Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 mei 2003
gepubliceerd op 10 juni 2003

Koninklijk besluit tot regeling van de versnelde procedure in geval van beroep bij de Raad van State tegen sommige beslissingen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst financien
numac
2003003319
pub.
10/06/2003
prom.
15/05/2003
ELI
eli/besluit/2003/05/15/2003003319/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot regeling van de versnelde procedure in geval van beroep bij de Raad van State tegen sommige beslissingen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Artikel 30, § 2bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973, ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 2 augustus 2002 tot aanvulling, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de minister, de CBF, de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de CBF en van de CDV voor de strafgerechten, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en tot wijziging van verschillende andere wetsbepalingen, machtigt de Koning om, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de regels van een versnelde procedure vast te stellen voor de beroepen tegen sommige beslissingen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (« CBF ») bedoeld in artikel 122 van laatstgenoemde wet van 2 augustus 2002.

Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe deze regels van een versnelde procedure vast te stellen.

Het ontwerp van besluit is geïnspireerd door een aantal koninklijke besluiten die een versnelde procedure organiseren, inzonderheid artikel 8 van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, het koninklijk besluit van 30 september 1992 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, in geval van beroep als bedoeld bij artikel 68 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen en artikel 9 van het koninklijk besluit van 5 februari 1993 houdende diverse bepalingen tot uitvoering van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet.

Eén bepaling van het ontwerp van besluit is weliswaar nieuw in vergelijking met de voornoemde regelingen. Het betreft artikel 4 dat de eiser in beginsel verplicht om vóór indiening van het beroep bij de Raad van State bij het directiecomité van de CBF een verzoek in te dienen tot intrekking of wijziging van de betwiste beslissing. Deze regeling is geïnspireerd door artikel 121, § 2, lid 4, van de voornoemde wet van 2 augustus 2002 welke bepaling een gelijkaardig verplicht voorafgaandelijk verzoek tot intrekking of wijziging voorschrijft alvorens bij het Hof van Beroep te Brussel een beroep kan worden ingesteld tegen de beslissingen van de CBF waarvan sprake in artikel 121, § 1 van de wet van 2 augustus 2002.

Het ontwerp van besluit houdt in zeer ruime mate rekening met de opmerkingen van de Raad van State. In het bijzonder werd aandacht besteed aan de opmerkingen van de Raad van State over de ervaring van haar afdeling administratie met analoge versnelde procedures. Daaruit is gebleken dat de termijnen voor het onderzoek van het beroep vaak moeilijk te verenigen zijn met de noden van het onderzoek. De oorspronkelijk voorziene termijnen werden dan ook in belangrijke mate verlengd.

Verder werd rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State over het toepassen van sommige bepalingen van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State.

Wat artikel 4 van het ontwerp betreft, kan worden opgemerkt dat de door de Raad van State wenselijk geachte verduidelijking reeds werd verstrekt in de commentaar bij artikel 121 van de wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten (zie de artikelsgewijze bespreking opgenomen in Parl. Doc. Kamer 2001-2002, 50/1842/1 en 50/1843/1, blz. 138-139). Niettemin werd rekening gehouden met de opmerking dat de eiser, in het geval hij tot de laatst beschikbare dag wacht om een verzoek tot wijziging of intrekking bij de CBF in te dienen, over een zeer korte termijn zou beschikken om een beroep bij de Raad van State in te dienen indien hij de ongewijzigde beslissing van de CBF vervolgens zou willen aanvechten. Er werd dan ook bepaald dat de termijn voor het instellen van beroep bij de Raad van State wordt verlengd met één maand (in plaats van met 21 dagen) te rekenen vanaf het verzenden van het verzoek tot intrekking of wijziging van de CBF-beslissing.

Rekening houdend met de verlenging van de termijnen voor de versnelde procedure kunnen de bestaande bepalingen tot regeling van de schorsingsprocedure ongewijzigd worden gehandhaafd.

Artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 regelt uitdrukkelijk de gevallen waarin de CBF geen uitspraak heeft gedaan binnen de termijn waarin zij gehouden is dit te doen. In die gevallen wordt het tot de CBF gerichte verzoek geacht te zijn verworpen bij het verstrijken van de voorziene termijn en beginnen de termijnen voor het instellen van een eventueel beroep vanaf dat ogenblik te lopen. Deze materie hoeft dus niet specifiek in het voorgelegde besluit te worden geregeld.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Financiën, D. REYNDERS

ADVIES 35.291/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 9 april 2003 door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot regeling van de versnelde procedure in geval van beroep bij de Raad van State tegen sommige beslissingen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen", heeft op 14 april 2003 het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de Regering op het feit dat de ontstentenis van de controle die het Parlement krachtens de Grondwet moet kunnen uitoefenen, tot gevolg heeft dat de Regering niet over de volheid van haar bevoegdheid beschikt. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de Regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt die motivering in de brief met de adviesaanvraag aldus : « (...) Ce délai est justifié par l'entrée en vigueur, au 1er juin 2003, de l'article 122 de la loi du 2 août 2002 relative à la surveillance du secteur financier et aux services financiers permettant d'introduire directement, selon une procédure accélérée, un recours auprès du Conseil d'Etat contre certaines décisions de la Commission bancaire et financière et l'abrogation concomitante de certaines dispositions de la loi du 4 décembre 1990, de la loi du 22 mars 1993 et de la loi du 6 avril 1995 prévoyant un recours administratif auprès du Ministre des Finances. » Overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de Raad van State, afdeling wetgeving, zich tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Het aldus onderzochte ontwerp geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Algemene opmerkingen 1. Het ontwerpbesluit ontleent zijn rechtsgrond aan artikel 30, § 2bis, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij artikel 4, § 1, van de wet van 2 augustus 2002 tot aanvulling, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de minister, de CBF, de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de CBF en van de CDV voor de strafgerechten, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en tot wijziging van verschillende andere wetsbepalingen.In die bepaling staat het volgende : « De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de regels van de versnelde procedure toepasselijk op het beroep bedoeld in artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, daarbij indien nodig afwijkend van § 1 alsook van de artikelen 14, 17, 18, 21, 21bis en 90.

Hij stelt inzonderheid de termijn vast waarbinnen de aanvrager het beroep moet instellen op straffe van verval, de termijnen waarbinnen alle partijen hun memorie moeten indienen alsook de termijn waarbinnen de Raad van State zich dient uit te spreken.

Hij kan bijzondere regels bepalen voor de samenstelling van de kamers.

Hij kan voor de beroepen bedoeld in artikel 122 van de voormelde wet van 2 augustus 2002, verschillende regels vaststellen.

Hij kan de eiser verplichten om voor de indiening van het beroep, bij het directiecomité van de CBF een verzoek in te dienen tot intrekking of wijziging van de betwiste beslissing. » 2. Artikel 3, § 7, van het ontwerpbesluit bepaalt dat sommige bepalingen van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State niet van toepassing zijn.Dat geldt meer bepaald voor : - artikel 70 dat voorziet in een recht dat betaald moet worden bij het indienen van een verzoekschrift tot nietigverklaring (1); - de artikelen 20 tot 24 betreffende de aanwijzing van deskundigen; - artikel 36 dat voorziet in de kennisgeving van het arrest van de Raad van State. Artikel 3, § 6, van het ontwerp voorziet in de "betekening" ervan; - de artikelen 55 tot 58 betreffende de hervatting van het rechtsgeding; - artikel 60 betreffende de verknochtheid; - de artikelen 93 en 94 betreffende de vorderingen die doelloos, kennelijk gegrond, kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk niet-gegrond zijn.

