Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 september 2006
gepubliceerd op 11 oktober 2006

Koninklijk besluit waarbij aan de NV Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek , Boeretang 200, 2400 Mol, een vergunning wordt verleend voor het opsporen van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas, voor een gebied in het noordoosten van de provincie Limburg

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2006011420
pub.
11/10/2006
prom.
15/09/2006
ELI
eli/besluit/2006/09/15/2006011420/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij aan de NV Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (NV VITO), Boeretang 200, 2400 Mol, een vergunning wordt verleend voor het opsporen van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas, voor een gebied in het noordoosten van de provincie Limburg


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, inzonderheid op de artikelen 2 en 5;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 december 1975 tot bepaling van de voorschriften en de wijze waarop een vergunning voor het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas wordt verleend;

Gelet op de aanvraag die ingediend werd op 20 december 2005 met bijhorende plannen en documenten, gericht aan de Minister van Economie, waarbij de NV VITO, Boeretang 200, 2400 Mol, een vergunning voor een periode van 10 jaar vraagt voor het opsporen van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas, in het gebied in het noodoosten van de provincie Limburg;

Gelet op documenten van de aanvraag van 20 december 2005 van de NV VITO waaruit blijkt dat de heer Dirk Fransaer werd aangesteld tot afgevaardigd bestuurder van de NV VITO;

Gelet op de aangetekende brief van 24 januari 2006 waarmee de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid het ontvangstbewijs van het dossier en de bevestiging van de volledigheid van de aanvraag meedeelde aan de NV VITO;

Gelet op de aangetekende brief van 24 januari 2006 waarmee de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid een exemplaar van het dossier van de hierboven vermelde aanvraag naar de bevoegde dienst van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zond en deze dienst verzocht om binnen de voorziene termijn advies te geven;

Gelet op de aangetekende brief van 1 februari 2006 waarmee de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid de NV VITO verzocht om de tekst van de aanvraag van 20 december 2005 en de lijst van de betrokken gemeenten op haar kosten in twee dagbladen van de streek van het noordoosten van de provincie Limburg te laten publiceren;

Gelet op de 13 aangetekende brieven van 1 februari 2006 waarmee de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid de tekst van de aanvraag van 20 december 2005 en het algemeen liggingsplan ter kennisgeving zond aan de burgemeesters van de volgende steden of gemeenten : Bocholt, Bree, Dilsen-Stokkem, Hamont-Achel, Hechtel-Eksel, Houthalen-Helchteren, Kinrooi, Lommel, Maaseik, Meeuwen-Gruitrode, Neerpelt, Overpelt en Peer;

Gelet op de brief van 28 februari 2006 waarmee de NV VITO de bewijzen van de publicatie van de tekst van de aanvraag van 20 december 2005 en de lijst van de betrokken gemeenten in twee dagbladen van de streek van noordoost Limburg, met name in het « Belang van Limburg » op 27 februari 2006 en in « De Gazet van Antwerpen » op 27 februari 2006, meedeelde aan de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid;

Gelet op het advies van 2 maart 2006 van de Afdeling Water van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;

Overwegende dat het opsporen van ondergrondse bergruimten in situ voor het opslaan van gas geschiedt om redenen van openbaar nut;

Overwegende dat NV VITO over de technische middelen kan beschikken die nodig zijn voor het opsporen van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas;

Overwegende dat NV VITO over de financiële middelen kan beschikken die nodig zijn voor het opsporen van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Aan de NV Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (NV VITO), Boeretang 200, 2400 Mol, wordt de vergunning verleend voor het opsporen van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas, in een gebied met een oppervlakte van ongeveer 67.242 ha gelegen op het grondgebied van de steden of gemeenten Bocholt, Bree, Dilsen-Stokkem, Hamont-Achel, Hechtel-Eksel, Houthalen-Helchteren, Kinrooi, Lommel, Maaseik, Meeuwen-Gruitrode, Neerpelt, Overpelt en Peer.

De noord- en oostgrens van dit gebied worden gevormd door de staatsgrens tussen België en Nederland.

De zuid- en westgrens van het opsporingsgebied wordt gevormd door de lijnen waarvan de hoekpunten de volgende Lambertcoördinaten in meter hebben : - hoekpunt 1 : X = 210.694,00 en Y = 217.179,00 (Lommel-grenspaal 194); - hoekpunt 2 : X = 216.571,56 en Y = 201.865,32 (Hechtel); - hoekpunt 3 : X = 224.280,78 en Y = 196.442,51 (Helchteren-Sonnis); - hoekpunt 4 : X = 227.791,96 en Y = 195.846,00 (Peer-Maastrichterheide); - hoekpunt 5 : X = 240.122,99 en Y = 196.213,52 (Opoeteren-Kerk "Sint-Dionysius"); - hoekpunt 6 : X = 243.075,58 en Y = 194.195,88 (Rotem-Zinkfabriek-Schouwen); - hoekpunt 7 : X = 248.051,35 en Y = 193.720,65 (Rotem-Kellerweerd).

