Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 mei 2003
gepubliceerd op 27 juni 2003

Koninklijk besluit betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2003014151
pub.
27/06/2003
prom.
15/05/2003
ELI
eli/besluit/2003/05/15/2003014151/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 MEI 2003. - Koninklijk besluit betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Ik heb de eer het ontwerp van koninklijk besluit dat in de Ministerraad is overlegd aan Zijne Majesteit ter ondertekening voor te leggen. Het bevat een reeks maatregelen die nodig zijn om de richtlijn van de Raad van de Europese Unie 2001/16/EG van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem, in Belgisch recht om te zetten.

Teneinde de burgers van de Unie, de economische operatoren, alsmede de regionale en lokale autoriteiten toe te laten ten volle te genieten van de voordelen die voortvloeien uit de totstandkoming van een ruimte zonder binnengrenzen is het vereist om, o.a., de koppeling en de interoperabiliteit van de nationale spoorwegnetten te bevorderen, alsmede de toegang tot deze netten te vergemakkelijken door elke actie die nodig mag blijken om de harmonisering van de technische normen te bewerkstelligen.

Daarenboven houdt de richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de gemeenschap (1) in dat de spoorwegondernemingen een betere toegang moeten krijgen tot de netten van de lid-Staten, hetgeen derhalve de interoperabiliteit veronderstelt van de infrastructuren, de installaties, het rollend materieel, en de beheers- en exploitatiesystemen, met inbegrip van de beroepsbekwaamheden, de hygiëne en de veiligheidsvoorschriften voor het personeel dat nodig is voor de exploitatie en het onderhoud van de geviseerde subsystemen, alsmede voor de uitvoering van elke technische specificatie inzake interoperabiliteit (TSI).

De commerciële exploitatie van treinen op het trans-Europese spoorwegnet vereist m.n. niet enkel een samenhang tussen de karakteristieken van de infrastructuur en van het rollend materieel, maar ook een doeltreffende koppeling van de informatie- en communicatiesystemen van de onderscheiden infrastructuurbeheerders en exploitanten. Het prestatieniveau, de veiligheid, de kwaliteit van de dienstverlening en de kostprijs zijn afhankelijk van voormelde afstemming en koppeling die meer bepaald aan de basis liggen van de interoperabiliteit van het trans-Europese conventionele spoorwegsysteem.

De Europese Commissie heeft niet gekozen voor een tot het uiterste doorgedreven benadering van de interoperabiliteit. Zodoende schept voornoemde richtlijn 2001/16/EG een kader voor een adequaat niveau van interoperabiliteit en geen universeel systeem waarbinnen elke trein om het even waar op het Europese net zou kunnen rijden.

Het gaat om een aanpak die op geleidelijkheid gesteund is en op het instellen van een voorkeursorde en een kalender voor de uitwerking van een conventioneel trans-Europese spoorwegsysteem.

De aanname van een dergelijke aanpak via wegen van geleidelijkheid beantwoordt aan de bijzondere noden van de interoperabiliteit van het conventionele spoorwegsysteem dat gekenmerkt wordt door een oud patrimonium van nationale infrastructuren en materieel waarvan de aanpassing of de vernieuwing zware investeringen vergen; zij houdt tevens rekening met het feit dat er in het bijzonder over dient gewaakt dat het spoor niet economisch wordt bestraft ten opzichte van de andere transportmodi.

Het huidige ontwerp is opgebouwd volgens een structuur op twee niveaus, bestaande uit : - de eigenlijke reglementaire bepalingen die de voornoemde richtlijn 2001/16/EG omzetten; - de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI);

Deze bepalingen en specificaties zijn van toepassing op de infrastructuur, de vaste installaties, de logistieke systemen en het rollend materieel, alsmede op hun onderdelen die het meest kritiek zijn voor de interoperabiliteit, met dien verstande dat enkel de projecten beoogd worden waarvan de aanvang begint na de inwerkingtreding van dit ontwerp van koninklijk besluit.

Om operationele redenen werd in bijlage II het globale systeem onderverdeeld in subsystemen die overeenkomen met : * hetzij gebieden van structurele aard : - infrastructuur; - energie; - besturing en seininrichting; - exploitatie en beheer van het verkeer; - rollend materieel; * hetzij gebieden van functionele aard : onderhoud - telecommunicatie toepassingen ten dienste van reizigers of vracht.

De essentiële eisen worden opgenomen in technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI). Deze TSI's bepalen de modaliteiten die toelaten om aan voornoemde essentiële eisen te voldoen. Zij bepalen tevens de fundamentele parameters (gabariet, spanning enz...) alsmede de samenstellende delen en de interfaces tussen de verschillende delen van het systeem of de subsystemen (zoals het raakvlak pantograaf-bovenleiding of wiel-rail) die een kritieke rol spelen m.b.t. de interoperabiliteit.

Het is van belang dat, de inwerkingstelling van de bepalingen betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem geen onverantwoorde belemmeringen schept omwille van de kosten-baten verhouding of het behoud van de samenhang van het bestaande spoorwegnet, zonder dat hierbij de doelstellingen van de interoperabiliteit verloochend worden. Derhalve is het aangewezen om de niet-toepassing, door de betrokken lid-Staat, van bepaalde technische specificaties van interoperabiliteit in bijzondere gevallen toe te laten en om procedures te voorzien teneinde te verzekeren dat deze afwijkingen gerechtvaardigd zijn.

Anderzijds worden de TSI's thans in opdracht van de Europese Commissie uitgewerkt door de representatieve gemeenschappelijke instantie, samengesteld uit deskundigen van de spoorwegondernemingen en de beheerders van de spoorweginfrastructuur en vertegenwoordigers van de industrie (met name de Association européenne pour l'interopérabilité ferroviaire « A.E.I.F »).

Wanneer een TSI dit voorschrijft, moet de fabrikant van onderdelen de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van deze onderdelen aanvragen bij een door de lid-Staten daartoe aangemelde instantie. Het is m.n. nodig om de procedures van evaluatie van de conformiteit of geschiktheid voor gebruik te stutten op het gebruik van de modules die het voorwerp zijn van de beslissing 93/465/EG (2).

De conformiteit van de onderdelen is voornamelijk verbonden aan hun gebruiksdomein die de interoperabiliteit van het systeem beoogt te waarborgen, en niet enkel aan hun vrij verkeer binnen de gemeenschappelijke markt. De beoordeling van de geschiktheid voor gebruik is van toepassing voor de onderdelen die het meest kritiek zijn t.o.v. de veiligheid, de beschikbaarheid of de economie van het systeem. Het is derhalve overbodig dat de fabrikant het merkteken « EG » aanbrengt op de onderdelen die onderworpen zijn aan de bepalingen van deze richtlijn. De conformiteitverklaring van de fabrikant moet in deze volstaan.

Dit doet geen afbreuk aan de verplichting van de fabrikant om, voor sommige onderdelen, het merkteken « EG » aan te brengen dat de conformiteit met andere gemeenschapsbepalingen van wettelijke of reglementaire aard waarborgt.

Het is daarenboven nodig om de subsystemen die het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem samenstellen, te onderwerpen aan een verificatieprocedure. Deze verificatie moet de bevoegde overheden, die de ingebruikneming toestaan, toelaten om zich ervan te verzekeren dat in elk stadium van het project, vanaf de constructie tot de ingebruikneming, het resultaat overeenstemt met de reglementaire, technische en operationele bepalingen die van toepassing zijn. Zij moet tevens een gelijke behandeling voor de constructeurs waarborgen onafhankelijk het land. Het is dus nodig om een module vast te leggen die de principes bepaalt, alsmede de voorwaarden van de « EG » verificatie van de subsystemen.

Een subsysteem kan alleen in gebruik worden genomen nadat de opdrachtgever van het ontwerp aan een aangemelde instantie gevraagd heeft, de conformiteit en de geschiktheid voor gebruik van dit subsysteem te beoordelen (EG-keuringsprocedure).

Een dergelijke certificatieprocedure bestaat reeds lang in andere industriële sectoren. De EG-kwaliteitslabel komt meer en meer op de meest diverse producten voor.

Voor de toepassing en de opvolging van het geheel van de bepalingen inzake conventionele interoperabiliteit wordt de Europese Commissie bijgestaan door een comité samengesteld uit vertegenwoordigers van de lid-Staten. Dit comité speelt een beslissende rol bij de invoering en de herziening van de TSI's en verzekert de coördinatie van de werkzaamheden van de aangemelde instanties (« comité artikel 21 »).

Overeenkomstig de bepalingen van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg en de waterweg, kan België door een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit de verplichting nakomen om de nodige maatregelen te nemen tot omzetting in nationaal recht van de bepalingen van de voornoemde richtlijn.

In dit ontwerpbesluit worden de maatregelen voor deze omzetting in het nationale recht voorgesteld. Ze zijn in tien hoofdstukken en acht bijlagen gegroepeerd en geven nauwgezet de bepalingen van de richtlijn weer. HOOFDSTUK I. - Definities Het eerste hoofdstuk bevat hoofdzakelijk de definities overgenomen van de voornoemde richtlijn 2001/16/EG. Zij hernemen de door deze richtlijn ingevoerde begrippen die nodig zijn voor een goed verstaan van de bepalingen van de negen volgende hoofdstukken en van de bijlagen.

