Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 juli 2004
gepubliceerd op 10 september 2004

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 2003, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementagglomeraten, betreffende de arbeidsvoorwaarden

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2004202282
pub.
10/09/2004
prom.
15/07/2004
ELI
eli/besluit/2004/07/15/2004202282/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 JULI 2004. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 2003, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementagglomeraten, betreffende de arbeidsvoorwaarden (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de cementagglomeraten;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 2003, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementagglomeraten, betreffende de arbeidsvoorwaarden.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 juli 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de cementagglomeraten Collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 2003 Arbeidsvoorwaarden (Overeenkomst geregistreerd op 30 oktober 2003 onder het nummer 68225/CO/106.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de arbeid(st)ers van de ondernemingen die onder het Paritair Subcomité voor de cementagglomeraten ressorteren.

Sectie 1. - Lonen en arbeidsvoorwaarden HOOFDSTUK II. - Indeling van de arbeid(st)ers

Art. 2.De arbeid(st)ers worden in vijf categorieën ingedeeld : 1. Hulparbeid(st)ers. De arbeid(st)ers die geen bijzondere kennis of voorafgaande opleiding hebben, doch enkel een oplettendheid en een gewoonte van arbeid die zij kunnen verwerven door een aanpassingsperiode van minder dan vijftien dagen.

Deze arbeid(st)ers kunnen gemeenschappelijke vervoerapparaten gebruiken (kruiwagens, trans-paletten met of zonder motor, drijfschoppen, duivels, wagentjes, loopwagentjes, roltransporteurs, enz...).

Dit zijn namelijk : de arbeid(st)ers tewerkgesteld aan het lossen en het behandelen van de grondstoffen, aan de voorbereiding van de wapeningen (puntlassers), aan het bevochtigen en het behandelen van de afgewerkte producten of van de producten tijdens de fabricatie, aan het opstapelen en het inpakken van de producten, aan het bergen ervan in magazijn, aan het laden van de afgewerkte producten, aan het reinigen van de lokalen en de binnenplaatsen, de begeleiders van vrachtwagens, enz.

De helpers van de geoefende arbeid(st)ers van tweede categorie worden eveneens in deze categorie ingedeeld.

Het aantal arbeid(st)ers dat een onderneming met het loon van de categorie "hulparbeid(st)ers" mag bezoldigen, is als volgt beperkt : - indien de onderneming in totaal minder dan 10 arbeid(st)ers tewerkstelt : 0; - indien de onderneming in totaal van 10 tot 19 arbeid(st)ers tewerkstelt : 1; - indien de onderneming in totaal van 20 tot 29 arbeid(st)ers tewerkstelt : 2; - indien de onderneming in totaal van 30 tot 39 arbeid(st)ers tewerkstelt : 3; - enz. 2. Geoefenden van tweede categorie. De arbeid(st)ers die in de eigenlijke fabricatie zijn betrokken en zij die verantwoordelijkheid en/of leiding hebben van productiemachines of van hijs- en behandelingstoestellen met titularis.

Dit zijn namelijk : de arbeid(st)ers die verantwoordelijk zijn voor het bereiden en het samenstellen van de mengsels, voor het bedienen van de tot dit doel gebruikte toestellen (meng-zeef-, droogmolens, kneedtoestellen, betonmolens, betoncentrales, enz...); de samenstellers van de wapeningen; de verantwoordelijken voor de triltafels, trilmachines, persen en andere gelijkaardige productietoestellen, voor het vervaardigen en afwerken van gegoten stukken uit beton of uit hersamengestelde steen, voor het vormgieten en het persen van cementtegels en tegels uit marmermozaïek, voor het vormgieten van speciale stukken in marmeragglomeraten (traptreden, vensterbanken, enz...), voor het werk aan de zogenaamde automatische persen en aan de slijp- en polijsttoestellen zonder deze te besturen voor het stoppen, het sorteren en het nazien van de producten, voor zaagmachines, voor het bedienen van spantoestellen; de titularissen van hijs- en behandelingstoestellen zoals "clarks", "lifttrucks", kranen, automatische schoppen, rolbruggen; de vrachtwagenbestuurders, enz... 3. Geoefenden van eerste categorie. De arbeid(st)ers van de vorige categorie waarvan de functies bijzondere hoedanigheden van aanpassing, initiatief en doorzicht, een langere en betere opleiding, een voortdurende gespannen aandacht in de uitvoering van het werk vereisen, wegens de belangrijkheid van het materieel dat zij moeten besturen en waarvoor zij verantwoordelijk zijn en de waarde van de grondstoffen die zij moeten aanwenden.