Art. 2.De opsporingswerkzaamheden moeten zodanig uitgevoerd worden dat ze geen gevolgen veroorzaken op het Nederlands grondgebied.

Art. 3.De opsporingswerkzaamheden zijn onderworpen aan de voorwaarden vermeld in de bijlage bij dit besluit.

Art. 4.De opsporingsvergunning wordt verleend voor een termijn van tien jaar vanaf de ondertekening van dit besluit.

Art. 5.De opsporingsvergunning kan worden ingetrokken indien er geen gebruik van gemaakt wordt binnen een periode van vijf jaar vanaf de ondertekening van dit besluit.

Art. 6.Inbreuken op voorgaande bepalingen en meer bepaald op de in bijlage vermelde voorwaarden worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de wet van 18 juni 1975 betreffende het opsporen en ex- ploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas.

Art. 7.Een eensluidend afschrift van dit besluit en van de bijlage zal worden toegezonden : 1° in één exemplaar aan de NV VITO, Boeretang 200, 2400 Mol;2° in vier exemplaren aan de Directeur-generaal van de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid;3° in één exemplaar aan het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;4° in één exemplaar aan de burgemeesters van de volgende steden of gemeenten : Bocholt, Bree, Dilsen-Stokkem, Hamont-Achel, Hechtel-Eksel, Houthalen-Helchteren, Kinrooi, Lommel, Maaseik, Meeuwen-Gruitrode, Neerpelt, Overpelt en Peer.

Art. 8.Onze Minister van Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 15 september 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

Bijlage Voorwaarden voor het opsporen van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas in het noordoosten van de provincie Limburg 1. Algemeenheden. 1.1. De vergunninghouder is verplicht alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de openbare veiligheid te verzekeren en om de hinder voor derden tot een minimum te beperken. 1.2. De vergunninghouder moet de wetten en de besluiten die van kracht zijn of zullen worden en de voorgeschreven maatregelen naleven. 1.3. De vergunninghouder moet in zijn inrichtingen controlebezoeken door de ambtenaren, daartoe aangeduid door de wetten en besluiten, toelaten. 1.4. Voor werkzaamheden die door derden uitgevoerd worden moet een leider der werken aangeduid wor- den en kenbaar gemaakt worden aan de vergunninghouder. 1.5. De vergunninghouder moet de vergunningsvoorwaarden meedelen aan derden die werken voor hem uitvoeren. Hij moet van hen contractueel de naleving van deze vergunningsvoorwaarden eisen. 2. Wetten en reglementen. De werkzaamheden zijn, behalve aan de voorwaarden van dit besluit, onder meer onderworpen aan : 2.1. de wetten en besluiten in verband met de ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas; 2.2. de veiligheidsvoorwaarden van de wetten en besluiten in verband met het gasvervoer door middel van leidingen; 2.3. het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming en de Codex over het Welzijn op het Werk; 2.4. het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties; 2.5. het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning; 2.6. de NBN EN 1918-1 en NBN EN 1918-5 normen in verband met de ondergrondse opslag van gas. 3. Fasering van de werkzaamheden. 3.1. De werkzaamheden voor het opsporen van de uitbreiding van de bergruimte in situ, bestemd voor de opslag van gas, worden in opeenvolgende fasen uitgevoerd. 3.2. Voor de aanvang van elke fase wordt een gedetailleerd plan van de werken ter kennisgeving voorge- legd aan de mijningenieur. Dit plan geeft onder meer een duidelijke inventarisatie van de eventuele risico's en vermeldt de preventiemaatregelen die zullen worden genomen. 3.3. Na het beëindigen van elke fase moet een verslag over de uitgevoerde werkzaamheden worden gestuurd naar de mijningenieur. 4. Invloed van de exploratie op bestaande ondergrondse exploitaties. 4.1. Voor elke bestaande ondergrondse bergruimte is er een beveiligingsomtrek. Deze wordt bepaald door een curve, bestaande uit punten waarvan de kleinste afstand tot de stockeeromtrek van de bestaande ondergrondse bergruimte 10 km bedraagt.

