Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 januari 2002
gepubliceerd op 21 februari 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 1995, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het protocol van nationaal akkoord 1995-1996

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001013266
pub.
21/02/2002
prom.
15/01/2002
ELI
eli/besluit/2002/01/15/2001013266/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 JANUARI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 1995, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het protocol van nationaal akkoord 1995-1996 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 1995, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het protocol van nationaal akkoord 1995-1996.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 januari 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw Collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 1995 Nationaal akkoord 1995-1996 (Overeenkomst geregistreerd op 3 augustus 1995 onder het nummer 38686/CO/111.01.02) Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en arbeiders van de ondernemingen dewelke ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine en elektrische bouw, met uitzondering van de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren.

Onder arbeiders wordt verstaan : de mannelijke en vrouwelijke arbeiders; « fonds voor bestaanszekerheid » : het Fonds voor bestaanszekerheid van de metaalverwerkende nijverheid.

Voorwerp

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten met het oog op behoud en de bevordering van de tewerkstelling in de sector, in uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 7 december 1994 en in overeenstemming met de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 60 van de Nationale Arbeidsraad van 20 december 1994.

Werkzekerheid Art. 3.1. Werkzekerheidsclausule § 1. Principe Voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst zal in geen enkele onderneming overgegaan worden tot meervoudig ontslag vooraleer andere tewerkstellingsbehoudende maatregelen - met inbegrip van tijdelijke werkloosheid - uitgeput zijn en vooraleer de mogelijkheid tot beroepsopleiding voor de getroffen arbeiders werd onderzocht. § 2. Procedure Wanneer zich echter onvoorzienbare en onvoorziene economische en/of financiële omstandigheden zouden voordoen waardoor bijvoorbeeld tijdelijke werkloosheid of andere equivalente maatregelen sociaal-economisch onhoudbaar worden, zal de volgende sectorale overlegprocedure worden nageleefd : 1. Wanneer de werkgever voornemens is over te gaan tot ontslag van meerdere arbeiders, dat als meervoudig ontslag kan worden beschouwd, licht hij voorafgaandelijk de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, de syndicale delegatie in. In geval er geen ondernemingsraad of syndicale delegatie bestaat, licht hij voorafgaandelijk en individueel de betrokken arbeiders schriftelijk in. 2. Binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de arbeidersvertegenwoordigers dienen partijen op ondernemingsvlak de besprekingen te starten over de maatregelen die terzake kunnen worden genomen. Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dan wordt binnen de acht kalenderdagen na het vaststellen van een niet-akkoord op ondernemingsvlak, beroep gedaan op het gewestelijk verzoeningsbureau op initiatief van de meest gerede partij. 3. In geval er geen ondernemingsraad of syndicale delegatie bestaat in de onderneming, kan, binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de arbeiders, dezelfde overlegprocedure worden ingeleid op initiatief van de vakbondsorganisaties die de arbeiders vertegenwoordigen. § 3. Sanctie Bij niet-naleving van de procedure bepaald in § 2, dient de in gebreke zijnde werkgever, naast de normale opzegtermijn, aan de betrokken arbeider een vergoeding te betalen.

Deze vergoeding is gelijk aan het loon verschuldigd voor de genoemde opzegtermijn.

In geval van betwisting wordt beroep gedaan op het gewestelijk verzoeningsbureau op vraag van de meest gerede partij.

De afwezigheid van een werkgever op de in deze procedure voorziene bijeenkomst van het gewestelijk verzoeningsbureau wordt beschouwd als een niet-naleving van de bovenstaande procedure. De werkgever kan zich hiervoor laten vertegenwoordigen door een bevoegde afgevaardigde behorende tot zijn onderneming. § 4. Definitie In dit artikel wordt onder meervoudig ontslag verstaan: elk ontslag, met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een periode van zestig kalenderdagen een aantal arbeiders treft dat tenminste 10 pct. bedraagt van het gemiddeld arbeidersbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van 3 arbeiders voor ondernemingen van minder dan 30 arbeiders. Ook ontslagen ingevolge een faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie.

