Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 16 april 2002
gepubliceerd op 25 april 2002

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten

bron
ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie
numac
2002000229
pub.
25/04/2002
prom.
16/04/2002
ELI
eli/besluit/2002/04/16/2002000229/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

16 APRIL 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat U hierbij wordt voorgelegd is de vertaling van de beslissingen van de Ministerraad van 9 maart, 22 maart en 8 juni 2001.

Het betreft in het bijzonder de volgende aanpassingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol) : 1° het inschrijven van de rol van de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege als voorzitter van de plaatselijke selectiecommissie en evaluatiecommissie voor het ambt van korpschef alsmede voor de selectie- en evaluatiecommissies voor de overige mandaten in de lokale politie;op die manier wenst men aan de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege een grotere rol toe te bedelen in het raam van de selectie en de evaluatie van de korpschef alsmede, van zodra die voorzien worden, van de overige mandaathouders in de lokale politie; 2° het toevoegen van de gouverneur of de door hem aangewezen arrondissementscommissaris als lid van de selectiecommissies voor korpschef en voor de overige mandaten in de lokale politie;3° het invoeren van een niet-eliminatoire proef van het type assessment in het raam van de selectieprocedure voor het bekomen van een mandaatbetrekking;4° het schrappen van de ambten van « hef van een eenheid autowegenpolitie » en « chef van het veiligheidsdetachement nationale luchthaven » uit de lijst van de bij mandaat te begeven ambten;het betreft hier immers twee ambten die niet kaderen in de filosofie van het mandaatstelsel en die thans trouwens niet bij mandaat zijn begeven; het is dan ook wenselijk die ambten niet langer op te nemen onder de mandaatbetrekkingen.

Bijkomend werd het mandaat van adjunct-commissaris-generaal geschrapt.

Dit ambt wordt thans immers niet waargenomen en is bovendien in het raam van het mandaatstelsel moeilijk concipieerbaar.

Tal van bepalingen van dit besluit betreffen vervolgens technisch-legistieke aanpassingen die noodzakelijk bleken ingevolge voormelde wijzigingen.

De overige autonome bepalingen betreffen aanpassingen van het RPPol die noodzakelijk bleken met het oog op een coherente toepassing van het nieuwe statuut van het personeel van de politiediensten.

Tot daar Sire de toelichtingen bij dit besluit.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 6 december 2001 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten », heeft op 16 januari 2002 het volgende advies gegeven : Algemene opmerkingen 1. Het onderzochte ontwerp wijzigt het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, afgekort als RPPol.Bijgevolg moet er een verslag aan de Koning aan voorafgaan (1). 2. Aangezien het overleg met de vakbonden eerst op 22 juni 2001 is afgesloten, namelijk na de beraadslaging in de Ministerraad van 8 juni 2001, moet de Ministerraad opnieuw over het ontwerp beraadslagen.3. Onder voorbehoud van die opmerkingen is het dat de Raad van State de volgende opmerkingen maakt. Bijzondere opmerkingen Onderzoek van het ontwerp Aanhef Zesde en zevende lid. De Minister van Ambtenarenzaken en de Minister van Begroting hebben respectievelijk de ontworpen tekst « akkoord bevonden ». De leden moeten in die zin worden verbeterd.

Achtste lid. Dit lid behoort te worden vervangen door de twee volgende leden : « Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op advies 32.667/2 van de Raad van State, gegeven op 16 januari 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; » Dispositief

Artikel 1.De ontworpen bepaling leidt tot : « (...) een verschil in behandeling van aspirant-commissarissen van politie, naargelang deze al dan niet uit het middenkader komen.

Terwijl de twee categorieën van aspiranten momenteel minimaal (2) loonschaal O1 krijgen, geldt die schaal volgens het ontworpen besluit alleen voor aspiranten die niet uit het middenkader komen, terwijl degenen die wel uit dat kader komen, de loonschaal behouden die ze genoten op de dag voordat ze tot aspirant-commissaris van politie werden aangesteld.

