekst van artikel 17 van het ontwerp schrijve men "avoir pour conséquence que les profils avec un score moindre puissent avoir priorité". In artikel 21 van het ontwerp schrijve men in de Nederlandse tekst "binnen 3 maanden" en "binnen 9 maanden" in de plaats van "binnen de drie maanden" en "binnen de 9 maanden". In de Franse tekst van artikel 23, § 3, van het ontwerp schrijve men "après que le chercheur FED-tWIN a repris l'exécution" (niet: "après que le chercheur FED-tWIN ait repris l'exécution").

De griffier, Wim GEURTS De voorzitter, Jo BAERT _______ Nota's 1 Zie de nota van de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid (BELSPO) van 13 juni 2017, waarop het handgeschreven advies van de inspecteur van Financiën van 30 juni 2017 is aangebracht. 2 Zie artikel 10 van het koninklijk besluit van 21 december 2013 `houdende uitvoering van titel 2, hoofdstuk 2 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging'. 3 In artikel 1 van het ontwerp is geen definitie terug te vinden van het begrip "FED-tWIN-onderzoeker", hoewel dat begrip verder in het ontwerp voorkomt en terwijl zo een definitie wel is opgenomen in artikel 2, d), van de wet van 21 juli 2017. 4 Alle overeenkomstige definities verschillen in meerdere of mindere mate van elkaar, al is het maar omdat in een bepaling taalfouten worden gemaakt, zoals in het geval van artikel 1, d), van het ontwerp ("synergiën"; "de bijdragen (...) wordt beschreven"). 5 Men schrijve dus niet, zoals in de Franse tekst van artikel 27 van het ontwerp: "Le ministre compétent pour la Politique scientifique". 6 Dat woord is nog in te voegen in de Nederlandse tekst. 7 Zie artikel 1, b), van het ontwerp of veeleer (zie opmerking 6) artikel 2, a), van de wet van 21 juli 2017. 8 Zie de opmerking 22. 9 Zie Beginselen van de wetgevingstechniek. Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be), hierna "Handleiding wetgevingstechniek" genoemd, aanbevelingen nrs. 58, b), 59 en 69, b). Opsommen door middel van streepjes of andere identieke typografische tekens, dan wel zonder enig dergelijk teken, bemoeilijkt immers de identificatie van de subonderdelen van de opsomming en verhoogt het risico op vergissingen bij verwijzingen of wijzigingen. 10 Die opmerking is relevant voor de artikelen 1, 2, 4, tweede lid, 8, 13, 22 en 23, § 1, van het ontwerp. 11 Zie Handleiding wetgevingstechniek, aanbeveling nr. 3.5.2, a). 12 Die opmerking is relevant voor de artikelen 3, tweede lid, 9, 18, derde lid, en 21, tweede lid, van het ontwerp. 13 Zie Handleiding wetgevingstechniek, aanbevelingen nrs. 68 en 69, a). 14 Die opmerking is relevant voor artikel 3, tweede lid, van het ontwerp, waar beter wordt verwezen naar "het minimale aantal voorstellen, bepaald in artikel 7, tweede lid", voor artikel 17 van het ontwerp, waar minstens beter wordt verwezen naar "de in artikel 7, vierde lid, bedoelde door de instelling opgestelde rangschikking van haar profielen", voor artikel 21, vierde lid, van het ontwerp, waar beter wordt verwezen naar "de totale termijn van 24 maanden bepaald in het tweede en derde lid", en voor artikel 24, eerste lid, van het ontwerp. 15 Zie Handleiding wetgevingstechniek, aanbeveling nr. 72, a). 16 Die opmerking is minstens relevant voor de artikelen 10, 12, derde lid, en 17 van het ontwerp. Voor artikel 23, § 3, van het ontwerp kan worden overwogen om bij de verwijzing naar artikel 20, tweede lid, de woorden "van dit besluit" te behouden, om elke verwarring te vermijden die zou kunnen voortvloeien uit de verwijzing naar "artikel 21 van de wet" van 21 juli 2017 in de voorafgaande paragraaf. 17 Handleiding wetgevingstechniek, aanbevelingen nrs. 3.9.3 en 60. 18 Deze opmerking is relevant voor artikel 8 van het ontwerp.

