Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 16 juli 2012
gepubliceerd op 11 februari 2013

Koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten speciale sectoren

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2012021060
pub.
11/02/2013
prom.
16/07/2012
ELI
eli/besluit/2012/07/16/2012021060/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 JULI 2012. - Koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten speciale sectoren


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006, hierna « de wet » genoemd, heeft tot doel de gehele wetgeving te hervormen die tot op heden gebaseerd is op de wet van 24 december 1993 en op diverse koninklijke besluiten. Zoals opgemerkt tijdens de parlementaire voorbereiding, beoogt de nieuwe wet ook de omzetting van de meeste niet-dwingende bepalingen van de Europese Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG van 31 maart 2004. De dwingende bepalingen van de bedoelde richtlijnen werden reeds omgezet middels een aanpassing van de wet van 24 december 1993 en haar uitvoeringsbesluiten.

Dit ontwerp van koninklijk besluit zorgt voor de uitvoering van titel III van de wet, die van toepassing is op de overheidsopdrachten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten. Het handelt evenwel niet over de opdrachten van de aanbestedende entiteiten in dezelfde sectoren, noch de overheidsopdrachten en de concessies voor openbare werken, die het voorwerp uitmaken van afzonderlijke ontwerpen. Het ontwerp bevat evenmin de specifieke voorschriften die van toepassing zijn op defensie- en veiligheidsgebied zoals bedoeld in Richtlijn 2009/81/EG, noch de algemene uitvoeringsregels voor de overheidsopdrachten en evenmin de bepalingen betreffende de bevoegdheidsdelegaties en sommige toezichtsmaatregelen voor de overheidsopdrachten op federaal niveau.

Dit ontwerp van koninklijk besluit beoogt een totale omvorming van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. In tegenstelling tot de gevolgde werkwijze bij dit laatste besluit, is het voorliggende ontwerp niet gestructureerd in functie van de aard van de overheidsopdracht. In 1996 werd voor deze werkwijze geopteerd omdat de opdrachten voor werken, leveringen en diensten werden behandeld in afzonderlijke Europese richtlijnen. De nieuwe Richtlijn 2004/17/EG heeft de vorige richtlijnen in één coherent geheel samengevoegd, zodat kan worden afgestapt van de werkwijze waarbij soms identieke bepalingen dienden te worden herhaald.

Een zeker aantal bepalingen zijn overgenomen uit het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels betreffende de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken (met inbegrip van de bijlage houdende de Algemene aannemingsvoorwaarden) omdat het om bepalingen gaat waarmee de aanbestedende overheid en de inschrijvers reeds rekening dienen te houden bij de plaatsing van de opdracht. Vanzelfsprekend gelden deze bepalingen ook voor de interpretatie van de opdrachtdocumenten in de loop van de uitvoering van de opdracht.

Er wordt erop gewezen dat met het woord « of » in dit ontwerp « en/of » wordt bedoeld.

In dit ontwerp is grotendeels gevolg geven aan de opmerkingen geformuleerd door de Raad van State in zij advies 50.198/1 van 20 oktober 2011.

Wat de aanhef betreft, moet worden opgemerkt dat het advies van de Commissie voor de overheidsopdrachten op 6 juni 2011 is verstrekt en dat enkel de begeleidende brief aan de Ministerraad van 20 juli 2011 dateert.

Wat betreft de opmerkingen van de Raad van State waaraan geen gevolg is gegeven, worden in de commentaar bij de kwestieuze artikelen telkens de beweegredenen hiervoor uiteengezet.

Inzake de algemene - terminologische - opmerkingen van de Raad van State, inzonderheid wat betreft de blijvende inconsequenties in het gebruik van de begrippen 'plaatsing', 'gunning' en 'sluiting' in de Nederlandse tekst en de overeenkomstige noties 'passation', 'attribution' en 'conlusion' in de Franse tekst, zijn de nodige bijkomende aanpassingen doorgevoerd. Evenwel en zoals in de wet van 5 augustus 2011 tot wijziging van de wet van 15 juni 2006 is ervoor geopteerd de bedoelde begrippenopdeling niet door te trekken naar de benaming van de procedures. Immers, de noties 'gunningsprocedure' en 'gunningswijze' zijn niet alleen sterk ingeburgerd, maar de koppeling van de noties 'gunning' en 'procedure' is ook logisch vanuit de optiek dat de verschillen tussen de procedures net liggen in de manier waarop de beslissing over de keuze van de offerte zal gebeuren, waarmee dus wordt verwezen naar de gunning van de opdracht.

Verder is geen gevolg gegeven aan de aanbeveling van de Raad van State om in het ontwerp een begripsomschrijving van de notie 'plaatsing' op te nemen. In tegenstelling tot wat geldt voor de noties 'gunning' en 'sluiting' zijn aan de notie 'plaatsing' in dit ontwerp immers geen specifieke juridische gevolgen verbonden, maar dient deze notie in de algemene betekenis van het woord te worden begrepen. Zodoende verwijst het eerder naar de procedurele aspecten. Overigens wordt het begrip 'plaatsing' in de Europese Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG eveneens gebruikt zonder dat hiervoor een definitie wordt gegeven.

De Raad van State formuleert de algemene opmerking dat de Koning ook voor de speciale sectoren de regels dient te bepalen die van toepassing zijn op de raamovereenkomst.

Zoals reeds opgemerkt in een antwoord aan de Raad van State, zijn de regels die specifiek betrekking hebben op de raamovereenkomst in de speciale sectoren, niet zo gedetailleerd als die betreffende de klassieke sectoren in Richtlijn 2004/18/EG. Bovendien kunnen, na het sluiten van de raamovereenkomst, de latere opdrachten worden geplaatst bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking overeenkomstig artikel 53, § 2, 1°, g, van de wet van 15 juni 2006.

Niettemin moet worden opgemerkt dat de raamovereenkomst in dit ontwerp vervat is in het begrip « opdracht » als bedoeld in artikel 2, 3°, en dat de plaatsing ervan bijgevolg moet gebeuren overeenkomstig de ramings- en mededingingsregels die op overheidsopdrachten van toepassing zijn. Enkel de latere opdrachten die op deze raamovereenkomst gebaseerd zijn, kunnen worden geplaatst bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, zoals hierboven uiteengezet.

Bijgevolg moeten in casu geen bijkomende regels worden bepaald.

Hoofdstuk 1 bevat de algemene bepalingen, met name de definities van de in het besluit gebruikte termen, alsook bepalingen betreffende het toepassingsgebied, de marktverkenning, de communicatiemiddelen, de technische specificaties, de varianten en opties, bepaalde prijsmodaliteiten en het verbod inzake belangenvermenging en afspraken.

Hoofdstuk 2 is gewijd aan de regels omtrent de raming van de opdracht.

Hoofdstuk 3 groepeert alle bepalingen inzake bekendmaking.

Hoofdstuk 4 omvat de regels inzake de indiening van de aanvragen tot deelneming en de offertes.

Hoofdstuk 5 omvat de voorschriften inzake toegangsrecht en kwalitatieve selectie.

Hoofdstuk 6 is gewijd aan de gunning van opdrachten bij aanbesteding en offerteaanvraag.

Hoofdstuk 7 behandelt de gunning bij onderhandelingsprocedure.

Hoofdstuk 8 groepeert de voorschriften betreffende de specifieke en aanvullende opdrachten en procedures, namelijk de promotieopdracht van werken, het dynamisch aankoopsysteem, de elektronische veiling, de werkenwedstrijd en de ontwerpenwedstrijd.

Hoofdstuk 9 bevat de wijzigende en de slotbepalingen.

Deze structuur is zo opgevat dat de hoofdstukken 1 tot 5 in de regel toepasselijk zijn op alle opdrachten en gunningsprocedures, tenzij de wet of dit ontwerp voor een bepaalde opdracht of procedure in een andersluidende regeling beschikken.

INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1 Afdeling 2. - Definities en toepassing belasting over de toegevoegde

waarde Art. 2 Afdeling 3. - Toepassingsgebied

Art. 3 Afdeling 4. - Marktverkenning

Art. 4 Afdeling 5. - Communicatiemiddelen

Art. 5 Afdeling 6. - Technische specificaties en normen

Art. 6 tot 8 Afdeling 7. - Varianten, opties en percelen

Art. 9 tot 11 Afdeling 8. - Beroep op draagkracht van derden

Art. 12 Afdeling 9. - Prijsvaststelling, prijsbestanddelen en prijsherziening

Art. 13 tot 20 Afdeling 10. - Prijsonderzoek

Art. 21 Afdeling 11. - Belangenvermenging en afspraken

Art. 22 en 23 HOOFDSTUK 2. - Raming opdrachtbedrag Art. 24 tot 28 HOOFDSTUK 3. - Bekendmaking Afdeling 1. - Algemene bekendmakingsregels

Art. 29 tot 31 Afdeling 2. - Europese drempels

Art. 32 en 33 Afdeling 3. - Europese bekendmaking

Art. 34 tot 41 Afdeling 4. - Belgische bekendmaking

Art. 42 tot 46 HOOFDSTUK 4. - Indiening aanvragen tot deelneming en offertes Afdeling 1. - Termijnen - Algemene bepalingen

Art. 47 tot 50 Afdeling 2. - Termijnen bij Europese bekendmaking

Art. 51 en 52 Afdeling 3. - Termijnen bij Belgische bekendmaking

Art. 53 en 54 Afdeling 4. - Uitnodiging geselecteerden tot indiening offerte

Art. 55 Afdeling 5. - Indieningsrecht en -wijze aanvragen tot deelneming en

offertes Art. 56 tot 61 Afdeling 6. - Verbintenistermijn

Art. 62 HOOFDSTUK 5. - Selectie kandidaten en inschrijvers - Toegangsrecht en kwalitatieve selectie Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 63 tot 65 Afdeling 2. - Toegangsrecht

Art. 66 tot 71 Afdeling 3. - Kwalitatieve selectie

Art. 72 tot 78 HOOFDSTUK 6. - Gunning bij aanbesteding en offerteaanvraag Afdeling 1. - Vorm, inhoud en ondertekening offerte

Art. 79 tot 81 Afdeling 2. - Samenvattende opmeting en inventaris

Art. 82 en 83 Afdeling 3. - Interpretatie, fouten en leemten

Art. 84 tot 86 Afdeling 4. - Prijsopgave en percelen

Art. 87 en 88 Afdeling 5. - Indiening offertes

Art. 89 en 90 Afdeling 6. - Opening offertes

Art. 91 tot 93 Afdeling 7. - Onderzoek en regelmatigheid offertes

Art. 94 tot 98 Afdeling 8. - Gunning opdracht

Art. 99 en 100 Afdeling 9. - Sluiting opdracht

Art. 101 tot 103 HOOFDSTUK 7. - Gunning bij onderhandelingsprocedure Afdeling 1. - Specifieke drempels

Art. 104 Afdeling 2. - Verloop en sluiting

Art. 105 tot 109 HOOFDSTUK 8. - Specifieke en aanvullende opdrachten en procedures Afdeling 1. - Promotieopdracht van werken

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen Art. 110 tot 112 Onderafdeling 2. - Opdrachtdocumenten Art. 113 tot 119 Afdeling 2. - Dynamisch aankoopsysteem

Art. 120 tot 124 Afdeling 3. - Elektronische veiling

Art. 125 tot 130 Afdeling 4. - Werkenwedstrijd

Art. 131 Afdeling 5. - Ontwerpenwedstrijd

Onderafdeling 1. - Toepassingsvoorwaarden en jury Art. 132 tot 134 Onderafdeling 2. - Raming en bekendmaking Art. 135 tot 137 HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen Art. 138 tot 142 HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Artikel 1 verwijst naar Richtlijn 2004/17/EG van 31 maart 2004. Het ontwerp zorgt voor de omzetting van sommige bepalingen van deze richtlijn, in de mate dat deze nog niet werden omgezet door de wet van 15 juni 2006. Afdeling 2. - Definities en toepassing belasting over de toegevoegde

waarde

Art. 2.Paragraaf 1 van dit artikel bevat de definities van in de wet en in dit ontwerp van koninklijk besluit gebruikte begrippen. Een dergelijk artikel is niet opgenomen in het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Het in de bepaling onder 2° omschreven begrip « aanbestedende overheid » omvat zowel een aanbestedende overheid als bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet als en overheidsbedrijf als bedoeld in punt 2 van hetzelfde artikel.

Het in de bepaling onder 3° omschreven begrip « opdracht » omvat alle soorten opdrachten, overeenkomsten en wedstrijden als bedoeld in artikel 3 van de wet. Deze definitie heeft tot doel herhaalde opsommingen te vermijden die de tekst nodeloos zouden verzwaren.

De bepaling onder 4° handelt over een nieuwe vorm van onderhandelingsprocedure met bekendmaking. Deze vorm voldoet aan de definitie van artikel 3, 8°, van de wet. Het gaat dus niet om een nieuwe procedure.

Kenmerkend is dat de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking slechts één enkele fase omvat : toegangsrecht, kwalitatieve selectie en onderzoek van de inhoud van de offertes. Deze procedure, die is ingevoerd in het kader van de administratieve vereenvoudiging, is op dat vlak vergelijkbaar met de open procedure, in die zin dat de geïnteresseerden onmiddellijk een offerte indienen.

In tegenstelling tot bij de open procedure is bij de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking, zoals overigens bij alle andere vormen van onderhandelingsprocedure, evenwel geen zitting voor de opening van de offertes vereist en mag er worden onderhandeld.

De vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking is niet vermeld in Richtlijn 2004/17/EG. Het gebruik ervan is dan ook slechts toegestaan voor de opdrachten die de Europese drempels vermeld in artikel 30 niet bereiken.

Het gevolg van haar specifieke vorm, en met name van het feit dat ze één enkele fase omvat, is bovendien dat niet alle bepalingen van dit ontwerp die handelen over de onderhandelingsprocedure met bekendmaking zonder meer op haar kunnen worden toegepast. Verder wordt verwezen naar de commentaar van hoofdstuk 7.

De bepalingen onder 5° tot 8° definiëren de verschillende vormen die de opdrachten inzake prijsvaststelling kunnen aannemen. Ze hernemen op een meer nauwkeurige wijze de bepalingen die nu zijn vervat in artikel 86 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

De bepaling onder 5° verduidelijkt wat wordt bedoeld met een opdracht tegen globale prijs. De draagwijdte ervan wordt niet gewijzigd.

De bepaling onder 6° definieert de opdracht tegen prijslijst. De tekst van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 gaat niet nader in op de vermelding van de hoeveelheden die vermoedelijk zijn of uitgedrukt worden binnen een vork. Deze verduidelijking is evenwel belangrijk omdat ze de inschrijvers de mogelijkheid biedt de prijs met kennis van zaken vast te stellen, vooral in de gevallen waarin de bestelde hoeveelheden sterk kunnen variëren.

Deze posten worden verrekend op basis van de werkelijk bestelde en gebruikte hoeveelheden. De precisering « bestelde » heeft tot doel te vermijden dat de opdrachtnemers meer zouden presteren en factureren dan wat volgens de bestelling was voorzien.

De bepaling onder 7° neemt de definitie van de opdracht tegen terugbetaling over die inhoudelijk niet gewijzigd wordt. De formulering « als winst toe te passen verhogingen » is evenwel vervangen door de term « verhogingen » die een ruimere draagwijdte heeft. De verhogingen omvatten niet enkel de winst, maar kunnen ook de administratiekosten, de bouwplaatskosten of andere algemene kosten omvatten.

De bepaling onder 8° neemt de definitie van de gemengde opdracht ongewijzigd over.

De bepalingen onder 9° en 10° definiëren de samenvattende opmeting en inventaris en hernemen op een meer precieze wijze de bepalingen van de artikelen 84, § 1, eerste lid, en 85, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

De bepaling onder 11° verduidelijkt wat wordt bedoeld met een variante. In Richtlijn 2004/17/EG is dit begrip niet gedefinieerd, net zomin trouwens als in het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Deze verduidelijking bleek evenwel nuttig teneinde het onderscheid te kunnen maken met de optie. De variante vormt een alternatieve conceptie- of uitvoeringswijze die hetzij op verzoek van de aanbestedende overheid, hetzij op initiatief van de inschrijver, wordt ingediend. Deze alternatieve conceptie- of uitvoeringswijze heeft betrekking op een deel van de opdracht, dat altijd noodzakelijk is voor de uitvoering ervan. Bijvoorbeeld, voor een voertuig : een benzinemotor, met een variante die een dieselmotor aanbiedt; voor vensters : ramen in PVC met een variante voor ramen in aluminium.

De bepaling onder 12° definieert het begrip « optie ». Het gaat om een tot dusver nog niet gedefinieerd begrip dat echter gebruikt wordt in Richtlijn 2004/17/EG. De optie vormt ten opzichte van het basisproject een element dat niet strikt noodzakelijk en bijkomstig is voor de uitvoering van de opdracht, dat wordt ingediend hetzij op verzoek van de aanbestedende overheid, hetzij op initiatief van de inschrijver.

Het gaat bijvoorbeeld, voor een voertuig : om de levering van een trekhaak; bij een opdracht voor werken, om de aanleg van een bijkomende kelder voor een gebouw. De optie vormt geen voorwaardelijk gedeelte in de zin van artikel 37, § 1, van de wet.

De bepalingen onder 13° tot 17° definiëren de technische specificaties, de norm, de Europese technische goedkeuring, de gemeenschappelijke technische specificaties en het technisch referentiekader. Deze begrippen zijn terug te vinden in bijlage XXI van Richtlijn 2004/17/EG. Deze definities blijven ongewijzigd ten opzichte van deze vermeld in het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Paragraaf 2 van artikel 2 bepaalt dat elk bedrag vermeld in het ontwerp steeds zonder belasting over de toegevoegde waarde is. Deze verduidelijking heeft als bedoeling om de tekst van het besluit niet nodeloos te verzwaren. Afdeling 3. - Toepassingsgebied

Art. 3.Dit artikel bepaalt in zijn eerste lid het toepassingsveld van het ontwerp dat betrekking heeft op de opdrachten die onder titel III van de wet vallen.

Het tweede lid bevat een bepaling die vergelijkbaar is met die vervat in de artikelen 1, § 1, tweede lid, 22, § 1, tweede lid, en 43, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. In uitvoering van artikel 44, tweede lid, van de wet, vormt de bijlage 1 van dit besluit een niet-limitatieve lijst van overheidsbedrijven als bedoeld in artikel 2, 2°, van dezelfde wet. Zoals vermeld in de memorie van toelichting tracht deze lijst zo volledig mogelijk te zijn. Nochtans kan het voorkomen dat personen die beantwoorden aan de definitie van overheidsbedrijf, niet in de lijst zijn opgenomen. Deze personen zijn niettemin aan de toepassing van de wetgeving onderworpen. Omgekeerd zal een persoon die in de lijst voorkomt maar die niet langer beantwoordt aan de definitie van overheidsbedrijf, niet meer onderworpen zijn. Afdeling 4. - Marktverkenning

Art. 4.Dit artikel dat een marktverkenning toelaat, vormt een nieuwe bepaling waarvan het principe vermeld is in de overweging 15 van Richtlijn 2004/17/EG. Deze bepaling erkent de geldigheid van de praktijk waarbij de aanbestedende overheden de evolutie van de producten en technieken op de markt volgen.

