Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 april 2002
gepubliceerd op 16 mei 2002

Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een vergoeding wegens onvoorziene operationele prestaties van de beroepsofficieren van de openbare brandweerdiensten

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2002000339
pub.
16/05/2002
prom.
15/04/2002
ELI
eli/besluit/2002/04/15/2002000339/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 APRIL 2002. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een vergoeding wegens onvoorziene operationele prestaties van de beroepsofficieren van de openbare brandweerdiensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe een vergoeding wegens onvoorziene operationele prestaties toe te kennen aan de beroepsofficieren van de openbare brandweerdiensten.

Het gaat er niet om overuren van administratieve prestaties te vergoeden, maar wel het voor de gemeenten mogelijk te maken om de overuren van operationele prestaties die door de beroepsofficieren van de openbare brandweerdiensten uitgevoerd werden buiten hun normale werkuren (uurrooster bepaald door het huishoudelijk reglement van de dienst) financieel te compenseren.

Teneinde elke interpretatievraag te vermijden (Advies 32.641/4 van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State van 14 februari 2002 - pagina

2 tot 3), moet het begrip « geldelijk statuut » dat gebruikt wordt in artikel 3 van het ontwerp van koninklijk besluit begrepen worden als zijnde het geldelijk statuut dat door elke bevoegde overheid, namelijk een gemeente, een intercommunale of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bepaald is. Deze interpretatie vloeit voort uit de samenlezing van de artikelen 1 en 3 van de ontworpen tekst.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Advies 32.641/4 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 3 december 2001 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste één maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de toekenning van een vergoeding wegens onvoorziene operationele prestaties van de beroepsofficieren van de openbare brandweerdiensten », heeft op 4 februari 2002 het volgende advies gegeven : Voorafgaande opmerking Het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten heeft zijn akkoordbevinding verleend in protocol nr. 2001/09 van 26 september 2001. Dat stuk bevond zich niet in het dossier dat samen met de adviesaanvraag aan de afdeling wetgeving van de Raad van State is voorgelegd. Na verscheidene telefonische contacten is daarvan op 17 januari 2002 een kopie overgezonden. Pas vanaf die datum kon het dossier dat aan de afdeling wetgeving van de Raad van State was voorgelegd als volledig worden beschouwd en het is pas op die datum dat de termijn van één maand is ingegaan.

Algemene opmerking Het onderhavige ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de gemeenten, de brandweerintercommunales en de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp (BHDBDMH) toe te staan een vergoeding toe te kennen voor alle onvoorziene operationele prestaties van de beroepsofficieren van de brandweerdiensten.

Da afdeling wetgeving van de Raad van State vraagt zich af of met de gelijkstelling van de intercommunales en van de BHDBDMH, waarin artikel 1, eerste lid, van het ontwerp voorziet, alleen de mogelijkheid beoogd wordt die thans bij artikel 2 aan de gemeenten wordt geboden om « een vergoeding te verlenen voor alle onvoorziene operationele prestaties », dan wel eveneens de referentienorm inzake bezoldiging die bedoeld wordt met de woorden « geldelijk statuut van de gemeenten » in artikel 3 van het ontwerp.

Indien de eerste interpretatie wordt aangenomen, dient er rekening mee te worden gehouden dat het geldelijk statuut van de gemeenten, dat dient als basis voor de berekening van de vergoeding waarin het ontwerp van besluit voorziet, niet van toepassing is op de leden van de BHDBDMH wegens de juridische aard van deze openbare brandweerdienst die is opgericht in de vorm van een instelling van openbaar nut.

In verband met de tweede interpretatie merkt de afdeling wetgeving van de Raad van State op dat de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nog geen eigen geldelijk statuut voor het personeel van de BHDBDMH heeft vastgesteld.

Hoe dan ook dienen op deze dienst wegens zijn juridische aard de algemene principes te worden toegepast die zijn vastgelegd in het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, inzonderheid de algemene principes toepasselijk op het geldelijk statuut van de ambtenaar.