Het is de afdeling wetgeving niet duidelijk welke redenen een ambtshalve kosteloze rechtspleging voor de rechtzoekenden in de betrokken soort geschillen kunnen wettigen of kunnen wettigen dat de arresten betekend worden in plaats van ter kennis gebracht. Het is de afdeling Wetgeving evenmin duidelijk wat het voor zin heeft ambtshalve de regels inzake de aanwijzing van deskundigen (2), de verknochtheid (3) en de vorderingen die doelloos, kennelijk gegrond, kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk niet-gegrond zijn, in welke gevallen de auditeur louter op basis van het verzoekschrift verslag kan opmaken, niet van toepassing te verklaren.(1) Bijgevolg zijn evenmin de regels betreffende het "pro deo" en betreffende de kosten van toepassing.(2) Gezien het technische karakter dat de betrokken soort geschillen kan vertonen.(3) In het geval bijvoorbeeld dat de CBF een beslissing neemt tot wijziging van de bestreden beslissing na de "wachttermijn" van 15 dagen genoemd in artikel 4 van het ontwerpbesluit.Het kan zijn dat dit de verzoeker ertoe brengt een verzoekschrift tot nietigverklaring tegen de oorspronkelijke beslissing en tegen de nieuwe beslissing van de CBF in te dienen.

De vraag rijst tevens of de artikelen 21, zesde lid, en 21bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van toepassing zullen zijn, aangezien het ontworpen besluit de artikelen 14quater en 52 van de algemene procedureregeling, waarbij de genoemde bepalingen ten uitvoer worden gelegd, niet van toepassing verklaart. 3. In artikel 4 van het ontwerpbesluit worden de gevallen geregeld waarin de verzoeker de CBF moet vragen de betwiste beslissing in te trekken of te wijzigen, voordat hij een beroep tot nietigverklaring instelt bij de Raad van State.In hetzelfde artikel wordt geregeld wat de gevolgen zijn van dit voorafgaand administratief beroep voor de adiëring van de Raad van State.

Dit artikel is een letterlijke overname van artikel 121, § 2, vierde lid, van de genoemde wet van 2 augustus 2002, dat betrekking heeft op de beroepen bij het hof van beroep te Brussel en waarover de afdeling Wetgeving in haar advies 33.239/2 (4) gezegd heeft dat de regels betreffende het bepalen van de termijn om beroep in te stellen moesten worden verduidelijkt. Die opmerking moet worden herhaald voor het ontworpen artikel, waarbij er bovendien op gewezen moet worden dat de steller van het ontwerp dit beter moet laten aansluiten bij artikel 2 van het ontwerp. (4) Parl.St., Kamer, 2001-2002, nr. 1-843/1, p. 295.