Deze marktverkenning moet plaatsvinden vóór het uitschrijven van de gunningsprocedure en mag ook niet leiden tot enige vorm van vooronderhandelingen met bepaalde ondernemingen.

Een dergelijke marktverkenning mag bovendien niet tot een verhindering of vertekening van de mededinging leiden, wat met name het geval kan zijn indien de technische specificaties van een overheidsopdracht een fabrikaat of een techniek zouden vermelden welke specifiek betrekking heeft op een bepaalde onderneming, wat in strijd zou zijn met artikel 7, § 2, eerste lid, van het ontwerp. Afdeling 5. - Communicatiemiddelen

Art. 5.Dit artikel zorgt voor de gedeeltelijke uitvoering van artikel 10 van de wet betreffende de communicatiemiddelen. Deze bepaling moet eveneens in verband worden gebracht met de definities van schriftelijk stuk en elektronisch middel vervat in de wet, alsook met de bepalingen van artikel 56 betreffende inzonderheid het gebruik van elektronische middelen voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes.

Artikel 5, § 1, verduidelijkt net zoals artikel 66ter van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 en artikel 48, 3, van Richtlijn 2004/17/EG dat, ongeacht of elektronische middelen worden gebruikt, de mededeling, uitwisseling en opslag van informatie zodanig moeten plaatsvinden dat de integriteit van de gegevens en de vertrouwelijkheid van de offertes en van de aanvragen tot deelneming gewaarborgd worden en dat de aanbestedende overheid pas bij het verstrijken van de voorziene termijn kennisneemt van de inhoud ervan.

Paragraaf 2 van artikel 5 bepaalt vervolgens het gevolg dat moet worden gegeven aan een schriftelijk stuk dat met elektronische middelen is opgesteld en dat in de ontvangen versie een macro, een computervirus of een andere schadelijke instructie vertoont.

Het is mogelijk dat de ontvangen versie door de bestemmeling in een veiligheidsarchief wordt opgenomen. Indien zulks technisch noodzakelijk is, wordt het document als niet ontvangen beschouwd en wordt de afzender van het schriftelijk stuk hiervan onmiddellijk op de hoogte gebracht. De bestemmeling kan eveneens beslissen het bewuste document te aanvaarden, indien hij meent het zonder risico te kunnen lezen of desinfecteren, teneinde niet enkel zijn computersysteem, maar ook de integriteit van dat document te vrijwaren. De bestemmeling die een dergelijke verrichting overweegt, moet zich ervan vergewissen dat hierdoor de inhoud van het document niet zal worden gewijzigd. De bevoegde overheid is verantwoordelijk voor de eindbeslissing en moet erop toezien dat het gelijkheidsbeginsel wordt nageleefd.

Indien het document een aanvraag tot deelneming of een offerte is, is de aanpak evenwel anders. Indien zulks technisch noodzakelijk is, kan de aanvraag tot deelneming of de offerte geweerd worden overeenkomstig artikel 56, § 1, 2°. De selectie- of de gunningsbeslissing moet de verwerping motiveren. Wanneer het ontvangstsysteem van de offertes de macro of de infectie ontdekt, mag de aanbestedende overheid de kandidaat of inschrijver hiervan niet onmiddellijk in kennis stellen.

De kandidaten of inschrijvers in kwestie mogen immers niet de kans krijgen om alsnog een schriftelijk stuk in te dienen dat aan de voorschriften voldoet en hun kandidatuur of offerte te regulariseren, aangezien de gelijke behandeling van de concurrenten die een papieren gegevensdrager of klassieke transmissietechnieken gebruiken, hierdoor in het gedrang zou komen. De informatie zal gebeuren volgens de op dat vlak toepasselijke bepalingen.

Paragraaf 3 bepaalt dat de aanbestedende overheid het gebruik van elektronische middelen kan toestaan voor de verzending van andere schriftelijke stukken dan de aanvragen tot deelneming of de offertes, zoals bijvoorbeeld verduidelijkingen, prijsverantwoordingen. Dezelfde regel is toepasselijk voor de kandidaten of inschrijvers. Het tweede lid van paragraaf 3 voegt hieraan toe dat wanneer een bepaling van het besluit vermeldt dat een verzending aangetekend moet plaatsvinden of worden bevestigd, dit zowel met een fysieke aangetekende brief als met een elektronische aantekende zending, zij het telkens met ontvangstmelding kan gebeuren. De aangetekende verzending moet een bewijs leveren van de volgende elementen : - de identiteit van afzender en bestemmeling; - het feit van de verzending van een bericht evenals de datum en het tijdstip van verzending; - de ontvangst van het bericht door de bestemmeling en de datum en het tijdstip van ontvangst; - de inhoud van het bericht in het geval van een elektronische aangetekende zending. Afdeling 6. - Technische specificaties en normen

Art. 6.Dit artikel heeft betrekking op de technische specificaties als bedoeld in artikel 41 van de wet en met name ook in de artikelen 68bis et 69 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 en in bijlage XXI van Richtlijn 2004/17/EG. Artikel 2, 13° tot 17°, van dit ontwerp bevat een definitie van deze specificaties.

Zoals artikel 68bis, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, bepaalt paragraaf 1 van artikel 6 dat de aanbestedende overheid de technische specificaties opneemt in de opdrachtdocumenten.

Artikel 34, 1, alsook overweging 42 van Richtlijn 2004/17/EG gaan nader in op een bekommernis die zeer ruim geformuleerd is op Europees niveau. Ze betreft het in overweging nemen van toegankelijkheidscriteria in de technische specificaties, teneinde rekening te houden met de behoeften van alle gebruikers, met inbegrip van personen met een handicap.

De paragrafen 2 tot 5 behandelen de technische specificaties, het aantonen van de overeenstemming met de voorschriften van de technische specificaties, naargelang ze werden aangegeven door verwijzing naar normen of functionele eisen, en het voorschrijven van milieukenmerken.

De overweging 42 van de richtlijn luidt als volgt : « De door aankopers opgestelde technische specificaties moeten de openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging mogelijk maken; daartoe moet het mogelijk zijn inschrijvingen in te dienen waarin de diversiteit van de technische oplossingen tot uiting komt. Te dien einde moeten enerzijds de technische specificaties kunnen worden opgesteld in termen van prestaties en functionele eisen en moeten anderzijds, bij verwijzing naar de Europese - of bij ontstentenis daarvan naar de nationale - norm, inschrijvingen op basis van andere gelijkwaardige oplossingen die voldoen aan de voorschriften van de aanbestedende diensten en die qua veiligheid gelijkwaardig zijn, door de aanbestedende diensten in overweging worden genomen. Om de gelijkwaardigheid aan te tonen, moeten de inschrijvers elk bewijsmiddel kunnen gebruiken. De aanbestedende diensten moeten iedere beslissing dat er geen sprake is van gelijkwaardigheid, kunnen motiveren. Aanbestedende diensten die in de technische specificatie van een bepaalde opdracht milieueisen wensen op te nemen, kunnen de milieukenmerken en/of het milieueffect van specifieke productgroepen of diensten voorschrijven. Zij kunnen, zonder dat daartoe een verplichting bestaat, de passende specificaties gebruiken die zijn omschreven in milieukeuren, zoals de Europese milieukeur, (pluri-)nationale milieukeuren of een andere milieukeur indien de vereisten voor de keur zijn ontwikkeld en aangenomen op grond van wetenschappelijke gegevens via een proces waaraan de betrokkenen, zoals regeringsinstanties, consumenten, fabrikanten, kleinhandel en milieuorganisaties, kunnen deelnemen en indien de keur toegankelijk en beschikbaar is voor alle betrokken partijen. De aanbestedende diensten moeten, indien mogelijk, technische specificaties vaststellen die rekening houden met de toegankelijkheidscriteria voor gehandicapten of een voor alle gebruikers geschikt ontwerp. De technische specificaties moeten duidelijk worden aangegeven, zodat alle inschrijvers weten waarop de door de aanbestedende dienst gestelde eisen betrekking hebben. ».

Een toepassingsvoorbeeld van dergelijke technische specificaties kan onder meer worden gevonden in de omzendbrief P & O/DO/1 van 27 januari 2005 betreffende de implementatie van het duurzame ontwikkelingsbeleid bij de overheidsopdrachten van leveringen gelanceerd door aanbestedende overheden van de federale overheid die behoren tot de klassieke sectoren (Belgisch Staatsblad van 4 februari 2005).

Art. 7.Dit artikel stemt overeen met artikel 69 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, betreffende de mededeling door de aanbestedende overheid van de technische specificaties die in de regel bedoeld worden in haar opdrachten of waarnaar zij wil verwijzen in haar opdrachten.

Art. 8.Paragraaf 1 van dit artikel vormt een nieuwe bepaling. Hij zorgt voor de omzetting van artikel 34, 2, van Richtlijn 2004/17/EG dat herinnert aan het principe dat de technische specificaties de inschrijvers gelijke toegang moeten bieden en niet tot ongerechtvaardigde belemmeringen voor de mededinging mogen leiden.

Paragraaf 2 bevat in een aangepaste vorm, de bepalingen van artikel 71 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 en zorgt voor de omzetting van artikel 34, 8, van Richtlijn 2004/17/EG. Deze bepaling verbiedt de invoering van technische specificaties die producten vermelden van een bepaald fabrikaat of een bepaalde herkomst of van een bijzondere werkwijze, of die verwijzen naar een merk, een octrooi, een bepaalde oorsprong of een bepaalde productie waardoor bepaalde ondernemingen kunnen worden bevoordeeld of geëlimineerd. Een dergelijke verwijzing is slechts uitzonderlijk toegestaan, hetzij wanneer het voorwerp van de opdracht dit rechtvaardigt (bijvoorbeeld voor de aankoop van wisselstukken die, om technische redenen, van een bepaald merk moeten zijn of in geval van een wereldmonopolie), hetzij wanneer een voldoende nauwkeurige en duidelijke beschrijving van het voorwerp van de opdracht conform artikel 6, § § 2 en 3 niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de vermelding of verwijzing vergezeld gaan van de woorden « of gelijkwaardig » (cf. in dat verband m.n. het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 24 januari 1995, zaak C-359/93, Commissie van de Europese Gemeenschappen versus Koninkrijk der Nederlanden en de beschikking van het Hof van 3 december 2001, zaak C-59/00, Bent Mousten Vestergaard versus SpOttrup Boligslkab).

In dit verband kan ook worden verwezen naar de omzendbrief van de Eerste Minister van 23 juni 2004 betreffende het verbod om in de bepalingen van een opdracht technische specificaties op te nemen die het gewone verloop van de mededinging beperken of uitsluiten (Belgisch Staatsblad van 25 juni 2004) alsook naar de omzendbrief van de Eerste Minister van 8 december 2006 betreffende de technische specificaties van microprocessoren in het kader van federale informaticaopdrachten (Belgisch Staatsblad van 15 december 2006). Afdeling 7. - Varianten, opties en percelen

Art. 9.Paragraaf 1 van dit artikel gaat nader in op de diverse soorten varianten zoals omschreven in artikel 2, punt 11°.

De benadering inzake verplichte varianten wordt niet gewijzigd ten opzichte van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, terwijl die inzake de facultatieve varianten fundamenteel gewijzigd wordt.

Om na te gaan of zowel de basisofferte als de variante regelmatig zijn, is een tweeledig onderzoek vereist. Dit onderzoek betreft in de eerste plaats de indiening van deze verschillende soorten offertes.

Als deze fase goed is doorlopen, dient vervolgens de regelmatigheid van elk van de ingediende offertes te worden onderzocht om de eventuele wederzijdse beïnvloeding ervan te bepalen op het gebied van de regelmatigheid.

Bij verplichte varianten moet de inschrijver bijvoorbeeld een offerte indienen zowel voor de basisofferte als voor elke verplichte variante, op straffe van volledige onregelmatigheid van zijn offerte.

Bij facultatieve varianten kan de inschrijver voortaan een offerte indienen voor één of meerdere varianten en is hij niet langer verplicht een offerte in te dienen voor een basisoplossing. De aanbestedende overheid kan evenwel één bepaalde facultatieve variante als basisoplossing aanduiden en verplichten daarvoor een offerte in te dienen. Deze nieuwe bepalingen bieden meer soepelheid en zijn bedoeld om de mededinging te bevorderen.

De afwezigheid van een facultatieve variante leidt dus niet noodzakelijk tot de onregelmatigheid van de basisofferte. Indien enkel een facultatieve variante zonder offerte voor de basisoplossing wordt ingediend, moet de volledige offerte als onregelmatig worden beschouwd indien de opdrachtdocumenten de indiening van een dergelijke offerte oplegden. Anders zal dit niet het geval zijn.

De indiening van vrije varianten gebeurt op initiatief van de inschrijver. Bij offerteaanvraag moet de inschrijver nauwkeurig aangeven welke zijn basisofferte is en welke zijn vrije variante(n).

Bij onderhandelingsprocedure kan dit in de loop van de onderhandelingen gebeuren. Indien vrije varianten toegestaan zijn, kunnen verschillende varianten betrekking hebben op één of meer posten. De opdrachtdocumenten kunnen hieromtrent evenwel beperkingen opleggen.

Voor de opdrachten die verplicht onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking, gelden twee voorwaarden. Enerzijds moet de aanbestedende overheid in de aankondiging en eventueel in de andere opdrachtdocumenten vermelden of zij de indiening van vrije varianten toelaat. Zoniet zijn ze niet toegelaten en moeten ze gewoon worden afgewezen, aangezien enkel de basisofferte in aanmerking wordt genomen. Anderzijds moet zij de minimumeisen bepalen waaraan deze varianten moeten voldoen (ze kan bijvoorbeeld vermelden dat een vrije variante betrekking mag hebben op een bepaald technisch aspect van de geplande opdracht). Aan deze laatste voorwaarde kan worden voldaan door in het algemeen te verwijzen naar de minimumeisen in de opdrachtdocumenten.

Voor de opdrachten die niet verplicht onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking, is het indienen van vrije varianten, waarvoor de aanbestedende overheid geen voorafgaande eisen heeft bepaald, steeds mogelijk, tenzij de opdrachtdocumenten die mogelijkheid uitsluiten.

Het verbod om vrije varianten in te dienen, kan gepaard gaan met een sanctie van absolute nietigheid in de opdrachtdocumenten. Deze vermelding is evenwel af te raden omdat ze nadelige gevolgen kan hebben voor de mededinging en de economische doeltreffendheid.

Wat de invloed van de regelmatigheid van een werkelijk ingediende variante betreft, wordt opgemerkt dat de onregelmatigheid van een ingediende verplichte variante ertoe leidt dat deze als niet-bestaande wordt beschouwd. Deze hypothese sluit dus aan bij die waarbij geen dergelijke offerte werd ingediend en leidt tot de afwijzing van de basisofferte en van de variante. Hetzelfde geldt wanneer de basisofferte onregelmatig is. De onregelmatigheid van de facultatieve variante leidt daarentegen enkel tot de afwijzing van deze laatste en niet van de regelmatige basisofferte. Indien de basisofferte onregelmatig is en de facultatieve variante regelmatig, kan deze laatste in aanmerking worden genomen en moet de volledige offerte, gezien de nieuwe benadering van dit besluit niet meer als onregelmatig worden beschouwd.

De aanbestedende overheid kan beslissen een vrije variante niet in aanmerking te nemen. Ze moet haar beslissing evenwel motiveren op basis van bijvoorbeeld technische elementen of andere factoren zoals de prijs, de budgettaire verplichtingen of de uitvoeringstermijnen.

De indiening van een onregelmatige vrije variante leidt niet tot de onregelmatigheid van de basisofferte, tenzij de opdrachtdocumenten bepalen dat alle offertes in dat geval absoluut nietig zijn. Deze vermelding is evenwel af te raden omdat ze de aanbestedende overheid elke beoordelingsmarge ontneemt. Indien een dergelijke vermelding daarentegen ontbreekt, dient enkel de onregelmatige vrije variante te worden afgewezen.

Paragraaf 2 expliciteert dat de verschillende soorten varianten bij alle gunningprocedures kunnen worden gebruikt. De vrije variante blijft evenwel uitgesloten bij aanbesteding. Daarnaast verduidelijkt deze paragraaf dat ze, hetzij met een afzonderlijke offerte, hetzij met een deelofferte kunnen worden ingediend.

Paragraaf 3 bevat een bepaling die opgenomen is in artikel 36, § 2, van Richtlijn 2004/17/EG, alsook in artikel 70, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Volgens deze bepaling mag een variante niet worden afgewezen enkel omwille van het feit dat, indien de aanbestedende overheid ze zou aanvaarden, een opdracht voor diensten een opdracht voor leveringen zou worden of omgekeerd. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn voor een opdracht betreffende de ontwikkeling van software via een opdracht voor diensten, terwijl een concurrent als variante een softwarepakket zou indienen dat voldoet aan de eisen van de aanbestedende overheid.

Art. 10.Dit artikel van het ontwerp behandelt de in artikel 2, punt 12°, omschreven opties.

Paragraaf 1 maakt een onderscheid tussen de verplichte en vrije opties. In het eerste geval dient de aanbestedende overheid, net zoals bij de verplichte varianten, het voorwerp, de aard en de draagwijdte ervan te omschrijven in de opdrachtdocumenten en zijn de inschrijvers verplicht een bod te doen voor deze opties. Het tweede geval betreft de vrije opties. Deze kunnen op eigen initiatief door de inschrijvers worden ingediend.

Volgens paragraaf 2 wordt het bod voor de opties afzonderlijk vermeld in de offerte. Deze bepaling maakt het ook mogelijk om vrije opties in te dienen bij aanbesteding, op voorwaarde dat aan een dergelijke optie geen meerprijs of een andere tegenprestatie wordt verbonden. Dit verschil met de vrije variante, die in het kader van de aanbesteding zoals eerder vermeld niet is toegestaan, is gerechtvaardigd omdat de optie enkel betrekking heeft op een bijkomend element. De mogelijkheid die de aanbestedende overheid wordt geboden om, zelfs bij aanbesteding, vrije opties in aanmerking te nemen kan haar voordelen opleveren, daar aan het bestellen van de optie geen meerprijs kan worden verbonden.

Krachtens paragraaf 3 is de aanbestedende overheid nooit verplicht gebruik te maken van een optie bij het sluiten van de opdracht en evenmin tijdens de uitvoering ervan. Wat dit laatste punt betreft, kan het immers interessanter zijn enkel gebruik te maken van een optie tijdens de uitvoering van de opdracht. Een voorbeeld : bij interventievrachtwagens die uitgerust zijn met een zwaailicht, kan in een optie worden voorzien voor een bijkomend zwaailicht.

Art. 11.Deze bepaling betreffende de opdrachten in percelen is nieuw.

Volgens het eerste lid moeten de opdrachtdocumenten de aard en het voorwerp van de percelen, de verdeling en de kenmerken ervan bepalen.

Deze verduidelijking moet de inschrijvers de mogelijkheid bieden om, met kennis van zaken, een of meer percelen te kiezen waarvoor ze een offerte wensen in te dienen.

Volgens het tweede lid mag de gunningswijze verschillend zijn per perceel. De term « gunningswijzen » verwijst naar de keuze tussen de aanbesteding, de offerteaanvraag en de onderhandelingsprocedure.