Voor de leden van het operationeel personeel van de BHDBDMH dient de bij het ontworpen koninklijk besluit bepaalde vergoeding derhalve te worden berekend op basis van het geldelijk statuut zoals het opgesteld zal worden door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, overeenkomstig de algemene beginselen vastgesteld bij het voormelde koninklijk besluit van 22 december 2000, enerzijds, en de algemene bepalingen die de Koning heeft vastgesteld op basis van artikel 9 van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, anderzijds. Artikel 3 van het ontwerp moet worden herzien, rekening houdende met de Brusselse specificiteit.

Bijzondere opmerkingen Aanhef Eerste lid.

Dit lid dient als volgt te worden geredigeerd : « Gelet op de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, inzonderheid op artikel 9, § 1, vervangen bij de wet van 16 juli 1993; ».

Vijfde en zesde lid.

Het vijfde en het zesde lid behoren te worden vervangen door de volgende leden : « Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op advies 30.641/4 van de Raad van State, gegeven op 4 februari 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; ».

Dispositief Artikel 3 De afdeling wetgeving plaatst vraagtekens bij de definitie van « jaarlijkse gezamenlijke brutobezoldiging ». Om alle onduidelijkheid te voorkomen, dient het woord « gezamenlijke » te vervallen.

In een afzonderlijk lid behoort te worden aangegeven welke vergoedingen of weddebijslagen in aanmerking moeten worden genomen om de « jaarlijkse brutobezoldiging » te bepalen die als grondslag dient voor de berekening van de vergoeding voor onvoorziene operationele prestaties.

Artikel 4 Er wordt geen enkele rechtvaardiging gegeven voor het feit dat de normale regels betreffende de inwerkingtreding niet worden gevolgd.

Deze bepaling dient derhalve te vervallen.

De kamer was samengesteld uit : Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter;

De heren : P. Liénardy, P. Vandernoot, staatsraden;

B. Glansdorff, assessor van de afdeling wetgeving;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. P. Vandernacht, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr.

G. Martou, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H.P. Liénardy.

De griffier, De voorzitter, C. Gigot. M.-L. Willot-Thomas.

15 APRIL 2002. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een vergoeding wegens onvoorziene operationele prestaties van de beroepsofficieren van de openbare brandweerdiensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, inzonderheid op artikel 9, § 1, vervangen door de wet van 16 juli 1993;

Gelet op het feit dat de gewestregeringen betrokken werden bij de opstelling van dit besluit;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 27 september 2001;

Gelet op het protocol nr. 2001/09 van 26 september 2001 van het Comité voor de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies 32.641/4 van de Raad van State, gegeven op 4 februari 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt met de term "gemeente" ook een brandweerintercommunale en de Brusselse Hoofdstedelijke dienst voor brandweer en dringende medische hulp bedoeld.

De bevoegdheden toegewezen door onderhavig besluit aan de burgemeester en aan de gemeenteraad worden dan uitgeoefend door de bevoegde organen van de intercommunale of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 2.De gemeenten zijn gemachtigd een vergoeding te verlenen voor alle onvoorziene operationele prestaties van de beroepsofficieren van de openbare brandweerdiensten, overeenkomstig de voorwaarden bepaald door dit besluit.

Art. 3.Aan het in artikel 2 bedoeld personeel, dat op volledige en bestendige wijze is tewerkgesteld en verplicht wordt tot deze prestaties, welke, ofschoon onafscheidelijk aan hun ambt verbonden, buiten hun normale arbeidsregime vallen, wordt voor elk uur bijkomende arbeid een vergoeding verleend, welke rekening houdt met de toegekende toelagen en vergoedingen opgenomen in het geldelijk statuut van de gemeenten, met een minimum van 125 % van het op voet van 1/1850e van de jaarlijkse brutobezoldiging, berekend uurloon.

De jaarlijkse brutobezoldiging, bedoeld in het vorige lid, bevat de wedde, de haard- of standplaatsvergoeding en de toelage voor de uitoefening van een hogere functie.

Art. 4.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

^