Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 februari 2005
gepubliceerd op 07 maart 2005

Koninklijk besluit betreffende de seizoens- en gelegenheidsarbeid in de landbouwsector

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2005200658
pub.
07/03/2005
prom.
15/02/2005
ELI
eli/besluit/2005/02/15/2005200658/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 FEBRUARI 2005. - Koninklijk besluit betreffende de seizoens- en gelegenheidsarbeid in de landbouwsector (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 2, § 1, 2°;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, inzonderheid op artikel 4, § 2, gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999, en artikel 5;

Gelet op de programmawet van 22 december 1989, inzonderheid op artikel 165;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 31bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 juni 1994 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 december 1995, 18 juli 1997, 9 juli 2000 en 22 december 2004;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 juni 1994 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 januari 1995, 17 juli 1996, 17 juli 1997, 18 mei 1998 en 14 februari 2001;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 31 januari 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 4 februari 2005;

Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad van 4 februari 2005;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de werkgevers in de sector van de landbouw omwille van het niet langer van kracht zijn sinds 1 januari 2005 van de regeling zoals bepaald in het koninklijk besluit van 9 juli 2000 betreffende de seizoens- en gelegenheidsarbeid in de landbouwsector, onverwijld op de hoogte moeten worden gebracht van de verlenging van de bijzondere modaliteiten van onderwerping aan de sociale zekerheid die van toepassing zijn voor de werknemers die ze tewerkstellen;

Overwegende dat de strijd tegen het zwartwerk belangrijk is en dat het om die reden onontbeerlijk is dat het bijhouden van een aanwezigheidsregister verder opgelegd blijft vanaf 1 januari 2005 voor de ondernemingen in de landbouwsector;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk en van Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Het bijhouden van het aanwezigheidsregister in de ondernemingen in de landbouwsector

Artikel 1.§ 1. De werkgevers die onder het Paritair Comité voor de landbouw ressorteren, houden een aanwezigheidsregister bij overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk I van het koninklijk besluit van 17 juni 1994 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister. § 2. In afwijking van artikel 3, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 17 juni 1994 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister, worden in het aanwezigheidsregister de vermeldingen enkel ingeschreven voor : 1° de gelegenheidsarbeiders bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2°;2° de studenten bedoeld in Titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;3° de deeltijdse werknemers bedoeld in artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;4° de werknemers aangeworven in het kader van een PWA-arbeidsovereenkomst.

Art. 2.Onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het koninklijk besluit van 17 juni 1994 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister, worden volgende vermeldingen in het aanwezigheidsregister opgenomen : 1° de piekdagen, zoals door Ons bepaald krachtens artikel 2, § 1, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, door middel van het plaatsen van een letter "P" onderaan in het vak dat de aanduiding van de dag bevat;2° de gelegenheidsarbeiders, zoals door Ons bepaald krachtens artikel 2, § 1, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, door middel van het plaatsen van een letter "S" in de kolom opmerkingen;3° de studenten bedoeld in Titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, door middel van het plaatsen van het woord "student" in de kolom opmerkingen. In afwijking van artikel 3, § 1, 2°, c), van het koninklijk besluit van 17 juni 1994 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister, dient de werkgever geen tijdstippen van begin en einde van de rusttijden in te schrijven.

Art. 3.§ 1. In afwijking van de artikelen 4, eerste lid, en 5 van het koninklijk besluit van 17 juni 1994 betreffende het bijhouden van een aanwezigheidsregister, en ongeacht de duur van de tewerkstelling op eenzelfde plaats, mag de werkgever die op twee of meerdere plaatsen werknemers tewerkstelt een aanwezigheidsregister bijhouden op het adres waaronder hij in België is ingeschreven bij een instelling belast met de inning van de bijdragen voor sociale zekerheid, op voorwaarde dat hij op iedere plaats waar werknemers tewerkgesteld worden voor ieder van die werknemers een individueel aanwezigheidsboekje bijhoudt. § 2. Bij toepassing van het bepaalde in § 1, en onverminderd de bepalingen van dit besluit, schrijft de werkgever de aanvangsdatum van de eerste tewerkstelling en het nummer van het individueel aanwezigheidsboekje van iedere werknemer, uiterlijk op het tijdstip van deze eerste tewerkstelling in het aanwezigheidsregister dat wordt bijgehouden op het adres waaronder hij in België is ingeschreven bij een instelling belast met de inning van de bijdragen voor sociale zekerheid. De tijdstippen van begin en einde van de arbeidsdag, moeten niet in dit aanwezigheidsregister worden opgenomen, maar wel in het individueel aanwezigheidsboekje.