In de meeste gevallen genieten aspirant-commissarissen van politie die uit het middenkader komen, met inachtneming van hun anciënniteit, op de dag vóór hun aanstelling een hogere wedde dan die welke ze zouden genieten mochten ze loonschaal O1 krijgen. Het omgekeerde is evenwel niet helemaal uitgesloten : in sommige gevallen kan loonschaal O1 lichtjes gunstiger zijn.

Hoewel de omstandigheid dat aanwervingen en bevorderingen door overgang tot het officierskader afzonderlijke procedures zijn een licht verschil in wedde kan wettigen ten gunste van degenen die de graad van aspirant verkrijgen via aanwerving, lijkt hetzelfde verschil daarentegen niet gewettigd wanneer het gemaakt wordt tussen twee aspiranten die geslaagd zijn voor een aanwervingsprocedure, naargelang ze bij hun aanwerving al dan niet met een graad van het middenkader beklede personeelsleden van de politiediensten waren. »

Art. 4.Onder voorbehoud van de opmerking over artikel 7 moeten de woorden « door Ons » hoe dan ook vervallen. Officieren van de lokale politie die geen hogere officier zijn, worden krachtens artikel 54 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus immers niet benoemd door de Koning, maar wel door de gemeenteraad of de politieraad, naargelang van het geval.

Art. 5.Wat 1° betreft, behoren niet alleen de woorden « als aspirant » te vervallen. Daarnaast moeten in artikel V.II.17, eerste lid, van de RPPol de woorden « werd bevorderd » worden vervangen door de woorden « was bevorderd ».

Art. 7.De ontworpen bepaling leidt tot een verschil in behandeling van de leden van de politiediensten, naargelang ze door bevordering tot het middenkader of tot het hogere kader overgaan.

Volgens de huidige regeling worden degenen die slagen voor de basisopleiding van een hoger kader immers bevorderd door overgang naar het hogere kader in kwestie (artikel VII.II.6, RPPol). Het ontwerp voorziet alleen nog in die automatische bevordering voor de overgang naar het middenkader, waarbij degenen die geslaagd zijn voor de basisopleiding van het officierskader alleen tot dat kader overgaan als ze binnen vijf jaar na de uitreiking van hun diploma een vacante betrekking verkrijgen.

Aangezien de stellers van het ontwerp een verschillende behandeling op het oog hebben voor twee categorieën die tot hier toe gelijkwaardig zijn behandeld, moeten ze dat verschil in behandeling in het verslag aan de Koning rechtvaardigen.

Art. 15.Aangezien in de ontworpen bepaling staat dat de selectiecommissie wordt voorgezeten door de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege, is het overbodig bovendien te bepalen dat hij als zodanig moet worden aangesteld door de gemeenteraad of de politieraad. De gemachtigde ambtenaren zijn het ermee eens dat het ontworpen artikel VII.III.75, eerste lid, beter als volgt zou worden gesteld : « De selectiecommissie, bedoeld in de artikelen 48 en 50, tweede lid, van de wet, hierna te noemen « de plaatselijke selectiecommissie voor het ambt van korpschef », wordt naargelang van het geval voorgezeten door de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege en bestaat daarenboven uit de volgende bijzitters : 1° een korpschef ... (voorts zoals in het ontwerp, met dien verstande evenwel dat de woorden « te begeven » vervangen dienen te worden door de woorden « te verlenen » en dat op het einde van elke onderverdeling het woord « bijzitter » moet vervallen) ».

Art. 16.De gemachtigde ambtenaren zijn het ermee eens dat in het tweede lid, zoals dat in het ontwerp wordt gewijzigd, moet worden verduidelijkt dat de aanwezigheid van de gouverneur of van de door hem aangewezen arrondissementscommissaris alleen vereist is voor ambten te verlenen bij de lokale politie.

Art. 18.De evaluatiecommissie, waarvan artikel 18 van het ontwerp de samenstelling wil wijzigen, wordt voorgeschreven bij artikel 49 van de genoemde wet van 7 december 1998.