De uitvoering van boorwerken dieper dan -400 m onder de zeespiegel en die binnen de beveiligingsomtrek van een bestaande ondergrondse bergruimte wordt uitgevoerd, moet vooraf schriftelijk aan de vergunninghouder van de bestaande ondergrondse bergruimte worden gemeld. Indien deze vergun- ninghouder kan aantonen dat de goede werking van zijn gasopslag verstoord zou kunnen worden, dan zijn deze boorwerken verboden. 4.2. Voor de inplanting en de uitvoering van de boringen wordt de mogelijke wederzijdse beïnvloeding met de nabijgelegen gasopslagplaatsen onderzocht en worden de nodige maatregelen genomen om eventuele negatieve effecten te voorkomen. 4.3. Bij het boren en uitrusten van de exploratieboringen wordt rekening gehouden met een mogelijk later gebruik als controle- of exploitatieput. 5. Veiligheidsmaatregelen tijdens het boren van putten. 5.1. Er moeten maatregelen genomen worden om erupties uit de ondergrond te voorkomen. Hiervoor is het nodig dat de nodige parameters gecontroleerd worden om tijdig een mogelijke eruptie te onderkennen en dat de nodige inrichtingen voorzien worden om een eventuele eruptie te controleren, af te remmen en te stoppen. 5.2. Er moet rekening gehouden worden met het mogelijk vrijkomen van gassen die explosie- of vergifti-gingsgevaar kunnen opleveren. Op representatieve plaatsen moeten gasmetingen uitgevoerd worden. Bij overschrijden van vooraf bepaalde grenswaarden moeten duidelijk waarneembare alarmen in werking treden. 5.3. Ook voor tijdelijke werken moet een zoneringsplan opgesteld worden volgens de bepalingen van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties. De keuze van het elektrisch materieel moet gebeuren in functie van dit zoneringsplan. Er moet een conformiteitsverslag worden opgesteld door een erkend organisme. 5.4. De zone waar volgens het zoneringsplan ontploffingsgevaar is, moet ter plaatse duidelijk zichtbaar afgebakend worden. Uit deze zone worden mogelijke ontstekingsbronnen geweerd. 5.5. Op de werf moeten de nodige blusmiddelen geplaatst worden op goed aangeduide plaatsen. 5.6. De boortoren moet beschouwd worden als een hijswerktuig en moet gekeurd worden door een erkend organisme. 5.7. De booruitrustingen moeten beantwoorden aan internationaal aanvaarde normen. 6. Personeel. 6.1. Het personeel moet opgeleid zijn om de boringen op een alerte en deskundige wijze uit te voeren en onder controle te houden. 6.2. Voor alle soorten noodsituaties moeten vooraf interventieplannen worden opgesteld. 6.3. De vergunninghouder moet beschikken over personen die voor het uitvoeren van interventies opgeleid zijn en die regelmatig oefenen. 6.4. Het personeel moet vooraf de nodige schriftelijke instructies ontvangen betreffende de werkmethoden, de veiligheidsvoorschriften en de alarm- en interventieprocedures. 7. Voorwaarden voor de bescherming van het grondwatersysteem. 7.1. Voor het boren van putten en het uitvoeren van pompproeven moet een VLAREM -milieuvergunning ingediend worden bij de van toepassing zijnde vergunning verlenende overheid. 8. Bijzondere bepalingen. 8.1. De vergunninghouder moet aan de mijningenieur steeds kunnen aantonen dat voldaan wordt aan de bepalingen van dit besluit. Hiervoor houdt hij ter plaatse de nodige informatie en documenten ter beschikking. Hij verschaft alle faciliteiten die nodig zijn om het toezicht uit te oefenen. 8.2. De vergunninghouder moet alle onderrichtingen naleven die hem door de mijningenieur worden meegedeeld. 8.3. De vergunninghouder blijft tegenover derden aansprakelijk voor verliezen, nadeel of schade, veroorzaakt door zijn installaties. Deze vergunning doet geen afbreuk aan het recht dat iedere belanghebbende heeft om als er aanleiding toe bestaat een vordering tot schadevergoeding in te dienen op grond van artikel 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. 8.4. Zware ongevallen of incidenten, die zich tijdens de werken voordoen, moeten zo snel mogelijk aan de mijningenieur worden meegedeeld. Als zware ongevallen of incidenten gelden deze die de dood of een belangrijke blijvende ongeschiktheid veroorzaakt hebben of kunnen veroorzaken en deze die de veiligheid van de installaties of de bovengrondse eigendommen in gevaar brengen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 15 september 2006, ref. E6/06/Set4.08.03/0572, waarbij aan de NV Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (NV VITO), Boeretang 200, 2400 Mol, een vergunning wordt verleend voor het opsporen van een ondergrondse bergruimte in situ bestemd voor het opslaan van gas, voor een gebied in het noordoosten van de provincie Limburg.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

^