Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 oktober 2001
gepubliceerd op 08 november 2001

Koninklijk besluit waarbij de Veiligheid van de Staat gemachtigd wordt om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken

bron
ministerie van justitie
numac
2001009937
pub.
08/11/2001
prom.
15/10/2001
ELI
eli/besluit/2001/10/15/2001009937/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 OKTOBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij de Veiligheid van de Staat gemachtigd wordt om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan de goedkeuring van Uwe Majesteit voor te leggen, beoogt, in toepassing van artikel 8 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, de regels vast te stellen inzake het gebruik door sommige personeelsleden van de Veiligheid van de Staat van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen.

Dit besluit vervolledigt het ontwerp van koninklijk besluit waarbij aan de Veiligheid van de Staat toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen.

Het toepassingsgebied ratione materiae van huidig ontwerp, te weten de vervulling van haar opdrachten bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, is identiek aan het ontwerp dat toegang verleent tot het Rijksregister : - de uitoefening van haar inlichtingen- en veiligheidsopdrachten geregeld door de artikelen 12 tot 21 van voornoemde wet in het raam van dewelke de Veiligheid van de Staat de inlichtingen en persoonsgegevens kan inwinnen die nuttig zijn voor de uitoefening van haar opdrachten en die in verband staan met de doeleinden van het gegevensbestand (artikel 13), ze ontvangen van of, ze vragen aan de openbare diensten (artikel 14) of de privé-sector (artikel 16), zich de inschrijvingsdocumenten van de reizigers doen overleggen (artikel 17), aan de betrokken ministers en de betrokken gerechtelijke en administratieve overheden, aan de politiediensten en alle bevoegde instanties en personen overeenkomstig de doelstellingen van hun opdrachten alsook aan de instanties en personen die het voorwerp zijn van een bedreiging bedoeld in artikel 7 de inlichtingen die zich bevinden in de documentatie meedelen (artikel 19). - de uitoefening van haar opdracht van persoonsbescherming bedoeld in de artikelen 22 tot 34 van de wet in het raam van dewelke krachtens artikel 23, de Minister van Binnenlandse Zaken aan de Veiligheid van de Staat alle inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de vervulling van haar opdracht van bescherming die haar worden toevertrouwd, meedeelt.

Teneinde een efficiënter en zekerder vervulling van al haar opdrachten waarvan het gevoelig karakter inherent is aan de taken van de Veiligheid van de Staat, te verzekeren, is het absoluut vereist dat ze eveneens gemachtigd wordt het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken.

Het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister zal ongetwijfeld een preciezere identificatie verzekeren en zal toelaten vergissingen te vermijden die schadelijk zouden zijn voor personen niet slechts ter gelegenheid van het bijhouden en de consultatie van de documentatie bedoeld in artikel 13 van de voornoemde wet van 30 november 1998, maar eveneens in de contacten met de overige overheden en organismen die zelf overeenkomstig artikel 3, lid 2, van het ontwerp gemachtigd zijn dat nummer te gebruiken.

Door analogie met het ontwerp van besluit waarbij aan de Veiligheid van de Staat toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen, wordt het gebruik van het identificatienummer, ratione personae, toegekend aan de Administrateur-generaal en de Adjunct-administrateur-generaal alsook aan de agenten van de Veiligheid van de Staat bij naam en schriftelijk aangeduid door de Administrateur-generaal. Het betreft inderdaad geen algemene machtiging ten opzichte van het personeel in zijn geheel maar een machtiging bij naam van agenten, nodig omwille van de vervulling van hun opdrachten.

Daarnaast wordt er geen verwijzing meer gedaan naar niveau 1 maar naar het geheel van de agenten van de administratieve en buitendiensten.

Het besluit beoogt aldus zich te schikken naar de besluiten (Verslag van 1994-1995) van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer die de mening is toegedaan dat de toegang wordt verleend op basis van een functionele verdeling van het werk eerder dan op basis van de graad der agenten. Zij meent dat het wenselijk is dat systeem dat steunt op de graden te vervangen door een systeem van machtigingen dat, vergezeld van adequate veiligheidsmaatregelen, meer beantwoordt aan de praktijk.