Dit zijn namelijk : de verantwoordelijken die de leiding hebben van de zogenaamde automatische persen en de geperfectioneerde slijp- en polijstmachines, enz...

De helpers van de arbeid(st)ers van deze categorie worden gelijkgesteld met de hulparbeid(st)ers of de geoefende arbeid(st)ers van tweede categorie, naargelang het werk dat zij verrichten. 4. Vaklieden van tweede categorie. De arbeid(st)ers die minstens gedurende één jaar hun vak hebben uitgeoefend, nadat zij de daarmee in verband staande beroepsleergangen met vrucht hebben gevolgd; de arbeid(st)ers die minstens gedurende drie jaar hetzelfde vak hebben uitgeoefend en waarvoor beroepsleergangen bestaan; deze arbeid(st)ers moeten het bewijs leveren van een klaarblijkelijke praktische en technische kennis.

Dit zijn namelijk : de monteerders, bankwerkers, draaiers, booglassers, autogeenlassers, gereedschapsmakers, boetseerders, elektriciens, schrijnwerkers, timmerlieden, metselaars, cementbezetters, mecaniciens, enz...

De helpers van de arbeid(st)ers van deze categorie worden opgenomen in één van de vorige drie categorieën, naargelang het werk dat zij verrichten. 5. Vaklieden van eerste categorie. De arbeid(st)ers van de voorgaande categorie, die kunnen worden beschouwd als bijzonder geschoolden omwille van hun meer dan gemiddelde geschiktheid.

Art. 3.De minderjarige arbeid(st)ers kunnen tot alle categorieën behoren. HOOFDSTUK III. - Vaststelling van de lonen 3.1. Sectorale uurlonen.

Art. 4.Vanaf 1 januari 2003 worden de minimumuurlonen van de arbeid(st)ers, naargelang de categorie waartoe zij behoren en voor een wekelijkse arbeidsduur van achtendertig uur, als volgt vastgesteld : Hulparbeid(st)ers 11,0610 EUR Geoefenden 2e cat. 11,1415 EUR Geoefenden 1e cat. 11,2853 EUR Vaklieden 2e cat. 11,5468 EUR Vaklieden 1e cat. 11,9199 EUR Alle uurlonen, zowel de sectorale minima als de werkelijk betaalde lonen, worden, ongeacht de indexaanpassingen, op 1 januari 2004 met 0,1116 EUR verhoogd.

Onverminderd de toepassing op de minimum loonschalen, is de loonsverhoging bepaald in de vorige paragraaf niet van toepassing voor de arbeid(st)ers die op bedrijfsniveau, effectieve verhogingen van het loon en/of andere voordelen toegekend kregen die ten minste gelijkwaardig zijn aan de hierboven vermelde loonsverhoging.

Deze gelijkwaardige verhogingen en/of voordelen van welke aard ook, dienen te worden opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten op bedrijfsniveau, die ten laatste op 30 september 2003 dient te worden neergelegd op de Griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen.

Art. 5.Het minimumuurloon van de minderjarige arbeid(st)ers wordt berekend op grond van de volgende percentages van het minimumuurloon van de werkman en werkster van dezelfde categorie : - 16 jaar 75 pct. - 16 en een half jaar 80 pct. - 17 jaar 85 pct. - 17 en een half jaar 90 pct. - 18 jaar 100 pct. 3.2. Stuk-, premie of rendementswerk.

Art. 6.Het voor stuk-, premie- of rendementswerk te betalen loon wordt zo berekend dat de betrokken arbeid(st)ers minstens 12,5 pct. meer verdienen dan het effectief betaalde loon aan de werknemers en werksters van de categorie waartoe ze behoren.

Art. 7.De minderjarige arbeid(st)ers die stuk-, premie- of rendementswerk verrichten, ontvangen, indien zij evenveel produceren, hetzelfde loon als de arbeid(st)ers van 18 jaar en ouder die hetzelfde werk uitvoeren.