Een bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de begrippen herinrichting en vernieuwing van een subsysteem.

Met de herinrichting van een subsysteem verstaat men belangrijke werkzaamheden waarbij een subsysteem of een deel van een subsysteem wordt gewijzigd. Deze belangrijke werken hebben meestal voor gevolg dat de prestaties van het subsysteem of van het deel van het betrokken subsysteem veranderingen ondergaan.

De vernieuwing heeft betrekking op belangrijke werkzaamheden van vervanging die geen weerslag hebben op de prestaties, d.w.z. werken tot instandhouding of vervanging van onderdelen waarbij componenten met identieke functies en prestaties worden gebruikt. Deze belangrijke werken hebben meestal niet voor gevolg dat de prestaties van het subsysteem of het deel van het betrokken subsysteem wijzigingen ondergaan.

HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied Zoals bepaald in artikel 2, is de interoperabiliteit, beoogd in dit besluit, beperkt tot het conventionele net dat bepaald wordt in het trans-Europese richtplan, omschreven in bijlage I. HOOFDSTUK III. - Technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI) Artikel 3 bepaalt dat een geheel van voorwaarden moeten vervuld worden om de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese net te bewerkstelligen in de verschillende stadia van het ontwerp, de bouw, de geleidelijke ingebruikname en de uitbating ervan.

Het betreft essentiële eisen die betrekking hebben op de veiligheid, de betrouwbaarheid, de gezondheid van personen, de bescherming van het milieu, de bescherming van de verbruikers, de technische en operationele compatibiliteit. Deze eisen worden gedefinieerd in algemene termen in bijlage III. De artikelen 4 en 5 behandelen de « Technische Specificaties inzake Interoperabiliteit » (TSI); deze omschrijven met het oog op de interoperabiliteit de essentiële eisen, bepalen de fundamentele parameters van elk subsysteem en identificeren meer bepaald de onderdelen die een kritieke rol vervullen vanuit het oogpunt van de interoperabiliteit (bij voorbeeld de afmetingen van de pantografen in relatie tot de kenmerken van de bovenleidingen). HOOFDSTUK IV. - Afwijkingen in de toepassing van de TSI's Artikel 6 voorziet in een systeem waarbij de minister of zijn gemachtigde mag afwijken van de TSI's, hetzij in geval van een project van nieuwe lijn of herinrichting van een bestaande lijn wanneer dit zich in een te ver gevorderd stadium van ontwikkeling bevindt, hetzij wanneer de toepassing van de TSI's technisch onverenigbaar is met de bestaande lijn of voor redenen van economische levensvatbaarheid. Deze afwijkingen worden toegestaan op basis van een gemotiveerd voorstel van de beheerder van de infrastructuur en van de betrokken spoorwegonderneming voor wat betreft meer bepaald het rollend materieel bedoeld in artikel 6, punt 6.

Hetzelfde doet zich voor bij ongeval of natuurramp wanneer het herstel van de normale werking van het net geen uitstel dult. In dit geval wordt de notificatie van de afwijking zo snel als mogelijk overgemaakt, zonder hierbij afbreuk te doen aan de te nemen maatregelen van veiligheids- of bezwarende aard. HOOFDSTUK V. - Interoperabele onderdelen De artikelen 7 en 15 en de bijlage IV omvatten alle bepalingen die nageleefd moeten worden bij het gebruik van de onderdelen die het meest kritiek zijn vanuit het oogpunt van de interoperabiliteit. Zij leggen o.m. de naleving op van essentiële eisen en Europese specificaties, waaronder de Europese normen.

Een beoordeling van de conformiteit of van de geschiktheid voor gebruik alsmede de voorlegging van een EG-verklaring van conformiteit en een vrijwaringclausule worden eveneens opgelegd.

De artikelen 16 tot 18 bepalen de maatregelen die de minister of zijn gemachtigde dient te nemen wanneer een conform verklaard onderdeel toch de naleving van de essentiële eisen in het gedrang brengt of gewoon niet aan deze eisen voldoet.

Deze maatregelen omvatten meer bepaald het verbod tot gebruik of het uit de markt nemen van het betrokken onderdeel, evenals het in overeenstemming brengen met de conformiteiteisen, voorzien in artikelen 17 en 1 8. HOOFDSTUK VI. - Ingebruikneming van de subsystemen De artikels 19 tot 26 en de bijlagen V en VI leggen de regels vast voor de EG-keuringprocedure en de EG-keuringverklaring t.o.v. de essentiële eisen en de TSI's, alsmede voor de toelating tot ingebruikneming.

Om te mogen in gebruik genomen worden moeten de subsystemen voorzien zijn van de EG-keuringverklaring. Het technisch dossier moet er bovendien bijgevoegd worden.

In geval van vernieuwing of herinrichting van een subsysteem (bestaande lijnen, seinhuizen, rollend materieel...) kan, indien de minister of zijn gemachtigde zulks beslist in functie van de omvang van de werkzaamheden, een nieuwe toestemming voor ingebruikneming nodig zijn. Zij is vereist telkens wanneer de veiligheid door de vooropgestelde werken in het gedrang kan worden gebracht.

De nieuwe toelating tot ingebruikneming wordt afgeleverd door de minister of zijn gemachtigde op grond van het technisch dossier dat ingeleid werd bij de aangemelde instantie door de beheerder van de spoorweginfrastructuur of door de betrokken spoorwegonderneming en dit overeenkomstig de procedure beschreven in artikel 22 van dit besluit. Artikel 22 beschrijft inzonderheid de rol van de aangemelde instanties.

De artikelen 24 en 25 behoeven geen verdere uitleg. HOOFDSTUK VII. - Aangemelde instanties De artikels 26 tot 29, alsmede bijlage VII bepalen de regels die van toepassing zijn op de aangemelde instanties en op hun erkenning.

Om aangemeld te kunnen worden, dienen de instanties te voldoen aan de erkenningcriteria, beschreven in bijlage VII en dienen zij vooraf geaccrediteerd te zijn overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen, alsmede van beproevingslaboratoria. Artikel 29 voorziet in een overgangsperiode gedurende dewelke de minister of zijn gemachtigde instanties kan erkennen die nog niet beschikken over de accreditatie voorzien door voormelde wet van 20 juli 1990. Vanzelfsprekend dienen deze instanties toch te voldoen aan de erkenningcriteria van bijlage VII. Een ministerieel besluit zal de regels voor het indienen van de erkenningaanvraag vastleggen.

De instantie, haar directeur en het personeel dat instaat voor de keuringen mogen noch rechtstreeks noch onrechtstreeks tussenkomen in de fabricatie, het ontwerpen, de bouw, de commercialisering, de uitbating of het onderhoud van interoperabele onderdelen of subsystemen.

De beslissingen van de aangemelde instanties worden wederzijds erkend en zijn bijgevolg geldig op het hele grondgebied van de Europese Unie. HOOFDSTUK VIII. - Registers van de infrastructuur en van beheer van het rollend materieel Deze registers beschrijven, voor elk subsysteem of deel van een subsysteem, de voornaamste karakteristieken, in vergelijking met de door de toepasselijke TSI's voorgeschreven karakteristieken.

HOOFDSTUK IX. - Opsporing en vaststelling van de overtredingen Dit hoofdstuk maakt het mogelijk controle en toezicht te organiseren met betrekking tot de interoperabiliteit, overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van voorgenoemde wet van 18 februari 196 9. HOOFDSTUK X. - Slotbepaling Dit hoofdstuk behoeft geen bijzonder commentaar.

Er werd rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State, afgezien van : - de algemene opmerking om naast de spoorlijnen van het transeuropese spoorwegnet, ook de modules gedefinieerd in de beslissing 93/465/EEG te omschrijven. Deze modules hebben immers betrekking op technische procedures die rechtstreeks verband houden met de toepassing van genoemde beslissing; - het voorstel van artikel 11, § 2, te schrappen gezien dit nodig wordt geacht omdat de lid-Staat rechtstreeks betrokken is bij de opmaak en de goedkeuring van de TSI's.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uw Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienares, De Minister belast met Mobiliteit en Vervoer, Mevr. L. ONKELINX

(1) Omgezet in Belgisch recht bij koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen (91/440/EEG) van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de gemeenschap. (2) Beslissing 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (PB L220 van 3 0.8.1993, blz. 23)

ADVIES 35.297/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 9 april 2003 door de Vice Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer verzocht haar, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem", heeft op 14 april 2003 het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de regering op het feit dat de ontstentenis van de controle die de Kamer van volksvertegenwoordigers krachtens de Grondwet moet kunnen uitoefenen, tot gevolg heeft dat de Regering niet over de volheid van haar bevoegdheid beschikt. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de Regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief met de adviesaanvraag aldus « (...), considérant que le délai de transposition de ladite directive (directive 2001/16/CE du Parlement européen et du Conseil, du 19 mars 2001, relative à l'interopérabilité du système ferroviaire transeuropéen conventionnel et rectificatif échoit le 20 avril 2003, il est nécessaire de respecter ce délai accordé aux Etats membres, afin d'éviter que tout retard ait pour conséquence l'ouverture, par la Commission européenne, d'une procédure à l'encontre de la Belgique pour non-transposition de la directive précitée et afin que la responsabilité de l'Etat ne puisse être mise en cause pour manquement aux obligations lui incombant. » De Raad van State, afdeling wetgeving, beperkt zich overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Het aldus onderzochte ontwerp geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Rechtsgrond Algemene opmerking In punt 1 van bijlage 1 van het ontwerp wordt verwezen naar "de spoorlijnen van het trans-Europese vervoersnet die zijn bepaald in beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet (...), of die achteraf zijn opgenomen in een bijwerking van die beschikking in het kader van een herziening van de richtsnoeren, overeenkomstig artikel 21". Zo ook wordt in bijlage 4, punt 2, laatste alinea, van het ontwerp verwezen naar "de in Beslissing 93/465/EEG opgenomen modules".