Art. 4.§ 1. De werkgever is voor de gelegenheidsarbeiders die hij op piekdagen tewerkstelt, vrijgesteld van het bijhouden en bewaren van een personeelsregister, bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten, voor zover volgende bijkomende vermeldingen betreffende de gelegenheidsarbeiders in het aanwezigheidsregister worden ingeschreven uiterlijk op het tijdstip van de tewerkstelling van de gelegenheidsarbeiders : 1° het adres;2° de geboortedatum;3° de nationaliteit. § 2. De werkgever is voor de studenten bedoeld in Titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, die hij tewerkstelt, vrijgesteld van het bijhouden en bewaren van een personeelsregister, bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten, voorzover volgende bijkomende vermeldingen betreffende de studenten in het aanwezigheidsregister worden ingeschreven uiterlijk op het tijdstip van de tewerkstelling van de studenten : 1° het adres;2° de geboortedatum;3° de nationaliteit.

Art. 5.Het aanwezigheidsregister bedoeld in dit besluit, kan aangewend worden als een geschikt register bedoeld in artikel 165 van de Programmawet van 22 december 1989, voor zover de werkgever, in afwijking van artikel 2, tweede lid, voor de deeltijdse werknemers de tijdstippen van begin en einde van de rusttijden inschrijft. HOOFDSTUK II. - Het waarmerken van het aanwezigheidsregister en het individueel aanwezigheidsboekje in de landbouwsector

Art. 6.Het aanwezigheidsregister en het individueel aanwezigheidsboekje in de landbouwsector worden gewaarmerkt en afgeleverd door het Waarborg- en Sociaal Fonds voor de Landbouw.

Dit Fonds deelt, bij de aflevering, de naam, de voornaam en de woonplaats of de maatschappelijke benaming en de maatschappelijke zetel, het ondernemingsnummer van de werkgever, evenals het nummer van het hem toegewezen aanwezigheidsregister en individueel aanwezigheidsboekje mee aan de Directie Generaal Sociale Inspectie van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid en aan de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. HOOFDSTUK III. - Bijzondere toepassingsmodaliteiten voor de sociale zekerheid voor werknemers wat de arbeiders in de landbouwsector betreft

Art. 7.In artikel 31bis, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid van § 1, worden de woorden "in de tuinbouwsector" vervangen door de woorden "in respectievelijk de tuinbouw- of de landbouwsector";2° in het eerste lid van § 2, worden de woorden "van een plukkaart" vervangen door de woorden "van respectievelijk een plukkaart of een landbouwkaart" en worden de woorden "in de tuinbouwsector" vervangen door de woorden "in respectievelijk de tuinbouw- of de landbouwsector".3° in het tweede lid van § 2, worden de woorden "deze kaart moet" vervangen door de woorden "deze kaarten moeten". HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.

Art. 9.Onze Minister van Werk en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 februari 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 27 juni 1969, Belgisch Staatsblad van 25 juli 1969. Koninklijk besluit van 28 november 1969, Belgisch Staatsblad van 5 december 1969.

Koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978, Belgisch Staatsblad van 2 december 1978.

Programmawet van 22 december 1989, Belgisch Staatsblad van 30 december 1989.

Koninklijk besluit van 17 juni 1994, Belgisch Staatsblad van 25 juni 1994.

Koninklijk besluit van 21 juni 1994, Belgisch Staatsblad van 28 juni 1994.

Koninklijk besluit van 19 januari 1995, Belgisch Staatsblad van 11 februari 1995.

Koninklijk besluit van 22 december 1995, Belgisch Staatsblad van 6 maart 1996.

Koninklijk besluit van 17 juli 1996, Belgisch Staatsblad van 10 augustus 1996.

Koninklijk besluit van 17 juli 1997, Belgisch Staatsblad van 30 augustus 1997.

Koninklijk besluit van 18 juli 1997, Belgisch Staatsblad van 29 augustus 1997.

Koninklijk besluit van 18 mei 1998, Belgisch Staatsblad van 4 juni 1998.

Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.

Koninklijk besluit van 9 juli 2000, Belgisch Staatsblad van 18 juli 2000.

Koninklijk besluit van 14 februari 2001, Belgisch Staatsblad van 7 maart 2001.

Koninklijk besluit van 22 december 2004, Belgisch Staatsblad van 31 december 2004, Ed. 3.

^