Art. 3.2. Fonds voor bestaanszekerheid Het maximum aantal uitkeringen bij volledige werkloosheid ten laste van het fonds wordt vanaf 1 januari 1995 voor de arbeiders die na 1 januari 1995 werkloos worden en geen 45 jaar oud zijn verhoogd van 160 dagen naar 180 dagen.

Brugpensioen Art. 4.1. Verlenging van de bestaande brugpensioenakkoorden § 1. Het brugpensioen voor vrouwen vanaf 55 jaar, voorzien in het artikel 19sexies van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid, wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot 30 juni 1997. § 2. Alle collectieve arbeidsovereenkomsten inzake brugpensioen, gesloten op provinciaal, gewestelijk en op ondernemingsvlak, en die geregistreerd en neergelegd zijn ter Griffie van de dienst collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, worden onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot 30 juni 1997, met uitzondering van de collectieve arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur die betrekking hebben op tijdelijke herstructureringsoperaties. § 3. De tussenkomst van het fonds voor bestaanszekerheid van 3 100 BEF per maand in de last van het brugpensioen vanaf 57 jaar voor de mannen en 55 jaar voor de vrouwen wordt behouden voor alle brugpensioenen die ingaan tussen 1 januari 1995 en 30 juni 1997. § 4. De bijkomende hoofdelijke bijdragen voor de bruggepensioneerden, die in het kader van de bestaande en verlengde overeenkomsten tussen 1 januari 1995 en 30 juni 1997 in brugpensioen worden gesteld, worden vanaf 57 jaar voor de mannen en 55 jaar voor de vrouwen eveneens ten laste genomen door het fonds voor bestaanszekerheid.

Art. 4.2. Brugpensioen in uitvoering van het interprofessioneel akkoord § 1. Daarenboven wordt in de uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 7 december 1994 voor de arbeiders, die niet in aanmerking komen voor de in artikel 4.1 verlengde regelingen tijdens de periode van deze overeenkomst, de brugpensioenleeftijd verlaagd tot 55 jaar voor de arbeiders met een beroepsloopbaan van minstens 33 jaar onder de hiernavermelde voorwaarden. Voor de bepaling van deze loopbaan wordt de gelijkstelling van de periodes van volledige werkloosheid beperkt tot maximum vijf jaar. § 2. Voorwaarden Deze bijkomende brugpensioenregeling wordt gesloten in overeenstemming met collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad. Ze geldt voor de arbeiders van 55 jaar en ouder die door de werkgever worden ontslagen, behalve wegens dringende reden, in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Het bedrag van de aanvullende vergoedingen is gelijk aan de helft van het verschil tussen het nettoreferteloon en de werkloosheidsuitkering.

Voor ondernemingen waar de in artikel 4.1 bedoelde brugpensioenleeftijd 57 jaar of lager is, geldt deze bijkomende regeling van 19 juni 1995 tot en met 31 december 1996.

Voor ondernemingen waar de in artikel 4.1 bedoelde brugpensioenregeling meer dan 57 jaar is, geldt deze bijkomende regeling vanaf 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996.

Voor deze ondernemingen wordt evenwel vanaf 19 juni 1995 de bestaande brugpensioenleeftijd met 2 jaar verlaagd onder dezelfde voorwaarden als voorzien bij dit artikel 4.2. § 3. Vervanging Indien een arbeider in brugpensioen wordt gesteld volgens deze bijkomende regeling en wordt vervangen door een nieuw aangeworven arbeider met een contract van onbepaalde duur, kan de onderneming deze nieuw aangeworvene gedurende de eerste 6 maanden van tewerkstelling betalen aan 90 pct. van het normale loon, voorzien voor de functie die hij uitoefent. De toepassing van deze regel mag niet tot gevolg hebben dat de nieuw aangeworven arbeider een lager loon zou ontvangen dan de conventioneel voorziene minimumlonen, vastgelegd door de gewestelijke paritaire secties.