Die "lijnen" en "modules" moeten worden opgenomen in een bijlage bij het ontwerpbesluit.

Bijzondere opmerkingen Artikel l In de Franse versie van de definitie van het begrip "interoperabiliteit" moet net als in de richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem worden gepreciseerd dat het gaat om het treinverkeer.

Artikel 3 Artikel 4, lid 2, van de voormelde richtlijn 2001/16/EG moet worden omgezet.

Artikel 10 Artikel 10, lid 4, van de genoemde richtlijn 2001/16/EG, moet worden omgezet. Dat lid luidt als volgt : "De lid-Staten publiceren de referenties van de nationale normen waarmee de Europese normen zijn omgezet".

Artikel 11 De Raad van State vraagt zich af of paragraaf 2 niet bedoeld is voor degenen die de TSI vaststellen, zodat die paragraaf niet thuishoort in het ontwerpbesluit.

De kamer was samengesteld uit : Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter;

De heren P. Vandernoot en J. Jaumotte, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer A. Lefèbvre, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer Y. Chauffoureaux, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, M.-L. Willot-Thomas.

15 MEI 2003. - Koninklijk besluit betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese economische Gemeenschap goedgekeurd bij de wet van 2 december 1957, inzonderheid op artikel 75;

Gelet op de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg en de waterweg, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 21 juni 1985 en 28 juli 1987, en artikel 3, § 1, 1e lid;

Gelet op het feit dat de Gewestregeringen bij het uitwerken van dit besluit betrokken werden;

Overwegende dat het huidig besluit de richtlijn van het Europese Parlement en van de Raad van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem omzet naar Belgisch recht;

Overwegende dat het advies van de Europese Commissie werd gevraagd op 25 juli 2002;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën van 13 februari 2003;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting van 27 maart 2003;

Gelet op de hoogdringendheid, gerechtvaardigd door de noodzaak om de aan de lid-Staten toegekende omzettingstermijn te eerbiedigen of om op zijn minst de overschrijding ervan binnen de perken te houden, ten einde te vermijden dat de vertraging tot gevolg zou hebben dat de Europese Commissie een procedure tot ingebrekestelling tegen de Belgische Staat zou inzetten wegens niet omzetting van de genoemde 2001/16/EG-richtlijn en dat de verantwoordelijkheid van de Staat in het geding zou komen voor het niet nakomen van zijn verplichtingen;

Gelet op het advies van de Raad van State, nr. 35.297/4, gegeven op 14 april 2003, bij toepassing van artikel 84, alinea 1, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister belast met Mobiliteit en Vervoer en op het advies van Onze in raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : - « minister » : de minister die voor het Spoorwegvervoer bevoegd is; - « bestuur » : het bestuur dat voor het spoorwegvervoer bevoegd is; - « de gemachtigde van de minister » : de directeur-generaal van het bestuur dat voor het spoorwegvervoer bevoegd is; - « beheerder van de spoorweginfrastructuur » : de afdeling van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, aangesteld door het orgaan dat volgens de statuten hiertoe bevoegd is, belast met het beheer en het onderhoud van de spoorweginfrastructuur en die een aparte boekhouding voert overeenkomstig artikel 161bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, ingevoegd bij artikel 6 van de wet van 22 maart 2002 houdende wijziging van deze wet; - « spoorwegonderneming » : iedere privaatrechtelijke of publiekrechtelijke onderneming waarvan de voornaamste activiteit bestaat in het leveren van spoorwegvervoerdiensten voor goederen en/of reizigers waarbij in ieder geval door deze onderneming voor de tractie moet worden gezorgd; - « conventioneel trans-Europees spoorwegsysteem » : het in bijlage I van dit besluit beschreven geheel dat wordt gevormd door de spoorweginfrastructuur, bestaande uit de voor het conventionele en gecombineerde spoorwegvervoer aangelegde of ingerichte lijnen en vaste installaties, alsmede door het rollend materieel dat is ontworpen om op deze infrastructuur te rijden, met inbegrip van het ontwerp, de bouw, de indienststelling, de herinrichting, de vernieuwing, de exploitatie en het onderhoud van de elementen van het systeem die in gebruik zullen worden genomen na het in voege treden van dit besluit, alsmede de beroepsbekwaamheden en de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften voor het personeel dat bijdraagt tot de exploitatie van dit systeem; - « interoperabiliteit » : de geschiktheid van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem voor een veilig en ononderbroken treinverkeer, waarbij de voor de betrokken lijnen gespecificeerde prestaties worden geleverd. Deze geschiktheid berust op het geheel van reglementaire, technische en operationele voorwaarden die moeten worden vervuld om aan de essentiële eisen te voldoen; - « subsysteem » : het resultaat van de onderverdeling van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem, zoals in bijlage II van dit besluit aangegeven. Deze subsystemen waarvoor essentiële eisen moeten worden gedefinieerd, zijn van structurele of functionele aard; - « interoperabel onderdeel » : een basiscomponent, een groep componenten, een deel van een samenstel of volledig samenstel van materieel, die deel uitmaken of bestemd zijn om deel uit te maken van een subsysteem en waarvan de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem direct of indirect afhankelijk is. Het begrip onderdeel dekt niet alleen materiële, maar ook immateriële objecten, zoals programmatuur; - « essentiële eisen » : het geheel van de in bijlage III van dit besluit omschreven voorwaarden waaraan het trans-Europese conventionele spoorwegsysteem, de subsystemen en de interoperabele onderdelen, met inbegrip van de interfaces, moeten voldoen; - « Europese specificatie » : een gemeenschappelijke technische specificatie, een Europese technische goedkeuring of een nationale norm waarin een Europese norm is omgezet, zoals gedefinieerd in artikel 67 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten in de sectoren van water, energie, vervoer en telecommunicatie; - « technische specificatie inzake interoperabiliteit », hierna genoemd « TSI » : de specificaties waarvan elk subsysteem of deel van een subsysteem het voorwerp uitmaakt teneinde aan de essentiële eisen te voldoen en de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem te verzekeren; - « aangemelde instanties » : de instanties die belast zijn met de beoordeling van de conformiteit met of de geschiktheid voor het gebruik van de interoperabele onderdelen of met het onderzoek ten behoeve van EG-keuringsprocedure van de subsystemen; - « representatieve gemeenschappelijke instantie » : de instantie bedoeld in artikel 2 van de voornoemde richtlijn 2001/16/EG; - « fundamentele parameter » : elke reglementaire, technische of operationele voorwaarde die kritiek is voor de interoperabiliteit en die het voorwerp moet uitmaken van een beslissing overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 21, lid 2 van de richtlijn 2001/16/EG van het Europees parlement en van de Raad van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem alvorens de representatieve gemeenschappelijke instantie de ontwerp TSI's uitwerkt; - « specifiek geval » : elk deel van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem waarvoor om geografische of topografische redenen of omwille van het stadsmilieu en de samenhang met het bestaande systeem, bijzondere tijdelijke of definitieve bepalingen in de TSI's moeten worden opgenomen. Dit omvat o.m. het ruimteprofiel, de spoorwijdte of de spoorafstand, alsmede het rollend materieel dat bestemd is voor strikt lokaal, regionaal of historisch gebruik en het rollend materieel met een plaats van herkomst of bestemming in derde landen mits dit materieel geen grens tussen twee lid-Staten overschrijdt; - « herinrichting » : belangrijke werkzaamheden waarbij een subsysteem of deel van een subsysteem wordt aangepast en waarvoor een nieuwe vergunning tot ingebruikneming vereist kan zijn; - « vernieuwing » : belangrijke werkzaamheden waarbij een subsysteem of deel van een subsysteem wordt vervangen en waarvoor een nieuwe vergunning tot ingebruikneming vereist kan zijn; - « bestaand spoorwegsysteem » : het geheel van de spoorweginfrastructuur van het bestaande spoorwegsysteem, bestaande uit de lijnen en de vaste installaties en uit het rollend materieel, ongeacht zijn categorie of herkomst, dat op deze infrastructuur rijdt; - « register van de spoorweginfrastructuur en van het rollend materieel » : register dat voor elk betrokken subsysteem of deel van een subsysteem, de voornaamste karakteristieken (bijvoorbeeld, de fundamentele parameters) vermeldt, alsmede hun overeenstemming met de karakteristieken, voorgeschreven door de toepasselijke TSI's; de informatie die in voornoemde registers dient opgenomen wordt in elke TSI's opgegeven. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem en strekt tot omzetting van de richtlijn 2001/16/EG betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese spoorwegsysteem. HOOFDSTUK III. - Essentiele eisen en technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI's)

Art. 3.§. 1. Het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem, de subsystemen die het samenstellen en hun interoperabele onderdelen, inclusief de interfaces, voldoen aan de essentiële eisen die erop van toepassing zijn. §. 2. De in artikel 18, lid 4, van richtlijn 93/38/EEG bedoelde aanvullende technische specificaties die noodzakelijk zijn ter aanvulling van de Europese specificaties of de andere normen die in gebruik zijn in de Gemeenschap, mogen niet in strijd zijn met de essentiële eisen.