Het gebruik wordt vanzelfsprekend beperkt tot de doeleinden voorzien in artikel 2, § 1 van het ontwerp te weten de identificatie van natuurlijke personen die zich bevinden in de documentatie bijgehouden voor de vervulling van de opdrachten van de Veiligheid van de Staat, bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de wet van 30 november 1998 tot regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Het ontwerp van besluit regelt eveneens het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister in de context van de externe betrekkingen van de Veiligheid van de Staat met andere overheden en organismen die zelf gemachtigd werden om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken wat de waarborg inhoudt dat de mededeling slechts zal plaatsvinden tussen behoorlijk gemachtigde instanties.

De artikelen 3 en 4 passen het beginsel toe van het doeleinde (cfr. artikelen 8 en 9 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen).

Zowel de Raad van State als de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bevelen aan dat de lijst van de leden die aangeduid werden voor het gebruik van het identificatienummer jaarlijks wordt opgesteld en eveneens jaarlijks wordt gezonden aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

In navolging nochtans van het ontwerp van koninklijk besluit waarbij aan de Veiligheid van de Staat toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen (artikel 3), bepaalt artikel 5 van het huidig ontwerp eveneens dat dergelijke naamlijst van gemachtigde personen om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken permanent ter beschikking zal gehouden worden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Redenen van vertrouwelijkheid maken deze formule wenselijk in het geval van de Veiligheid van de Staat.

Het ontwerp stelt tenslotte een controlesysteem in van de identiteit van elke aanvrager voor raadpleging van het Rijksregister door de Veiligheid van de Staat. De gegevens zullen gedurende zes maanden bewaard worden.

Dit controlesysteem dat reeds bestaat binnen het departement van Justitie zal een verificatie van de uitgevoerde verrichtingen toelaten en derhalve elk misbruik vermijden.

Aldus beoogt het ontwerp van besluit tegemoet te komen, enerzijds, aan de bekommernis van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer inzake veralgemening en banalisering van de toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen en het risico dat een dergelijk fenomeen inhoudt voor het privé-leven van de personen en anderzijds aan de bedoeling van de Regering een intern registratiesysteem te voorzien van de identiteit van elke aanvrager voor raadpleging van het Rijksregister.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, VERWILGHEN

ADVIES nr. 06 / 2000 van 13 maart 2000 Ontwerp van koninklijk besluit waarbij het Bestuur van de Veiligheid van de Staat gemachtigd wordt om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid artikel 29;

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid artikel 8;

Gelet op de adviesaanvraag van de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 25 februari 2000;

Gelet op het verslag van de Voorzitter;

Brengt op 13 maart 2000 volgend advies uit : I. VOORWERP VAN DE ADVIESAANVRAAG Het ontwerp van koninklijk besluit strekt tot machtiging van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat, hierna de Veiligheid van de Staat genoemd, om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken.

De Commissie stelt vast dat een koninklijk besluit van 18 april 1990 (B.S., 6 juni 1990) de Veiligheid van de Staat reeds toegang verleent tot het Rijksregister. Dit besluit bepaalt namelijk in haar artikel 2, 4° dat aan "de administrateur-directeur-generaal van het Bestuur van openbare veiligheid, (...) en de ambtenaren van niveau 1 van de Veiligheid van de Staat, die door hem schriftelijk en met name zijn aangewezen, in het kader van hun taak om te waken voor de veiligheid van de Belgische Staat (...) " toegang wordt verleend tot de informatie bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1° tot 9°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

II. DE GEMACHTIGDE PERSONEN Artikel 1 van het ontwerp van koninklijk besluit vermeldt de personen die gemachtigd zijn om het identificatienummer te gebruiken. In casu betreft het de administrateur-generaal, de adjunct-administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat, alsook de agenten van de Veiligheid van de Staat bij naam en schriftelijk aangeduid door de administrateur-generaal. Het betreft dus geen algemene machtiging ten opzichte van het personeel in zijn geheel. De lijst van gemachtigde personen wordt ter beschikking gehouden van de Commissie (artikel 5). De Commissie constateert dat het ontwerpbesluit zich schikt naar haar besluiten, volgens welke het wenselijk is het systeem dat steunt op de graden te vervangen door een systeem van machtigingen dat, vergezeld van adequate veiligheidsmaatregelen, meer beantwoordt aan de praktijk.