In de bespreking van dat artikel in het wetsvoorstel dat de wet van 7 december 1998 is geworden, staat het volgende : « ... Het gaat er bij de evaluatie namelijk om te weten of en hoe de (door de korpschef bij de aanvang van zijn mandaat beoogde doelstellingen) werden bereikt, rekening houdend met de middelen die door de gemeentelijke of zonale overheid tot (zijn) beschikking werden gesteld, en met de mate waarin de betrokkene de mogelijkheid had ze te verwezenlijken. » De wet bepaalt ook dat de burgemeester of het politiecollege, na de evaluatie door de commissie, een advies moet geven over de vraag of het mandaat wordt verlengd of voortgezet.

De evaluatie te verrichten door de commissie komt dus over als extern opzicht over de kwaliteit van het werk van de korpschef. Dat opzicht moet ervoor zorgen dat de autoriteiten, met inbegrip van de burgemeester of het politiecollege, die na die evaluatie een advies moeten geven of de uiteindelijke beslissing moeten nemen, met kennis van zaken kunnen oordelen.

Bijgevolg lijkt het weinig in overeenstemming met de opzet van de wet zoals in het onderhavige ontwerp te bepalen dat de evaluatiecommissie voor het ambt van korpschef van de lokale politie, die slechts uit vier personen bestaat, met beslissende stem wordt voorgezeten door de burgemeester of, naargelang van het geval, de voorzitter van het politiecollege.

Art. 19.Het woord « steeds » is overbodig en behoort bijgevolg te vervallen.

Art. 22.De gemachtigde ambtenaren zijn het ermee eens dat de verwijzing naar artikel II.II.6, tweede lid, moet vervallen, aangezien het niet van toepassing is op officieren. Als de stellers van het ontwerp een soortgelijke uitzondering willen voor de personeelsleden bedoeld in artikel II.II.6, tweede lid, moeten ze die uitzondering in het tweede lid van dezelfde paragraaf opnemen.

Art. 26.Verscheidene bepalingen van het ontwerp kunnen geen terugwerkende kracht krijgen. Die terugwerkende kracht, die niet bij de wet is bepaald, kan immers slechts bij wijze van uitzondering worden aanvaard, in het bijzonder wanneer ze noodzakelijk is voor de continuïteit van de openbare dienstverlening of voor de regularisatie van een feitelijke of juridische situatie en voorzover ze voldoet aan de vereisten inzake veiligheid en aan de individuele rechten.

De gemachtigde ambtenaren zijn het ermee eens dat terugwerkende kracht alleen gewettigd is voor de artikelen 23 en 24, die de rechtspositionele rechten van sommige personeelsleden gunstig wijzigen, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel.

Bijgevolg moet artikel 26 van het ontwerp zo worden gewijzigd dat de terugwerkende kracht zich alleen tot die twee bepalingen beperkt.

Slotopmerking van taalkundige aard

Art. 5.In het ontworpen artikel V.II.17, tweede lid, zou het correcter zijn te schrijven : « Het met toepassing van het eerste lid benoemde personeelslid heeft van rechtswege weer zijn kader-, graad- en loonschaalanciënniteit in zijn ... was benoemd in de hogere graad. » De kamer was samengesteld uit : De heer Y. Kreins, kamervoorzitter;

De heren : P. Liénardy en J. Jaumotte, staatsraden;

B. Glansdorff, assessor van de afdeling wetgeving;

Mevr. A.-C. Van Geersdaele, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr.

G. Martou, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, A.-C. Van Geersdaele De voorzitter, Y. Kreins _______ Nota (1) Zie advies 30.951/2 van 16 maart 2001. (2) De vrijwaringsclausule vervat in artikel XI.II.11, RPPol waarborgt immers dat personeelsleden die tot een nieuwe graad zijn bevorderd, geen lagere wedde krijgen dan die welke ze zonder die bevordering zouden hebben genoten.