Art. 4.Elk subsysteem maakt het voorwerp uit van één of meerdere TSI's.

De conformiteit met deze TSI's blijft tijdens het gebruik van elk subsysteem ononderbroken gehandhaafd.

Art. 5.De TSI's worden uitgewerkt overeenkomstig het artikel 5, lid 3, 4 en 5 en artikel 6 van de voornoemde richtlijn 2001/16/EG. HOOFDSTUK IV. - Afwijkingen in de toepassing van de TSI's

Art. 6.§.1. Op een met reden omkleed voorstel van de beheerder van de spoorweginfrastructuur of van de betrokken spoorwegonderneming kan de minister of zijn gemachtigde in de volgende gevallen beslissen bepaalde TSI's, ook met betrekking tot het rollend materieel, niet in toepassing te stellen : 1° voor een project van nieuwe lijn of van herinrichting van een bestaande lijn of voor elk onderdeel van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem zoals beschreven in bijlage I van dit besluit dat zich in een gevorderd stadium van ontwikkeling bevindt of waarvoor een contract in uitvoering is op het moment van bekendmaking van deze TSI's;2° voor een project van vernieuwing of van herinrichting van een bestaande lijn, wanneer het ruimteprofiel, de spoorwijdte of de spoorafstand, of de elektrische spanning voorzien door deze TSI's niet verenigbaar zijn met die van de bestaande lijn;3° voor een project van nieuwe lijn of een project van vernieuwing of herinrichting van een bestaande lijn, wanneer het spoorwegnet afgesneden is van het spoorwegnet van een andere lid-Staat van de Europese Unie;4° voor elk project betreffende de vernieuwing, de uitbreiding of de herinrichting van een bestaande lijn, wanneer de toepassing van deze TSI's de economische levensvatbaarheid van het project en/of de samenhang van het spoorwegsysteem in het gedrang brengt;5° wanneer het, na een ongeluk of een natuurramp omwille van de noodzakelijke snelle herstelling van het net, economisch of technisch niet mogelijk is de overeenkomstige TSI's volledig of gedeeltelijk toe te passen;6° voor rollend materieel met herkomst of bestemming in een derde land met een andere spoorwijdte dan die van het hoofdspoorwegnet van de Gemeenschap. §. 2. Overeenkomstig artikel 7 van de voornoemde richtlijn 2001/16/EG, stelt de minister of zijn gemachtigde de Europese Commissie vooraf in kennis van zijn voornemen om af te wijken en doet haar een dossier toekomen met de TSI's of de delen daarvan die hij niet toegepast wenst te zien, alsmede met de overeenkomende specificaties die hij wenst toe te passen. HOOFDSTUK V. - Interoperabele onderdelen

Art. 7.De interoperabele onderdelen mogen enkel op de markt worden gebracht indien zij de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem mogelijk maken door te voldoen aan de essentiële eisen.

Zij moeten binnen hun toepassingsgebied worden gebruikt overeenkomstig waarvoor zij zijn bestemd en naar behoren worden geïnstalleerd en onderhouden.

Deze bepalingen vormen geen beletsel voor het op de markt brengen van deze onderdelen voor andere toepassingen.

Art. 8.Onverminderd de bepalingen van artikel 15 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen (91/440/CEE) van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de gemeenschap, kan de minister of zijn gemachtigde het in handel brengen van interoperabele onderdelen met het oog op het gebruik daarvan voor het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem niet verbieden, beperken of belemmeren, wanneer deze onderdelen aan de bepalingen van dit besluit voldoen. In het bijzonder kan hij geen verificaties verlangen die al zijn verricht in het raam van de procedure die tot de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik heeft geleid zoals deze bepaald is in bijlage IV van dit besluit.

Art. 9.De interoperabele onderdelen worden beschouwd als conform met de essentiële eisen wanneer zij voorzien zijn van de « EG »-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, die in bijlage IV van dit besluit is omschreven.

Art. 10.§ 1. De overeenstemming van een interoperabel onderdeel met de essentiële eisen en in voorkomend geval de geschiktheid voor gebruik worden getoetst aan de bepalingen van de relevante TSI, met inbegrip van de bestaande Europese specificaties. § 2. De referenties van de nationale normen waarmee de Europese normen zijn omgezet worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad .

Art. 11.§. 1. Bij afwezigheid van Europese specificaties, stelt het bestuur de overige lid-Staten en de Europese Commissie in kennis van de normen en regels die gehanteerd worden voor de toepassing van de essentiële eisen. § 2. Wanneer een Europese specificatie nog niet beschikbaar is bij de aanneming van een TSI en de naleving van deze specificatie absoluut noodzakelijk is om de interoperabiliteit te waarborgen, kan in die TSI een verwijzing worden opgenomen naar de meest recente versie van het ontwerp van de toe te passen Europese specificatie of wordt dit ontwerp geheel of gedeeltelijk in die TSI opgenomen.

Art. 12.Voor de opstelling van de « EG »-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik van een interoperabel onderdeel hanteert de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde de desbetreffende TSI's.

Art. 13.De beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van een interoperabel onderdeel wordt uitgevoerd door de aangemelde instantie waarbij de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde daartoe een aanvraag heeft ingediend.

Art. 14.Wanneer op interoperabele onderdelen communautaire richtlijnen betreffende andere aspecten dan die geregeld door dit besluit van toepassing zijn, geeft de « EG »-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik aan dat de betrokken interoperabele onderdelen eveneens aan deze reglementeringen voldoen.

Art. 15.Wanneer noch de fabrikant, noch diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde de in de artikelen 12, 13 en 14 van dit besluit genoemde verplichtingen heeft vervuld, gaan deze verplichtingen over op eenieder die het interoperabel onderdeel in de handel brengt.

Dezelfde verplichtingen gelden voor degene die interoperabele onderdelen van diverse herkomst of delen daarvan assembleert, dan wel voor eigen gebruik vervaardigt.

Art. 16.Wanneer een interoperabel onderdeel dat voorzien is van de « EG »-verklaring van conformiteit met of geschiktheid voor gebruik in de handel wordt gebracht en overeenkomstig zijn bestemming wordt gebruikt, de naleving van de essentiële eisen in het gedrang dreigt te brengen, neemt de minister of zijn gemachtigde, op een met reden omkleed voorstel van de beheerder van de spoorweginfrastructuur, alle nuttige maatregelen teneinde het toepassingsgebied van dit onderdeel te beperken, het gebruik ervan te verbieden of het uit de handel te nemen.

De minister of zijn gemachtigde stelt onmiddellijk de Europese Commissie in kennis van de getroffen maatregelen en geeft de redenen van zijn beslissing aan, met name door te verduidelijken of het gebrek aan conformiteit het gevolg is van : - het niet voldoen aan de essentiële eisen; - een gebrekkige toepassing van de Europese specificaties voor zover dat de toepassing van deze specificaties wordt aangehaald; - de ontoereikendheid van de Europese specificaties.

Art. 17.Wanneer een interoperabel onderdeel dat voorzien is van de « EG »-verklaring van conformiteit niet conform blijkt te zijn, neemt de minister of zijn gemachtigde, op een met redenen omkleed voorstel van de beheerder van de spoorweginfrastructuur, ten aanzien van degene die de verklaring heeft opgesteld alle nodige maatregelen om het toepassingsgebied van dat onderdeel te beperken, het gebruik ervan te verbieden of het uit de handel te nemen. De minister of zijn gemachtigde stelt de Commissie van de Europese Unie en de overige lid-Staten daarvan in kennis.

Art. 18.§ 1. Onverminderd de artikelen 16 en 17 van dit besluit maant de minister of zijn gemachtigde, wanneer de « EG »-verklaring van conformiteit ten onrechte is opgesteld, op een met redenen omkleed voorstel van de beheerder van de spoorweginfrastructuur, de fabrikant of diens gemachtigde aan het interoperabel onderdeel in overeenstemming te brengen en de inbreuk stop te zetten onder de door hem bepaalde voorwaarden. § 2.Wanneer het betrokken interoperabel onderdeel niet in overeenstemming wordt gebracht, neemt de minister of zijn gemachtigde alle nodige maatregelen om het toepassingsgebied van dat interoperabel onderdeel te beperken, of het gebruik ervan te verbieden, of het uit de handel te nemen, volgens de procedures bedoeld in de artikelen 16 en 17 van dit besluit. HOOFDSTUK VI. - Ingebruikneming van de subsystemen

Art. 19.§ 1. Wanneer zij geïntegreerd zijn in het conventionele spoorwegsysteem, kunnen de subsystemen van structurele aard niet in gebruik worden genomen dan wanneer zij dusdanig ontworpen, gebouwd en geïnstalleerd of geëxploiteerd zijn dat zij voldoen aan de desbetreffende essentiële eisen. § 2. De subsystemen van structurele aard die deel uitmaken van het trans-Europese conventionele spoorwegsysteem worden beschouwd als interoperabel en conform met de desbetreffende essentiële eisen wanneer zij voorzien zijn van de « EG »-keuringsverklaring, bepaald in bijlage V van dit besluit en opgesteld overeenkomstig artikel 22 van dit besluit.