Bovendien wordt de aandacht van de steller van het ontwerp erop gevestigd dat de ontworpen regels tot gevolg kunnen hebben dat de termijn om een beroep tot nietigverklaring in te stellen bij de Raad van State beperkt wordt tot zes dagen in het geval dat de verzoeker zijn verzoek om intrekking of wijziging indient op de laatste dag van de termijn van 15 dagen waarbinnen hij zulk een verzoek bij de CBF moet indienen en de CBF haar beslissing neemt op de laatste dag van de termijn die haar is toegemeten of geen beslissing neemt. Zulk een verkorting van de termijn om bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring in te stellen lijkt niet echt verenigbaar met de vereisten inzake het recht op een daadwerkelijk rechterlijk beroep dat aan iedere rechtzoekende gewaarborgd moet worden, inzonderheid wanneer de nieuwe beslissing van de CBF op andere gronden dan die van de oorspronkelijke beslissing steunt. 4. In het ontwerpbesluit wordt niet geregeld welke invloed het instellen van een vordering tot schorsing heeft op het verloop van de procedure van het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring.Het ontwerp moet op dat punt worden aangevuld. Daarbij moet erop gelet worden dat de twee onderzoeksprocedures elkaar niet in de tijd overlappen (5). (5) Al kan deze procedure in het onderhavige geval niet getransponeerd worden, er kan toch worden verwezen naar de samenhang tussen de vernietigings- en de schorsingsprocedures van het koninklijk besluit van 9 juli 2000 houdende bijzondere procedureregeling inzake geschillen over beslissingen betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.5. Gelet op de korte tijd die de afdeling Wetgeving van de Raad van State was toegemeten, heeft ze niet kunnen onderzoeken of de CBF werkelijk over een termijn beschikt om in alle gevallen genoemd in artikel 122 van de voormelde wet van 2 augustus 2002 uitspraak te doen, zoals artikel 2, eerste lid, van het ontwerp ervan lijkt uit te gaan. Als dat niet zo is, zou in het ontwerpbesluit ook moeten worden geregeld welke gevolgen het stilzwijgen van de CBF heeft wanneer niet is bepaald binnen welke termijn ze uitspraak moet doen. De termijn van vier maanden vermeld in artikel 14, § 3, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State lijkt niet verenigbaar met de door de wetgever gestelde vereisten met het oog op een versnelde procedure. 6. Wat artikel 3, § 3, van het ontwerp betreft, lijkt het niet erg logisch dat de termijn waarbinnen de auditeur zijn verslag moet opmaken, niet ingaat zodra de voorafgaande maatregelen verricht zijn, maar zodra hij is aangewezen. Bovendien kan die korte termijn ook problemen opleveren, gelet op de onderzoeksverrichtingen die het specifieke karakter van de materie in kwestie kan vereisen. 7. Gelet op de voorafgaande opmerkingen moet het ontwerpbesluit grondig worden herzien, te meer daar de ervaring van de afdeling Administratie van de Raad van State met soortgelijke (6) procedures heeft geleerd dat de korte termijnen die in het vooruitzicht worden gesteld en de manier waarop ze worden berekend, zeer moeilijk te verenigen zijn met de vereisten van het onderzoek.(6) Het ontwerpbesluit is zeer sterk gebaseerd op enerzijds artikel 8 van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen en anderzijds het koninklijk besluit van 30 september 1992 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling Administratie van de Raad van State, in geval van beroep als bedoeld bij artikel 68 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. Bijzondere opmerkingen Dispositief Artikel 2 1. In het eerste lid moeten de woorden "op straffe van nietigheid" vervangen worden door de woorden "op straffe van verval", overeenkomstig de bewoordingen van artikel 30, § 2bis, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.2. In het tweede lid moet aan het geval van een wettelijke vertegenwoordiger worden gedacht en moet rekening worden gehouden met artikel 19, derde lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State dat de partijen de mogelijkheid biedt om "zich (te) laten vertegenwoordigen of bijstaan door advocaten die ingeschreven zijn op de tabel van de Orde der Advocaten of op de lijst van de stagiairs alsook, volgens de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, door de onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die gerechtigd zijn om het beroep van advocaat uit te oefenen".Het ontwerp moet dienovereenkomstig worden herzien.

De kamer was samengesteld uit : Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter;

De heren P. Vandernoot en J. Jaumotte, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

De nota van het Coördinatiebureau werd uitgebracht door de heer B. Brouwers, referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, M.-L. Willot-Thomas.

15 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot regeling van de versnelde procedure in geval van beroep bij de Raad van State tegen sommige beslissingen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 30, § 2bis, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002 tot aanvulling, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de minister, de CBF, de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de CBF en van de CDV voor de strafgerechten, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en tot wijziging van verschillende andere wetsbepalingen;

Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, inzonderheid op artikel 122;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat, op 1 juni 2003, artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten in werking zal treden waardoor rechtstreeks bij de Raad van State, volgens een versnelde procedure, beroep zal kunnen worden ingesteld tegen sommige beslissingen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en dat tezelfdertijd, op 1 juni 2003, een aantal bepalingen van de wet van 4 december 1990, de wet van 22 maart 1993 en de wet van 6 april 1995 zullen worden opgeheven die voorzien in een administratief beroep bij de Minister van Financiën;

Gelet op het advies 35.291/4 van de Raad van State, gegeven op 22 april 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;2° de CBF : de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.

Art. 2.Het in artikel 122 van de wet bedoelde beroep dient, op straffe van verval, ingediend te worden onder een ter post aangetekende omslag binnen vijftien dagen na de betekening van de betwiste beslissing of, wanneer de CBF geen uitspraak heeft gedaan binnen de door of krachtens de wet vastgestelde termijn, binnen vijftien dagen na afloop van die termijn.