14 OKTOBER 2018. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 21 juli 2017 tot instelling van een programma voor duurzame samenwerking op onderzoekvlak tussen de federale wetenschappelijke instellingen en de universiteiten FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 juli 2017 tot instelling van een programma voor duurzame samenwerking op onderzoekvlak tussen de federale wetenschappelijke instellingen en de universiteiten, inzonderheid op de artikelen 4, tweede lid, 13, 24, eerste lid en 25;

Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 28 september 2016, 18 oktober 2016 en 13 juli 2018;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 28 oktober 2016 en op 23 juli 2018;

Gelet op de impactanalyses van de regelgeving, uitgevoerd op 9 november 2016, overeenkomstig de artikelen 6, § 1, en 7, § 1, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Gelet op advies 63.170/1 van de Raad van State, gegeven op 16 april 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Vice-eerste Minister en Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken de Staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid en op advies van de in raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In dit koninklijk besluit wordt verstaan onder: 1° Minister: de minister bevoegd voor het Wetenschapsbeleid;2° Administratie: de federale overheidsdienst die bevoegd is voor het wetenschapsbeleid; HOOFDSTUK II. - Vaststelling van het jaarlijks aantal profielen en de verdeling ervan over de instellingen

Art. 2.§ 1. Voor de toekenning van de in artikel 4 van de wet vermelde profielen wordt rekening houdend met de in de algemene uitgavenbegroting beschikbare kredieten, het aantal profielen jaarlijks als volgt vastgesteld: 1° 2019: 25 profielen;2° 2020: 25 profielen;3° 2021: 25 profielen;4° 2022: 25 profielen waarvan 10 effectief worden toegekend in 2022 en 15 in 2023;5° 2024: 25 profielen, waarvan 12 effectief worden toegekend in 2024 en 13 in 2025. § 2. De toekenning van de profielen in 2019, overeenkomstig § 1, wordt gerealiseerd op basis van de oproep voor profielen in 2017.

Art. 3.De verdeling van de profielen over de instellingen gebeurt op basis van de in deze instellingen aanwezige statutaire en contractuele wetenschappelijke personeelsleden, gecorrigeerd door een factor 2 voor instellingen van het type I, 1,5 voor instellingen van het type II of 1 voor instellingen van het III. Om in aanmerking te komen voor het verkrijgen van de op basis van het eerste lid bepaalde contingent profielen, dient een instelling ten minste het minimale aantal voorstellen, bepaald in artikel 7, tweede lid in, zo niet wordt voor de betrokken instelling het toegekende aantal profielen pro rata verminderd.

Art. 4.Voor de eerste 3 oproepen is het referentiejaar 2015.

De verdeling van de profielen over de instellingen voor de gehele eerste periode van 3 jaar is als volgt: 1° 6 voor de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België (instelling type I);2° 9 voor de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (instelling type I);3° 6 voor het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium(instelling type I);4° 12 voor het Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen (instelling type II);5° 8 voor het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (instelling type II);6° 7 voor de Koninklijke Bibliotheek van België (instelling type I);7° 8 voor het Algemeen Rijskarchief en de Archieven in de Provinciën; (instelling type I) 8° 6 voor de Koninklijke Sterrenwacht van België (instelling type III);9° 7 voor het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België (instelling type III);10° 6 voor het Belgisch Instituut voor Ruimte-aëronomie (instelling type III);

Art. 5.De verdeling over de instellingen voor de periode 2022-2025 zal gebeuren op basis van referentieperiode 2016-2020.

Art. 6.De Minister legt de jaarlijkse indicatieve verdeling van de profielen vast binnen de aantallen die worden bepaald in artikel 4 of overeenkomstig artikel 5.

Van deze indicatieve verdeling kan worden afgeweken, indien een of meerdere instellingen er in het desbetreffende jaar niet in slagen het totaal van de aan hen toegewezen profielen te realiseren, hetzij omdat zij te weinig voorstellen hebben ingediend, hetzij omdat er niet voldoende gunstig gerangschikte profielen weerhouden werden.

De profielen die, ten gevolge van het tweede lid in mindering worden gebracht van de voor dat jaar bepaalde indicatieve toewijzing van profielen aan een instelling, kunnen aan een andere instelling worden toegekend die nog marge heeft om bijkomende profielen te verkrijgen en dit in zoverre voor deze instelling voldoende profielen geselecteerd zijn.

De in mindering gebrachte of toegevoegde profielen worden binnen de in de artikelen 4 en 5 genoemde periodes gecompenseerd door in het eerstvolgende jaar, de indicatief toegewezen profielen van de betrokken instellingen aan te passen.

In geen geval kan een instelling voor de in de artikelen 4 of 5 genoemde periode meer profielen toegewezen krijgen dan het totaal aantal profielen dat in deze artikelen wordt bepaald voor die instelling.

Voor een instelling in mindering gebrachte profielen vervallen ingeval er in geen van de andere instellingen nog marge bestaat om bijkomende profielen te verkrijgen. HOOFDSTUK III. - Indiening en inhoud van de profielen

Art. 7.De instelling dient de profielen in bij de administratie.

Het minimale aantal profielen dat de instelling moet indienen, is het in artikel 6 vernoemde indicatieve aantal verhoogd met drie.

Het maximale aantal profielen dat de instelling mag indienen, is het in artikel 6 vernoemde indicatieve aantal verhoogd met vijf.