Art. 20.De verificatie van de interoperabiliteit, met inachtneming van de essentiële eisen, van een subsysteem van structurele aard dat deel uitmaakt van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem, geschiedt aan de hand van de TSI's, indien zij bestaan.

Art. 21.§ 1. Bij afwezigheid van TSI's bepaalt de minister of zijn gemachtigde de lijst van de voor de toepassing van de essentiële eisen gehanteerde technische voorschriften, op voorstel van de beheerder van de spoorweginfrastructuur of van de spoorwegondernemingen.

Hij deelt die mee aan de overige lid-Staten en aan de Europese Commissie. § 2. Indien blijkt dat de TSI's niet geheel voldoen aan de essentiële eisen, stelt de minister of zijn gemachtigde de Europese Commissie daarvan in kennis.

Art. 22.§ 1. Voor de opstelling van de « EG »-keuringsverklaring doet de aanbestedende dienst of zijn gemachtigde de in bijlage VI van dit besluit aangegeven EG-keuringsprocedure op haar kosten inleiden door de aangemelde instantie die hij daartoe heeft gekozen. § 2. De taak van de met de « EG »-keuring van een subsysteem belaste aangemelde instantie begint in het ontwerpstadium en bestrijkt de gehele constructieperiode tot het stadium van de goedkeuring vóór de ingebruikname van het subsysteem. Tot die taak behoort ook de verificatie van de interfaces van het betrokken subsysteem met het systeem waarvan het deel uitmaakt, op basis van op de informatie in de desbetreffende TSI en in de registers bedoeld in artikel 30 van dit besluit. § 3. De aangemelde instantie is verantwoordelijk voor de samenstelling van het technische dossier dat de « EG »-keuringsverklaring moet vergezellen. Dit technische dossier bevat alle nodige documenten betreffende de karakteristieken van het subsysteem, alsmede in voorkomend geval alle stukken waaruit de conformiteit van de interoperabele onderdelen blijkt. Ook bevat het alle gegevens inzake de gebruiksvoorwaarden en gebruiksbeperkingen, alsmede inzake de voorschriften voor onderhoud, permanent of periodiek toezicht, afregeling en onderhoud.

Art. 23.§ 1. De aanvraag tot ingebruikneming gaat vergezeld van een technisch dossier opgesteld door de aangemelde instantie overeenkomstig artikel 22 van dit besluit. § 2. De minister of zijn gemachtigde geeft de toelating tot de ingebruikneming van de subsystemen van structurele aard die deel uitmaken van het trans-Europese conventionele spoorwegsysteem, in België gelegen zijn of uitgebaat worden en voorzien zijn van een EG-keuringsverklaring. § 3. In geval van vernieuwing of herinrichting wordt door de beheerder van de spoorweginfrastructuur of de betrokken spoorwegonderneming bij de minister of zijn gemachtigde een dossier waarin het project beschreven staat, ingeleid.

De minister of zijn gemachtigde onderzoekt het dossier en beslist rekening houdend met de uitvoeringsstrategie in de desbetreffende TSI, of de omvang van de werken een nieuwe toestemming voor ingebruikneming nodig maakt.

Deze toelating tot ingebruikneming wordt vereist telkens wanneer het veiligheidsniveau door de vooropgestelde werken kan worden aangetast.

Art. 24.Indien op basis van een door de beheerder van de spoorweginfrastructuur opgesteld verslag en na advies van het bestuur, de minister of zijn gemachtigde vaststelt dat een subsysteem van structurele aard dat voorzien is van de « EG »-keuringsverklaring en vergezeld is van het technisch dossier, niet volledig aan de bepalingen van dit besluit en meer bepaald aan de essentiële eisen voldoet, verzoekt hij de aangemelde instantie aanvullende keuringen uit te voeren op kosten van de aanbestedende dienst of van zijn gemachtigde, en stelt de Europese Commissie, alsmede de andere lid-Staten hiervan in kennis.

Art. 25.Onverminderd de bepalingen van artikel 15 van het hoger vernoemd koninklijk besluit van 5 februari 1997, kan de minister of zijn gemachtigde de constructie, de ingebruikneming en de exploitatie van subsystemen van structurele aard die deel uitmaken van het conventionele trans-Europees spoorwegsysteem en die aan de essentiële eisen en de desbetreffende TSI's voldoen, niet verbieden, beperken of belemmeren. In het bijzonder mag hij geen verificaties eisen die reeds uitgevoerd werden in het raam van de procedure die aanleiding heeft gegeven aan de « EG »-verklaring van verificatie, gedefinieerd in bijlage V van dit besluit. HOOFDSTUK VII. - Aangemelde instanties

Art. 26.De minister of zijn gemachtigde deelt aan de Europese Commissie en aan de overige lid-Staten mee welke instanties die aan de criteria van bijlage VII van dit besluit voldoen, belast zijn met de afwikkeling van de procedure voor de beoordeling van de conformiteit met of de geschiktheid voor gebruik, bedoeld in artikel 13 en van de keuringsprocedure, bedoeld in artikel 22 van dit besluit, onder vermelding van hun respectievelijke bevoegdheden en het identificatienummer dat voorafgaandelijk door de Europese Commissie toegekend werd.

Art. 27.Indien blijkt dat een aangemelde instantie niet voldoet aan de in bijlage VII van dit besluit bedoelde erkenningscriteria, trekt de minister of zijn gemachtigde de erkenning van die instantie in en stelt hij de Europese Commissie en de overige lid-Staten hiervan in kennis.

Art. 28.Om door de minister erkend te worden, moeten de betrokken instanties bewijzen dat zij geaccrediteerd zijn overeenkomstig de bepalingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen, alsmede van beproevingslaboratoria, en van het koninklijk besluit van 6 september 1993 tot oprichting van een accreditatiesysteem van certificatie-instellingen en tot vaststelling van de accreditatieprocedures overeenkomstig de criteria van de normen van de reeks NBN-EN 45000.

De minister bepaalt de regels voor het indienen van de aanvraag tot erkenning.

Art. 29.Gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit, kan de minister instanties erkennen die niet kunnen bewijzen dat zij over de in artikel 28 van dit besluit bedoelde accreditatie beschikken. HOOFDSTUK VIII. - Registers van de Infrastructuur en van beheer van het rollend materieel

Art. 30.§ 1. De minister of zijn gemachtigde publiceert op voorstel van de beheerder van de spoorweginfrastructuur en van de spoorwegondernemingen de registers van de spoorweginfrastructuur en van het rollend materieel. Jaarlijks publiceert hij de wijzigingen ervan. Deze registers kunnen worden geraadpleegd bij het bestuur. § 2. Deze registers geven, voor elk subsysteem of deel van een subsysteem, de voornaamste karakteristieken en hun overeenstemming met de door de toepasselijke TSI's voorgeschreven karakteristieken. § 3. Een kopie van deze registers wordt toegezonden aan de andere lid-Staten en aan de representatieve gemeenschappelijke instantie. HOOFDSTUK IX. - Opsporing en vaststelling van de overtredingen

Art. 31.De controle- en inspectieagenten die door de minister worden aangesteld, zijn bevoegd voor het opsporen van de inbreuken op de voorschriften van dit besluit. HOOFDSTUK X. - Slotbepaling

Art. 32.Elke krachtens dit besluit getroffen beslissing wordt per aangetekende brief aan de belanghebbende meegedeeld.

Art. 33.Onze Minister belast met Mobiliteit en Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 mei 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Mobiliteit en Vervoer, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage 1 Het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem 1. De infrastructuur De infrastructuur van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem komt overeen met de spoorlijnen van het trans-Europese vervoersnet die zijn bepaald in Beschikking nr.1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet (1) en die zijn bijgevoegd aan deze bijlage, of die achteraf zijn opgenomen in een bijwerking van die beschikking in het kader van een herziening van de richtsnoeren, overeenkomstig artikel 21.

Voor de toepassing van richtlijn 2001/16/EG van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele spoorwegsysteem wordt dit netwerk onderverdeeld in de volgende categorieën : - lijnen voor het personenvervoer; - lijnen voor het gemengde vervoer (personen, goederen); - lijnen die speciaal zijn ontworpen of ingericht voor het goederenvervoer; - knooppunten voor het personenvervoer; - knooppunten voor het goederenvervoer, met inbegrip van de intermodale terminals; - spoorverbindingen tussen bovengenoemde infrastructuurcategorieën.

Deze infrastructuur omvat de verkeersleiding-, plaatsbepaling- en navigatiesystemen : technische installaties voor gegevensverwerking en telecommunicatie ten behoeve van het reizigersvervoer over lange afstand en het goederenvervoer via dit netwerk, met als doel het verzekeren van een veilige en soepele exploitatie ervan en van een efficiënte verkeersleiding. 2. Het rollend materieel Het rollend materieel omvat al het materieel dat geschikt is om te rijden op het volledige conventionele trans-Europese spoorwegnet of een gedeelte ervan, waaronder : - de thermische of elektrische motorrijtuigen; - de thermische of elektrische tractierijtuigen; - de reizigersrijtuigen; - de wagens, met inbegrip van het rollend materieel dat ontworpen is voor het vervoer van vrachtwagens.