Deze versoepeling die in het tweede lid werd ingebouwd, dient evenwel op doordachte wijze te worden gebruikt. Het naast elkaar bestaan van diverse gunningswijzen kan immers de beoordeling van de offertes bemoeilijken en zelfs de indiening van prijskortingen onmogelijk maken. Afdeling 8. - Beroep op draagkracht van derden

Art. 12.Dit artikel voorziet in de omzetting van artikel 37 van Richtlijn 2004/17/EG. Krachtens paragraaf 1, eerste lid van dit artikel kan de inschrijver worden verzocht om in zijn offerte te vermelden voor welke gedeelte van de opdracht hij voornemens is een beroep te doen op de draagkracht van andere entiteiten als bedoeld in artikel 72 en welke entiteiten hij voorstelt. Aldus wordt een verband gelegd met artikel 72 betreffende de mogelijkheid om rekening te houden met de draagkracht van andere entiteiten in het kader van de kwalitatieve selectie. Deze mogelijkheid impliceert niet alleen dat deze entiteit zich ertoe verbindt haar draagkracht ter beschikking te stellen van de inschrijver maar ook dat de aanbestedende overheid in rechte en in feite nagaat of deze draagkracht werkelijk voorhanden is.

Deze bepaling is toepasselijk op de opdrachten voor werken, leveringen en diensten. Ze verschilt van die welke momenteel vervat is in artikel 78, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 in die zin dat deze laatste de inschrijver verplicht om de identiteit van de onderaannemers te vermelden voor de opdrachten voor werken, terwijl uit de nieuwe bepaling blijkt dat deze vermelding facultatief is.

Bovendien werd de vermelding van de nationaliteit van het tewerkgestelde personeel geschrapt omdat die weinig relevant was.

Het tweede lid van paragraaf 1 maakt een onderscheid tussen het geval waarin de procedure één enkele fase omvat en dat waarin ze twee fasen omvat.

Paragraaf 2 is het logische gevolg van paragraaf 1, tweede lid, 2°.

Hij bepaalt dat de aanbestedende overheid, bij een procedure in twee fasen, opnieuw nagaat of de voorgestelde entiteiten nog over voldoende draagkracht beschikken. Afdeling 9. - Prijsvaststelling, prijsbestanddelen en prijsherziening

Art. 13.Artikel 13, § 1, eerste lid, van het ontwerp verwijst naar artikel 2, 5° tot 8°, dat de verschillende soorten prijsvaststellingen definieert. Voor sommige specifieke opdrachten en procedures, zoals de promotieopdracht, de ontwerpenwedstrijd of de concessie voor openbare werken, wordt de prijs op een andere wijze vastgesteld. Het tweede lid is hernomen uit artikel 75 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Volgens paragraaf 2 moet de inschrijver bij een opdracht tegen globale prijs of voor de forfaitaire posten van een gemengde opdracht, zijn offertebedrag vaststellen volgens zijn eigen bewerkingen, berekeningen en ramingen. Deze bepaling stemt overeen met artikel 24, § 1, van de Algemene aannemingsvoorwaarden en is voortaan eveneens van toepassing op opdrachten voor leveringen en diensten.

Art. 14.Dit artikel bevat een bepaling die vergelijkbaar is met die vervat in artikel 76bis van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, die artikel 39 van Richtlijn 2004/17/EG omzet die de verplichtigen inzake fiscaliteit, milieubescherming, arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden betreft.

Art. 15.Dit artikel herneemt de bepaling van artikel 84, § 4, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 betreffende de opgave van de eenheidsprijzen en de globale prijzen voor iedere post van de samenvattende opmeting. Deze bepaling wordt voortaan uitgebreid tot de inventaris van de opdrachten voor leveringen en diensten. Net zoals in de huidige reglementering bepaalt zij, enerzijds, dat de eenheidsprijzen en de globale prijzen van de opdracht worden opgegeven met inachtneming van de betrekkelijke waarde van die post ten opzichte van het totale offertebedrag en, anderzijds, dat alle algemene en financiële kosten over de verschillende posten, in verhouding tot hun belangrijkheid, worden verdeeld.

Art. 16.Dit artikel bevat de bepalingen betreffende de prijzen vervat in artikel 88, § 1, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Deze bepalingen horen meer thuis in het begin van dit ontwerp. Zoals de artikelen 17 tot 19 bepalen zij immers de elementen die door de inschrijvers in aanmerking moeten worden genomen bij het opmaken van hun offerte.

Artikel 16 vermeldt zodoende, zoals de huidige bepalingen, dat de eenheidsprijzen en de globale prijzen van de offerte alle heffingen omvatten die de opdracht belasten, met uitzondering van de btw.

Wat de btw betreft, kan de aanbestedende overheid, net zoals is voorzien in artikel 88 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, hetzij bepalen dat zij in een afzonderlijke post van de samenvattende opmeting of van de inventaris wordt vermeld, hetzij de inschrijvers verplichten in de offerte de toepasselijke aanslagvoet(en) mee te delen.

Art. 17.Dit artikel stemt overeen met de tekst van artikel 14, § 1, van de Algemene aannemingsvoorwaarden betreffende de aankoopprijs van de octrooirechten en vergoedingen die verschuldigd zijn aan de houders van een octrooi of van een octrooilicentie. Aangezien deze elementen de prijs van de offerte kunnen beïnvloeden, hoort deze bepaling eerder thuis in dit besluit.

De bepaling is op expliciete wijze uitgebreid tot alle intellectuele eigendomsrechten die gelinkt kunnen zijn met het voorwerp van de opdracht.

Paragraaf 1 betreft enkel de hypothese waarin de aanbestedende overheid zelf overgaat tot de omschrijving van de opdracht.

Paragraaf 2 betreft de hypothese waarin de inschrijver zelf voor het geheel of een deel een omschrijving geeft van de prestaties die in het kader van de opdrachten zullen worden verricht.

Art. 18.Dit artikel neemt een bepaling over van de artikelen 12, § 4, en 19, § 1, van de Algemene aannemingsvoorwaarden, betreffende de keurings- en opleveringskosten. Deze kosten hebben zowel betrekking op de keuring als op de voorlopige en definitieve opleveringen. Deze kosten, met name de reis- en verblijfskosten en de vergoeding van het met de keuring of oplevering belaste personeel, zijn inbegrepen in de eenheidsprijzen en de globale prijzen op voorwaarde dat de opdrachtdocumenten de berekeningswijze van deze kosten bepalen. Zoniet dient de aanbestedende overheid deze kosten te dragen.

Art. 19.Dit artikel bevat hoofdzakelijk bepalingen die tot op heden vervat zijn in de artikelen 25, § 1, tweede lid, 49, tweede lid, en 67, tweede lid, van de Algemene aannemingsvoorwaarden. Het stemt overeen met de genoemde bepalingen, behalve dat voor leveringen en diensten de praktijkopleiding, die een basisopleiding omvat, werd toegevoegd. Hierbij kan worden opgemerkt dat ook de kosten verbonden aan het veiligheids- en gezondheidsplan in de algemene kosten moeten zijn begrepen, behalve wanneer bepaalde maatregelen inzake veiligheid en gezondheid die in dat plan zijn opgenomen, betrekking hebben op specifieke posten van de samenvattende opmeting of de inventaris of het voorwerp uitmaken van een of meerdere specifieke posten van de samenvattende opmeting of de inventaris.

De verduidelijkingen vermeld in artikel 19 horen eerder thuis bij de voorschriften betreffende de plaatsing van de opdracht, aangezien het gaat om elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij het opmaken van de offerte.

Art. 20.Paragraaf 1 van dit artikel betreffende de prijsherziening neemt onder meer de bepalingen over van artikel 13, § § 1 en 2, van de Algemene aannemingsvoorwaarden, maar bevat tamelijk belangrijke wijzigingen en aanvullingen.

Zo wordt een volledig eigen prijsherzieningssysteem voor de overheidsopdrachten ingevoerd, dat gesteund is op artikel 6 van de wet. Het laatstgenoemde artikel machtigt de Koning tot het vastleggen van de voorwaarden voor de prijsherziening voor de overheidsopdrachten. Bijgevolg is artikel 57 van de wet van 30 maart 1976 betreffende de economische herstelmaatregelen niet meer toepasselijk op de overheidsopdrachten.

Volgens het eerste lid moet voortaan niet enkel in een prijsherzieningsclausule worden voorzien voor de opdrachten voor werken, maar in principe ook voor de opdrachten voor leveringen en diensten. Tot op heden bepaalt artikel 13, § 2, van de Algemene aannemingsvoorwaarden dat de herziening voor deze twee laatste opdrachtcategorieën facultatief is.

Het eerste lid vermeldt de voornaamste prijscomponenten die in aanmerking worden genomen : de uurlonen en sociale lasten, alsook, naargelang de aard van de opdracht, één of meer relevante elementen zoals materiaal- en grondstofprijzen of de evolutie van de wisselkoers.

Volgens het tweede lid is het essentieel dat de herziening de werkelijke kostprijsstructuur weerspiegelt. Bijgevolg moet de herziening gebaseerd zijn op objectieve en controleerbare parameters en gebruik maken van correcte wegingscoëfficiënten. Afhankelijk van de aard van de opdracht en het al dan niet voorhanden zijn van de voormelde parameters, kan het niettemin moeilijk of zelfs onmogelijk zijn om een herzieningsclausule op te stellen die aan de genoemde voorwaarden voldoet. In dat geval kan de aanbestedende overheid voortaan gebruik maken van de gezondheidsindex, de index van de consumptieprijzen of een andere passende indexformule.

Daarnaast moet de herzieningsformule geen vaste factor meer bevatten.

Bovendien kan de aanbestedende overheid op gemotiveerde wijze afwijken van de bepalingen van paragraaf 1. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor leningen met vaste rentevoet.

Paragraaf 2 verduidelijkt dat de bepalingen van dit artikel niet verplicht van toepassing zijn op de opdrachten waarvan het geraamde bedrag lager is dan 120.000 euro, noch op de opdrachten, ongeacht het bedrag ervan, waarvan de initiële uitvoeringstermijn korter is dan 120 werkdagen of 180 kalenderdagen. De reden ligt bij het geringe nut van een prijsherziening voor dergelijke opdrachten. Afdeling 10. - Prijsonderzoek

Art. 21.Dit artikel betreffende het prijsonderzoek herneemt en veralgemeent de voorschriften van artikel 76, § 1, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Krachtens paragraaf 1, tweede lid, dat de voorschriften van artikel 76, § 1, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 overneemt en veralgemeent, moeten de inschrijvers op verzoek van de aanbestedende overheid alle nodige inlichtingen verstrekken om het prijsonderzoek mogelijk te maken, en dit ongeacht de gunningsprocedure. Deze maatregel is nu enkel van toepassing op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking.

Paragraaf 2 bevat een bepaling die overeenstemt met die van paragraaf 3 van het voormeld artikel 76. Wanneer de opdrachtdocumenten dit bepalen, en ongeacht de gunningsprocedure, kunnen ter plaatse verificaties van de boekhoudkundige stukken en onderzoeken worden uitgevoerd door de personen die daartoe door de aanbestedende overheid zijn aangewezen.

Paragraaf 3 betreffende de abnormaal laag of hoog lijkende prijzen die bij het prijsonderzoek worden vastgesteld, stemt overeen met artikel 98, § 3, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Hij voorziet ook in de omzetting van artikel 57 van Richtlijn 2004/17/EG. Zelfs indien uit de opdrachtdocumenten blijkt dat paragraaf 3 niet toepasselijk gemaakt wordt op de onderhandelingsprocedure, kan de aanbestedende overheid die een abnormaal laag of hoog lijkende prijs vaststelt, verificaties uitvoeren bij toepassing van de paragrafen 1 en 2.

Hierbij moet worden opgemerkt dat het niet-limitatief karakter van de opgesomde verantwoordingen die in aanmerking kunnen worden genomen om het normale karakter van een prijs aan te tonen, thans wordt bevestigd door de toevoeging van de woorden « met name ». Overigens werd artikel 98, § 3, derde lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 reeds aangepast om het in overeenstemming te brengen met de Richtlijn en dit bij het koninklijk besluit van 29 september 2009. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (arrest van 27 november 2001, C-286/99, Sciaudone) en de Raad van State (RvS, nr. 100.084 van 23 oktober 2001) waren eveneens van oordeel dat de verantwoordingen in de reglementering niet limitatief zijn.

Teneinde te vermijden dat de inschrijvers ongegronde verantwoordingen zouden indienen, kan de aanbestedende overheid overeenkomstig paragraaf 1 steeds een prijsanalyse eisen om het normale karakter van de prijs te beoordelen.

Ten slotte kan de inschrijver zich ter verantwoording van zijn prijs niet beperken tot een verwijzing naar de prijs van een onderaannemer, vermeerderd met een winstmarge. In dat geval dient de inschrijver de prijs van de onderaannemer te verantwoorden.

Indien de aanbestedende overheid voor een bepaalde prijs reeds over de nodige inlichtingen beschikt op grond van artikel 20, § 1 of § 2, dient ze artikel 20, § 3 vanzelfsprekend niet meer na te leven voor de prijs in kwestie.

Het zesde lid van paragraaf 3 neemt in gewijzigde vorm de tekst over van paragraaf 3, laatste lid, van hetzelfde artikel 98. De nieuwe bepaling heeft een minder ruime toepassing doordat ze voortaan de opdrachten voor diensten van de bijlage II, B, van de wet niet meer omvat en dit ongeacht de gevolgde gunningswijze. Afdeling 11. - Belangenvermenging en afspraken

Art. 22.Dit artikel vormt een nieuwe bepaling inzake belangenvermenging. De persoon die krachtens artikel 8, § 2, tweede lid, van de wet verplicht is zichzelf te wraken, dient het bevoegde orgaan van de aanbestedende overheid hiervan schriftelijk en onverwijld op de hoogte te brengen, die de nodige maatregelen neemt.

De wraking wordt geformaliseerd, bijvoorbeeld in een schrijven van de betrokken persoon of in het proces-verbaal van een beraadslagende vergadering. Het doel hiervan is na te gaan of de wraking tijdig is ingeroepen.

Men dient eraan te herinneren dat de persoon die verplicht is zich te wraken, een studiebureau belast met de taak van leidend ambtenaar zou kunnen zijn zoals bepaald in de Memorie van toelichting van de wet.

Art. 23.Dit artikel betreffende de afspraken neemt een bepaling over als die van in artikel 79 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Deze bepaling is van toepassing op de offertes en voortaan ook op de aanvragen tot deelneming.Door deel te nemen aan een procedure, verklaart een kandidaat of inschrijver zich niet schuldig te hebben gemaakt aan bij artikel 9 van de wet verboden handelingen, overeenkomsten of afspraken.

Bovendien moet worden opgemerkt dat krachtens artikel 314 van het Strafwetboek elke afspraak strafbaar is, ongeacht of die gepaard gaat met bedreiging of geweld. HOOFDSTUK 2. - Raming opdrachtbedrag

Art. 24.Dit artikel betreffende de raming van het opdrachtbedrag, groepeert enkele bepalingen van artikel 17 van Richtlijn 2004/17/EG, alsook bepalingen die nu verspreid zijn over de artikelen 2, 23, 24, 44, 45 en 63 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Het eerste lid van artikel 24 herinnert aan de algemene regel volgens dewelke de raming van het opdrachtbedrag gebaseerd is op de totale duur en waarde van de opdracht. Hierin zijn begrepen alle verplichte opties, percelen, herhalingen als bedoeld in artikel 53, § 2, 3°, van de wet, alle gedeelten als bedoeld in artikel 37, § 1, van de wet en alle verlengingen van de opdracht als bedoeld in artikel 37, § 2, van dezelfde wet.

Wanneer voor de oorspronkelijke opdracht is voorzien in één of meer verlengingen in de zin van artikel 37, § 2, van de wet, zal de totale geraamde duur van de opdracht in principe maximaal 4 jaar kunnen bedragen. In dat geval geldt immers de regel dat de duur van opdracht beperkt dient te blijven tot vier jaar na het sluiten van de opdracht.

Moeten eveneens in aanmerking worden genomen, alle voor de totale duur van een raamovereenkomst of dynamisch aankoopsysteem geplande opdrachten, alsook het prijzengeld en de betalingen aan de deelnemers.

Bijgevolg moet de raming rekening houden met alle elementen die de waarde van het ontwerp kunnen beïnvloeden.

Het tweede lid bevat een nieuwe verduidelijking betreffende het tijdstip waarop de raming wordt gemaakt : dit moet gebeuren op het tijdstip van de verzending van de bekend te maken aankondiging of, wanneer deze aankondiging gezien de gunningswijze niet vereist is, op het tijdstip waarop de procedure wordt aangevat, namelijk bij de verzending van de uitnodigingen om een aanvraag tot deelneming of een offerte in te dienen.

Het derde lid herinnert aan het principe dat vervat is in artikel 17, § 2, van Richtlijn 2004/17/EG, alsook in de artikelen 2, § 2, 24, § 2, en 45, § 2, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Volgens dit principe mag geen enkele opdracht worden gesplitst teneinde die aan de bekendmakingsregels te onttrekken. Indien bijvoorbeeld percelen of gedeelten van werken of bouwwerken toegestaan zijn, mogen deze modaliteiten niet tot gevolg hebben dat de percelen of gedeelten onttrokken worden aan de mededinging via een bekendmaking op Belgisch niveau en, desgevallend, op Europees niveau.

Art. 25.Onverminderd de bepalingen van artikel 24 van dit ontwerp, bevat het onderhavige artikel, dat overeenstemt met artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, drie verduidelijkingen voor de berekening van de geraamde waarde van een opdracht voor werken : 1° enerzijds dient rekening te worden gehouden met alle geplande werken.Wanneer het een bouwwerk betreft als bedoeld in artikel 3, 2°, van de wet, zoals uiteengezet in de memorie van toelichting, d.w.z. het product van een geheel van bouwkundige of civieltechnische werken dat ertoe bestemd is als zodanig een economische of technische functie te vervullen, moet de waarde van de verschillende opdrachten worden samengeteld om de op elke afzonderlijke opdracht toepasselijke bekendmakingsregels te bepalen op grond van de regel vermeld in artikel 24, derde lid; 2° anderzijds moet ook rekening worden gehouden met de geraamde waarde van de leveringen of diensten die nodig zijn voor de uitvoering van de werken of van het bouwwerk en die de aanbestedende overheid ter beschikking stelt van de aannemer.Bijvoorbeeld : de ter beschikkingstelling van een partij straatstenen of andere materialen; 3° aangezien de Europese drempels voor de werken, leveringen en diensten verschillend zijn, betekent dit a contrario dat de waarde van de leveringen of diensten die niet nodig zijn voor de uitvoering van een opdracht voor werken, niet mag worden toegevoegd aan de waarde van de werken met de bedoeling ze te onttrekken aan de mededinging op Europees niveau.

Art. 26.Dit artikel bevat specifieke berekeningsmodaliteiten voor sommige overheidsopdrachten voor leveringen die vervat zijn in artikel 23, § § 1 en 3, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Conform het eerste lid, moet bij opdrachten voor leveringen die een zekere regelmaat vertonen of bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd, worden uitgegaan van de totale geraamde waarde van de opeenvolgende opdrachten over twaalf maanden volgend op de eerste levering of, indien de looptijd van de opdracht meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd ervan.