16 APRIL 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 184 van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op de artikelen II.II.5, tweede lid, VII.III.3, eerste lid en tweede lid, VII.III.4, eerste lid, 2°, 3° en 5°, VII.III.13, VII.III.14, VII.III.20, eerste lid, 6°, VII.III.24, 4°, VII.III.39, tweede lid, VII.III.56, eerste lid, VII.III.67, VII.III.75, VII.III.78, VII.III.85, eerste en tweede lid, VII.III.90, eerste lid, 7°, VII.III.93, eerste lid, 1° en 3°, en tweede lid, VII.III.94, VII.III.99, eerste en tweede lid, VII.III.126, tweede lid, VIII.XVII.1, XI.II.11, §§1 en 2 en de bijlage 3, punt 2, 3 en 5;

Gelet op de protocollen nr. 47 van 22 juni 2001 en nr. 55/3 van 4 januari 2002 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op de adviezen van de inspecteur van financiën, gegeven op 18 juli en 1 oktober 2001;

Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is; dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 7 september en 10 december 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 22 oktober en 20 december 2001;

Gelet op de besluiten van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 32.667/2 van de Raad van State, gegeven op 16 januari 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel II.II.5, tweede lid, RPPol, wordt vervangen als volgt : « De aspirant-commissaris van politie die de basisopleiding volgt in het raam van de bevordering door overgang naar een hoger kader, behoudt de loonschaal die hij bezat de dag voorafgaand aan zijn aanstelling tot aspirant-commissaris van politie. De overige aspiranten-commissaris van politie genieten de loonschaal O1. »

Art. 2.In artikel VII.III.3 RPPol, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepalingen van het eerste lid, 6°, 7° en 10° vervallen;2° in het eerste lid worden « 8°, 9°, 11° en 12° » vervangen door « 6°, 7°, 8° en 9° »;3° in het tweede lid worden de woorden « 2° tot en met 10° » vervangen door de woorden « 2° tot en met 7° ».

Art. 3.In artikel VII.III.4, eerste lid, RPPol, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 2°, vervallen de woorden « en het mandaat van chef van een eenheid autowegenpolitie »;2° in 3°, vervallen de woorden « , en het mandaat van chef van het veiligheidsdetachement nationale luchthaven »;3° in 5°, vervallen de woorden « , het mandaat van adjunct-commissaris-generaal ».

Art. 4.Artikel VII.III.13 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. VII.III.13. De minister bepaalt de functiebeschrijving en de daaruit voortvloeiende profielvereisten van het ambt van adjunct-directeur-generaal, op advies van de commissaris-generaal en de directeur-generaal die het hiërarchisch gezag uitoefent over de adjunct-directeur-generaal. »

Art. 5.Artikel VII.III.14 RPPol, wordt vervangen als volgt : « Art. VII.III.14. De commissaris-generaal bepaalt de functiebeschrijving en de daaruit voortvloeiende profielvereisten van het in artikel VII.III.3, eerste lid, 6°, bedoelde ambt, op advies van de directeur-generaal die het hiërarchisch gezag uitoefent over de betrokken directie. »

Art. 6.In artikel VII.III.20, eerste lid, 6°, RPPol, worden de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 9°, 10° en 12° » vervangen door de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 7° en 9° ».

Art. 7.In artikel VII.III.24, 4°, RPPol, vervallen de woorden « en adjunct-commissaris-generaal ».

Art. 8.In artikel VII.III.39, tweede lid, RPPol, worden de woorden « , het resultaat van een proef van het type assessment center geënt op het vereiste profiel » ingevoegd tussen de woorden « de kandidaatstelling » en « en, in voorkomend geval ».

Art. 9.In artikel VII.III.56, eerste lid, RPPol, worden de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 9°, 10° en 12° » vervangen door de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 7° en 9° ».

Art. 10.In artikel VII.III.67 RPPol, worden de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 6° tot en met 10° » vervangen door de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 6° en 7° ».