Elk van deze categorieën moet worden onderverdeeld in : - rollend materieel voor internationaal gebruik; - rollend materieel voor binnenlands gebruik.

Waarbij degelijk rekening wordt gehouden met het plaatselijk, regionaal of gebruik over lange afstand van dit materieel. 3. Samenhang van het transeuropese conventionele spoorweg-systeem Een kwalitatief hoogwaardig Europees spoorvervoer vereist onder andere een uitstekende samenhang tussen de kenmerken van de infrastructuur (in de ruime betekenis van het begrip, t.t.z. omvattende de vaste delen van alle betrokken subsystemen) en het rollend materieel (met inbegrip van de aan boord genomen delen van alle betrokken subsystemen). Deze samenhang is bepalend voor het niveau van de prestaties, de veiligheid, de kwaliteit van de dienstverlening en de kostprijs ervan.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Mobiliteit en Vervoer, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) PB L228 van 09/09/1996, blz.1.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 15 mei 2003.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Bijlage II Subsystemen 1. Lijst van subsystemen Voor de toepassing van deze reglementering wordt het systeem dat het Europese conventionele spoorwegsysteem vormt, naargelang de overeenkomende hiernagenoemde subsystemen, onderverdeeld, ofwel : a) in gebieden van structurele aard : - infrastructuur; - energie; - besturing en seingeving; - exploitatie en verkeersleiding; - rollend materieel. ofwel : b) in gebieden van functionele aard : - onderhoud; - telecommunicatietoepassingen voor reizigersdiensten en vrachtvervoer. 2. Beschrijving van de subsystemen Voor elk subsysteem of elk deel van een subsysteem wordt de lijst van de met de interoperabiliteit verband houdende elementen en aspecten opgesteld door de representatieve gemeenschappelijke instantie bij de opmaak van het ontwerp van de corresponderende TSI. Zonder vooruit te lopen op de vaststelling van deze aspecten of van de interoperabele onderdelen, noch m.b.t. de volgorde waarin de subsystemen het voorwerp uitmaken van de TSI's, omvatten de subsystemen met name : 2.1. Infrastructuur : Lopend spoor, spoortoestellen, kunstwerken (bruggen, tunnels,...), de bij stations behorende infrastructuren (perrons, toegangen, met inbegrip van de voorzieningen voor de behoeften van personen met beperkte mobiliteit,...), veiligheids- en beschermingsuitrusting. 2.2. Energie : Het elektrificatiesysteem, de bovenleidingen en de stroomafnemers. 2.3. Besturing en seingeving : Alle uitrusting die nodig is voor de verzekering van de veiligheid, de besturing en de controle van de bewegingen van de treinen die op het net mogen rijden. 2.4. Exploitatie en verkeersleiding : De procedures en bijbehorende uitrusting die zorgen voor een coherente exploitatie van de verschillende structurele subsystemen, zowel in de normale dienst als in een dienst van verslechterd niveau, met inbegrip van onder ander de treinbesturing, de planning en de leiding.

Het geheel van vereiste beroepsbekwaamheid, nodig voor het verwezenlijken van grensoverschrijdende diensten. 2.5. Telematicatoepassingen : Overeenkomstig bijlage I omvat dit subsysteem twee delen : a) de toepassingen ten dienste van de reizigers, met inbegrip van de systemen voor reizigersinformatie vóór en tijdens de reis, van systemen voor reservering, van betalingssystemen, het bagagebeheer, het beheer van aansluitingen tussen treinen en andere vervoerswijzen;b) toepassingen voor het vrachtverkeer, met inbegrip van de informatiesystemen (in reële tijd opvolgen van de goederen en de treinen), rangeer- en samenstellingssystemen, reserverings-, betalings- en facturatiesystemen, het beheer van de aansluitingen met de andere vervoerswijzen, het opstellen van begeleidende elektronische documenten. 2.6. Rollend materieel : De structuur, het systeem voor de besturing en de controle van de gehele treinuitrusting, de uitrusting voor tractie en omvorming van de energie, het remsysteem, de koppeling, het loopwerk (draaistellen, assen) en de ophanging, de deuren, de interface mens/machine (bestuurder, treinpersoneel, reizigers, met inbegrip van de voorzieningen voor personen met beperkte mobiliteit), de passieve en actieve beveiliging, de voorzieningen, vereist voor de gezondheid van reizigers en treinpersoneel. 2.7. Instandhouding De procedures, de bijbehorende uitrustingen, de logistieke onderhoudsinstallaties, de reserves die toelaten het correctief en preventief onderhoud te verzorgen dat nodig is om de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem te verzekeren en de vereiste prestaties te waarborgen.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 15 mei 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Mobiliteit en Vervoer, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage III Essentiële eisen 1. Algemene eisen 1.1. Veiligheid 1.1.1. Het ontwerp, de bouw of de fabricatie, het onderhoud aan en het toezicht op de inrichtingen die bepalend zijn voor de veiligheid en meer in het bijzonder van de bij het treinverkeer betrokken onderdelen, moeten de veiligheid waarborgen op een niveau dat beantwoordt aan de voor het net gestelde doelstellingen, ook in de omschreven situaties van verslechterde werking. 1.1.2. De parameters die van invloed zijn op het contact tussen wiel en rail moeten voldoen aan de criteria inzake rijstabiliteit die noodzakelijk zijn om veilig verkeer bij de toegestane maximumsnelheid te waarborgen. 1.1.3. De gebruikte onderdelen moeten tijdens hun gebruiksduur bestand zijn tegen de normale of de omschreven uitzonderlijke belastingen. De gevolgen van onverwachte storingen voor de veiligheid moeten met behulp van geschikte middelen worden beperkt. 1.1.4. De vaste installaties en het rollend materieel moeten zodanig zijn ontworpen en de gebruikte materialen moeten zodanig zijn gekozen dat bij brand het ontstaan, de verspreiding en de gevolgen van vuur en rook zoveel mogelijk worden beperkt. 1.1.5. Inrichtingen die zijn bestemd om door de gebruikers te worden bediend, moeten zodanig zijn ontworpen dat noch het veilig gebruik van de inrichtingen, noch de gezondheid en de veiligheid van de gebruikers in gevaar worden gebracht wanneer de inrichtingen worden gebruikt op een wijze die wel te voorzien is, maar niet in overeenstemming is met de aangegeven methode. 1.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid Het toezicht op en het onderhoud van de vaste of mobiele elementen die bij het treinverkeer zijn betrokken, moeten zodanig worden georganiseerd, uitgevoerd en gekwantificeerd dat de werking ervan onder de voorziene omstandigheden verzekerd blijft. 1.3. Gezondheid 1.3.1. De materialen die bij hun gebruik, de gezondheid van de personen die ermee in aanraking komen, in gevaar kunnen brengen, mogen niet gebruikt worden in de treinen en de spoorweginfrastructuur. 1.3.2. Deze materialen moeten zodanig worden gekozen, aangewend en gebruikt dat de emissie van rook of schadelijke en gevaarlijke gassen, met name bij brand, wordt beperkt. 1.4. Bescherming van het milieu 1.4.1. Bij het ontwerpen van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem moeten de gevolgen voor het milieu van de aanleg en exploitatie van dat systeem worden beoordeeld en in rekening genomen overeenkomstig de geldende Gemeenschapsbepalingen. 1.4.2. De in de treinen en de infrastructuur gebruikte materialen moeten de emissie van rook of voor het milieu gevaarlijke en schadelijke gassen, met name bij brand, voorkomen. 1.4.3. Het rollend materieel en de energievoorzieningssystemen moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat zij vanuit elektromagnetisch oogpunt compatibel zijn met de installaties, de uitrustingen en de openbare of particuliere netten waarmee zij kunnen interfereren. 1.4.4. Bij de exploitatie van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem moeten de wettelijke normen inzake geluidshinder in acht worden genomen. 1.4.5. De exploitatie van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem mag geen trillingsniveau in de bodem veroorzaken dat ontoelaatbaar is voor de bedrijvigheid en het milieu in de nabijheid van de infrastructuur en in normale staat van onderhoud. 1.5. Technische compatibiliteit De technische karakteristieken van de infrastructuur en van de vaste installaties moeten onderling compatibel zijn, alsook met de kenmerken van de treinen die op het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem rijden.

Wanneer het op bepaalde gedeelten van het net moeilijk is om deze technische karakteristieken te eerbiedigen, mogen tijdelijke oplossingen, waardoor de compatibiliteit in de toekomst wordt verzekerd, in uitvoering worden gesteld. 2. Bijzondere eisen voor elk subsysteem 2.1. Infrastructuur 2.1.1. Veiligheid Er moeten aangepaste maatregelen worden getroffen om de toegang tot de installaties of het binnendringen ervan te verhinderen.

Er moeten maatregelen worden getroffen om de gevaren voor personen te beperken, met name m.b.t. de doorgaande treinen in de stations.