Artikel 17, 7, van Richtlijn 2004/17/EG voorziet in twee verschillende ramingswijzen voor dit soort opdrachten. In dit ontwerp wordt gekozen voor de meest strenge ramingswijze om foutieve interpretaties te voorkomen.

Ingevolge een opmerking van de Raad van State wordt verduidelijkt dat het woord « periode » verkozen werd boven het woord « boekjaar » in de veronderstelling dat het om meer dan twaalf maanden gaat. De tekst van artikel 17, § 7, 6, van de richtlijn is immers niet zeer coherent aangezien hij verwijst naar « het boekjaar, indien het zich over meer dan twaalf maanden uitstrekt », zonder evenwel de draagwijdte van het woord te verduidelijken terwijl de bepaling betrekking heeft op opdrachten voor leveringen en diensten die met name bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd.

De formulering « opdrachten voor leveringen die een zekere regelmaat vertonen » heeft betrekking op de aankoop van leveringen van dezelfde aard via afzonderlijke opdrachten die gegund worden tijdens dezelfde referentieperiode, meer bepaald het begrotingsjaar of boekjaar.

De formulering « die bestemd zijn om te worden hernieuwd » heeft betrekking op steeds wederkerende behoeften van de aanbestedende overheid.

Overeenkomstig het tweede lid zijn specifieke berekeningsmodaliteiten van toepassing wanneer de opdrachten gegund worden in de vorm van huur, huurkoop, leasing of in een vergelijkbare vorm. Bij een opdracht met een bepaalde duur, wordt rekening gehouden met de geraamde totale waarde van de opdracht voor de gehele looptijd ervan. Wanneer deze bepaalde duur meer dan twaalf maanden bedraagt, moet de restwaarde van de leveringen op het einde van de overeenkomst in de raming worden opgenomen.

Bij opdrachten van onbepaalde duur, of waarvan de looptijd niet kan worden bepaald, moet het geraamde maandelijkse bedrag van de opdracht vermenigvuldigd worden met achtenveertig. Hier worden bijvoorbeeld de opdrachten met een clausule tot jaarlijkse verlenging bedoeld.

Daarentegen moet een opdracht met een maximale looptijd van vijf jaar die een clausule tot jaarlijkse opzegging bevat, beschouwd worden als een opdracht met een bepaalde duur van vijf jaar. In dat geval zullen de vijf jaar in aanmerking worden genomen om de geraamde waarde van de opdracht te bepalen.

Ten slotte wordt hier nog herinnerd aan de bepaling van artikel 3, 3°, van de wet die betrekking heeft op de hypothese van een gemengde opdracht voor leveringen en werken. Meer bepaald gaat het om de regel volgens dewelke een opdracht die betrekking heeft op het leveren van producten en in bijkomende orde op plaatsing- en installatiewerkzaamheden als een opdracht voor leveringen moet worden beschouwd.

Art. 27.Dit artikel bevat sommige berekeningsmodaliteiten die specifiek betrekking hebben op de opdrachten voor diensten en overeenstemmen met de bepalingen van artikel 44 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Paragraaf 1 herinnert aan het principe volgens hetwelk de waarde van de opdracht de geraamde totale vergoeding van de dienstverlener bevat.

Vervolgens licht de tekst dit principe toe voor drie categorieën van diensten.

De paragrafen 2 en 3 bevatten twee verduidelijkingen over de berekeningswijze van de geraamde waarde van sommige opdrachten voor diensten.

Bij een opdracht met een bepaalde duur die niet meer bedraagt dan achtenveertig maanden, moet rekening worden gehouden met de totale geraamde waarde van de opdracht voor de gehele looptijd ervan. Bij een opdracht van onbepaalde duur of waarvan de bepaalde duur meer bedraagt dan achtenveertig maanden, is de berekening daarentegen gebaseerd op de geraamde maandelijkse waarde vermenigvuldigd met achtenveertig.

Bij opdrachten voor diensten die een zekere regelmaat vertonen of bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd, worden uitgegaan van de totale geraamde waarde van de opeenvolgende opdrachten over twaalf maanden volgend op de eerste prestatie of, indien de looptijd van de opdracht meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd ervan.

Ingevolge een opmerking van de Raad van State is in artikel 27 een paragraaf 4 ingevoegd zodat artikel 17, § 8, van de Richtlijn 2004/17/EG zeker wordt omgezet. Deze bepaling behandelt de raming van de waarde van opdrachten die tegelijk betrekking hebben op leveringen en diensten en eventueel ook plaatsing en installatie omvatten.

Paragraaf 5 bepaalt dat bij opdrachten die diensten van zowel bijlage II, A, als bijlage II, B, van de wet omvatten, moet worden bepaald welke van deze beide categorieën de grootste waarde vertegenwoordigt teneinde m.n. na te gaan of een Europese bekendmaking of enkel een Belgische bekendmaking vereist is.

De andere hypotheses van gemengde opdrachten worden in artikel 3, 4°, van de wet geregeld.

Art. 28.Dit artikel preciseert dat de raming van het opdrachtbedrag bij de aanvang van de procedure bepaalt welke voorschriften erop van toepassing zijn tijdens het volledige verloop ervan tot aan de sluiting van de opdracht. Zo zal bijvoorbeeld een opdracht waarvoor volgens de raming een bekendmaking op Europees niveau vereist is, onderworpen zijn aan de voorschriften die toepasselijk zijn op die opdrachtcategorie, zelfs indien het goed te keuren offertebedrag lager is dan de Europese drempel. Omgekeerd zal een opdracht waarvan het geraamde bedrag beneden de Europese drempel lag, maar waarvan het bedrag van de goed te keuren offerte deze drempel komt te overschrijden, onderworpen blijven aan de volgens de raming toepasselijke regels.

De bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en/of in het Bulletin der Aanbestedingen van een aankondiging betreffende een opdracht waarvoor een dergelijke bekendmaking niet verplicht is, heeft daarentegen geen enkele invloed op het op die opdracht toepasselijke stelsel, uitgaande van zijn geraamde waarde.

In de mate dat verwezen wordt naar het geraamde bedrag van de opdracht, is artikel 28 bovendien niet van toepassing op de opdrachten die worden gegund op basis van het goed te keuren bedrag, zoals deze gegund via onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking zoals bedoeld in artikel 53, § 1, 1°, a, van de wet. HOOFDSTUK 3. - Bekendmaking Afdeling 1. - Algemene bekendmakingsregels

Art. 29.Dit artikel stemt overeen met de bepalingen betreffende de bekendmaking die verspreid zijn over de artikelen 3, 5, 7, 11, 13, 14bis, 25, 27, 29, 33, 35, 36bis, 46, 48, 50, 54, 56 en 56bis van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Het bepaalt dat voor de opdrachten die onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking, de aankondigingen bekendgemaakt worden in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen. De aankondiging bekendgemaakt in het Bulletin der Aanbestedingen moet inhoudelijk overeenstemmen met die bestemd voor het Publicatieblad en de bekendmaking ervan mag niet plaatsvinden vóór de datum waarop de aankondiging naar het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie wordt verzonden.

Opdrachten die enkel onderworpen zijn aan de Belgische bekendmaking, worden bekendgemaakt in het Bulletin der Aanbestedingen. Deze bekendmaking kan nochtans aangevuld worden met inlichtingen die de aanbestedende overheid, conform artikel 44, § 2, laatste lid, verstrekt via een internetadres en die eveneens als officiële bekendmaking gelden.

Volgens paragraaf 2 geldt enkel de aankondiging bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen, eventueel aangevuld met de inlichtingen verstrekt via het internetadres, zoals vermeld in artikel 44, § 2, laatste lid, als officiële bekendmaking. Geen enkele andere bekendmaking mag plaatsvinden vóór de verzendingsdatum van de aankondiging. Ze mag geen andere informatie bevatten dan die vervat in die aankondiging.

De bepaling vermeldt ten slotte dat het verboden is om vóór de verzendingsdatum van de aankondiging met het oog op een officiële bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en/of in het Bulletin der Aanbestedingen, naargelang het geval, de in de aankondiging vermelde informatie bekend te maken of te verspreiden.

Dit verbod heeft hoofdzakelijk betrekking op de elektronische en automatische verspreiding van de informatie vervat in de aankondiging naar geïnteresseerde personen en dit vóór de verzendingsdatum van de aankondiging. De bedoeling hiervan is te vermijden dat sommige inschrijvers op die manier een tijdsvoordeel zouden bekomen omdat zij vóór de bekendmaking op de hoogte zijn gebracht.

Om dezelfde reden mag de inhoud van de niet-officiële bekendmaking niet verschillen van die van de officiële bekendmaking, zodat het niet toegestaan is om langs die weg bijkomende informatie mee te delen.

De verschillende aankondigingsmodellen zijn opgenomen in bijlage 4 bij dit besluit. Om praktische redenen wordt tevens het referentienummer (F1, F2, F3, ...) van deze modellen vermeld dat terug te vinden is op het elektronisch platform e-notification waarop het Bulletin der Aanbestedingen bekendgemaakt wordt.

Art. 30.Dit artikel vormt een nieuwe bepaling. Wanneer de aanbestedende overheid sommige reeds officieel bekendgemaakte gegevens wenst te verbeteren of aan te vullen, kan zij hetzij een volledig nieuwe aankondiging bekendmaken, hetzij het in bijlage 4 opgenomen model nr. 9 gebruiken. Dankzij dit model kan worden vermeden dat een volledig nieuwe aankondiging moet worden bekendgemaakt, wat een soepeler oplossing biedt wanneer de verbeteringen of wijzigingen eerder beperkt zijn.

In geval van de bekendmaking van een volledig nieuwe aankondiging is het wenselijk om daarop de aandacht te vestigen in het veld VI.3 « Andere inlichtingen », teneinde een link te leggen met de eerder bekendgemaakte aankondiging(en).

De aanbestedende overheid dient evenwel rekening te houden met de eventuele impact van de aangebrachte verbeteringen of aanvullingen op de ontvangsttermijn voor de aanvragen tot deelneming of de offertes, zoals vermeld in de oorspronkelijke aankondiging. Doorgaans zal zij een verlenging ervan moeten toestaan. Deze dient eventueel te worden verlengd in functie van het belang van de verbeteringen of aanvullingen, opdat de kandidaten of inschrijvers nog over een voldoende termijn zouden beschikken om met het bericht rekening te kunnen houden.

Art. 31.Het eerste lid van dit artikel, dat overeenstemt met enkele bepalingen die verspreid zijn over de artikelen 3, 5, 7, 11, 13, 25, 27, 29, 33, 35, 46, 48, 50, 54 en 56 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, bepaalt dat de bewijslast van de verzending van de aankondiging van opdracht bij de aanbestedende overheid berust.

Het tweede lid bevat de nieuwe bepaling dat de bevestiging van de verzending van de inlichtingen strekt tot bewijs van de bekendmaking van de aankondiging. Afdeling 2. - Europese drempels

Art. 32.Dit artikel vermeldt de Europese drempelbedragen. Het stemt overeen met de artikelen 1, 22 en 43 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. De opdrachten waarvan de geraamde waarde de in dit artikel vastgelegde bedragen bereikt of overschrijdt, zijn onderworpen aan de Europese bekendmaking. Overeenkomstig artikel 2, § 2, gaat het om bedragen zonder belasting over de toegevoegde waarde. Naargelang de aard van de opdracht, zijn de volgende drempels van toepassing sinds 1 januari 20122 : 1° voor de werken, 5.000.000 euro, ongeacht de aanbestedende overheid.

Het begrip « werken » omvat ook de bouwwerken, zoals uiteengezet in de memorie van toelichting van artikel 3, 2°, van het wetsontwerp; 2° voor de leveringen en de diensten bedoeld in bijlage II van de wet 400.000 euro.

Hierbij moet worden opgemerkt dat, in tegenstelling tot de diensten bedoeld in bijlage II, A, van de wet, de diensten bedoeld in bijlage II, B, als niet-prioritair worden beschouwd voor de voltooiing van de interne markt en enkel verplicht onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking in het stadium waarin de resultaten van de opdracht worden medegedeeld, en dit ongeacht de procedure, conform artikel 41, § 2. Tot nader order worden deze diensten, anders dan die van de bijlage II, A, van de wet, minder belangrijk geacht voor de mededinging binnen de interne markt. Dat is ook de reden waarom ze niet het voorwerp moeten uitmaken van een voorafgaande Europese bekendmaking.

De Europese Commissie kan het bedrag van de Europese drempels herzien overeenkomstig artikel 69 van Richtlijn 2004/17/EG. Dit is de reden waarom de Eerste Minister, op grond van artikel 77, § 2, van de wet belast is met de aanpassing van de bedragen van dit besluit op basis van de door de Europese Commissie verrichte herzieningen.

Art. 33.Dit artikel betreffende de opdrachten in percelen, herneemt de bepalingen van de artikelen 2, vierde lid, en 45, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 en verruimt ze tot de homogene leveringen.

Onder homogene leveringen moeten leveringen worden verstaan van dezelfde aard en met dezelfde of een vergelijkbare bestemming : bijvoorbeeld fotokopieerpapier ongeacht het vereiste formaat, kantoormeubelen die een harmonisch geheel moeten vormen of nog voedingsmiddelen van een bepaald assortiment. In dat geval moeten de bedragen van alle percelen worden samengevoegd teneinde te bepalen of de Europese drempel is bereikt. Als dat zo is, zijn alle percelen onderworpen aan de Europese bekendmaking.

De aanbestedende overheid kan nochtans gebruik maken van de in dit artikel vermelde mogelijkheid om percelen waarvan het individuele bedrag kleiner is dan 1.000.000 euro voor werken en 80.000 euro voor diensten en nu ook voor homogene leveringen aan de Europese bekendmaking te onttrekken. Hiervoor geldt evenwel als voorwaarde dat het samengevoegde bedrag van de onttrokken percelen niet meer bedraagt dan twintig percent van het bedrag van het geheel van alle percelen.

Een dergelijke bepaling maakt het mogelijk deze percelen met een beperkte waarde enkel op nationaal niveau bekend te maken, daar deze immers vooral interessant zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen.

De waarde van deze percelen wordt niettemin in aanmerking genomen voor de raming van de opdracht overeenkomstig de artikelen 22 tot 25.

Een voorbeeld zou kunnen zijn, een bouwwerk met een geraamd bedrag van 5,5 miljoen euro en verdeeld in vier percelen van respectievelijk : - perceel « ruwbouw » = 4 miljoen euro - perceel « speciale technieken » = 0,7 miljoen euro - perceel « schrijnwerk » = 0,5 miljoen euro - perceel « afwerking » = 0,3 miljoen euro.

De aanbestedende overheid mag de percelen « speciale technieken » en « schrijnwerk » niet onttrekken aan de Europese bekendmaking. Alhoewel de individuele waarde van deze verschillende percelen inderdaad minder bedraagt dan 1 miljoen euro, is hun samengevoegd bedrag evenwel hoger dan 20 % van het opdrachtbedrag, d.w.z. 1,1 miljoen euro.

De percelen « schrijnwerk » en « afwerking » kunnen daarentegen wel aan de Europese bekendmaking worden onttrokken, omdat de individuele waarde van deze verschillende percelen minder bedraagt dan 1 miljoen euro en hun samengevoegd bedrag lager is dan 20 % van het opdrachtbedrag, d.w.z. 1,1 miljoen euro.

Hetzelfde zou gelden voor het perceel « speciale technieken ».

In deze gevallen dienen de andere percelen vanzelfsprekend te worden bekendgemaakt op Europees niveau, zelfs indien de totale waarde van die percelen de Europese drempel niet bereikt. In het eerst geciteerde voorbeeld vertegenwoordigen de percelen « ruwbouw » en « speciale technieken » slechts een bedrag van 4,7 miljoen euro. Niettemin moeten ze worden bekendgemaakt omdat rekening moet worden gehouden met de geraamde waarde van de onttrokken percelen bij het bepalen van de globale waarde van de opdracht (rekening houdend met de huidige Europese drempel van 5.000.000 euro).

De onttrokken percelen worden gegund bij aanbesteding of offerteaanvraag en bekendgemaakt op Belgisch niveau. Het gebruik van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking is evenwel uitgesloten, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 104, § 1, 1° en 2°. Afdeling 3. - Europese bekendmaking

Art. 34.Dit nieuwe artikel bepaalt dat deze afdeling van toepassing is op de opdrachten onder de tweeledige voorwaarde dat ze de Europese drempels bereiken en onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking.

Deze tweede voorwaarde sluit de opdrachten uit waarop de wet van toepassing is, maar die niet Europees moeten worden bekendgemaakt, zoals sommige opdrachten die geheim zijn verklaard of waarvan de uitvoering gepaard moet gaan met bijzondere veiligheidsmaatregelen als bedoeld in artikel 53, § 2, 1°, b, van de wet.

Art. 35.Dit nieuwe artikel somt de aankondigingen op die vorm geven aan de Europese bekendmaking, namelijk de periodieke indicatieve aankondiging, de aankondiging van opdracht en de aankondiging van gegunde opdracht. Er wordt verwezen naar de commentaar van de artikelen 36 en volgende.

Art. 36.Dit artikel neemt de bepalingen over betreffende de bekendmaking van de periodieke indicatieve aankondiging en de inhoud ervan opgenomen in de artikelen 3, 25 en 46 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

De bedoelde werken en bouwwerken zijn die waarvan de geraamde waarde minimum 5.000.000 euro bedraagt. Wat de leveringen betreft, heeft de vooraankondiging betrekking op alle opdrachten met een totale waarde van minimum 750.000 euro die individueel waarschijnlijk de drempel voor de Europese bekendmaking bereiken en ingedeeld zijn per productgroep. De « productgroepen » worden aangeduid met de eerste drie cijfers van de basiswoordenlijst van de CPV-nomenclatuur (gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten, goedgekeurd bij Verordening (EG) nr 213/2008 van de Commissie van 28 november 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr 2195/2002 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke woordenlijst overheidsopdrachten (CPV) en tot wijziging van de Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, in verband met de herziening van de CPV (PBEU L-74 van 15 maart 2008)). Zo hebben de drie eerste cijfers 031 bijvoorbeeld betrekking op land- en tuinbouwproducten, de cijfers 302 op computeruitrusting en -benodigdheden, de cijfers 325 op telecommunicatiebenodigdheden en de cijfers 341 op motorvoertuigen.

Het is overigens nuttig eraan te herinneren dat de raamovereenkomst valt onder het begrip opdracht als bedoeld in dit ontwerp.

Wat de diensten betreft, is de indeling voor hetzelfde totaalbedrag van 750.000 euro gebaseerd op de categorieën van bijlage II, A, van de wet.

Artikel 36 bevat een nieuwe verduidelijking. De bekendmaking van een dergelijke aankondiging is slechts verplicht wanneer de aanbestedende overheid de termijn voor de ontvangst van de offertes wenst in te korten overeenkomstig artikel 51, § 1, eerste lid, van het besluit.

Indien dit niet in haar bedoeling ligt, is de bekendmaking facultatief, maar laat deze geen inkorting van de termijnen toe.

Nochtans dient men zich bewust te zijn van het belang dat deze informatie over mogelijke geplande opdrachten voor de ondernemingen kan hebben.