Voor volgende gevallen wordt niettemin 100 pct. van het normale loon, voorzien voor de functie die zij uitoefenen, betaald : * bij aanwervingen onder contracten van bepaalde duur. * bij aanwerving van vervangers van bruggepensioneerden die voor hun aanwerving reeds in de onderneming waren tewerkgesteld onder welk statuut ook. Hiermee worden onder meer bedoeld, de gewezen stagiairs, tijdelijke contracten, vervangingscontracten, alsook de uitzendkrachten die tewerkgesteld geweest zijn in de onderneming.

Bij ondernemingen waar specifieke aanwervingslonen voorzien zijn gelden de normale aanwervingslonen van de onderneming. § 4. Indien de werkgever problemen heeft bij de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomsten brugpensioen dient hij dit voorafgaandelijk te bespreken met de syndicale delegatie. § 5. Per 1 juli 1995 wordt in de regionale paritaire sectie een raming gemaakt van het aantal arbeiders dat in aanmerking kan komen voor het brugpensioen. Deze raming wordt opgedeeld naar gelang de grootte van de onderneming.

Uiterlijk op 1 april 1996 wordt op het vlak van de gewestelijke paritaire sectie een eerste evaluatie gemaakt van de toepassing van het brugpensioen. § 6. Een tussenkomst van 3 100 BEF per maand in de aanvullende vergoedingen van deze bijkomende brugpensioenregeling, vanaf 57 jaar voor de mannen en 55 jaar voor de vrouwen, wordt door het fonds voor bestaanszekerheid ten laste genomen voor al deze brugpensioenen die ingaan tussen 19 juni 1995 en 31 december 1996. § 7. De hoofdelijke bijdragen voor de bruggepensioneerden, die in het kader van de bijkomende regeling tussen 19 juni 1995 en 31 december 1996 in brugpensioen worden gesteld, worden vanaf 57 jaar voor de mannen en 55 jaar voor de vrouwen eveneens ten laste genomen door het fonds voor bestaanszekerheid. § 8. De nieuwe "bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage" verbonden aan dit bijkomend brugpensioen wordt ten laste genomen, binnen de bestaande mogelijkheden, door het fonds voor bestaanszekerheid.

Vorming en opleiding Art. 5.1. Bijdrage risicogroepen § 1. In uitvoering van het interprofessioneel akkoord wordt vanaf het derde trimester 1995 voor de duur van het akkoord een bijdrage van 0,15 pct. geïnd door het fonds van bestaanszekerheid ter bevordering van de initiatieven voor de tewerkstelling en opleiding van risicogroepen.

Een gedeelte van deze bijdrage ten bedrage van 0,13 pct. zal besteed worden door de bestaande regionale opleidingsfondsen, een ander gedeelte ten bedrage van 0,02 pct. zal nationaal besteed worden voor initiatieven ter bevordering van het industrieel leerlingwezen.

Voor 1996 zal in uitvoering van het interprofessioneel akkoord de bijdrage van 0,15 pct. opgetrokken worden tot 0,20 pct. Deze bijkomende 0,05 pct. wordt voorbehouden voor nationale besteding.

Verdere toepassings- en inningsmodaliteiten zullen in een aparte nationale collectieve arbeidsovereenkomst geregeld worden. § 2. De in de provinciale en gewestelijke collectieve arbeidsovereenkomsten bepaalde en door de regionale opleidingsfondsen geïnde bijdragen, die het gedeelte van 0,25 pct. overtreffen, worden verlengd in 1995 en 1996. Onder deze 0,25 pct. worden verstaan : * 1995 : 0,15 pct. voor risicogroepen; 0,05 pct. voor betaald educatief verlof; 0,05 pct. voor het begeleidingsplan. * 1996 : 0,20 pct. voor risicogroepen; 0,05 pct. voor het begeleidingsplan.

Art. 5.2. Beroepsopleiding Voor elke onderneming geldt als objectief dat jaarlijks minstens 0,5 pct. van het geheel van de gepresteerde uren door de totaliteit van de arbeiders in tijd besteed wordt aan beroepsopleiding voor arbeiders.