Infrastructuren die voor het publiek toegankelijk zijn, moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat de gevaren voor de veiligheid van personen beperkt zijn (stabiliteit, brand, toegang, ontruiming, perrons, enz.).

Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsvoorwaarden, nodig in tunnels met een grote lengte. 2.2. Energie 2.2.1. Veiligheid De werking van de installaties voor elektrische voeding mag de veiligheid van treinen of personen (gebruikers, spoorwegpersoneel, omwonenden en derden) niet in gevaar brengen. 2.2.2. Bescherming van het milieu De werking van de voedingsinstallaties voor elektrische/thermische energie mag geen verstoring van het milieu teweegbrengen die de aangegeven grenzen overschrijdt. 2.2.3. Technische compatibiliteit De voedingsinstallaties voor elektrische/thermische energie worden gebruikt, moeten : - de treinen in staat stellen de opgegeven prestaties te leveren; - compatibel zijn met de op de treinen gemonteerde inrichtingen voor stroomafname in geval van elektrische voeding. 2.3. Besturing en seingeving 2.3.1. Veiligheid De aangewende inrichtingen en toegepaste handelingen m.b.t. de besturing en de seingeving moeten treinverkeer mogelijk maken op het veiligheidsniveau dat beantwoordt aan de doelstellingen voor het net.

De besturings- en seingevingsinstallaties moeten te allen tijde het veilig verkeer van de treinen blijven verzekeren in nader omschreven, verslechterde verkeerstoestanden. 2.3.2. Technische compatibiliteit Nieuwe infrastructuur en nieuw rollend materieel die zijn ontwikkeld of gebouwd na de invoering van compatibele besturings- en seingevingssystemen moeten aan het gebruik van deze systemen worden aangepast.

Besturings- en seinuitrusting in de stuurcabine van een trein moeten een normale exploitatie in de opgegeven omstandigheden in het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem mogelijk maken. 2.4. Rollend materieel 2.4.1. Veiligheid De structuur van het rollend materieel en van de verbindingen tussen de rijtuigen moet zodanig zijn ontworpen dat de ruimten voor de reizigers en de bestuurder bij botsing of ontsporing beschermd zijn.

De elektrische uitrusting mag de veilige werking van de besturings- en seingevingsinstallaties niet in gevaar brengen.

De remtechnieken en de uitgeoefende krachten moeten compatibel zijn met het ontwerp van de sporen, de kunstwerken en de seinsuitrusting.

Er moeten maatregelen worden getroffen met betrekking tot de toegang van onder spanning staande onderdelen, teneinde de veiligheid van personen niet in gevaar te brengen.

Er moeten inrichtingen zijn aangebracht die toelaten dat de reizigers gevaren melden aan de bestuurder en dat het treinpersoneel bij gevaar in contact kan treden met de bestuurder.

De toegangsdeuren moeten van een systeem voor het openen en sluiten zijn voorzien dat de veiligheid van de reizigers waarborgt.

Nooduitgangen met passende aanduidingen moeten worden voorzien.

Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsvoorwaarden in tunnels met een grote lengte.

Een noodverlichtingssysteem van voldoende sterkte en voorzien van een voeding met voldoende autonomie is verplicht aan boord van de treinen.

De treinen moeten zijn voorzien van een geluidsinstallatie waarmee het treinpersoneel en de verkeersleiding berichten kunnen doorgeven aan de reizigers. 2.4.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid Het ontwerp van de vitale rij-, tractie-, rem- en besturingsuitrusting moet het mogelijk maken dat de trein in een nader omschreven situatie van verslechterde werking de reis voortzet zonder nadelige gevolgen voor de uitrusting die nog in dienst is. 2.4.3. Technische compatibiliteit De elektrische uitrusting moet compatibel zijn met de werking van de besturingsinstallaties en de seininrichting.

In het geval van elektrische tractie, moeten de karakteristieken van de stroomafnemers het treinverkeer toelaten onder de verschillende voedingssystemen van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem.

De karakteristieken van het rollend materieel moeten toelaten dat wordt gereden op alle lijnen waarvan de uitbating met dit materieel voorzien is. 2.5. Onderhoud 2.5.1. Gezondheid en veiligheid De technische installaties en de methoden die in de centra worden toegepast, moeten een veilig gebruik van het betrokken subsysteem waarborgen en mogen geen gevaar vormen voor de gezondheid en de veiligheid. 2.5.2. Bescherming van het milieu De technische installaties en de werkwijzen die in de onderhoudscentra worden toegepast, mogen het toegestane niveau van schadelijke gevolgen voor de leefomgeving niet overschrijden. 2.5.3. Technische compatibiliteit De onderhoudsinstallaties voor het conventionele rollend materieel moeten toelaten om de veiligheids-, hygiëne- en comfortbehandelingen te verrichten op al het materieel waarvoor deze behandelingen werden uitgewerkt. 2.6. Exploitatie en verkeersleiding 2.6.1. Veiligheid Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten en de beroepsbekwaamheid van de bestuurders, het treinpersoneel en het personeel van de onderhoudscentra moeten een veilige exploitatie waarborgen, rekening houdend met het verschil in eisen tussen de grensoverschrijdende en binnenlandse diensten.

De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het personeel van de onderhouds- en controlecentra, alsook het kwaliteitswaarborgsysteem dat in de controle- en onderhoudscentra van de betrokken exploitanten is opgezet, moeten een hoog veiligheidsniveau verzekeren. 2.6.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het personeel van de onderhouds- en controlecentra, alsook het kwaliteitswaarborgsysteem dat door de betrokken exploitanten in de controle- en onderhoudscentra is opgezet, moeten een hoog niveau van betrouwbaarheid en beschikbaarheid van het systeem verzekeren. 2.6.3. Technische compatibiliteit Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten, alsmede de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en het personeel van de verkeersleiding moeten de doeltreffendheid van de exploitatie op het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem verzekeren, rekening houdend met het verschil in eisen tussen de grensoverschrijdende en de binnenlandse diensten. 2.7. Telematicatoepassingen voor reizigers en vracht 2.7.1. Technische compatibiliteit De essentiële eisen op het gebied van telematicatoepassingen die een minimumkwaliteit van de dienstverlening voor de reizigers en de klanten in de goederenvervoersector verzekeren, hebben meer bepaald betrekking op de technische compatibiliteit.

Wat deze toepassingen betreft moet erover worden gewaakt dat : - de databanken, de programmatuur en de communicatieprotocollen voor gegevensoverdracht zodanig worden ontwikkeld dat de mogelijkheden voor gegevensuitwisseling tussen de verschillende toepassingen en tussen de verschillende exploitanten maximaal zijn, dit met uitzondering van de vertrouwelijke commerciële gegevens; - de gebruikers gemakkelijk toegang hebben tot de informatie. 2.7.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid De wijze van gebruik, het beheer, de bijwerking en het onderhoud van deze databanken, programmatuur en communicatieprotocollen voor gegevensoverdracht, moeten de doelmatigheid van deze systemen en de kwaliteit van de dienstverlening waarborgen. 2.7.3. Gezondheid De interfaces tussen deze systemen en de gebruikers moeten voldoen aan minimumvoorschriften op het gebied van ergonomie en bescherming van de gezondheid. 2.7.4. Veiligheid Voor de opslag en doorgifte van gegevens die verband houden met de veiligheid, zijn passende niveau's van integratie en betrouwbaarheid vereist.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 15 mei 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Mobiliteit en Vervoer, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage IV Conformiteit en geschiktheid voor gebruik van de interoperabele onderdelen 1. Interoperabele onderdelen De EG-verklaring heeft betrekking op de interoperabele onderdelen van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem.Deze interoperabele onderdelen komen voor als : 1.1. onderdelen voor algemeen gebruik Dit zijn onderdelen die niet specifiek zijn ontworpen voor het spoorwegsysteem en die in ongewijzigde vorm voor andere toepassingen kunnen worden gebruikt. 1.2. onderdelen voor algemeen gebruik met specifieke eigenschappen Dit zijn onderdelen die niet specifiek voor het spoorwegsysteem zijn ontworpen, maar die specifieke prestaties moeten leveren bij gebruik in de spoorwegsector. 1.3. specifieke onderdelen Dit zijn onderdelen die specifiek zijn ontworpen voor spoorwegtoepassingen. 2. Toepassingsgebied De EG-verklaring heeft betrekking op : - hetzij de beoordeling, door (een) aangemelde instantie(s), van de intrinsieke conformiteit van een op zichzelf beschouwd interoperabel onderdeel met de technische specificaties waaraan het moet voldoen; - hetzij de beoordeling/waardering, door (een) aangemelde instantie(s), van de geschiktheid voor gebruik van een interoperabel onderdeel dat binnen de spoorwegsector wordt beschouwd, en met name wanneer dit van belang is voor interfaces, waarvan aan de hand van de technische specificaties, in het bijzonder van functionele aard, moet worden nagegaan of die in rekening worden genomen.