Art. 8.Het staat de werkgever vrij de productie te bepalen die met stuk-, premie- of rendementswerk niet mag worden overschreden. HOOFDSTUK IV. - Ploegenarbeid en verschoven uurroosters

Art. 9.Wanneer in ploegen wordt gewerkt, hebben, onverminderd artikel 36 van de arbeidswet van 16 maart 1971 (Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971), de arbeid(st)ers, zonder onderscheid van leeftijd, per werkuur en voor een wekelijkse arbeidsduur van achtendertig uur, recht op betaling van een premie.

Deze premie bedraagt vanaf 1 januari 2003 : - voor de ochtend- en namiddagploegen : 0,5640 EUR Deze premie wordt, ongeacht indexaanpassingen, op 1 januari 2004 verhoogd met 0,0058 EUR. - voor de nachtploeg : 1,7253 EUR Deze premie wordt, ongeacht indexaanpassingen, op 1 januari 2004 verhoogd met 0,0176 EUR.

Art. 10.Het al of niet bestaan van een verschoven uurrooster hangt af van het normale daguurrooster zoals vastgesteld in het arbeidsreglement.

Een uurrooster wordt geacht verschoven te zijn wanneer het begin ervan minstens één uur valt vóór het begin van het normale daguurrooster of wanneer het einde ervan minstens één uur valt na het einde van dit uurrooster.

De arbeid(st)ers die werken volgens een verschoven uurrooster hebben, voor elk van de uren die zij presteren voor of na het normale daguurrooster recht op de ploegpremie die overeenstemt met het ogenblik waarop deze uren gepresteerd worden.

Er is geen samenvoeging van de ploegenpremies voor verschoven uurrooster en de overlonen voor dezelfde uren. HOOFDSTUK V. - Koppeling van de bezoldigingen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 11.De sectorale uurlonen, de werkelijk uitbetaalde lonen, de lonen van de arbeid(st)ers die geheel of gedeeltelijk per stuk, met premies of tegen rendement worden betaald, de ploegenpremies en de andere premies die een integrerend deel uitmaken van de lonen, worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen en staan tegenover het referte-indexcijfer 108,89.

Art. 12.Het referte-indexcijfer 111,07 is de spil van de stabiliteitschijf waarvan 108,89 de laagste grens en 113,29 de hoogste grens is. Elke volgende stabilisatieschijf wordt bekomen door de cijfers van de voorgaande schijf te verhogen met 2 pct.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De lonen en premies worden verhoogd met 2 pct. wanneer het indexcijfer de hoogste grens van de van kracht zijnde stabilisatieschijf heeft bereikt.

Art. 13.De verhogingen ingevolge de schommelingen van het indexcijfer, hebben uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op deze waarop het indexcijfer, dat de verhoging van de lonen en premies veroorzaakt, betrekking heeft. Eventuele verlagingen zullen niet worden toegepast.

Indien er geen indexering zou plaatsvinden tijdens de periode gaande van 1 mei 2003 tot 31 december 2004, wordt een voortijdige indexering van 2 pct. toegepast op 1 december 2004. Deze voortijdige indexering zal opgeslorpt worden door de niet-toepassing van de volgende indexering, die normaal zou toegepast worden volgens de in voege zijnde regels betreffende de indexering van de lonen. In dit geval zal de vooruitgeschoven indexering die in feite zou toegekend worden in 2005, niet in mindering gebracht worden van de onderhandelingsmarge voor een overeenkomst van 2005-2006. HOOFDSTUK VI. - Geschillen

Art. 14.Alle geschillen betreffende de bepalingen van deze sectie kunnen voor bemiddeling worden voorgelegd aan een beperkt comité van het Paritair Subcomité voor de cementagglomeraten. HOOFDSTUK VII. - Geldigheid

Art. 15.De bepalingen van deze sectie hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003 en treden buiten werking op 31 december 2004.

Sectie 2. - Werk- en inkomenszekerheid Rekening houdend met de herhaalde tussenkomsten van de overheid ten gunste van het personeel dat het slachtoffer kan worden van afdankingmaatregelen, nemen de partijen volgende regeling aan om de problemen van de werk- en inkomenszekerheid in de sector cementagglomeraten op te vangen.