Bepaalde opdrachten voor leveringen en voor diensten kunnen de drempel voor de Europese bekendmaking bereiken (vandaag 400.000 euro) zonder individueel of samen de drempel van 750.000 euro te bereiken. In dat geval is de inkorting van de termijn ingevolge de bekendmaking van een periodieke indicatieve aankondiging eveneens mogelijk.

De bekendmaking van een periodieke indicatieve aankondiging maakt het immers mogelijk dat de ondernemers zich voorbereiden op de deelname aan de aldus aangekondigde procedures en dat de aanbestedende overheden voordeel kunnen halen uit een eventuele verruiming van de mededinging. Dit is de reden waarom § 2 bepaalt dat de bekendmaking van een dergelijke aankondiging zo vlug mogelijk moet gebeuren na het begin van het begrotingsjaar of, voor de werken, na de beslissing tot goedkeuring van het programma waarin de werken of de raamovereenkomsten zijn opgenomen. In die omstandigheden zal een vooraankondiging immers het meest nuttig zijn. Dit belet evenwel niet dat later in de loop van het begrotingsjaar een bekendmaking kan plaatsvinden indien, bijvoorbeeld, nieuwe opdrachten worden uitgeschreven.

Zoals gevraagd door de Raad van State, is een precisering aangebracht in de tweede paragraaf met het oog op de omzetting van artikel 41, § 2, van de richtlijn. Volgens deze bepaling kunnen voor belangrijke projecten verscheidene periodieke indicatieve aankondigingen worden bekendgemaakt, zonder in eerdere aankondigingen vervatte inlichtingen te herhalen, mits vermeld wordt dat deze aankondigingen een aanvulling zijn.

Bovendien wordt de bepaling vervat in artikel 41.1, van Richtlijn 2004/17/EG vooralsnog niet omgezet in dit ontwerp. Volgens deze bepaling kan de aanbestedende overheid de periodieke indicatieve aankondiging, via haar kopersprofiel, bekendmaken op een website. Een dergelijke bepaling is immers complex omdat de aanbestedende overheid zelfs in dat geval de Europese Commissie moet informeren over deze bekendmaking via haar kopersprofiel. Bovendien zou het overaanbod van dergelijke websites de ondernemingen minder transparante informatie bieden dan de officiële bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen.

Art. 37.Dit artikel neemt de bepalingen over van de artikelen 4, 26 en 47 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Artikel 37 en de artikelen 38 tot 40 zijn niet van toepassing op de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet, want deze zijn niet verplicht onderworpen aan een voorafgaande Europese bekendmaking. Dezelfde regel geldt voor de opdrachten gebaseerd op een raamovereenkomst.

Art. 38.Dit artikel neemt bepalingen over van § 1, eerste en tweede lid van artikelen 5, 27 en 48 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Het betreft de inmededingingstelling via een aankondiging van opdracht.

Art. 39.Dit artikel neemt bepalingen over van de artikelen 6, 28 en 49 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Het betreft de inmededingingstelling via een periodieke indicative aankondiging en de hiervoor toepasselijke voorwaarden.

Art. 40.Dit artikel neemt bepalingen over van de artikelen 7, 29 en 50 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 en toepasselijk zijn op de invoering en het beheer van een kwalificatiesysteem. Met name worden de punten 5° en 6° toegevoegd die overeenstemmen met artikel 53, § § 7 en 9, van Richtlijn 2004/17/EG. Volgens de bepaling onder 5° moet een lijst van aanvragers worden bijgehouden die in categorieën kan worden ingedeeld volgens het opdrachttype waarvoor de kwalificatie geldt. De bepaling onder 6° verduidelijkt dat de aanbestedende overheid, naar aanleiding van een bepaalde opdracht, kan overgaan tot een eventuele aanvullende selectie onder de gekwalificeerde aanvragers. Het spreekt vanzelf dat deze selectie op de oorspronkelijke kwalificatiecriteria moet steunen waarbij de beoordeling eventueel gerichter of strenger gebeurt.

Art. 41.Dit artikel stemt overeen met de artikelen 8, 34 en 60 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, behalve wat het dynamisch aankoopsysteem betreft. Deze modaliteit bestaat heden niet. Ongeacht de gebruikte procedure en dus ook in geval van onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking bij de aanvang van de procedure als bedoeld in artikel 53, § 2, van de wet, wordt een aankondiging van gegunde opdracht bekendgemaakt conform het model nr. 3 in bijlage 4. Overeenkomstig paragraaf 1 moet deze aankondiging worden verzonden binnen een termijn van twee maanden na de sluiting van de opdracht.

Voor de opdrachten gebaseerd op een dynamisch aankoopsysteem, mogen de resultaten nochtans per trimester worden gegroepeerd. Deze aankondiging bevat informatie over de resultaten van de procedure. In dat geval mogen de resultaten van de tijdens een trimester toegewezen opdrachten dus worden gegroepeerd en, indien nodig, het voorwerp uitmaken van diverse afzonderlijke aankondigingen, volgens de betrokken leveringen of diensten voor courant gebruik.

Deze aankondiging is bestemd voor bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen.

Een aankondiging van gegunde opdracht is evenwel niet vereist voor de opdrachten toegewezen via onderhandelingsprocedure op grond van artikel 53, § 2, 1°, b, van de wet, d.w.z. voor de geheime opdrachten, die waarvan de uitvoering gepaard moet gaan met bijzondere veiligheidsmaatregelen en die waarvoor de bescherming van de fundamentele belangen van de veiligheid van het land een gunning via onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking noodzakelijk maakt. Een dergelijke aankondiging moet evenmin worden bekendgemaakt bij de sluiting van elk van de opdrachten die op een raamovereenkomst gebaseerd zijn.

Volgens paragraaf 2 moet de aanbestedende overheid, wanneer de opdracht betrekking heeft op de diensten zoals vermeld in bijlage II, B, van de wet waarvan het geraamde bedrag de Europese drempel bereikt, evenwel vermelden of zij de bekendmaking van de aankondiging in het Officiële Publicatieblad van de Europese Unie aanvaardt. Indien zij die weigert, wordt de aankondiging van gegunde opdracht niet naar het Bulletin der Aanbestedingen verzonden. In tegenstelling tot de Europese Commissie heeft de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie immers geen bevoegdheid inzake toezicht op de overheidsopdrachten, en die informatie, die niet bestemd is voor publicatie, zou geenszins nuttig zijn voor haar.

Om tegemoet te komen aan een opmerking van de Raad van State, is in artikel 41 een derde paragraaf ingevoegd. Deze bevat enkele bepalingen inzake de niet-bekendmaking van bepaalde gegevens die specifiek betrekking hebben op de opdrachten voor onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten.

Deze bepaling voorziet aldus in de omzetting van artikel 43, § 3, van de richtlijn.

Er is geen gevolg gegeven aan het door de Raad van State geformuleerde voorstel om de laatste paragraaf van artikel 41 verder uit te werken.

Het werd immers aangewezen geacht om de algemene regel inzake de niet-bekendmaking van bepaalde gegevens die voor alle opdrachten geldt, te behouden. Deze regel is nu vervat in de huidige paragraaf 4.

Volgens paragraaf 4 mag de aanbestedende overheid bepaalde gegevens niet bekendmaken indien de openbaarmaking ervan de toepassing van een wet zou belemmeren, in strijd zou zijn met het algemeen belang, nadelig zou zijn voor de rechtmatige commerciële belangen van ondernemingen of de eerlijke mededinging tussen hen zou kunnen schaden.

Deze bepaling wordt onder meer geïllustreerd door de volgende rechtspraak : Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, arrest van 14 februari 2008, zaak C-450/06, Varec; Raad van State, arrest nr. 164.028 van 24 oktober 2006; Grondwettelijk Hof, arrest nr. 118/2007 van 19 september 2007. Afdeling 4. - Belgische bekendmaking

Art. 42.Dit nieuwe artikel leidt afdeling 4 in die de na te leven bekendmakingsregels bevat voor de opdrachten die enkel onderworpen zijn aan de Belgische bekendmaking. Deze afdeling heeft betrekking op de opdrachten voor werken en leveringen, alsook de opdrachten voor diensten zoals vermeld in bijlage II, A, van de wet waarvan de geraamde waarde lager ligt dan de Europese drempels vermeld in artikel 30 van dit besluit.

Voor de opdrachten voor diensten, zoals vermeld in bijlage II, B, van de wet, zijn de bepalingen van afdeling 4 van toepassing, ongeacht de geraamde waarde van de opdracht, behalve indien toepassing wordt gemaakt van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking. Wat de Europese bekendmaking betreft, zijn deze diensten immers enkel onderworpen, onder de voorwaarden van artikel 41, § 2, aan de verplichting om een aankondiging van gegunde opdracht op te stellen wanneer ze de Europese drempels bereiken. Een bekendmaking op Belgisch niveau is daarentegen vereist bij aanbesteding, offerteaanvraag, onderhandelingsprocedure met bekendmaking en bij vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking.

Art. 43.Dit artikel neemt bepalingen over van de artikelen 12, 34 en 55 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 die de drie modaliteiten van inmededingingstelling bepalen voor de opdracht die aan de Belgische bekendmaking onderworpen zijn.

Art. 44.Dit artikel strekt tot de bekendmaking van een aankondiging van opdracht en stemt gedeeltelijk overeen met het eerste lid van de artikelen 11, 13, 33, 35, 54 en 56 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. In dit besluit is evenwel geen sprake van de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking die nieuw is in dit ontwerp.

Enkel de essentiële inlichtingen als bedoeld in paragraaf 2 moeten in de aankondiging worden vermeld.

Het in de bepaling onder 2° van paragraaf 2 vermelde begrip « soort opdracht » heeft respectievelijk betrekking op de werken, leveringen en diensten. Het begrip « kostprijs », waarvan sprake in de bepaling onder 4°, wijst erop dat de eventueel aan de geïnteresseerden gevraagde betaling enkel betrekking mag hebben op de kosten voor het kopiëren en verzenden van de opdrachtdocumenten.

Zoals uiteengezet in de commentaar bij artikel 29, kunnen sommige inlichtingen verstrekt worden via een internetadres. Deze laatste mogelijkheid is opgenomen in een nieuwe bepaling.

Art. 45.Dit artikel handelt over de mededinging wanneer de aanbestedende overheid gebruik maakt van een kwalificatiesysteem dat is ingesteld overeenkomstig artikel 40 via een bekendmaking op Europees niveau.

Het stemt overeen met de bepalingen van paragraaf 2 van de artikelen 13, 35 en 56 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Er dient eraan te worden herinnerd dat het kwalificatiesysteem de aanbestedende overheid de mogelijkheid biedt een aantal gekwalificeerde ondernemingen te kiezen die zij uitnodigt tot het indienen van een offerte, mits een voldoende mededinging gewaarborgd word zoals bepaald in artikel 63, § 3. Rekening houdend met het voorwerp en de specificaties van elke opdracht uitgeschreven in het kader van dat systeem en met het aantal gekwalificeerde kandidaten, kan de aanbestedende overheid overgaan tot een nieuwe selectie van de kandidaten op grond van de artikelen 72 tot 78. Deze selectiebeslissing valt uiteraard onder de toepassing van de bepalingen inzake motivering, informatie en rechtsmiddelen.

Er dient te worden onderstreept dat het bestaan van een dergelijk kwalificatiesysteem het plaatsen van een afzonderlijke opdracht via de bekendmaking van een aankondiging van opdracht niet in de weg staat.

Art. 46.Dit artikel handelt over de mededinging wanneer de aanbestedende overheid gebruik maakt van een lijst van geselecteerden.

Het stemt overeen met de bepalingen van paragraaf 3 van de artikelen 13, 34 en 56 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Er dient eraan te worden herinnerd dat bij toepassing van deze modaliteiten, de bekendmaking van meerdere aankondigingen op Belgisch niveau, voor gelijkaardige opdrachten kan worden vervangen door één enkele periodieke bekendmaking van een aankondiging die betrekking heeft op het opmaken van een lijst van geselecteerde aannemers, leveranciers of dienstverleners, rekening houdend met de aard en het voorwerp van de desbetreffende opdrachten. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in de artikelen 13, § 3, 35, § 3 en 56, § 3, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Het na te leven model nr. 5 is opgenomen in bijlage 4 van het ontwerp. De geldigheidstermijn van deze lijst wordt door dit ontwerp verlengd van één tot maximum drie jaar vanaf de datum van de selectiebeslissing. Tijdens deze periode blijft de lijst gesloten voor nieuwe kandidaten. Wanneer tijdens de geldigheidsperiode een beroep wordt gedaan op de lijst om een hier bedoelde opdracht te gunnen, moet de aanbestedende overheid alle geselecteerden gelijktijdig verzoeken een offerte in te dienen.

Deze lijst moet ervoor zorgen dat de aanbestedende overheden die opdrachten gunnen die in de loop van een bepaalde periode een zekere regelmaat vertonen op grond van de aard en de omvang van de prestaties, de administratieve lasten kunnen verminderen op het vlak van de bekend te maken aankondigingen, terwijl een voldoende transparantie van de procedures gewaarborgd blijft.

Wat de opdrachten voor werken betreft, zal de toepassing van het lijstsysteem niet enkel beperkt zijn door de Europese drempel, maar ook op basis van de wetgeving houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken.

Er dient eraan te worden herinnerd dat het bestaan van een dergelijke lijst het plaatsen van een afzonderlijke opdracht via de bekendmaking van een aankondiging van opdracht niet in de weg staat. HOOFDSTUK 4. - Indiening aanvragen tot deelneming en offertes Afdeling 1. - Termijnen - Algemene bepalingen

Art. 47.Artikel 47, eerste lid, herinnert aan het algemeen principe volgens hetwelk de termijnen als bedoeld in de artikelen 51 tot 55, minimumtermijnen zijn, die moeten worden bepaald rekening houdend met de complexiteit van de opdracht en met de nodige voorbereidingstijd.

Hierbij moet worden opgemerkt dat alle termijnen worden uitgedrukt in kalenderdagen. Ze worden berekend vanaf de verzending van de aankondiging van opdracht of de uitnodiging tot het indienen van een offerte, naargelang het geval, overeenkomstig de modaliteiten van het recht van de Europese Unie, meer bepaald in de Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden. Volgens artikel 3 van deze Verordening : - gaat een in dagen omschreven termijn in bij de aanvang van het eerste uur van de eerste dag ervan en loopt deze af bij het einde van het laatste uur van de laatste dag ervan; - zijn feestdagen, zondagen en zaterdagen bij de termijnen inbegrepen, behalve indien deze dagen daarvan uitdrukkelijk zijn uitgesloten of indien de termijnen in werkdagen zijn omschreven; - geldt dat, indien de laatste dag van een anders dan in uren omschreven termijn een feestdag, een zaterdag of een zondag is, deze termijn afloopt bij het einde van het laatste uur van de daaropvolgende werkdag. Deze laatste bepaling is niet van toepassing op termijnen die met terugwerkende kracht vanaf een bepaalde datum of gebeurtenis worden berekend, wat hier niet het geval is.

Wanneer bijvoorbeeld in het kader van een opdracht gegund via een open procedure, waarvoor een bekendmakingstermijn van 52 dagen geldt, de aankondiging is verzonden op 1 maart, begint de termijn te lopen op 2 maart en eindigt deze ten vroegste op 22 april middernacht. De openingszitting van de offertes zal dan niet kunnen plaatsvinden op 22 april, maar wel op 23 april. Indien 22 april echter op een zaterdag valt, zal de openingszitting ten vroegste kunnen plaatsvinden bij het verstrijken van de eerstvolgende werkdag (dit is maandag 24 om middernacht), d.w.z. op dinsdag 25 april.

Het tweede lid handelt over bepaalde omstandigheden die een rol spelen bij de vaststelling van de termijn.

Het derde en vierde lid die overeenstemmen met het eerste lid van de artikelen 8, 15, 30, 37, 51 en 58 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, preciseren de omstandigheden waarin de proceduretermijnen moeten worden aangepast.

Het laatste lid bevat een nieuwe bepaling ingeval de artikelen 51 tot 55 geen termijnen vaststellen, bijvoorbeeld voor de ontvangst van de offertes bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking. In dat geval bepaalt de aanbestedende overheid een passende en redelijke termijn, rekening houdend met de complexiteit van de opdracht.

Art. 48.Dit artikel stemt gedeeltelijk overeen met het tweede lid van de artikelen 8, 15, 30, 37, 51 en 58 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Het bepaalt dat bij open procedure of vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking de opdrachtdocumenten door de aanbestedende overheid worden verstrekt binnen zes dagen na ontvangst van het verzoek. Een nieuwe bepaling vermeldt evenwel dat dit voorschrift niet van toepassing is indien de aanbestedende overheid via het aangeduid internetadres vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot de opdrachtdocumenten.

Art. 49.Dit artikel stemt gedeeltelijk overeen met het derde lid van de artikelen 8, 15, 30, 37, 51 en 58 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Het bepaalt binnen welke termijn de aanvullende inlichtingen over de opdrachtdocumenten moeten worden verstrekt. Deze kunnen worden meegedeeld tijdens een bij voorkeur in de opdrachtdocumenten aangekondigde informatiesessie georganiseerd door de aanbestedende overheid.

Art. 50.Dit artikel vormt een nieuwe bepaling die evenwel niets verandert aan de bestaande praktijk, bij aanbesteding en offerteaanvraag, zoals die voortvloeit uit de toepassing van artikel 94 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Indien een openingszitting van de offertes vereist is in het kader van de procedure - dus bij aanbesteding en offerteaanvraag - of indien de opdrachtdocumenten verwijzen naar een openingszitting van de aanvragen tot deelneming of offertes, alhoewel de reglementering die niet oplegt, wordt het uiterste tijdstip voor de indiening bepaald door de datum en het uur van deze zitting. Bijgevolg mag de aanbestedende overheid geen aanvragen tot deelneming of offertes weigeren die bij de voorzitter van de openingszitting vóór die datum en dat uur zijn toegekomen. Indien de opdrachtdocumenten bijvoorbeeld vermelden dat de offertes tegen 12 uur moeten worden ingediend en de openingszitting gepland is om 14 uur, kunnen de offertes tot 14 uur worden ingediend in het lokaal van de openingszitting.

Het vrijwillig organiseren van een openingszitting impliceert vanzelfsprekend niet dat de artikelen 91 tot 93 betreffende het verloop van de openingszitting bij aanbesteding en offerteaanvraag eveneens van toepassing zouden zijn. Afdeling 2. - Termijnen bij Europese bekendmaking

Art. 51.Het eerste lid van paragraaf 1 van dit artikel neemt de bepalingen over van de artikelen 5, § 2, 27, § 2, en 48, § 2, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Het bepaalt voor de open aanbesteding en open offerteaanvraag, de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes voor de opdrachten onderworpen aan de Europese bekendmaking. Voor het bepalen van het vertrekpunt van de termijn dient te worden herinnerd aan de regel volgens dewelke de datum van verzending van de aankondiging van het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie in aanmerking moet worden genomen en niet de datum van verzending naar de Federaal Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

Er dient te worden opgemerkt dat de inkorting van de termijn ten gevolge van de bekendmaking van een periodieke indicatieve aankondiging geen formele motivering vereist.