Onder beroepsopleiding wordt verstaan : vorming die de kwalificatie van de arbeider bevordert en beantwoordt aan de noden van de onderneming, inclusief on-the-jobtraining. Deze beroepsopleiding dient tijdens de werkuren te gebeuren.

De op ondernemingsvlak reeds bestaande inspanningen inzake beroepsopleiding voor arbeiders kunnen in aanmerking genomen worden voor de berekening van de bovengenoemde 0,5 pct.

De verwezenlijking van dit objectief zal jaarlijks, na afloop van het kalenderjaar, paritair geëvalueerd worden : * waar deze bestaat door de ondernemingsraad of bij ontstentenis door de syndicale delegatie; * in alle andere gevallen moet een evaluatieverslag overgemaakt worden aan de werkgeversvertegenwoordiging van de bestaande paritaire, regionale opleidingsfondsen, uiterlijk op 31 maart van elk jaar.

Hiertoe zal door deze opleidingsfondsen, via de werkgeversvertegenwoordiging, in de loop van de maand januari een model van evaluatieverslag worden doorgestuurd naar deze ondernemingen. Het model evaluatieverslag wordt door de paritaire regionale opleidingsfondsen opgemaakt.

Art. 5.3. Opleiding voor vervangers brugpensioen De regionale opleidingsfondsen dienen initiatieven te nemen inzake de opleiding van vervangers van de bruggepensioneerden, rekening houdend met de hun door dit akkoord toegekende financiële mogelijkheden.

Bijkomende tewerkstellingsmaatregelen op ondernemingsvlak

Art. 6.§ 1. Op ondernemingsvlak kan, op initiatief van hetzij de werkgever, hetzij de werknemersvertegenwoordiging, onderhandeld worden over de bevordering van de werkgelegenheid door aanpassing van de arbeidsorganisatie en, mits respect voor het principe van kostenneutraliteit, door de invoering van deeltijdse arbeid en beroepsloopbaanonderbreking.

Als de werknemersvertegenwoordiging het initiatief neemt te onderhandelen over de collectieve invoering van deeltijdse arbeid en/of beroepsloopbaanonderbreking, impliceert dit haar bereidheid te onderhandelen over de aanpassing van de arbeidsorganisatie. § 2. De concretisering van deze onderhandelingen in precieze maatregelen moet gebeuren door een collectieve arbeidsovereenkomst.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst moet ter goedkeuring voorgelegd worden aan de bevoegde gewestelijke paritaire sectie. § 3. Onder de voorwaarde dat terzake op ondernemingsvlak een collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten, wordt, in uitvoering van de artikelen 20bis, § 4 en 26bis, § 2bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, de mogelijkheid geboden om de inhaalrust ten belope van maximaal het wettelijk bepaalde aantal overuren niet toe te kennen.

Paritaire werkgroepen

Art. 7.Binnen het nationaal paritair comité worden volgende paritaire werkgroepen opgericht : * een paritaire werkgroep inzake de problematiek van de onwettige en alternatieve tewerkstellingspraktijken met negatieve weerslag op de sector. De werkgroep zal de gepaste maatregelen voorstellen zoals ondermeer de invoering van een R.S.Z.-kaart, het bevoegdheidsgebied van het paritair comité, problematiek Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor de arbeiders; * een paritaire werkgroep inzake de faciliteiten en de werking van de Europese Ondernemingsraden.

De resultaten van deze paritaire werkgroepen dienen voorgelegd te worden aan het Nationaal Paritair Comité voor 31 december 1996.