De profielen zijn vergezeld van een rangschikking op basis van de strategische prioriteiten van de instelling.

Art. 8.Het ingediende profiel is als volgt samengesteld: 1° De omschrijving van het profiel, met aanduiding van het wetenschapsdomein waarin het zich situeert, de ervoor vereiste competenties en vaardigheden en de maatschappelijke relevantie.2° De algemene wetenschappelijke doelen op korte en lange termijn, de wijze waarop de instelling en de universiteit de FED-tWIN-onderzoeker zullen integreren in hun lopende onderzoek en een gemeenschappelijke visie op de meerwaarde en synergiën die de FED-tWIN-onderzoeker zal kunnen verwezenlijken;3° De identificatie van de onderzoeksgroep van de instelling en de universiteit, waarbinnen het profiel zal worden uitgevoerd, met aanduiding van de respectieve promotoren;4° De aanduiding van de realisaties van zowel de instelling als de universiteit in het voorgestelde onderzoeksdomein;5° De omschrijving van het tweejarig onderzoeksproject waarmee de FED-tWIN-onderzoeker van start zal gaan;6° Een omschrijving van de bijdrage die de FED-tWIN-onderzoeker in het voorgestelde onderzoeksdomein in de toekomst zou kunnen leveren.

Art. 9.Het profiel wordt ondertekend door de algemene directeur van de instelling, de rector van de universiteit en de beide promotoren.

Art. 10.Enkel de profielen die voldoen aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 8 en 9 en die binnen de gestelde termijn werden ingediend, zijn ontvankelijk. HOOFDSTUK IV. - Beoordeling, rangschikking en selectie van de profielen

Art. 11.Voor de beoordeling van de profielen wordt een internationale peer review georganiseerd door de administratie.

De administratie duidt voor elk profiel minimaal 4 experten aan.

Art. 12.De evaluatie gebeurt in 2 fasen.

In de eerste fase wordt elk profiel individueel beoordeeld door de ervoor aangestelde experten.

In de tweede fase stelt de administratie op basis van de individuele beoordelingen een consensusverslag op en kent aan elk profiel een score toe, met toepassing van artikel 14

Art. 13.De profielen worden beoordeeld op basis van de volgende 4 criteria: 1° de meerwaarde van het profiel op wetenschappelijk vlak, met inbegrip van de meerwaarde betreffende de samenwerking tussen de instelling en de universiteit;2° de meerwaarde van het profiel op het vlak van de wetenschappelijke dienstverlening, de publieksgerichte activiteiten en de maatschappelijke relevantie;3° de kwaliteit van het voorgestelde werkplan van het tweejarig project waarmee de FED-tWIN-onderzoeker mee van start zal gaan;4° de realisaties van zowel de instelling als de universiteit en de nationale en internationale positie in het voorgestelde onderzoeksdomein.

Art. 14.Aan elk profiel wordt een score A+, A, B, C, of D toegekend.

Score A+: het profiel voldoet op uitmuntende wijze aan alle 4 criteria;

Score A: het profiel is uitstekend en voldoet aan de 4 criteria;

Score B: Het profiel is uitstekend en voldoet aan de 4 criteria, maar er zijn een aantal opmerkingen te formuleren;

Score C: hoewel het profiel waardevol is, voldoet het niet aan een van de 4 criteria;

Score D: het voorstel voldoet niet aan meerdere van de 4 criteria.

Art. 15.Het geheel van de profielen wordt per Gemeenschap gerangschikt volgens hun score.

Art. 16.Alleen profielen met een score A+, A of B komen in aanmerking voor selectie.

Voorrang wordt gegeven aan profielen met een score A+, vervolgens aan deze met een score A en tenslotte deze met een score B.

Art. 17.Indien er voor een instelling meer profielen zijn met een score A+, A of B dan dat er door de Minister indicatief werden toegewezen in toepassing van artikel 6, dan worden deze geselecteerd op basis van de in artikel 7, vierde lid, bedoelde door de instelling opgestelde rangschikking van haar profielen, die vooraf werd kenbaar gemaakt aan de administratie, zonder dat dit echter tot gevolg kan hebben dat profielen met een lagere score voorrang kunnen hebben op deze met een hogere score.

Art. 18.De niet geselecteerde profielen met een score A+, A of B kunnen bij de eerstvolgende oproep opnieuw in de rangschikking worden opgenomen met dezelfde score, zonder dat zij een nieuwe selectieprocedure moeten doorlopen, op voorwaarde dat de instelling en de universiteit het profiel opnieuw bij de administratie indienen.

De overdracht naar een volgende oproep kan slechts eenmaal gebeuren.