Art. 16.Wanneer de activiteit afneemt, en alvorens tot afdankingen over te gaan, voeren de ondernemingen een stelsel van beurtwerkloosheid in, voor zoveel mogelijk arbeid(st)ers en in zoverre dit verenigbaar is met de individuele kwalificaties en de noodwendigheid van de werkorganisatie.

De werkgevers vermijden werken door derden te laten uitvoeren die normaal door eigen personeel kunnen worden uitgevoerd.

Indien de herstructureringsmaatregelen van de maatschappij afdankingen onafwendbaar maken, onderzoeken de werkgevers met hun syndicale afvaardiging (regionale vakbondssecretarissen en afgevaardigden) de toestand grondig, alvorens tot een beslissing over te gaan; meer in het bijzonder streven zij alle mogelijkheden van herklassering en wederaanpassing na.

Art. 17.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt uitgevoerd in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 april 1972 tot vaststelling van het statuut van de vakbondsafvaardigingen in de ondernemingen van cementagglomeraten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 februari 1973, meer bepaald de artikelen 10, 3° en 19.

Art. 18.De bepalingen van deze sectie 2 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003 en treden buiten werking op 31 december 2004.

Sectie 3. - V ergoedingen van de kosten voor verplaatsing, huisvesting en maaltijden bij tewerkstelling op een ongewone plaats

Art. 19.Wanneer de werkgever de arbeid(st)er opdraagt zich van de onderneming of werf naar een andere werkplaats te begeven, draagt de werkgever de verplaatsingskosten. Bovendien ontvangt de arbeid(st)er een vergoeding van 0,0186 EUR per afgelegde kilometer. Deze vergoeding kan niet gecumuleerd worden met bestaande gunstiger regelingen op ondernemingsvlak. In ondernemingen waar evenwel gunstiger maatregelen bestaan, blijven die behouden.

Art. 20.Wanneer de arbeid(st)er op een werf werkt die zo ver van de woonplaats is verwijderd dat hij onmogelijk naar huis kan gaan, is de werkgever verplicht hem naar behoren voeding en huisvesting te verstrekken.

Art. 21.De werkgever kan zich van deze verplichting kwijten door een forfaitaire uitkering voor huisvesting en voor voeding te betalen van 26,13 EUR per werkdag.

Art. 22.Dit bedrag wordt aan het indexcijfer aangepast, in dezelfde mate en op hetzelfde ogenblik als de aanpassing van de lonen en premies aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.

Art. 23.De bepalingen van deze sectie 3 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003 en treden buiten werking op 31 december 2004.

Sectie 4. - Toekenningsvoorwaarden van de uitkeringen voor bestaanszekerheid

Art. 24.De arbeid(st)ers kunnen aanspraak maken op een daguitkering voor bestaanszekerheid zodra zij tijdelijk werkloos worden gesteld zonder dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd en voorzover zij minstens twee weken dienst hebben in de onderneming.

Art. 25.De arbeid(st)ers hebben recht op maximum vijfenzestig uitkeringen gedurende de periode van 1 april 2003 tot 31 maart 2004.

Een tweede krediet van vijfenzestig uitkeringen is voorzien van 1 april 2004 tot 31 maart 2005.

Het aantal uitkeringen wordt op honderd per periode gebracht voor ondernemingen die in deze periodes afwijken van de maximumduur van de werkloosheid voorzien in artikel 51, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978). Deze kredieten zijn niet overdraagbaar na de vervaldatum.

Art. 26.Nochtans, hebben de arbeid(st)ers met minder dan één jaar anciënniteit respectievelijk op 1 april 2003 en op 1 april 2004 slechts recht op vijf uitkeringen per volledige of begonnen maand op datum van de in werkloosheidsstelling te rekenen vanaf de datum van indiensttreding.

Art. 27.In geval van schorsing van de arbeidsovereenkomst om reden van staking, wordt het recht op de uitkeringen verminderd naar rato van één uitkering per vier stakingsdagen.

Art. 28.Het bedrag van de dagelijkse uitkering voor bestaanszekerheid bedraagt 7,1710 EUR.

Art. 29.Wanneer de dagen tijdelijke werkloosheid niet voortspruiten uit een schorsing van de arbeidsovereenkomst om economische redenen (artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten), betaalt de werkgever bovendien aan de arbeid(st)ers een bijkomende dagvergoeding van 5,8075 EUR.