Art. 11.Artikel VII.III.75 RPPol, wordt vervangen als volgt : « Art. VII.III.75. De in de artikelen 48 en 50, tweede lid, van de wet bedoelde selectiecommissie, hierna « de plaatselijke selectiecommissie voor het ambt van korpschef » genoemd, wordt voorgezeten door, naar gelang van het geval, de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege, en is bovendien samengesteld uit de volgende door de gemeente- of politieraad aangewezen bijzitters : 1° een korpschef die een mandaat uitoefent van ten minste dezelfde categorie als het te begeven ambt. Is het te begeven ambt, een ambt van categorie 5 dan kan, in voorkomend geval, als bijzitter worden aangewezen, hetzij een gewezen korpschef van categorie 5, hetzij een korpschef die een mandaat van categorie 4 uitoefent; 2° een bestuurlijke directeur-coördinator of eventueel een gerechtelijke directeur, uit een ander ambtsgebied dan datgene waarin de gemeente of de meergemeentenzone waarin het ambt van korpschef te begeven is, is gelegen of, in voorkomend geval, een gewezen bestuurlijke directeur-coördinator;3° een deskundige die niet behoort tot het betrokken lokaal politiekorps en die doet blijken van een voor de opdracht van de plaatselijke selectiecommissie voor het ambt van korpschef relevante beroepservaring;4° de gouverneur of de door hem aangewezen arrondissementscommissaris. Voor de aanwijzing van de in het eerste lid, 3°, bedoelde deskundige kan geput worden uit de lijst bedoeld in artikel VII.III.74, tweede lid.

Een secretaris, aangewezen door de voorzitter, staat de plaatselijke selectiecommissie voor het ambt van korpschef bij.

De gemeente- of politieraad kan voor de voorzitter een plaatsvervanger aanwijzen en kan voor elke bijzitter één of meer plaatsvervangers aanwijzen die voldoen aan dezelfde aanwijzingsvoorwaarden als de werkende bijzitters. »

Art. 12.Titel VII, Hoofdstuk II, Afdeling 2, Onderafdeling 4, RPPol, bestaande uit artikel VII.III.78, wordt vervangen als volgt : « Onderafdeling 4. - De selectiecommissie voor het ambt van commissaris-generaal : Art. VII.III.78. De selectiecommissie voor het ambt van commissaris-generaal bestaat uit de volgende door de minister aangewezen leden : 1° de inspecteur-generaal, voorzitter;2° twee directeurs-generaal die niet meedingen voor het bij mandaat te begeven ambt van commissaris-generaal, bijzitters. Indien geen of slechts één directeur-generaal in de mogelijkheid verkeert om in de selectiecommissie zitting te nemen, dan worden evenwel als bijzitters aangewezen, twee deskundigen die doen blijken van een voor de opdracht van de selectiecommissie voor het ambt van commissaris-generaal relevante beroepservaring; 3° een korpschef, die een mandaat uitoefent van categorie 5 en die voorkomt op een lijst voorgedragen door de vaste commissie van de lokale politie, bijzitter;4° met uitsluiting van het geval bedoeld in 2°, tweede lid, een deskundige die doet blijken van een voor de opdracht van de selectiecommissie voor het ambt van commissaris-generaal relevante beroepservaring, bijzitter. Voor de aanwijzing van de in het eerste lid, 2° en 4°, bedoelde deskundigen kan geput worden uit de lijst bedoeld in artikel VII.III.74, tweede lid.

Een secretaris, aangewezen door de voorzitter, staat de selectiecommissie voor het ambt van commissaris-generaal bij.

De minister kan voor elke bijzitter één of meer plaatsvervangers aanwijzen die voldoen aan dezelfde aanwijzingsvoorwaarden van de werkende voorzitter en bijzitters. ».

Art. 13.In artikel VII.III.85 RPPol, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 6° tot en met 8° » vervangen door de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 6° »; 2° in het tweede lid worden de woorden « de korpschef of » vervangen door de woorden « de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege of, naargelang van het geval, »;3° het tweede lid wordt aangevuld als volgt : « en dat, indien het een mandaat in een korps van de lokale politie betreft, de gouverneur of de door hem aangewezen arrondissementscommissaris steeds lid is van de selectiecommissie.»

