Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 mei 2001
gepubliceerd op 20 juni 2001

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 november 1993 betreffende de bescherming van proefdieren

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
2001016199
pub.
20/06/2001
prom.
15/05/2001
ELI
eli/besluit/2001/05/15/2001016199/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 MEI 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 november 1993 betreffende de bescherming van proefdieren


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, inzonderheid op artikel 20, § 3, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1995, en op artikel 21, § 3 en § 4, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 november 1993 betreffende de bescherming van proefdieren, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 7 december 1998, en bij de koninklijke besluiten van 9 december 1998 en 24 mei 2000;

Gelet op het gunstig advies van de Inspectie van Financiën gegeven op 3 mei 2000;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 12 mei 2000 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van een maand;

Gelet op advies 30.647/3 van de Raad van State, gegeven op 5 december 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 3 van het koninklijk besluit van 14 november 1993 betreffende de bescherming van proefdieren wordt vervangen als volgt : «

Artikel 3.§ 1. Voor elk laboratorium waar dierproeven worden uitgevoerd die pijn, lijden of letsel kunnen veroorzaken, dient de laboratoriumdirecteur, samen met de aangifte bedoeld in artikel 2, vóór het begin van de dierproeven, per aangetekend schrijven een aanvraag tot erkenning in bij de Minister. Bij deze aanvraag worden de volgende stukken gevoegd : 1° een ingevuld aanvraagformulier overeenkomstig het model vastgesteld in bijlage I dat inzonderheid vermeldt : a) de naam, voornaam, funktie en diploma's van de laboratoriumdirecteur, de proefleider, de deskundige bedoeld in artikel 5, § 1, d, en het personeel dat instaat voor het uitvoeren van de dierproeven en voor de verzorging van en het toezicht op de proefdieren;b) een beschrijving van de dierproeven die worden verricht en hun doel, met in voorkomend geval, vermelding of ze verricht worden zonder verdoving;c) een lijst van de soorten proefdieren die gehouden worden, met vermelding van hun herkomst;2° een overzichtsplan van het laboratorium met erop aangeduid de funktie van de verschillende lokalen bestemd voor de proefdieren;3° een beschrijving van de uitrusting en de installatie waar de proefdieren gehuisvest worden en waar, in voorkomend geval, de proeven worden uitgevoerd;4° de betekening van de oprichting van een Ethische Commissie bedoeld in artikel 3bis, § 3 met beschrijving van zijn samenstelling. § 2. Elke wijziging aan de gegevens bedoeld in § 1, eerste lid, 1° b) en c) moet, vooraf, per aangetekend schrijven aan de Dienst worden meegedeeld. »

Art. 2.In hetzelfde besluit wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 3bis.§ 1. Bij ieder laboratorium dat gewervelde dieren houdt, met het oog op het verrichten van proeven die pijn, lijden of letsel kunnen veroorzaken, wordt een Ethische Commissie opgericht.

De Ethische Commissie is samengesteld uit minstens 6 leden. De laboratoriumdirecteur of zijn vertegenwoordiger, de proefleiders, de biotechnische laboranten en de dierenarts of de deskundige belast met het toezicht op de gezondheid en het welzijn van de dieren maken deel uit van de Commissie. Bovendien dienen één of meer onafhankelijke leden die niet behoren tot het laboratorium lid te zijn van de Commissie. Een inspecteur-dierenarts van het Ministerie van Middenstand en Landbouw maakt eveneens deel uit van de Commissie. § 2. Laboratoria kunnen zich verenigen om gezamenlijk een Ethische Commissie op te richten. § 3. De laboratoriumdirecteur meldt de Minister op het ogenblik van de aanvraag tot erkenning bedoeld in artikel 3, § 1, de naam, functie en bijzondere bevoegdheid van elk lid van de Ethische Commissie. § 4. Indien zich deontologische of ethische problemen voordoen bij de uitvoering van haar opdrachten voorzien in het tweede lid van artikel 21, § 4 van de wet, legt de Ethische Commissie deze voor aan het Deontologisch Comité. § 5. De Ethische Commissie stelt minstens eenmaal per jaar een verslag op van haar aktiviteiten, en bezorgt dit aan haar leden. § 6. De leden van de Ethische Commissie zijn door het beroepsgeheim gebonden, § 7. De Minister kan, na advies van het Deontologisch Comité, bijkomende voorwaarden vaststellen inzake de samenstelling en de werking van de Ethische Commissie alsmede betreffende de aanwijzing en de hoedanigheid van de onafhankelijke leden bedoeld in § 1. »

Art. 3.In hoofdstuk II, afdeling 1, van hetzelfde besluit wordt een artikel 3ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 3ter.§ 1. De erkenning wordt verleend door de Minister binnen de negentig dagen na ontvangst van de aanvraag, indien aan de voorwaarden gesteld in de wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt voldaan en het Deontologisch Comité erover gunstig adviseerde. § 2. Indien het Deontologisch Comité niet samengesteld is of zijn advies niet kan verlenen binnen de in voorgaande paragraaf voorziene termijn, kan de Minister, in afwachting van het advies, een tijdelijke erkenning verlenen. »

Art. 4.In hoofdstuk II, afdeling 1, van hetzelfde besluit wordt een artikel 3quater ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 3quater.§ 1. De Minister kan voor een periode van één tot drie maanden de erkenning schorsen van een laboratorium waar inbreuken werden vastgesteld. § 2. De Minister kan, na advies van het Deontologisch comité, op elk ogenblik de erkenning van een laboratorium intrekken waar herhaalde inbreuken vastgesteld zijn of dat niet meer voldoet aan de voorwaarden vastgesteld in de wet en in dit besluit of dat niet de maatregelen getroffen heeft om te verhelpen aan de overtredingen die leidden tot de schorsing van de erkenning overeenkomstig § 1 van dit artikel.

Een nieuwe erkenning wordt slechts verleend door de Minister na een nieuwe aanvraagprocedure, overeenkomstig artikel 3 § 1. »

Art. 5.In hoofdstuk II, afdeling 1, van hetzelfde besluit wordt een artikel 3quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 3quinquies.De laboratoriumdirecteur werkt mee bij elk bezoek van de inspecteur-dierenarts gericht op de controle van de naleving van de erkenningsvoorwaarden. »

Art. 6.In artikel 12 van hetzelfde besluit worden de woorden "en bijlage C, deel 1, van verordening (EEG) nr. 3626/82" vervangen door de woorden "en bijlage A van verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten, door controle op het desbetreffende handelsverkeer, "

Art. 7.Hoofdstuk VII van hetzelfde besluit, bestaande uit de artikelen 19 en 20, wordt opgeheven.

Art. 8.Voor de reeds erkende laboratoria moet de aanmelding bepaald in artikel 3bis, § 3 van hetzelfde besluit gebeuren binnen de vier maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 9.Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 mei 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET

^