Verlenging van bestaande akkoorden

Art. 8.Naast de in deze collectieve arbeidsovereenkomst reeds genoemde verlengingen, worden onderstaande bepalingen verlengd tot 31 december 1996 : Art. 8.1. Volgende bepalingen van het fonds voor bestaanszekerheid : artikel 14, § 2, 4e alinea : bijdrage van 0,30 pct. ter financiering van de vervroegde tussenkomst in de last van het brugpensioen vanaf 57 jaar; artikel 14, § 2, 7e alinea : bijdrage van 0,13 pct. ter financiering van de tussenkomst in de door de werkgevers verschuldigde capitatieve bijdragen; artikel 14, § 3, 1e alinea : bijdrage van 0,60 pct. voor de bijzondere jaarlijkse compensatietoeslag; artikel 19bis, 2e alinea, 2e streepje : het in aanmerking nemen van de stageovereenkomst van minstens 3 maanden voor de toekenning van de volledige werkloosheid; artikel 19bis, § 5 : de verhoogde vergoeding van 3 100 BEF/maand voor werklieden vanaf 57 jaar, die zonder op brugpensioen gesteld te worden volledig werkloos worden; artikel 22quater, § 1 en § 2 : de verhoogde vergoeding voor oudere zieken in voltijdse en deeltijdse betrekking.

Art. 8.2. Al de bepalingen van bepaalde duur opgenomen in onderstaande collectieve arbeidsovereenkomsten : artikel 8, inzake de carensdag, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 maart 1992 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden (provincie Oost-Vlaanderen, behoudens het Land van Waas) met registratienummer 30491/CO/111.1/2; artikel 7, inzake de carensdag, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 maart 1992 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden (provincie Limburg) met registratienummer 30490/CO/111.1/2; artikel 9, inzake de carensdag, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 maart 1992 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden (Land van Waas) met registratienummer 30489/CO/111.1/2; de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 maart 1993 inzake de carensdag (provincie West-Vlaanderen) met registratienummer 32756/CO/111.1/2; de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 november 1994 inzake de personen behorend tot de risicogroepen (Land van Waas) met registratienummer 36886/CO/111.1/2; de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1995 inzake de personen behorend tot de risicogroepen (provincie Oost-Vlaanderen, behoudens het Land van Waas) met registratienummer 37507/CO/111.1/2; de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 maart 1995 ter uitbreiding van de notie risicogroepen (Limburg) met registratienummer 37887/CO/111.1/2;

Al de bepalingen van bepaalde duur van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten op ondernemingsvlak en bekrachtigd door de gewestelijke paritaire secties.

Art. 8.3. Kleine flexibiliteit De partijen vragen eveneens het koninklijk besluit van 25 maart 1993 betreffende de "Kleine Flexibiliteit" te verlengen tot 31 december 1996.

Sociale vrede en paritaire procedure

Art. 9.§ 1. De sociale vrede zal verzekerd zijn in de sector tijdens de duurtijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Bijgevolg zal op provinciaal, gewestelijk of op ondernemingsvlak geen enkele eis van algemene of collectieve aard gesteld of ondersteund worden die van aard zou zijn de verbintenissen van de ondernemingen voorzien in deze collectieve arbeidsovereenkomst uit te breiden.

Deze arbeidsovereenkomst werd gesloten in een geest van wederzijdse rechten en verplichtingen.

Bijgevolg is de naleving van de verplichtingen van elk van de partijen afhankelijk van de eerbiediging door de andere ondertekenaars van hun verplichtingen. § 2. De partijen herbevestigen de conventionele bepalingen geldig in de sector wat de procedures betreft en meer bepaald artikel 2 van de verzoeningsprocedure zoals vastgelegd in het paritair comité op 13 januari 1965. § 3. De partijen herbevestigen eveneens voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst de bijkomende spoedprocedure die door het nationaal akkoord 1989-1990 van 9 januari 1989 ingevoerd werd. § 4. De bepalingen inzake de op sectoraal vlak bestaande verzoeningsprocedure zullen worden gecoördineerd in een aparte collectieve arbeidsovereenkomst.

Duur

Art. 10.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor bepaalde duur, heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1995 en treedt buiten werking op 31 december 1996, met uitzondering van : * het artikel 3.2 dat geldt voor onbepaalde duur en voor waar een opzegtermijn van 6 maanden geldt met een aangetekend schrijven gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw; * het artikel 4.1 dat van bepaalde duur is tot 30 juni 1997.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 15 januari 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^