Art. 30.Bovendien moet de werkgever aan de arbeid(st)ers, die bestaanszekerheid genieten de werkelijk door hen gedragen kosten van het abonnement met betrekking tot het openbaar vervoer, naar rato van de om reden van werkloosheid niet gewerkte dagen, terugbetalen.

Art. 31.De werkgever betaalt de uitkeringen op de normale dagen van de uitbetaling van het loon.

Art. 32.De arbeid(st)ers die recht hebben op de uitkeringen moeten hun werk onmiddellijk hervatten wanneer de werkgever erom verzoekt, of bij het verstrijken van de wettelijke opzeggingstermijn die zij moeten naleven tegenover een andere werkgever, indien zij gedurende de periode van werkloosheid een andere arbeidsovereenkomst hebben gesloten.

Art. 33.De arbeid(st)ers verliezen hun recht op bestaanszekerheid in geval : 1° de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd gedurende de periode van werkloosheid;2° de arbeid(st)er de arbeidsovereenkomst opzegt vóór de betalingsdatum van de uitkeringen of van het saldo van de uitkeringen;3° de termijn om het werk te hervatten niet wordt nageleefd;4° van staking of lock-out.

Art. 34.Alle geschillen betreffende de interpretatie van de bepalingen van deze sectie 4 kunnen voor bemiddeling aan een beperkt comité van het Paritair Subcomité voor de cementagglomeraten worden voorgelegd.

Art. 35.De bepalingen van deze sectie hebben uitwerking met ingang van 1 april 2003 en treden buiten werking op 31 maart 2005.

Sectie 5. - Toekenning van een afdankingsuitkering of een eindeloopbaanpremie HOOFDSTUK VIII. - Afdankingsuitkering

Art. 36.De arbeid(st)ers hebben recht op een afdankinguitkering wanneer de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd, behalve wegens dringende reden, voor zover zij minstens drie maanden ononderbroken dienst hebben in de onderneming. Dit geldt niet bij brugpensioen of pensioen.

Art. 37.De bedragen van de afdankinguitkering die wordt betaald aan de arbeid(st)ers bij de eindafrekening zijn de volgende : - 3 maanden - minder dan 1 jaar : 6,1973 EUR per gepresteerde maand; - 1 jaar en minder dan 2 jaar : 74,37 EUR; - 2 jaar en minder dan 3 jaar : 88,00 EUR; - 3 jaar en minder dan 4 jaar : 101,64 EUR; - 4 jaar en minder dan 5 jaar : 115,27 EUR; - 5 jaar en minder dan 6 jaar : 128,90 EUR; - 6 jaar en minder dan 7 jaar : 142,54 EUR; - 7 jaar en minder dan 8 jaar : 156,17 EUR; - 8 jaar en minder dan 9 jaar : 169,81 EUR; - 9 jaar en minder dan 10 jaar : 183,44 EUR; - 10 jaar en minder dan 11 jaar : 197,08 EUR; - 11 jaar en minder dan 12 jaar : 210,71 EUR; - 12 jaar en minder dan 13 jaar : 224,34 EUR; - 13 jaar en minder dan 14 jaar : 237,98 EUR; - 14 jaar en minder dan 15 jaar : 251,61 EUR; - 15 jaar en minder dan 16 jaar : 265,25 EUR; - 16 jaar en minder dan 17 jaar : 278,88 EUR; - 17 jaar en minder dan 18 jaar : 292,51 EUR; - 18 jaar en minder dan 19 jaar : 306,15 EUR; - 19 jaar en minder dan 20 jaar : 319,78 EUR; - 20 jaar en minder dan 21 jaar : 333,42 EUR; - 21 jaar en minder dan 22 jaar : 347,05 EUR; - 22 jaar en minder dan 23 jaar : 360,69 EUR; - 23 jaar en minder dan 24 jaar : 374,32 EUR; - 24 jaar en minder dan 25 jaar : 387,95 EUR; - 25 jaar en meer : 401,59 EUR. De anciënniteit wordt berekend op de dag waarop de opzegging begint te lopen of zou moeten beginnen te lopen. HOOFDSTUK IX. - Eindeloopbaanpremie

Art. 38.De arbeid(st)ers die met brugpensioen of op pensioen gaan, hebben recht op een eindeloopbaanpremie voor zover zij minstens 3 maanden ononderbroken dienst hebben in de onderneming en niet ontslagen zijn om dringende redenen.