Bij de beoordelingsprocedures die door de aangemelde instanties zowel in het ontwerp- als in het productiestadium worden gevolgd, wordt gebruik gemaakt van de in Beslissing 93/465/EEG opgenomen modules volgens de voorschriften van de TSI's. 3. Inhoud van de EG-verklaring De EG-verklaring van conformiteit of van geschiktheid voor gebruik, alsmede de bijgevoegde documenten, moeten gedateerd en ondertekend worden. Deze verklaring moet worden opgesteld in dezelfde taal als de handleiding en moet de volgende gegevens bevatten : - de referenties van deze reglementering; - naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres en, wanneer het een gemachtigde betreft, ook de firmanaam van de fabrikant of constructeur); - beschrijving van het interoperabel onderdeel (merk, type, enz.); - omschrijving van de voor de opstelling van de verklaring van conformiteit, respectievelijk geschiktheid voor gebruik, gevolgde procedure; - alle relevante beschrijvingen waaraan het interoperabel onderdeel beantwoordt en met name de gebruiksvoorwaarden; - naam en adres van de aangemelde instantie(s) die is (zijn) betrokken bij de voor de beoordeling van de conformiteit, respectievelijk de geschiktheid voor gebruik, gevolgde procedure en datum van het onderzoekcertificaat, in voorkomend geval met vermelding van de geldigheidsduur en van de voorwaarden waaronder het certificaat geldig is; - in voorkomend geval, de referentie van de Europese specificaties; - de identiteit van de ondertekenaar aan wie de bevoegdheid is verleend om, namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, verbintenissen aan te gaan.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 15 mei 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Mobiliteit en Vervoer, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage V EG-keuringsverklaring voor subsystemen De EG-keuringsverklaring en de bijgevoegde documenten moeten gedateerd en ondertekend worden.

Deze verklaring moet in dezelfde taal als die van het technische dossier worden opgesteld en moet de volgende gegevens bevatten : - de referenties van deze reglementering; - naam en adres van de aanbestedende dienst of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (sociale benaming en volledig adres vermelden en, wanneer het een gemachtigde betreft, ook de sociale benaming van de aanbestedende dienst); - een beknopte beschrijving van het subsysteem; - naam en adres van de aangemelde instantie die de bedoelde EG-keuring heeft uitgevoerd; - de referenties van de documenten in het technische dossier; - alle relevante bepalingen van voorlopige of definitieve aard waaraan het subsysteem moet voldoen, met name, in voorkomend geval, exploitatiebeperkingen of -voorwaarden; - de geldigheidsduur van de EG-verklaring, indien deze voorlopig is; - de identiteit van de ondertekenaar.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 15 mei 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Mobiliteit en Vervoer, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage VI Keuringsprocedure voor subsystemen 1. Inleiding De EG-keuring is de procedure volgens welke een aangemelde instantie, op verzoek van de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, nagaat en verklaart dat een subsysteem : - in overeenstemming is met deze reglementering; - in overeenstemming is met de overige wettelijke bepalingen; en dat het in gebruik mag worden genomen. 2. Stadia van de keuring De keuring van het subsysteem omvat de volgende stadia : - het algemeen ontwerp; - de bouw van het subsysteem, met name de uitvoering van de werken burgerlijke bouwkunde, de montage van onderdelen en de afregeling van het geheel; - de beproeving van het afgewerkte subsysteem. 3. Verklaring De aangemelde instantie die voor de EG keuring verantwoordelijk is, stelt de conformiteitsverklaring op, die bestemd is voor de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde; deze stelt op zijn beurt de EG-keuringsverklaring op, die bestemd is voor de minister of zijn gemachtigde. 4. Technisch dossier Het technisch dossier bij de keuringsverklaring moet de volgende stukken bevatten : - voor de infrastructuur : plannen van de werken, processen-verbaal van de oplevering van het grondwerk en de betonbewapening, rapporten over de beproeving en de controle van het beton; - voor de andere subsystemen : algemene en detailplannen zoals die worden uitgevoerd, elektrische en hydraulische schema's, schema's van de besturingscircuits, een beschrijving van de informatica- en de geautomatiseerde systemen, handleidingen voor bediening en onderhoud, enz.; - een lijst van de interoperabele onderdelen, die in het subsysteem zijn verwerkt; - kopieën van de EG-verklaringen van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, waarvan genoemde onderdelen krachtens artikel 9 van dit koninklijk besluit voorzien moeten zijn, in voorkomend geval vergezeld van de desbetreffende berekeningen en van een kopie van de processen-verbaal van de proeven en onderzoeken die op basis van de gemeenschappelijke technische specificaties door de aangemelde instanties zijn uitgevoerd; - een attest van de met de EG-keuring belaste aangemelde instantie, dat het project in overeenstemming is met de bepalingen van deze richtlijn, vergezeld van de bijbehorende, door haar geviseerde berekeningen, met vermelding van een eventueel tijdens de uitvoering van de werkzaamheden gemaakt voorbehoud dat niet is ingetrokken; het attest gaat eveneens vergezeld van de inspectie- en auditrapporten die de instantie in het kader van haar opdracht heeft opgesteld, zoals nader aangegeven in de hierna volgende punten 5.3 en 5.4. 5. Toezicht 5.1. Het doel van het EG-toezicht is te verzekeren dat bij de verwezenlijking van het subsysteem de verplichtingen die uit het technische dossier voortvloeien zijn nagekomen. 5.2. De met het toezicht belaste aangemelde instantie moet permanent toegang hebben tot de bouwplaatsen, de constructiewerkplaatsen, de opslagruimten, de eventuele locaties voor prefabricatie, de testinstallaties en meer in het algemeen tot alle plaatsen die zij noodzakelijk acht voor de vervulling van haar opdracht. De aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet haar alle documenten die daarbij van nut kunnen zijn, met name de uitvoeringsplannen van en de technische documentatie met betrekking tot het subsysteem, toezenden of laten toezenden. 5.3. De met het toezicht belaste aangemelde instantie voert periodiek audits uit om na te gaan of de bepalingen van de richtlijn worden nageleefd, waarna zij een auditverslag voorlegt aan de met de uitvoering belaste bedrijven. Zij kan eisen uitgenodigd te worden voor bepaalde fasen van de werkzaamheden. 5.4. Daarnaast kan de aangemelde instantie onaangekondigde bezoeken brengen aan de bouwplaats of de constructiewerkplaatsen. Bij deze bezoeken kan de aangemelde instantie volledige of gedeeltelijke audits uitvoeren. Zij legt een verslag van deze bezoeken en in voorkomend geval een auditverslag voor aan de met de uitvoering belaste bedrijven. 6. Depot Het volledige in punt 4 bedoelde dossier wordt ter staving van de conformiteitsverklaring die is afgegeven door de met de keuring van het bedrijfsklare subsysteem belaste aangemelde instantie, ingediend bij de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde.Het dossier wordt gevoegd bij de EG-keuringsverklaring die de aanbestedende dienst aan de minister of zijn afgevaardigde doet toekomen.

Een kopie van het dossier wordt door de aanbestedende dienst bewaard gedurende de hele levensduur van het subsysteem. Andere lid-Staten kunnen desgewenst inzage krijgen in het dossier. 7. Publicatie Iedere aangemelde instantie publiceert periodiek alle relevante informatie over : - de ontvangen aanvragen om EG-keuringen; - de afgegeven conformiteitsverklaringen; - de geweigerde conformiteitsverklaringen. 8. Taal De dossiers en briefwisseling met betrekking tot de EG-keuringsprocedures worden gesteld in overeenstemming met de van kracht zijnde wetten met betrekking tot het gebruik der talen.Indien dit niet het geval is gaan zij vergezeld van een vertaling in één van de nationale talen. Deze vertaling is door een beëdigde vertaler nagezien.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 15 mei 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Mobiliteit en Vervoer, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage VII Door de lidstaten in acht te nemen minimumcriteria bij de aanmelding van instanties 1. De instantie, de directeur daarvan en het met de keuring belaste personeel mogen bij het ontwerp, de fabricatie, de constructie, de verkoop of het onderhoud van de interoperabele onderdelen of subsystemen en bij de exploitatie ervan noch rechtstreeks, noch als gemachtigden optreden.Uitwisseling van technische informatie tussen de fabrikant of constructeur en de instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten. 2. De instantie en het personeel dat met de controle is belast, dienen de proeven met de grootste beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uit te voeren en dienen vrij te zijn van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling of de uitkomst van de controle kan beïnvloeden, inzonderheid door personen of groepen die bij de resultaten van de keuring belang hebben.3. De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en in het bezit te zijn van de nodige middelen om de met de uitvoering van de keuringen verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen;tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor bijzondere keuringen. 4. Het personeel dat met de controle is belast, dient : - een goede technische - en vakopleiding te hebben; - voldoende kennis te bezitten van de voorschriften betreffende de controles die het verricht, en voldoende ervaring met deze controles te hebben; - de vereiste bekwaamheid te bezitten om op basis van de verrichte controles de nodige verklaringen, processen-verbaal en verslagen op te stellen. 5. De onafhankelijkheid van het personeel dat met de controle wordt belast, dient te zijn gewaarborgd.De bezoldiging van elke bediende mag niet afhangen van het aantal controles die hij verricht, noch van de uitslag van de controles. 6. De instantie dient een verzekering tegen burgerlijke aansprakelijkheid af te sluiten.7. Het personeel van de instantie is gebonden door het beroepsgeheim ten aanzien van alles wat het verneemt bij de uitoefening van zijn taken. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 15 mei 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Mobiliteit en Vervoer, Mevr. L. ONKELINX

^