De Commissie suggereert dat artikel 2, 4° van het koninklijk besluit van 18 april 1990 op zulke wijze wordt aangepast dat de personen die toegang hebben tot de informatie van het Rijksregister dezelfde zijn als deze die gemachtigd zijn om het identificatienummer van dat Register te gebruiken.

III. DOELEINDEN Identificatie van personen die zich bevinden in de documentatie bijgehouden voor de vervulling van de opdrachten van de dienst zoals bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de wet van 30 november 1998 tot regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (artikel 2, § 1).

Het gebruik dat van het identificatienummer zal worden gemaakt, is duidelijk beschreven. De gebruikers van het identificatienummer moeten erover waken dat er zo weinig mogelijk fouten voorkomen tijdens het bijwerken van de documentatie en het gebruik van de informatie door de overheden en openbare instellingen die zelf gemachtigd werden om het identificatienummer te gebruiken (artikel 4).

IV. MEDEDELING VAN HET IDENTIFICATIENUMMER Het identificatienummer mag noch medegedeeld aan derden, noch vermeld worden op documenten die ter kennis kunnen worden gebracht van derden (artikel 3, eerste lid).

De overheden en instellingen die zelf de toestemming hebben gekregen om het identificatienummer te gebruiken en die handelen in de uitoefening van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden worden niet als derden beschouwd (artikel 3, tweede lid).

Het koninklijk besluit garandeert dus dat het gebruik van het identificatienummer beperkt wordt tot de gemachtigde overheden en instellingen.

OM DEZE REDENEN, brengt de Commissie een gunstig advies uit.

Voor de secretaris, De voorzitter, wettig verhinderd, (get.) G. Popleu. (get.) P. Thomas. adjunct-adviseur

ADVIES 30.907/2/V VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede vakantiekamer, op 14 november 2000 door de Minister van Justitie verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "waarbij de Veiligheid van de Staat gemachtigd wordt om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken", heeft op 19 juli 2001 het volgende advies gegeven : Algemene opmerking De commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer stelde in haar advies nr. 06/2000 van 13 maart 2000 de aanpassing voor van artikel 2, 4°, van het koninklijk besluit van 18 april 1990 waarbij aan sommige overheden van het Ministerie van Justitie toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen.

Dit voorstel heeft geen reden van bestaan meer, aangezien die tekst op het punt staat te worden opgeheven bij artikel 5 van het ontwerp van koninklijk besluit waarbij de Veiligheid van de Staat toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen dat op 12 maart 2001 is onderzocht door de Raad van State in advies 30.237/2, te meer daar dit ontwerp van koninklijk besluit om de in het verslag aan de Koning dat er aan voorafgaat opgegeven redenen, het aantal personen die gemachtigd zijn om kennis te nemen van de informatiegegevens die vervat zijn in het Rijksregister, uitbreidt tot buiten de gebruikelijke kring van personen die het Rijksregister mogen raadplegen.

Er is geen reden om een soortgelijke uitbreiding (die de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet kon vermoeden op het tijdstip waarop zij haar advies gaf) in te voeren inzake het gebruik van het nummer van het Rijksregister, een identificatienummer dat de toegang tot een groot aantal bestanden, alsmede tot de onderlinge koppeling ervan, vergemakkelijkt.

Bijzondere opmerkingen Onderzoek van het ontwerp Aanhef Tweede lid Het ontworpen tweede lid verwijst naar de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, "inzonderheid (naar) artikel 5".