Ingeval bij een tweede niet selectie, de instelling en de universiteit het profiel opnieuw wensen in te dienen, wordt de volledige selectieprocedure opnieuw gevolgd. HOOFDSTUK IV. - Subsidieregeling

Art. 19.De subsidies voor de profielen worden door de Minister toegekend.

Art. 20.De jaarlijkse subsidie wordt in 2 schijven uitbetaald.

Een schijf van 70 % wordt betaald onder de vorm van een voorschot aan het begin van elk jaar.

Van deze schijf wordt het niet verantwoorde of niet aanvaarde gedeelte van de vorige subsidies afgetrokken.

Het resterende gedeelte van 30 % wordt betaald na afloop van elk jaar op voorlegging van de vereiste verantwoordingstukken.

Art. 21.De betaling van de allereerste schijf van 70 % vindt plaats binnen de drie maanden volgend op de datum van ontvangst door de administratie van de beide arbeidsovereenkomsten van de FED-tWIN-onderzoeker die door de instelling aan de administratie worden voorgelegd.

De in het eerste lid vermelde arbeidsovereenkomsten worden uiterlijk 15 maanden na de toekenning van de in artikel 19 vermelde subsidie ondertekend.

Indien de in het tweede lid vermelde termijn wordt overschreden, en in zoverre de arbeidsovereenkomsten worden ondertekend binnen de 9 maanden na het verstrijken van diezelfde termijn, wordt de subsidie verminderd met het bedrag van de voor het eerste jaar toegekende subsidie.

Indien de beide arbeidsovereenkomsten niet zijn ondertekend bij het verstrijken van de totale termijn van 24 maanden bepaald in het tweede en derde lid, dan vervalt de volledige subsidie van het profiel.

Art. 22.De verantwoordingsstukken voor de betaling van de tweede schijf van de jaarlijkse dotatie zijn: 1° de loonstaten van het afgelopen jaar;2° een verslag van de in het afgelopen jaar verrichte activiteiten.

Art. 23.§ 1. - In de hierna volgende gevallen van schorsing van uitvoering van de arbeidsovereenkomst zonder behoud van wedde kunnen de initiële financieringsperiodes vermeld in artikel 21 van de wet worden verlengd met de periode van de schorsing: 1° ziekteverlof;2° verlof wegens een arbeidsongeval;3° moederschapsverlof;4° ouderschapsverlof;5° schorsing van de overeenkomst wegens het uitoefenen van een wetenschappelijke opdracht, in zoverre deze plaatsvindt in de tweede financieringsperiode en niet langer duurt dan 1 jaar. § 2. - De ten gevolge van de in paragraaf 1 bepaalde schorsingsgronden niet gebruikte subsidie zal worden aangewend op het einde van de in artikel 21 van de wet bedoelde betrokken financieringsperiode. § 3. - In afwijking van artikel 20, tweede lid, zal ingeval de schorsing van de arbeidsovereenkomst verder loopt dan het jaar waarin de schorsing ontstond, de in dat lid bepaalde schijf uitbetaald worden nadat de FED-tWIN-onderzoeker de uitvoering van de beide arbeidsovereenkomsten heeft hervat.

Art. 24.Ingeval de financiering van het profiel vroegtijdig beëindigd wordt, ten gevolge van de beëindiging van een of elk van de arbeidsovereenkomsten en de niet vervanging ervan door een of meer nieuwe arbeidsovereenkomsten met toepassing van artikel 26, § 1, van de wet, wordt de toegekende jaarlijkse subsidie verminderd pro rata het niet aangewende gedeelte.

Voor de bepaling van de in het eerste lid bedoelde vermindering van de subsidie wordt het niet terugvorderbare gedeelte van de subsidie berekend op basis van het aantal verlopen gemeenschappelijke maanden en dagen van de beide arbeidsovereenkomsten in de lopende subsidieperiode.

In het geval bedoeld in artikel 26, § 1, 3) van de wet, wordt de door de instelling en de universiteit verschuldigde opzegvergoeding meegerekend voor de bepaling van het in tweede lid bedoelde niet terugvorderbare gedeelte van de subsidie.

De administratie maakt een definitieve afrekening van de subsidie op nadat zij in kennis is gesteld van het definitieve einde van arbeidsovereenkomst of na verloop van de termijn van twaalf maanden bedoeld in artikel 26, § 1, derde lid, van de wet en vordert het teveel betaalde bedrag terug of stort het nog verschuldigde bedrag door.

Art. 25.De controle op de aanwending van de subsidie is onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 121 tot en met 124 van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat. HOOFDSTUK V Slotbepalingen

Art. 26.De bepalingen opgenomen in hoofdstuk II van dit besluit treden in werking op de datum van de inwerkingtreding van de wet.

Art. 27.De Minister bevoegd voor het Wetenschapsbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 oktober 2018.

FILIP Van Koningswege : De Vice-eerste Minister en Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON De Staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid, Z. DEMIR

^