De zaak wordt bij de Raad van State aanhangig gemaakt door een verzoekschrift getekend door de verzoekende partij of, indien de verzoekende partij een rechtspersoon is, door de persoon of personen die wettelijk of statutair gemachtigd zijn om de rechtspersoon in rechte te vertegenwoordigen, of door een op de tabel van de Orde der advocaten of op de lijst van de stagiairs ingeschreven advocaat, alsook, volgens de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, door een onderdaan van een lid-Staat van de Europese Unie die gerechtigd is het beroep van advocaat uit te oefenen. Het verzoekschrift wordt onder een ter post aangetekende omslag gericht aan de Raad van State samen met vier gewaarmerkte afschriften en met een afschrift van de beslissing, waartegen beroep aangetekend wordt. Bij het verzoekschrift wordt een lijst van de stavingsstukken gevoegd samen met vier gewaarmerkte afschriften.

Art. 3.§ 1. Binnen drie dagen na de ontvangst van het verzoekschrift maakt de griffier, onder een ter post aangetekende omslag, aan de CBF, een afschrift over van elk verzoekschrift dat overeenkomstig artikel 2 wordt ingediend. § 2. Binnen een maand na de ontvangst van dit afschrift maakt de CBF een memorie van antwoord en het dossier over aan de griffie van de Raad van State. § 3. Binnen drie maanden na de ontvangst van de memorie van de CBF maakt het lid van het auditoraat zijn verslag op. § 4. Indien de kamer, binnen zes maanden na het indienen van het verzoekschrift en na inzage van het verslag over de stand van de zaak, oordeelt dat de zaak in staat van wijzen is, bepaalt de voorzitter de datum waarop ze zal opgeroepen worden. Indien de kamer van oordeel is dat nieuwe opdrachten moeten bevolen worden, wijst ze hiervoor een Staatsraad of een lid van het auditoraat aan, die binnen een maand na zijn aanwijzing een aanvullend verslag opmaakt. Dit verslag wordt gedagtekend, ondertekend en aan de kamer bezorgd.

De beschikking waarbij de zaak wordt vastgesteld of voor nader onderzoek verwezen, wordt binnen een maand na de indiening van het verslag gegeven.

De beschikking waarbij de zaak wordt vastgesteld, wordt, samen met de verslagen, aan de verzoeker en de CBF betekend. De beschikking stelt de zaak binnen een maand vast. § 5. Het arrest moet binnen drie maanden na de sluiting van de debatten worden gewezen. Deze termijn kan bij beschikking van de kamer worden verlengd, na advies van de auditeur-generaal, zonder dat de totale duur der verlengingen meer dan één maand mag bedragen. § 6. Het arrest wordt aan de verzoeker en de CBF betekend. § 7. Op de door dit artikel geregelde rechtspleging zijn van toepassing de artikelen 2, § 1, 1° en 2°, 5, 12, 16, 17, 20 tot 27, 29, 33 tot 37, 40 tot 51, 55 tot 65, 70, 72, 77, 84, 86 tot 88, 91, 93 en 94 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State.

Art. 4.Het in artikel 122 van de wet bedoelde beroep kan pas worden ingesteld 15 dagen nadat de verzoeker het directiecomité van de CBF tevergeefs heeft verzocht, met een aangetekende brief met ontvangstbewijs, om de betwiste beslissing in te trekken of te wijzigen. De verzoeker is er echter niet toe gehouden de indiening van zijn beroep uit te stellen indien de CBF te kennen heeft gegeven dat zij haar beslissing wenst uit te voeren niettegenstaande enig verzoek tot intrekking of wijziging ervan. De termijn voor het instellen van beroep als bedoeld in artikel 2 wordt verlengd met één maand te rekenen vanaf de datum van de verzending van de aangetekende brief waarin om de intrekking of de wijziging van de betwiste beslissing wordt verzocht, voorzover die brief verzonden is vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 2.

Art. 5.De opsomming vervat in artikel 95 van voormeld besluit van de Regent van 23 augustus 1948 wordt aangevuld als volgt : « 7° artikel 122 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. »

Art. 6.Dit koninklijk besluit treedt in werking op 1 juni 2003.

Art. 7.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 mei 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Financiën, D. REYNDERS

^