Paragraaf 2 is nieuw. Hieruit blijkt dat de termijn voor de ontvangst van de offertes, eventueel ingekort overeenkomstig § 1, bijkomend met zeven dagen kan worden ingekort met vijf dagen is mogelijk indien de aanbestedende overheid de aankondiging van opdracht via elektronische middelen verzend, conform de opgelegde formaat en verzendingswijze, en vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot alle opdrachtdocumenten via een internetadres.

Deze verschillende termijninkortingen zijn cumuleerbaar binnen de perken van het laatste lid van paragraaf 2.

Art. 52.Paragraaf 1 van artikel 52 neemt de bepalingen over van de artikelen 5, § 3, 27, § 3, et 48, § 3, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Hij bepaalt voor de beperkte procedures of de onderhandelingsprocedure met bekendmaking de minimumtermijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming bij opdrachten onderworpen aan de Europese bekendmaking.

Het tweede en derde lid zijn nieuwe bepalingen die een inkorting van de ontvangsttermijn van de aanvragen tot deelneming mogelijk maken wanneer de aankondiging online wordt opgesteld en via elektronische middelen wordt verzonden, conform het formaat en de verzendingswijze bepaald door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie en de Federaal Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

Volgens het tweede lid kan de termijn met zeven dagen worden ingekort wanneer de aankondiging via elektronische middelen wordt verzonden.

Het derde lid bepaalt dat de ontvangsttermijn voor de aanvragen tot deelneming bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking mag worden ingekort tot een minimumtermijn van tweeëntwintig dagen vanaf de verzendingsdatum van de aankondiging.

Deze termijn mag ingekort worden tot vijftien dagen wanneer de aankondiging online wordt opgesteld en via elektronische middelen wordt verzonden, conform het formaat en de voormelde modaliteiten of verstuurd is per telefax.

De rechtvaardiging van het gebruik van deze laatste inkorting, is verschillend van de dwingende spoed die voortvloeit uit onvoorziene gebeurtenissen die niet te wijten zijn aan de aanbestedende overheid als bedoeld in artikel 53, § 1, 1°, c, van de wet. Deze laatste omstandigheden zouden immers het gebruik van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking rechtvaardigen.

De inkorting van de termijn waarvan hier sprake is, vloeit voort uit een rechts- of feitelijke toestand, intern of extern aan de aanbestedende overheid, die een inkorting van de gewone minimumtermijn noodzakelijk maakt in dit stadium van de procedure.

In de volgende voorbeelden is de verantwoording in principe aanvaardbaar : - de dienstverlening aan de gebruikers moet worden voortgezet ondanks de onverwachte stopzetting van de activiteiten van de opdrachtnemer; - de onvoorziene toename van de bestellingen van apparatuur die het voorwerp uitmaakt van de opdracht op internationaal niveau leidt tot een verlenging van de productietermijnen; - de Europese kredieten (EFRO-programma) of andere subsidies moeten verplicht binnen een bepaalde termijn worden gebruikt; - de continuïteit en permanentie van een strategisch communicatieplan dienen te worden gewaarborgd, terwijl de omschrijving van de behoeften van de aanbestedende overheid afhankelijk was van haar beheersovereenkomst die te laat werd goedgekeurd; - de werken moeten snel worden opgestart teneinde de betaling van een dwangsom of het verstrijken van de bouwvergunning te vermijden; - de prijs van de betrokken producten is onderhevig aan grote schommelingen op de internationale markt, zodat de leveranciers geen verbintenis kunnen aangaan anders dan op zeer korte termijn.

Vormen daarentegen geen aanvaardbare verantwoording, de loutere vermelding dat : - de aankondiging werd verstuurd via elektronische middelen; - de prestaties enkel door personen die een bepaald beroep uitoefenen, mogen worden uitgevoerd; - de gewone termijn niet haalbaar is; - een bepaald artikel van de reglementering betreffende de inkorting van de termijn van toepassing is.

Geen van de bovenstaande voorbeeldenlijsten zijn limitatief te interpreteren.

Paragraaf 2 van artikel 52 bevat de bepalingen van de artikelen 5, § 4, 27, § 4, en 48, § 4, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Hij verduidelijkt dat de termijn voor de ontvangst van de offertes gezamenlijk kan worden bepaald door de aanbestedende overheid en de geselecteerden. Indien het onmogelijk is om tot een akkoord te komen, dient de aanbestedende overheid een termijn te bepalen die doorgaans niet minder dan vierentwintig dagen.

Volgens een nieuwe bepaling in het derde lid kan de termijn worden ingekort wanneer de aankondiging van opdracht via elektronische middelen on line wordt opgesteld en verzonden of wanneer een vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang tot de opdrachtdocumenten gewaarborgd wordt.

Het vierde lid bepaalt de toepasselijke maximumtermijn in geval van het samenspel van inkortingen. Afdeling 3. - Termijnen bij Belgische bekendmaking

Art. 53.Dit artikel neemt gedeeltelijk de bepalingen over van het laatste lid van de artikelen 11, 33 en 54 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, betreffende de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes bij open procedure voor de opdrachten onderworpen aan de Belgische bekendmaking.

Het is eveneens van toepassing op de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking, aangezien deze, net als de open procedure, uit één enkele fase bestaat.

De termijn voor de ontvangst van de offertes bij open procedure, die nu bij algemene regel op zesendertig dagen is vastgesteld, maakt voortaan een minimumtermijn uit. Bovendien wordt deze minimumtermijn voor de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking op tweeëntwintig dagen vastgesteld.

Wanneer het om dringende redenen onmogelijk is om bovengenoemde minimumtermijnen na te leven, is voor beide procedures een inkorting tot minimum tien dagen mogelijk. Voor de vermindering van de termijn op het niveau van de Belgische bekendmaking moet de aankondiging online worden opgesteld, wat het gebruik van de telefax uitsluit, en via elektronische middelen worden verzonden, conform het formaat en de verzendingswijze bepaald door de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie. Daarentegen is het niet meer noodzakelijk dat tussen de datum van bekendmaking van de aankondiging in het Bulletin der Aanbestedingen en de datum voor de ontvangst van de offertes, een minimumtermijn van zeven dagen wordt nageleefd. Het gebruik van elektronische middelen verzekert immers een zeer vlugge bekendmaking van de aankondigingen van opdrachten.

Een dergelijke inkorting mag evenwel het normale verloop van de mededinging niet verhinderen. De aanbestedende overheid zal dus voorzichtig moeten omspringen met deze mogelijkheid. Bovendien moet deze inkorting, alhoewel een uitdrukkelijk gemotiveerde beslissing niet vereist is, gerechtvaardigd worden in het gunningsdossiers.

Wat betreft de motivering voor de termijninkorting kan worden verwezen naar de voorbeelden vermeld in de commentaar van artikel 52.

Art. 54.Dit artikel neemt gedeeltelijk de bepalingen over van paragraaf 1, achtste lid, van de artikelen 13, 35 en 56 en van het eerste lid van de artikelen 14, 36 en 57 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Paragraaf 1 bevat de voorschriften inzake de na te leven minimumtermijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming bij beperkte procedure en bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking voor de opdrachten onderworpen aan de Belgische bekendmaking.

Paragraaf 2 bevat de voorschriften inzake de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes bij de beperkte procedure.

In verband met de versnelde procedure wordt voortaan gepreciseerd dat de uitnodiging om een offerte in te dienen per telefax of via elektronische middelen wordt verzonden. Afdeling 4. - Uitnodiging geselecteerden tot indiening offerte

Art. 55.Dit artikel bevat bepalingen die vergelijkbaar zijn met die van paragraaf 5 van de artikelen 5, 27 en 48 en van tweede lid van de artikelen 14, 36 en 57 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Het eerste lid bepaalt dat bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking, de geselecteerden gelijktijdig en schriftelijk worden uitgenodigd om een offerte in te dienen.

Het tweede lid preciseert de documenten en inlichtingen die de uitnodiging tot het indienen van een offerte moet bevatten. Dezelfde bepaling is voortaan van toepassing zowel op de opdrachten die onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking, als op die welke enkel onderworpen zijn aan de Belgische bekendmaking.

Wat de in de uitnodiging te vermelden gegevens betreft, moet worden gewezen op de volgende bepalingen : - in 1°, a, de mogelijkheid om met elektronische middelen vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang te bieden tot de opdrachtdocumenten of het beschrijvend document; - in 1°, b, de vermelding van de kostprijs van de opdrachtdocumenten wanneer hun afgifte betalend is. Onder verwijzing naar de omzendbrief van de Eerste Minister van 11 november 2010 (Belgisch Staatsblad , 22 november 2010) wordt eraan herinnerd dat de kostprijs mag enkel de kosten voor het kopiëren van de documenten en eventueel de frankeerkosten omvatten; in 3°, a, de datum, het uur en de plaats van de openingszitting van de offertes indien de gunningsprocedure of de opdrachtdocumenten daarin voorzien. Volgens de reglementering is een openingszitting enkel verplicht bij aanbesteding en offerteaanvraag. Het staat een aanbestedende overheid evenwel vrij een dergelijke zitting te organiseren bij andere procedures dan de bovengenoemde; - in 5°, de vermelding « al naargelang » met betrekking tot de weging van de gunningscriteria, dat eraan herinnert dat de algemene wegingsregel enkel van toepassing is op de opdrachten waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is. De weging is evenmin verplicht voor de diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet. Afdeling 5. - Indieningsrecht en -wijze aanvragen tot deelneming en

offertes

Art. 56.Dit artikel gaat nader in op de indieningswijze van de aanvragen tot deelneming en de offertes.

Paragraaf 1, eerste lid, die gedeeltelijk overeenstemt met het eerste lid van § 2 van de artikelen 16, 38 en 59 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, bepaalt dat elke aanvraag tot deelneming individueel en schriftelijk of telefonisch moet worden ingediend.

Het vervolg van de paragraaf verduidelijkt eveneens zoals de artikelen 8, laatste lid, 14, § 1, voorlaatste lid, 30, laatste lid, 40, § 1, voorlaatste lid, 51, laatste lid, en 58, voorlaatste lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 dat indien de aanvraag tot deelneming per telefax of via een elektronisch middel gebeurt, met het oog op een juridisch bewijs een schriftelijke bevestiging kan worden geëist. Wat de elektronisch middel betreft, is deze bevestiging evenwel enkel vereist wanneer dat middel niet voldoet aan de voorschriften van artikel 57, § 1. Een schriftelijke bevestiging is daarentegen verplicht ingeval van een telefonische aanvraag tot deelneming.

Behalve voor de documenten waarvan het origineel moet worden voorgelegd, dient de bevestiging de reeds per telefax ingediende aanvraag niet volledig over te nemen, maar betrekking te hebben op de indiening zelf. Aangezien de aanvraag moet worden ondertekend, een vereiste waaraan niet kan worden voldaan bij een verzending per telefax, moet de bevestiging geldig ondertekend zijn.

De aanvraag tot deelneming moet worden ondertekend door de persoon of personen die bevoegd of gemachtigd zijn om de kandidaat te verbinden.

De woorden « in voorkomend geval » hebben betrekking op de indieningsmodaliteiten. De aanvraag kan immers niet worden ondertekend wanneer ze telefonisch, per telefax, e-mail of SMS werd ingediend.

Onder « ondertekening » wordt begrepen : - de ondertekening door de kandidaat-natuurlijke persoon; - de ondertekening door de natuurlijke persoon die bevoegd is om de kandidaat-rechtspersoon te verbinden krachtens de wetgeving vennootschappen of andere wettelijke of reglementaire bepalingen en de toepasselijke statutaire bepalingen; - de ondertekening door een natuurlijke of rechtspersoon, die gemachtigd is de kandidaat-natuurlijke of rechtspersoon te verbinden.

Dit voorschrift geldt eveneens voor alle personen die samen een aanvraag tot deelneming indienen en de intentie hebben om na hun selectie een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid op te richten.

Paragraaf 2, die gedeeltelijk de artikelen 77 en 81, § 1, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 herneemt en uitbreidt naar alle gunningsprocedures, met uitzondering van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, behandelt de indienings- en ondertekeningswijzen van de offertes. De offerte wordt schriftelijk ingediend. Wat de ondertekening van de offerte betreft, zijn dezelfde voorschriften van toepassing als die van paragraaf 1.

Art. 57.Dit artikel betreffende het gebruik van elektronische middelen voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes herneemt bepalingen van de artikelen, 66ter en 66quater van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Paragraaf 1 van dit artikel bepaalt vervolgens de na te leven minimumvoorwaarden wanneer elektronische middelen worden gebruikt.

Deze voorwaarden stemmen inhoudelijk overeen met die van artikel 66quater van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Wat de opgesomde voorwaarden betreft, zijn enkel die vermeld in 1°, betreffende de elektronische handtekening, de te nemen maatregelen in geval van ontdekking van een computervirus (punt 2° ), alsook die betreffende de automatische vaststelling van het precieze tijdstip van ontvangst (punt 3° ) en tegelijk van toepassing op de kandidaten of inschrijvers, en op de aanbestedende overheid.

De overige voorwaarden zijn enkel van toepassing op de aanbestedende overheid.

De tekst verduidelijkt in het laatste lid dat de voorwaarden van 3° tot 8° niet toepasselijk zijn op de met elektronische middelen opgestelde offertes die niet via deze middelen worden overgelegd. Het is immers mogelijk dat een schriftelijk stuk wordt opgesteld via elektronische middelen en via andere middelen wordt verzonden. Zo bijvoorbeeld wanneer het wordt weggeschreven naar een materiële informaticadrager (hardware) zoals CD, DVD, USB-apparaat, .... In dit geval zijn de regels voor de verzending per brief of per drager van toepassing.

De bepaling onder 1° is van toepassing op de offertes en, indien de aanbestedende overheid eist dat ze worden ondertekend, op de aanvragen tot deelneming.

Volgens deze bepaling moet de handtekening een geavanceerde elektronische handtekening met een gekwalificeerd certificaat zijn, zoals bedoeld in de Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor de elektronische handtekeningen en zoals bedoeld in de wet van 25 maart 2003 tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Hieruit vloeit voort dat een aanvraag tot deelneming of offerte die werd ondertekend via een anoniem certificaat, moet worden verworpen. De geavanceerde elektronische handtekening garandeert o.a. de authenticiteit van de handtekening zelf maar ook de integriteit van de inhoud ervan. Zij laat bovendien perfect toe na te gaan of de offerte werd geopend of gewijzigd.

Eén van de voorwaarden is dat de handtekening wordt gerealiseerd via een veilig middel voor het aanmaken van een handtekening. Volgens bijlage III van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten, die Richtlijn 1999/93/EG omzet, moet een dergelijk middel, via passende technieken en procedures, ten minste waarborgen dat : - de gebruikte gegevens voor het aanmaken van een handtekening in de praktijk slechts éénmaal kunnen voorkomen en dat de vertrouwelijkheid ervan op redelijke wijze verzekerd is; - men redelijke zekerheid heeft dat de gebruikte gegevens voor het aanmaken van de handtekening niet door deductie kunnen worden achterhaald en dat de handtekening met de op dit ogenblik beschikbare technische middelen beschermd is tegen vervalsing; - de voor het aanmaken van de handtekening gebruikte gegevens door de legitieme ondertekenaar op betrouwbare wijze kunnen worden beschermd tegen het gebruik door anderen.

Bovendien mogen de veilige middelen voor het aanmaken van een handtekening noch de te ondertekenen gegevens wijzigen, noch verhinderen dat die gegevens vóór het ondertekeningsproces aan de ondertekenaar worden voorgelegd.

De bepalingen van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt, zijn ook van toepassing op de verzending via elektronische middelen.

Bovendien heeft de wet van 20 oktober 2000, het gebruik van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en de buitengerechtelijke procedure ingevoerd.

Volgens de bepaling onder 2° moet de integriteit van de inhoud van de verzending worden gewaarborgd. Zoals hierboven werd opgemerkt, is deze bepaling niet enkel van toepassing op de aanbestedende overheid, maar ook op de kandidaten of inschrijvers. Hieruit vloeit voort dat een aanvraag tot deelneming of offerte die een macro-opdracht bevat die het document kan wijzigen, zal worden geweerd. Er wordt voor dit punt verwezen naar de commentaar van artikel 5, § 2.

Volgens de bepaling onder 3° moet, wanneer een verzending via elektronische middelen gebeurt, het tijdstip van ontvangst van het document kunnen worden bewezen door overlegging van een ontvangstbewijs dat automatisch door de bestemmeling aan de afzender wordt verstrekt.

Op technisch niveau dienen de automatisch verzonden ontvangstbewijzen ten minste de datum en het uur van ontvangst te vermelden, alsook een refertenummer en het aantal en de naam van de elementen waaruit het bericht bestaat, m.a.w. de bijlagen. Het is niet nodig een kopie van het ontvangen bericht als bijlage toe te voegen.

Volgens de bepalingen onder 4° en 5° wordt het vertrouwelijk karakter van de aanvragen tot deelneming en de offertes gewaarborgd door een systeem dat redelijkerwijs verzekert dat de overgemaakte gegevens voor niemand toegankelijk zijn vóór de uiterste datum en dat elke inbreuk zal worden opgespoord. Het is de bedoeling om via deze vereiste een waarborg te bieden die minstens gelijkwaardig is aan die geboden door de vormvereiste van de definitief gesloten envelop en de verzending onder gewone of dubbele envelop in geval van overhandiging door een bode of verzending per brief.

Volgens de bepalingen onder 6° en 7° mogen enkel de aangestelde personen die handelen in naam van de aanbestedende overheid, de data van opening van de overgelegde gegevens vastleggen of wijzigen en kunnen ze, door hun gelijktijdig optreden, toegang verlenen tot deze gegevens op de vastgelegde uiterste datum en uur. De overgemaakte gegevens betreffen zowel de aanvragen tot deelneming als de offertes, de wijzigingen en intrekkingen van offertes, alsook de plannen en ontwerpen bij een ontwerpenwedstrijd. Deze bepalingen zijn daarentegen niet van toepassing op het onderzoek van de elektronische aanvragen tot deelneming of offertes en evenmin op de procedures van interne controle bij de aanbestedende overheid.

Volgens de bepaling onder 8° zijn die vertrouwelijke gegevens, zowel in het geval van een aanvraag tot deelneming als van een offerte, na de opening ervan alleen toegankelijk voor de tot inzage aangestelde personen.

Volgens de bepaling onder 9° mogen de te gebruiken hulpmiddelen niet discriminerend zijn en moeten ze algemeen voor het publiek beschikbaar zijn en verenigbaar met algemeen gebruikte informatie- en communicatiemiddelen. Ze worden beschreven in de opdrachtdocumenten.

Bijgevolg worden aanvragen tot deelneming of offertes die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen die deze voorwaarden bevatten geweerd. Dit zal het geval zijn wanneer een offerte wordt ingediend op een materiële informaticadrager (hardware) zoals CD, DVD, USB-apparaat,... en die niet compatibel is met de door de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten aangeduide middelen.

Paragraaf 2 laat het daarentegen aan de aanbestedende overheid over om voor elke opdracht waarvoor geen beroep wordt gedaan op het dynamisch aankoopsysteem of de elektronische veiling, te beslissen of het gebruik van elektronische middelen voor de indiening van de aanvragen tot deelneming of de offertes wordt opgelegd, toegestaan of verboden.