De eindeloopbaanpremie bedraagt 24,7894 EUR per anciënniteitjaar. Het minimum van deze eindeloopbaanpremie is 74,37 EUR.

Art. 39.Wie recht heeft op deze eindeloopbaan-premie, ontvangt geen afdankinguitkering.

Art. 40.De bepalingen van deze sectie 5 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003 en treden buiten werking op 31 december 2004.

Sectie 6. - Toekenning van een eindejaarspremie

Art. 41.De arbeid(st)ers hebben, zowel in 2003 als in 2004, recht op een eindejaarspremie voor zover zij op 15 december sinds drie maanden in dienst zijn in de onderneming. Deze premie wordt uitbetaald tussen 16 en 20 december.

Art. 42.De eindejaarspremie is gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de sectorale minimumuurlonen geldig op 1 december van het bewuste jaar, vermenigvuldigd met het aantal per maand gewerkte uren. Dit aantal wordt conventioneel vastgesteld op 173,33 uren in het regime van de 40-urenweek en op 164,66 uren in het regime van 38-urenweek.

Art. 43.Dit bedrag wordt verhoogd met een anciënniteitspremie van 1,8592 EUR per jaar dienst voor de eerste tien jaar dienst en met 4,9579 EUR per jaar vanaf het elfde jaar dienst in de onderneming.

Art. 44.Volgende rechthebbenden ontvangen een premie pro rata : - bruggepensioneerde of gepensioneerde arbeid(st)ers; - arbeid(st)ers die zelf de onderneming op regelmatige wijze verlaten; - ontslagen arbeid(st)ers, behalve om dringende redenen; - rechthebbenden van de overleden arbeid(st)ers.

Hun anciënniteit wordt als volgt berekend : - wanneer de arbeidsovereenkomst eindigt vóór 16 juni wordt er rekening gehouden met de anciënniteit die zij op 16 december van het vorig jaar hadden; - wanneer de arbeidsovereenkomst een einde neemt vanaf 16 juni en later, wordt er rekening gehouden met de anciënniteit die zij op 16 december van dat jaar zouden hebben gehad, indien hun arbeidsovereenkomst geen einde had genomen.

Art. 45.Hun eindejaarspremie wordt aangepast in verhouding tot de werkelijk gepresteerde dagen in de loop van het refertedienstjaar.

Onder "refertedienstjaar" wordt verstaan : de periode begrepen tussen 1 december van het vorige kalenderjaar en 30 november van het betrokken jaar.

De berekening gebeurt als volgt : Het gewone volledige bedrag van de eindejaarspremie wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer 241 bedraagt en de teller het aantal effectief gepresteerde dagen.

Worden gelijkgesteld met effectief gepresteerde dagen : - de tien betaalde feestdagen; - de dagen "klein verlet"; - de dagen syndicale vorming tot een beloop van maximum vijf dagen per jaar; - de dagen verlet omwille van een arbeidsongeval; - de dagen verlet omwille van een beroepsziekte; - de dagen verlet omwille van ziekte met een maximum van vijfenzestig dagen; - de dagen verlet omwille van tijdelijke werkloosheid met een maximum van vijfenzestig dagen. Deze worden uitgebreid tot honderd dagen voor ondernemingen die afwijken van de wettelijke maximumduur van de werkloosheid voorzien in artikel 51, § 1, van de arbeidsovereenkomstenwet.

Art. 46.Langdurig zieken behouden hun recht op eindejaarspremie gedurende een periode die afhankelijk is van de anciënniteit in de onderneming : - 1 jaar dienst : 12 maanden; - 2 jaar dienst : 13 maanden; - 3 jaar dienst : 14 maanden; - 4 jaar dienst : 15 maanden; - 5 jaar dienst : 18 maanden; - 6 jaar dienst : 19 maanden; - 7 jaar dienst : 20 maanden; - 8 jaar dienst : 21 maanden; - 9 jaar dienst : 22 maanden; - 10 jaar dienst : 24 maanden; - 11 jaar dienst : 25 maanden; - 12 jaar dienst : 26 maanden; - 13 jaar dienst : 27 maanden; - 14 jaar dienst : 28 maanden; - 15 jaar en meer dienst : 30 maanden.