Deze verwijzing moet vervangen worden door een overweging om duidelijk te maken dat het niet gaat om de rechtsgrond van het ontworpen besluit, maar om de vermelding pro memorie dat dit besluit niet buiten de werkingssfeer valt van sommige bepalingen van de wet van 8 december 1992, waaronder artikel 5.

Die nieuwe overweging dient bijgevolg te worden geformuleerd als volgt : « Overwegende dat de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid artikel 5 ervan, toepasselijk is ».

De verwijzing naar artikel 5 van de voormelde wet van 8 december 1992 moet bovendien worden aangevuld met de verwijzing naar de wet van 11 december 1998 die het artikel wijzigt, mocht de laatstgenoemde wet in werking treden vóór de ondertekening van het voorliggende koninklijk besluit.

Vijfde en zesde lid Deze leden die betrekking hebben op het door de Raad van State gegeven advies dienen vervangen te worden door de volgende leden : « Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op advies 30.907/2/V van, de Raad van State, gegeven op 19 juli 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; ».

Dispositief Artikel 6 Er wordt geen enkele verantwoording gegeven voor de afwijking van de gebruikelijke regels inzake inwerkingtreding. Artikel 6 van het ontwerp moet bijgevolg vervallen.

De kamer was samengesteld uit : de heren : Y. Kreins, staatsraad, voorzitter;

P. Lienardy, P. Vandernoot, staatsraden;

F. Delperee, J. Kirkpatrick, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het coördinatiebureau werd opgesteld door de heer C. Amelynck en toegelicht door Mevr. G. Martou, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Lienardy.

De griffier, B. Vigneron.

De voorzitter, Y. Kreins.

15 OKTOBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij de Veiligheid van de Staat gemachtigd wordt om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 8 gewijzigd bij de wet van 15 januari 1990;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 2001 waarbij aan de Veiligheid van de Staat toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen;

Overwegende dat de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd bij de wet van 11 december 1998, inzonderheid artikel 4 ervan, toepasselijk is;

Gelet op het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, uitgebracht op 13 maart 2000;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 27 juli 2000;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 30.907/2/V van de Raad van State, gegeven op 19 juli 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat is gemachtigd het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken onder de voorwaarden en voor de doeleinden vastgesteld bij de artikelen 2 en 3.

Ook de adjunct-administrateur-generaal en de agenten van de Veiligheid van de Staat, die door de administrateur-generaal schriftelijk bij naam zijn aangewezen, mogen het identificatienummer gebruiken onder de voorwaarden en voor de doeleinden vastgesteld bij de artikelen 2 en 3.

Art. 2.§ 1. Het identificatienummer van de personen ingeschreven in het Rijksregister van de natuurlijke personen mag enkel worden gebruikt om hen te identificeren in de documentatie bijgehouden voor het vervullen van de opdrachten van de Veiligheid van de Staat bedoeld in artikelen 7 en 8 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. § 2. Het nummer wordt nooit vermeld op documenten die ter kennis kunnen worden gebracht van andere derden dan die bedoeld in artikel 3, tweede lid.

Art. 3.Het identificatienummer van het Rijksregister mag niet worden meegedeeld aan derden.

Voor de toepassing van het eerste lid worden niet als derden beschouwd, de openbare overheden en instellingen die overeenkomstig artikel 8 van de voormelde wet van 8 augustus 1983, zelf de toestemming hebben gekregen om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken en die handelen in de uitoefening van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden.

Art. 4.De personen bedoeld in artikel 1 zijn gemachtigd het identificatienummer van de in het Rijksregister ingeschreven personen te gebruiken, doch enkel voor de doeleinden bedoeld in artikel 2 § 1 : 1° ten behoeve van de documentatie bedoeld in artikel 13 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;2° in hun betrekkingen met de openbare overheden en instellingen bedoeld in artikel 3, tweede lid.

Art. 5.De administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat houdt de lijst met de namen van de personen, die gemachtigd zijn om kennis te nemen van het identificatienummer van de in het Rijksregister ingeschreven personen en het te gebruiken, met vermelding van hun titel en hun functie, steeds ter beschikking van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Art. 6.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 oktober 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^