Deze beslissing alsook, eventueel, het te gebruiken elektronisch adres worden vermeld in de opdrachtdocumenten. Indien deze vermeldingen ontbreken, is het gebruik van elektronische middelen verboden. Deze laatste oplossing stemt overeen met die waarvoor werd geopteerd in het koninklijk besluit van 10 januari 1996 ingevolge de wijziging aangebracht in artikel 66quater van dit besluit bij het koninklijk besluit van 29 september 2009. Deze wijziging strekte met name tot de opheffing het verbod voor de aanbestedende overheid om het gebruik van elektronische middelen op te leggen. Daarnaast werd verduidelijkt wat moet gebeuren wanneer aanvragen tot deelneming of offertes via elektronische middelen worden ingediend en de aanbestedende overheid hieromtrent niets heeft bepaald.

Het tweede en derde lid van paragraaf 2 nemen een versoepeling over die werd ingevoerd in artikel 66quater van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 ingevolge de wijziging aangebracht bij het koninklijk besluit van 29 september 2009. Het kan immers onmogelijk of zeer moeilijk zijn om sommige documenten elektronisch beschikbaar te stellen. In dat geval mogen de kandidaten en inschrijvers, indien de aanbestedende overheid het gebruik van elektronische middelen heeft opgelegd of toegestaan, deze documenten op papier bezorgen. Om tegemoet te komen aan een opmerking van de Raad van State over de omzetting van artikel 48, 5, d, van de richtlijn, is de tekst van het ontwerp aangepast. De aanbestedende overheid dient zich niet langer vooraf akkoord te verklaren indien elektronische middelen verplicht zijn.

De bepaling is evenwel ruimer aangezien ze kan worden toegepast op andere documenten dan die welke de richtlijn limitatief opsomt.

Het vierde lid van paragraaf 2 stemt overeen met de inhoud van artikel 66quater, § 2, laatste lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Uit deze bepaling blijkt dat de kandidaat of inschrijver die zijn aanvraag tot deelneming of offerte volledig of gedeeltelijk via elektronische middelen indient, aanvaardt dat bepaalde gegevens door de werking zelf van het ontvangstsysteem van zijn aanvraag tot deelneming of zijn offerte worden geregistreerd.Een dergelijke bepaling is vereist omdat de registratie van de activiteiten (logging) inzake ontvangst van de aanvragen tot deelneming of offertes absoluut noodzakelijk blijkt te zijn. Deze bepaling komt met name tegemoet aan de voorschriften van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Paragraaf 3, die handelt over de dubbele verzending en de veiligheidskopie, stemt overeen met artikel 66quater, § 3, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Deze mogelijkheden werden ingevoerd bij het koninklijk besluit van 29 september 2009.

In de praktijk kan het gebeuren dat de vastgestelde termijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes om diverse technische redenen wordt overschreden : de server van de aanbestedende overheid is overbelast omdat omvangrijke documenten gelijktijdig zijn binnengekomen, tijdelijke onbeschikbaarheid van de server die te wijten is aan de internetprovider van de kandidaat of de inschrijver, foute inschatting van de downloadtermijnen door de inschrijver, enz.

In dat geval is slechts een deel van de offerte tijdig « toegekomen ».

De gekozen concrete oplossing bestaat erin dat enkel een vereenvoudigd document mag worden ingediend op het uiterste ogenblik van de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes. Dit document bevat hun identiteit, de elektronische handtekening van hun volledige aanvraag tot deelneming of offerte en, in voorkomend geval, het bedrag van hun offerte. De elektronische handtekening op de vereenvoudigde zending moet dus verplicht betrekking hebben op de volledige aanvraag tot deelneming of offerte. Via deze elektronische handtekening wordt de integriteit gewaarborgd van de inhoud van het document dat later wordt verzonden. Ook dit vereenvoudigd document moet elektronisch worden ondertekend omdat het geldt als aanvraag tot deelneming of offerte.

Het downloaden van de volledige offerte binnen de daaropvolgende vierentwintig uur biedt een oplossing voor dit technisch probleem.

Vanzelfsprekend mag de periode van vierentwintig uur enkel volgen op het uiterste ogenblik van de ontvangst van de offerte en er niet aan voorafgaan. Zoniet zal hetzelfde probleem opduiken na afloop van deze periode. Na de opening mag niets meer worden gewijzigd aan de offerte.

In geval van offertes neemt de voorzitter van de zitting, bij de opening, kennis van de vereenvoudigde offerte die de verplichte vermeldingen voor de voorlezing bevat. De elektronische handtekening op de vereenvoudigde offerte authentificeert de inschrijver.

Via de elektronische handtekening op de vereenvoudigde offerte wordt de integriteit nagegaan van de volledige offerte die later wordt verzonden.

Bovendien, om eventuele technische moeilijkheden van allerlei aard te verhelpen die deze overlegging nog zouden kunnen verstoren, met name indien de over te leggen offertes zeer omvangrijk zijn, kunnen de kandidaten of inschrijvers hun offerte bovendien overleggen via een dubbele zending met een « veiligheidskopie ». Deze veiligheidskopie bevat de volledige inhoud van de oorspronkelijke offerte die aan de aanbestedende overheid werd overgemaakt. Ze kan worden overgelegd op een elektronische fysieke drager (CD-Rom, DVD-Rom, USB-apparaat...) of op een papieren drager. Ze wordt gericht aan de aanbestedende overheid, gelijktijdig met de verzending van de oorspronkelijke offerte, onder gesloten omslag en met de verplichte vermelding : « Veiligheidskopie ». De documenten die deze drager bevat, moeten met de hand worden ondertekend indien het om een papieren drager gaat of elektronisch worden ondertekend indien het om een elektronische drager gaat. Deze veiligheidskopie mag slechts worden geopend in geval van een tekortkoming bij de overlegging, de ontvangst of de opening van de aanvraag tot deelneming of van de offerte die via elektronische middelen wordt overgelegd. Eens geopend, vervangt deze kopie definitief het document dat ze heeft bewaard. Op de veiligheidskopie van een offerte zijn voor het overige alle regels toepasselijk die gelden voor offertes, zowel vóór als na de opening ervan.

Art. 58.Paragraaf 1 van dit artikel bevat de nieuwe bepaling dat de aanbestedende overheid in de aankondiging van opdracht of, bij ontstentenis daarvan, in de andere opdrachtdocumenten één of meer talen moet vermelden die de kandidaten of inschrijvers mogen gebruiken voor het opstellen van hun aanvraag tot deelneming of hun offerte, met inbegrip van de eventuele bijlagen. Deze bepaling doet overigens geen afbreuk aan de toepassing van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 wat betreft het opstellen van de opdrachtdocumenten.

Een advies in die zin werd op 13 januari 1980 gegeven door de Commissie voor taaltoezicht. Dit advies had betrekking op het gebruik van de talen bij het opstellen van aankondiging van opdracht, die mededelingen ten behoeve van het publiek zijn.

Daarentegen heeft de bedoelde Commissie in hetzelfde advies de overweging gemaakt dat een offerte uitgaande van een onderneming, niet dient te worden gerangschikt onder de documenten opgelegd door de wet of de reglementering in de zin van artikel 52 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Evenwel heeft ze onderstreept dat een aanbestedende overheid het recht heeft om van geïnteresseerde ondernemingen te eisen dat ze zich van een bepaalde taal bedienden.

Indien de opdrachtdocumenten geen enkele verduidelijking bevatten, beslist de aanbestedende overheid of het gebruik van een andere taal dan die van de aankondiging van opdracht of, bij ontstentenis daarvan, van de andere opdrachtdocumenten wordt aanvaard.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 64, 1°, van het ontwerp kan de aanbestedende overheid met het oog op de kwalitatieve selectie aan de kandidaten of de inschrijvers uiteraard steeds een vertaling vragen van de documenten die bij hun aanvraag tot deelneming of offerte zijn gevoegd.

Paragraaf 2 stemt overeen met artikel 90 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, betreffende de interpretatie van het contract indien meerdere talen worden gebruikt. Het toepassingsveld van deze bepalingen wordt evenwel uitgebreid tot de aanvragen tot deelneming.

Het tweede lid bevat een nieuwe bepaling om uit te maken welke taal zal worden gekozen voor de interpretatie van de stukken wanneer de opdrachtdocumenten in meer dan één taal zijn gesteld.

Art. 59.Dit artikel stemt overeen met artikel 91 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, volgens dewelke een inschrijver slechts één offerte per opdracht mag indienen, onverminderd eventuele varianten. Paragraaf 1 breidt deze regel expliciet uit tot de aanvragen tot deelneming.

Deze bepaling staat niet in de weg dat de deelnemers aan een concurrentiedialoog meerdere oplossingen mogen voorstellen, die desgevallend allemaal het voorwerp zullen uitmaken van een eindofferte.

Als het indienen van vrije varianten mogelijk is, kunnen er meerdere varianten worden ingediend, zelfs voor een of meerdere posten, behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten.

Het tweede lid van paragraaf 2 stemt overeen met artikel 89, eerste lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 betreffende de opdrachten in percelen. Volgens een nieuwe bepaling kunnen de opdrachtdocumenten het aantal percelen beperken waarvoor een inschrijver een offerte mag indienen wanneer de aard van een bepaalde opdracht dit vereist. Het betreft dus een uitzondering op het algemene principe dat een inschrijver het recht heeft om een offerte in te dienen voor alle percelen van een opdracht.

Die uitzondering kan bijvoorbeeld nuttig zijn om de bevoorradingszekerheid van bepaalde strategische producten te waarborgen, misbruik van machtspositie op een kleine markt te voorkomen, overheidsopdrachten toegankelijk te maken voor kleine en middelgrote ondernemingen, te vermijden dat het voor een onderneming materieel onmogelijk zou zijn om een groter aantal percelen naar behoren uit te voeren, enz.

Deze bepaling heeft dus zeker niet tot doel om deze beperkingen te veralgemenen. Daarom zal later een afzonderlijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, worden genomen om de strikte voorwaarden, waarin dit uitzonderlijk geval kan worden toegepast, te verduidelijken en te specificeren.

Art. 60.Het eerste lid van dit artikel verruimt het toepassingsgebied van artikel 81, § 2, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Deze bepaling is voortaan niet enkel van toepassing op de beperkte procedures maar ook op de onderhandelingsprocedure met bekendmaking.

Ze herinnert aan de regel volgens dewelke, bij procedures die twee fasen omvatten, enkel de geselecteerden een offerte mogen indienen.

Overeenkomstig het tweede lid dient de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten toestemming vermelden dat een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid die minstens één geselecteerde en één of meer niet-geselecteerden omvat, een offerte mag indienen. Bij ontstentenis van zulke vermelding is de indiening van een dergelijke offerte dus niet toegelaten en zal deze dan ook onregelmatig zijn.

Het derde lid vormt een nieuwe bepaling die het mogelijk maakt om, bij dezelfde procedures, in de opdrachtdocumenten het gezamenlijk indienen van één enkele offerte door meerdere geselecteerden te beperken of te verbieden. Deze bepaling strekt ertoe een voldoende mededinging te garanderen, met name wanneer het aantal geselecteerden beperkt is en bijgevolg het risico bestaat dat laatstgenoemden een offerte zouden indienen binnen één enkele combinatie.

Art. 61.Deze bepaling neemt gedeeltelijk en in gewijzigde vorm artikel 83 over van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Ze regelt het geval waarbij een inschrijver-natuurlijk persoon zich omvormt in een rechtspersoon tussen het tijdstip waarop de offerte wordt ingediend en dat waarop de opdracht wordt gegund. Dit artikel verplicht de aanbestedende overheid er voortaan toe deze offerte in aanmerking te nemen en bepaalt dat de inschrijver-natuurlijk persoon de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uitvoering van de opdracht blijft dragen. Zoniet zouden de aan de aanbestedende overheid geboden garanties immers kleiner worden, aangezien een inschrijver-rechtspersoon, in tegenstelling tot een inschrijver-natuurlijk persoon niet onbeperkt gebonden is door zijn roerende en onroerende goederen. Afdeling 6. - Verbintenistermijn

Art. 62.Deze bepaling, betreffende de verbintenistermijn van de inschrijvers, stemt overeen met artikel 104, eerste lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 en breidt het uit naar alle gunningsprocedures. Een uitzondering voor de onderhandelingsprocedures is opgenomen in artikel 105. De termijn die van toepassing is bij gebrek aan een andere termijn in de opdrachtdocumenten, wordt evenwel verlengd van zestig tot negentig dagen. Deze laatste termijn blijkt in de praktijk immers beter te beantwoorden aan wat nodig is voor een grondig onderzoek van de offertes. Wanneer de verbintenistermijn in de opdrachtdocumenten is bepaald, dient te aandacht erop te worden gevestigd dat een te ruime termijn een negatieve financiële weerslag kan hebben voor de aanbestedende overheid. Er moet dus geval per geval een gepaste termijn worden bepaald rekening houdend met het voorwerp van de opdracht en de verplichtingen van de aanbestedende overheid.

De bepaling vervat in artikel 104, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 is geschrapt. Volgens deze bepaling mogen de inschrijvers bij aanbesteding of offerteaanvraag, de verbintenistermijn van hun offerte zelf bepalen indien het bestek dit toestaat. Het leek aangewezen om voor een eenvormige aanpak te kiezen ongeacht de aard van de opdracht, teneinde de vergelijkbaarheid van de offertes te vergemakkelijken.

Het tweede lid is nieuw en bevestigt de praktijk waarbij de aanbestedende overheid aan de inschrijvers een vrijwillige verlenging van de verbintenistermijn kan vragen wanneer die bijna verstreken is.

Deze bepaling geldt onverminderd de artikelen 102 en 103 indien de inschrijvers, bij aanbesteding of offerteaanvraag, geen gevolg geven aan dit verzoek. HOOFDSTUK 5. - Selectie kandidaten en inschrijvers - Toegangsrecht en kwalitatieve selectie Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 63.Dit artikel stemt gedeeltelijk overeen met de artikelen 16, 38 en 59 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Volgens paragraaf 1 gebeurt de selectie op basis van, enerzijds, de bepalingen betreffende het toegangsrecht die vervat zijn in de artikelen 66 tot 71 en, anderzijds, van de kwalitatieve selectiecriteria als bedoeld in de artikelen 72 tot 77.

In 2° wordt bepaalt dat de kwalitatieve selectiecriteria van financiële, economische, technische aard of inzake beroepsbekwaamheid verband moeten houden met en in verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht. De aanbestedende overheid moet tevens het vereiste niveau bepalen van deze criteria.

Zo moet in het kader van procedures die één enkele fase omvatten, de aanbestedende overheid alle inschrijvers selecteren die aan haar minimale eisen voldoen, zonder hierbij onder hen te mogen kiezen. Deze verplichting is bevestigd door de rechtspraak van de Raad van State (zie RvSt, arrest nr. 159.657 van 7 juni 2006, sprl ARCHI + I).

Volgens de nieuwe bepaling van paragraaf 2 kan de aanbestedende overheid, indien het gebruik van een onderhandelingsprocedure met bekendmaking gerechtvaardigd is, kandidaten in aanmerking nemen die geselecteerd waren tijdens een vorige procedure waaraan ze geen gevolg heeft gegeven. De vorige procedure kan een onderhandelingsprocedure zijn, maar ook een aanbesteding of een offerteaanvraag die zonder resultaat is gebleven. Wanneer voor de opdracht een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, bevat de aankondiging van opdracht de namen en adressen van de betrokken geselecteerden.

Paragraaf 3 van hetzelfde artikel herformuleert een bepaling van de artikelen 16, 38 en 59 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Om de essentie van een procedure die gepaard gaat met een voorafgaande selectie optimaal te benutten, kan de aanbestedende overheid op wettige wijze en op grond van een objectief gemotiveerde keuze steunende op de selectiecriteria, het aantal kandidaten beperken dat zij uiteindelijk kiest en aan dewelke zij zal vragen een offerte in te dienen. Zo kan de aanbestedende overheid, wanneer bijvoorbeeld vijftien kandidaten in verschillende mate zouden voldoen aan de gestelde voorwaarden, beslissen dit aantal zodanig te verminderen dat enkel de meest geschikte kandidaten overblijven, rekening houdend met de moeilijkheidsgraad van de betrokken opdracht, alsook met de mogelijkheden waarover de aanbestedende overheid beschikt voor het onderzoek van een groot aantal offertes.

In de loop van eenzelfde procedure mag de aanbestedende overheid geen andere belangstellenden opnemen die niet om deelname hebben gevraagd.

Indien de aanbestedende overheid een minimumaantal kandidaten vaststelt dat ze wenst te selecteren via een beperkte procedure en een onderhandelingsprocedure met bekendmaking, moet dit aantal enkel worden gerespecteerd voorzover er zich een voldoende aantal geschikte kandidaten aandienen. Dit wordt bevestigd door het Hof van Justitie (HJEG, arrest van 15 oktober 2009, C-138/08, Hochtief en Linde).

Daarentegen is de aanbestedende overheid gebonden door het maximumaantal kandidaten dat zij eventueel heeft aangegeven.

Uitzonderlijk kan de aanbestedende overheid evenwel een groter aantal kandidaten selecteren, voor zover zij niet in staat is tussen een aantal onder hen een keuze te maken.

In elk geval moet het aantal kandidaten dat uiteindelijk wordt geselecteerd, voldoende groot zijn om een werkelijke mededinging te garanderen.

Paragraaf 4 bevat een nieuwe bepaling betreffende de kwalitatieve selectie bij opdrachten in percelen.

In geval van percelen moet de aanbestedende overheid de mogelijkheid hebben om over te gaan tot de kwalitatieve selectie van de kandidaten of inschrijvers in twee fasen.

De aanbestedende overheid kan kwalitatieve selectiecriteria bepalen volgens dewelke de kandidaten of de inschrijvers moeten voldoen aan de minimumeisen inzake draagkracht voor elk van de percelen waarvoor ze een aanvraag tot deelneming of een offerte hebben ingediend, aangezien elk perceel afzonderlijk kan worden gegund. De aanbestedende overheid kan bovendien ook minimumeisen opleggen indien meerdere percelen worden gegund aan dezelfde inschrijver, doorgaans met het oog op een gelijktijdige uitvoering.

Het is immers mogelijk dat de financiële en economische draagkracht van de inschrijver (met name in het licht van de eventueel noodzakelijke investeringen) of diens technische en beroepsbekwaamheid (bijvoorbeeld wat het beschikbare personeelsbestand betreft) beperkt is tot de uitvoering van een gering aantal percelen ten opzichte van alle percelen die hem kunnen worden gegund.

Enkel in het stadium van de gunning van de opdracht kan worden nagegaan of aan deze laatste eisen is voldaan, wanneer de rangschikking van de verschillende offertes voor de betrokken percelen gekend is.

Paragraaf 5 bevat eveneens een nieuwe bepaling over de mogelijkheid tot herziening van de selectie.

Eens over de selectie is beslist, worden de geselecteerden geacht zich niet in een toestand van uitsluiting te bevinden, en in staat te zijn de opdracht uit te voeren.

Dit vermoeden vervalt echter wanneer de aanbestedende overheid na de selectie, maar vóór de gunning vaststelt dat één van de geselecteerden of inschrijvers zich in een toestand van uitsluiting bevindt.