Worden aanzien als langdurig zieken : arbeid(st)ers die meer dan zes maanden ononderbroken afwezig zijn wegens ziekte.

Voor hen wordt de periode tussen de 65e dag en het begin van de zevende maand gelijkgesteld met effectief gepresteerde dagen voor de berekening van de eindejaarspremie.

De in aanmerking te nemen anciënniteit is deze die bereikt is op de datum dat betrokkene als zieke van lange duur beschouwd wordt.

Art. 47.De bepalingen van deze sectie 6 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003 en treden buiten werking op 31 december 2004.

Sectie 7. - Meldingsplicht van contracten voor bepaalde duur en contracten van uitzendarbeid

Art. 48.Behoudens wettelijke of conventionele schikkingen die andere verplichtingen opleggen (bijvoorbeeld voorafgaande toestemming), moeten de ondernemingen die arbeid(st)ers aanvaarden met een contract voor bepaalde duur of beroep doen op uitzendkrachten vooraf de ondernemingsraad, of bij ontstentenis daarvan de syndicale afvaardiging, of bij ontstentenis daarvan de representatieve werknemersorganisaties hiervan in kennis stellen. In dringende gevallen moet deze kennisgeving binnen de acht dagen na de afsluiting van de contracten gebeuren.

Bij niet-naleving van de hiervoor vermelde procedure wordt het interim-contract een overeenkomst van onbepaalde duur met de "gebruiker".

Art. 49.In geval van tewerkstelling van arbeid(st)ers onder voormelde contracten, dienen de ondernemingen de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten inzake loon- en arbeidsvoorwaarden en eigen aan de sector integraal toe te passen en dit onverminderd de wettelijke beschikkingen betreffende bedoelde contracten.

Art. 50.Opeenvolging van contracten voor bepaalde duur in éénzelfde onderneming geeft recht aan de arbeid(st)ers op de voorwaarden voortspruitend uit de gecumuleerde anciënniteit in de onderneming.

Art. 51.De bepalingen van deze sectie 7 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003 en treden buiten werking met ingang van 31 december 2004.

Sectie 8. - Bevordering van de tewerkstelling van jongeren

Art. 52.De jongeren van 18 tot en met 21 jaar die volledig werkloos zijn en voor de eerste maal in een onderneming worden tewerkgesteld kunnen gedurende maximum één jaar vergoed worden aan 90 pct. van het met de beroepskwalificatie overeenstemmend uurloon.

Art. 53.De bepalingen van sectie 8 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003 en treden buiten werking op 31 december 2004.

Sectie 9. - Carenzdag

Art. 54.De werkgever zal in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004, één carenzdag van het gewaarborgd weekloon betalen.

Het gaat over de eerste afwezigheiddag wegens ziekte, waarvoor de carenzdag van toepassing is.

Sectie 10. - Tijdskrediet

Art. 55.Het stelsel van het tijdskrediet (collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 77bis en ter van de Nationale Arbeidsraad) is van toepassing in de sector.

De arbeid(st)er die ervan genieten kunnen ook gebruik maken van de aanmoedigingspremies toegekend door de Gewesten en/of de Gemeenschappen.

Art. 56.De werkgever zal de vakbondsafvaardiging raadplegen in geval van niet-vervanging van een arbeid(st)er die van het stelsel gebruik maakt.

Art. 57.De drempel van 5 pct. inzake gelijktijdige afwezigheden wordt verhoogd met 4 pct. voor de arbeid(st)ers van 50 jaar en ouder.

Van zodra de drempel van de 5 pct. is bereikt in een onderneming, kunnen enkel de arbeid(st)ers van 50 jaar en ouder gebruik maken van een van de stelsels.

Art. 58.De bepalingen van deze sectie 10 hebben uitwerking met ingang van 1 april 2003 en treden buiten werking op 31 december 2004.

Art. 59.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003 en treedt buiten werking op 31 december 2004 met uitzondering van sectie 4 die uitwerking heeft met ingang van 1 april 2003 en buiten werking treedt op 31 maart 2005 en sectie 10 die uitwerking heeft met ingang van 1 april 2003 en buiten werking treedt op 31 december 2004.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 15 juli 2004.

De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE

^