Art. 14.In artikel VII.III.90, eerste lid, 7°, RPPol, worden de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 6° tot en met 10° » vervangen door de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 6° en 7° ».

Art. 15.In artikel VII.III.93 RPPol, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder het eerste lid, 1° wordt vervangen als volgt : « 1° de burgemeester of, naargelang van het geval, de voorzitter van het politiecollege, voorzitter;» b) de bepaling onder het eerste lid, 3° wordt vervangen als volgt : « 3° de gouverneur of de door hem aangewezen arrondissementscommissaris, bijzitter;» c) er wordt in het eerste lid een 4° ingevoegd, luidende : « 4° de inspecteur-generaal, bijzitter.» d) tussen het eerste en het tweede lid wordt het volgende lid ingevoegd : « In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.»

Art. 16.Titel II, Hoofdstuk III, Afdeling 3, Onderafdeling 3, RPPol, bestaande uit artikel VII.III.94, wordt vervangen als volgt : « Onderafdeling 3. - De evaluatiecommissie voor het ambt van commissaris-generaal Art. VII.III.94. Bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken of bij de door de minister aangewezen dienst bestaat de evaluatiecommissie voor het ambt van commissaris-generaal.

Deze evaluatiecommissie bestaat uit een onpaar aantal deskundigen, gezamenlijk aangewezen door de minister en de minister van Justitie, die doen blijken van een voor de opdracht van de evaluatiecommissie voor het ambt van commissaris-generaal relevante beroepservaring.

De evaluatiecommissie wordt bijgestaan door een secretaris aangewezen door de minister. »

Art. 17.In artikel VII.III.99 RPPol, worden de volgende wijzigingen aangebracht : « 1° in het eerste lid worden de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 6° tot en met 8° » vervangen door de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 6° »; 2° het tweede lid wordt aangevuld als volgt : « en waarvan, indien het een mandaat in een korps van de lokale politie betreft, de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege de voorzitter is ».

Art. 18.In artikel VII.III.126, tweede lid, RPPol, worden de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 2°, 3°, 5° en 11° » vervangen door de woorden « artikel VII.III.3, eerste lid, 2°, 3°, 5° en 8° ».

Art. 19.In artikel VIII.XVII.1 RPPol, worden de woorden « het stelsel bedoeld in titel XVI » vervangen door de woorden « één van de stelsels bedoeld in titel XVI en XVIII ».

Art. 20.In artikel XI.II.11 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.In afwijking van artikel XI.II.9, geniet het personeelslid dat een hogere graad verwerft op geen enkel ogenblik een lagere wedde dan die die het in de loonschaal van zijn vorige graad zou hebben genoten. » 2° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Indien de in §1 bedoelde hogere graad gekoppeld is aan het officierskader of het niveau A en verworven is in het raam van de bevordering door overgang naar een hoger kader of niveau, geniet het in § 1 bedoelde personeelslid vanaf zijn benoeming in de aan dat kader of niveau gekoppelde graad, altijd ten minste een wedde waarvan het bedrag 43 632 frank (1081,61 EUR) hoger ligt dan de wedde berekend op basis van de loonschaal die het in zijn vorig kader of niveau genoot.

Indien de in § 1 bedoelde hogere graad gekoppeld is aan een ander kader dan het officierskader of een ander niveau dan het niveau A en verworven is in het raam van de bevordering door overgang naar een hoger kader of niveau, geniet het in § 1 bedoelde personeelslid vanaf zijn benoeming in de aan dat kader of niveau gekoppelde graad, altijd ten minste een wedde waarvan het bedrag 29 089 frank (721,10 EUR) hoger ligt dan de wedde berekend op basis van de loonschaal die het in zijn vorig kader of niveau genoot. ».

Art. 21.In de bijlage 3 RPPol, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 2 vervallen de woorden « Chef eenheid autowegenpolitie »;2° in punt 3 vervallen de woorden « Chef van het veiligheidsdetachement nationale luchthaven »;3° in punt 5 vervallen de woorden « Adjunct-commissaris-generaal ».

Art. 22.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 23.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 16 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^