Tevens bestaat het risico dat de toestand van een geselecteerde verslechtert, met name wanneer de gunningsprocedure veel tijd in beslag neemt. Dat is bijvoorbeeld het geval voor een beperkte procedure wanneer een vrij lange termijn verloopt tussen de indiening van de aanvragen tot deelneming en de verzending naar de geselecteerden van de uitnodiging tot het indienen van een offerte.

Hetzelfde geldt wanneer de opdracht voor akkoord moet worden voorgelegd aan toezichthoudende of subsidiërende overheden. Dit kan eveneens het geval zijn voor offertes die betrekking hebben op technisch ingewikkelde opdrachten.

Bovendien kan het gebeuren dat, wanneer de aanbestedende overheid overeenkomstig artikel 46 een lijst van geselecteerden heeft opgesteld die maximum drie jaar geldig is, de toestand van een onderneming wijzigt tussen het tijdstip waarop de lijst is opgesteld en de aanwending ervan bij de aanvang van de opdracht. Hetzelfde geldt bij gebruik van een kwalificatiestelsel overeenkomstig artikel 40.

Het is dan ook mogelijk dat een geselecteerde in een beperkte procedure of een onderhandelingsprocedure met bekendmaking, of een inschrijver die op basis van de verkregen inlichtingen en documenten voor selectie in aanmerking komt in een open procedure en vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking, bijvoorbeeld zijn financiële en economische draagkracht ongunstig ziet evolueren zonder daarom in een toestand van uitsluiting te belanden.

Zoals reeds voorzien in de omzendbrief van de Eerste Minister van 10 februari 1998 betreffende de kwalitatieve selectie van aannemers, leveranciers en dienstverleners, kan de aanbestedende overheid, op basis van nieuwe elementen, haar beoordeling inzake de selectie van de onderneming herzien. De regel is immers dat een opdracht maar kan worden gegund aan een onderneming met voldoende draagkracht.

Deze herziening mag in geen geval leiden tot de regularisering van een kandidaat of inschrijver die zich wat betreft de voor de selectie in aanmerking te nemen referentieperiode niet in de voorwaarden voor selectie bevond. Dit betekent ook dat een niet-geselecteerde in een later stadium niet meer kan worden opgevist om de plaats in te nemen van een weggevallen geselecteerde.

Art. 64.Dit artikel voegt de bepalingen samen die betrekking hebben op de informatie en de aanvullende inlichtingen die de kandidaten of inschrijvers op verzoek van de aanbestedende overheid verstrekken. 1° is een nieuwe bepaling, terwijl 2° gedeeltelijk overeenstemt met de artikelen 17bis, § 3, 39bis, § 3, en 60bis, § 3, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 en 3°, met artikel 80 van hetzelfde besluit.

Krachtens 1°, kunnen de kandidaten of inschrijvers verzocht worden de ingediende inlichtingen en documenten in het kader van de kwalitatieve selectie aan te vullen of toe te lichten. De mogelijkheid waarover de aanbestedende overheid beschikt om aanvullende inlichtingen te vragen, betekent niet dat de kandidaten en inschrijvers in dit verband rechten kunnen doen gelden. Het kan de aanbestedende overheid dus niet kwalijk worden genomen dat zij geen aanvullingen heeft gevraagd.

Het gebeurt immers dat kandidaten of inschrijvers bepaalde inlichtingen of documenten niet meedelen, of zelfs helemaal niets meedelen, terwijl de aanbestedende overheid die nodig heeft om hun bekwaamheid te kunnen beoordelen. Indien geen enkele inlichting of document werd meegedeeld of bepaalde inlichtingen of documenten ontbreken, kan de aanbestedende overheid tot de niet-selectie van de kandidaten of inschrijvers besluiten. Het komt evenwel vaker voor dat enkel een bepaalde inlichting of document niet werd meegedeeld, dubbelzinnig of onvolledig is. In dat geval moet de aanbestedende overheid een beslissing nemen, rekening houdend met de grondbeginselen inzake mededinging, behoorlijk bestuur en gelijkheid. Zodoende zal de aanbestedende overheid : - wat de financiële en economische draagkracht betreft, moeten nagaan of de kandidaat of inschrijver aangetoond heeft dat hij niet in staat was de gevraagde referenties als bewijs van zijn draagkracht voor te leggen en gevraagd heeft of hij die mag bewijzen met een ander door de aanbestedende overheid daartoe geschikt geacht document; - wat de uitsluitingsgronden en de financiële en economische draagkracht, alsook de technische en beroepsbekwaamheid betreft, de kandidaten of inschrijvers kunnen vragen om de niet meegedeelde inlichtingen of documenten en deze die reeds in haar bezit zijn, te vervolledigen of te verduidelijken, teneinde de mededinging uit te breiden. Een dergelijke vraag of uitnodiging moet gebeuren ten aanzien van alle kandidaten of inschrijvers die zich in een gelijkaardige situatie bevinden. In een open procedure tast dit geenszins het onveranderlijk karakter van de offertes aan. Weliswaar mogen geen bijkomende eisen worden gesteld dan deze waarin oorspronkelijk was voorzien.

Indien inlichtingen of documenten uitgaande van een overheidsinstantie opgesteld zijn in een andere taal dan één van de officiële Belgische talen, kan de aanbestedende overheid de kandidaten of inschrijvers een vertaling vragen, indien zij dit nodig acht.

Volgens 2° kan de aanbestedende overheid, in eender welk stadium van de procedure en met alle middelen die zij nuttig acht, maar onverminderd artikel 65, inlichtingen inwinnen over de situatie van de kandidaat of inschrijver. Een dergelijke bepaling is tot op heden enkel uitdrukkelijk opgenomen voor het toezicht op de naleving door de kandidaten en inschrijvers van hun verplichtingen inzake sociale zekerheid.

De bepaling onder 3° stemt overeen met artikel 80 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, betreffende de overlegging door de rechtspersonen van hun statuten of vennootschapsakten en van de eventuele vertaling ervan.

Art. 65.Dit artikel bevat twee bepalingen die kaderen in de maatregelen inzake administratieve vereenvoudiging.

Paragraaf 1 beoogt de elektronische raadpleging van de inlichtingen en documenten uitgaande van overheidsinstanties die het mogelijk maken de persoonlijke toestand en de bekwaamheid van de kandidaten en inschrijvers te verifiëren. Hij stemt overeen met de artikelen 17ter, § 3, 39ter, § 3, en 60ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Indien de aanbestedende overheid, bijvoorbeeld om technische redenen, geen elektronische toegang (meer) zou hebben tot de inlichtingen of documenten, kan zij toepassing maken van artikel 64.

Volgens de nieuwe bepaling van paragraaf 2 moet een kandidaat of inschrijver, behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten, de gevraagde inlichtingen en documenten voor een bepaalde opdracht van dezelfde aanbestedende overheid, niet voorleggen indien hij dit reeds gedaan heeft voor een andere opdracht. Ze is van toepassing onder de volgende voorwaarden : - de kandidaat of inschrijver moet in zijn aanvraag tot deelneming of offerte de referenties van de vorige procedure vermelden; - de bedoelde inlichtingen en documenten beantwoorden aan de gestelde voorwaarden (het RSZ-attest moet bijvoorbeeld verwijzen naar hetzelfde voorlaatste kalenderkwartaal). Afdeling 2. - Toegangsrecht

Art. 66.Paragraaf 1 van dit artikel geeft uitvoering aan artikel 20, tweede lid, van de wet. Het stemt overeen met § 1 van de artikelen 17, 39 en 60 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. De vier opgesomde gevallen geven aanleiding tot de verplichte uitsluiting van de toegang tot de opdracht. Van dit voorschrift mag slechts worden afgeweken om dwingende redenen van algemeen belang. Deze gevallen, waarmee rekening dient te worden gehouden in eender welk stadium van de procedure, werden uiteengezet in de memorie van toelichting bij de wet, waarnaar wordt verwezen.

Paragraaf 2 vermeldt de gevallen waarin een kandidaat of inschrijver kan worden uitgesloten van de toegang tot de opdracht, en dit onverminderd de wetgeving houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken die de verplichte basisvoorschriften bevat in het kader van de plaatsing van overheidsopdrachten voor werken. Deze gevallen stemmen overeen met die opgenomen in § 2 van de artikelen 17, 39, en 60 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Ter herinnering : de aanbestedende overheid is niet verplicht alle in paragraaf 2 vermelde uitsluitingsgronden toe te passen.

Voor de in deze bepaling opgesomde gevallen is de aanbestedende overheid dus niet verplicht de kandidaat of inschrijver van deelname aan de opdracht uit te sluiten. Niettemin houdt het beginsel van behoorlijk bestuur in dat een aanbestedende overheid zich niet met dergelijke kandidaten of inschrijvers inlaat. Alleen bij uitzondering, bijvoorbeeld wanneer een onderneming in moeilijkheden over een monopolie beschikt voor de levering van goederen bestemd voor de voltooiing van een installatie, zou de aanbestedende overheid een beslissing kunnen rechtvaardigen waarbij ze de betrokken onderneming toegang verleent tot de opdracht.

Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie in het arrest van 16 december 2008, C-213/07, Michaniki, dient deze bepaling aldus te worden uitgelegd dat ze een limitatieve opsomming bevat van de uitsluitingsgronden voor de deelname aan een overheidsopdracht voor werken, die gebaseerd zijn op criteria inzake beroepsbekwaamheid. Ze belet een lidstaat evenwel niet om, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, andere uitsluitingsmaatregelen te bepalen om de transparantie en de gelijke behandeling van de inschrijvers te waarborgen.

Aangaande 1° en 2° die met name de gerechtelijke reorganisatie en elke vergelijkbare situatie beogen wordt opgemerkt dat de aanbestedende overheid elk geval zorgvuldig dient te onderzoeken teneinde een te strakke toepassing van de bepaling van paragraaf 2 te vermijden, rekening houdend met de bijzonderheden van de wetgeving die van toepassing is op de gerechtelijke reorganisatie, met name op Belgisch niveau.

De paragrafen 3 en 4 gaan nader in op de bewijsstukken die in aanmerking kunnen worden genomen en bevatten bepalingen die gedeeltelijk overeenstemmen met die van de bovengenoemde artikelen van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

In het eerste lid van paragraaf 3 worden de documenten of getuigschriften vermeld op basis waarvan de verificatie van de toestand inzake de in de § § 1 en 2 vermelde uitsluitingsgronden gebeurt.

Het tweede lid voorziet, zoals vandaag, in alternatieve bewijsmiddelen voor het geval de in het eerste lid bedoelde documenten of getuigschriften niet worden uitgereikt in het betrokken land of daarin niet alle in § 1 en in § 2, 1°, 2°, 3°, bedoelde gevallen worden vermeld. Het gaat meer bepaald om de verklaring onder eed en de plechtige verklaring.

De tekst van het ontwerp verschilt op dit vlak van de formulering van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, in de zin dat voor het gebruik van de voornoemde alternatieve bewijsmiddelen niet langer een keuzemogelijkheid bestaat.

Wanneer de voormelde documenten of getuigschriften in het betrokken land niet worden uitgereikt of niet toereikend zijn, dient voortaan in eerste instantie een beroep te worden gedaan op de verklaring onder eed, en staat de mogelijkheid van de plechtige verklaring enkel open wanneer in het betrokken land niet in een eed is voorzien.

Hierbij dient te worden onderstreept dat de verklaring onder eed niet mag worden verward met de verklaring op erewoord zoals bedoeld in § 4 hierna.

Met de verklaring onder eed wordt verwezen naar een specifiek systeem dat in sommige landen bestaat en waarbij via een bevoegde instantie aan verklaringen bewijskracht wordt verleend. Zo wordt in Groot-Brittannië de verklaring onder eed inzake sociale schulden afgelegd voor een « commissionner of oath ».

Om de gelijkwaardigheid met de verklaring onder eed - waar het formeel karakter wordt verondersteld - te garanderen, wordt voor de plechtige verklaring expliciet vermeld dat ze moet worden afgelegd voor een gerechtelijke of overheidsinstantie, een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van het land van oorsprong of herkomst.

Paragraaf 4, tweede lid, vormt een nieuwe bepaling die aansluit bij de maatregelen inzake administratieve vereenvoudiging. Voor zover de aanbestedende overheid de in deze bepaling vermelde mogelijkheid aanwendt, volstaat een verklaring op erewoord van de kandidaten of inschrijvers waaruit blijkt dat zij zich niet in een uitsluitingstoestand bevinden als bedoeld in artikel 66, § § 1 en 2.

Deze verklaring kan expliciet zijn, wat betekent dat een gedateerd en ondertekend document bij de aanvraag tot deelneming of offerte moet worden gevoegd. Ze kan ook impliciet voortvloeien uit een bepaling in de aankondiging van opdracht of de andere opdrachtdocumenten dat door het loutere feit van de indiening van zijn aanvraag tot deelneming of offerte, de kandidaat of inschrijver verklaart zich niet in één van de daarin vermelde uitsluitingstoestanden te bevinden.

Bij de meeste procedures in twee fasen zal het instrument van de verklaring op erewoord niet nuttig zijn gezien, enerzijds, de korte tijdspanne die er doorgaans ligt tussen de indiening van de aanvragen tot deelneming en de selectiebeslissing en, anderzijds, het soms beperkt aantal afgewezen aanvragen tot deelneming.

De verklaring op erewoord mag niet worden gelijkgesteld met een bewijsmiddel. De aanbestedende overheid zal immers nog de echtheid van de verklaring op erewoord moeten onderzoeken. Daartoe verzoekt zij de kandidaten of inschrijvers die voor de selectie of de gunning van de opdracht in aanmerking komen de relevante inlichtingen of documenten voor te leggen alvorens de selectie- respectievelijk gunningsbeslissing te nemen. Indien zij conform artikel 69, § 1, via elektronische middelen kosteloos toegang heeft tot de bedoelde inlichtingen of documenten, verricht zij via die weg zelf het onderzoek voor zover dat mogelijk is.

Ten slotte kan eraan worden herinnerd dat voor het verkrijgen van de nodige inlichtingen in toepassing van de paragrafen 3 en 4, desgevallend een beroep zal moeten worden gedaan op buitenlandse overheden. Wat de lidstaten van de Europese Unie betreft, bevat de website van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/internal_market/publicprocurement/ e-procurement/e-certis/index_fr.htm) informatie over de bewijsmiddelen en de nationale instanties die bevoegd zijn voor de afgifte van attesten.

Art. 67.Dit artikel neemt grotendeels de bepalingen over inzake de naleving van de sociale zekerheidsverplichtingen van de artikelen 17 bis, 39bis en 60bis van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. De paragrafen 1 en 2 van artikel 64 maken evenwel geen onderscheid meer naargelang de werkgever de Belgische of buitenlandse nationaliteit bezit, maar wel naargelang hij personeel tewerkstelt dat onderworpen is aan de Belgische sociale zekerheidswetgeving, dan wel aan die van een andere lidstaat. In geval beide stelsels van toepassing zijn, dienen, overeenkomstig paragraaf 3, zowel de bepalingen van paragraaf 1 als deze van paragraaf 2 te worden nageleefd.

Wat het in België toepasselijke stelsel betreft, gelden vergelijkbare bepalingen als die vervat in het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Nieuw is evenwel dat het volstaat dat het gevraagde attest betrekking heeft op het voorlaatste afgelopen kalenderkwartaal, ongeacht de datum waarop het opgesteld is.De kandidaat of inschrijver mag geen bijdrageschuld bezitten die groter is dan 3.000 euro (heden 2.500 euro), tenzij hij voor de schuld groter dan dit bedrag uitstel van betaling heeft gekregen waarvan hij de afbetalingen strikt in acht neemt. Bovendien blijft het huidige mechanisme behouden dat de kandidaat of inschrijver de mogelijkheid biedt zich te beroepen op schuldvorderingen die zeker, opeisbaar en vrij zijn van elke verbintenis tegenover derden en voortvloeien uit de uitvoering van overheidsopdrachten. Wat dit laatste punt betreft, volstaat het niet dat de betrokkene een factuur voorlegt. Hij moet zich kunnen beroepen op een document dat uitgereikt wordt door een aanbestedende overheid.

De vermelding van de bestaanszekerheid is opgeheven. Deze verplichting betreft immers een beperkt aantal werknemers. Bovendien wordt de naleving ervan gecontroleerd bij de toekenning van de erkenning van de aannemers.

Paragraaf 2 is toepasselijk op de kandidaten of inschrijvers die personeel tewerkstellen dat niet onderworpen is aan de Belgische sociale zekerheid. In dat geval moet de naleving van de sociale zekerheidsverplichtingen worden beoordeeld op grond van de wettelijke bepalingen van het land van vestiging. De vaststelling van de toestand gebeurt evenwel ten laatste op de uiterste datum bepaald voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes, en niet langer op de dag die aan deze datum voorafgaat.

De nieuwe paragraaf 3 behoeft geen commentaar.

Paragraaf 4 bepaalt dat de aanbestedende overheid voor de opdrachten waarvan het geraamde bedrag 30.000 euro niet bereikt (op heden 22.000 euro), zelf het onderzoek moet doen naar de naleving van de verplichtingen. Net zoals in het koninklijk besluit van 10 januari 1996 is de voorlegging van de attesten als bedoeld in de paragrafen 1 en 2 in dat geval dus niet vereist. Voor de bedoelde opdrachten vraagt de aanbestedende overheid de vereiste attesten zelf op bij de bevoegde instanties, wat eventueel kan gebeuren via elektronische middelen indien de aanbestedende overheid conform artikel 65, § 1, via deze middelen kosteloos toegang heeft tot de betrokken gegevens.

Paragraaf 5 bevat een nieuwe bepaling toepasselijk op de kandidaten en inschrijvers die aan het sociale zekerheidsstelsel van de zelfstandigen zijn onderworpen. Hun toestand inzake betaling van de sociale bijdragen kan worden nagegaan aan de hand van een fiscaal attest dat wordt voorgelegd door de kandidaten of de inschrijvers. Dit attest wordt hen jaarlijks overgemaakt door het RSVZ. Een werkgever die het statuut van zelfstandige heeft en werknemers tewerkstelt, is verplicht om zowel een attest voor te leggen betreffende de sociale zekerheid van de zelfstandigen, voor zichzelf, als een attest betreffende de sociale zekerheid van de werknemers, voor deze laatste.

Paragraaf 6 stemt overeen met artikel 78, § 3, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Hij bepaalt dat de overlegging van de attesten als bedoeld in de paragrafen 1 tot 5, niet vereist is bij de indiening van de offerte indien dit reeds gebeurde tijdens een eerste procedurefase betreffende de aanvragen tot deelneming, op voorwaarde dat deze attesten betrekking hebben op dezelfde periode. Hetzelfde geldt ingeval artikel 62 toepassing vindt.

Art. 68.Dit artikel vormt een nieuwe bepaling betreffende de naleving van de beroepsmatige fiscale verplichtingen door de kandidaten of inschrijvers. Deze verplichtingen hebben betrekking op de belasting over de toegevoegde waarde en de personen- of de vennootschapsbelasting, en eventueel ook op de belastingen verbonden aan de beroepsactiviteit die voortvloeien uit een gewestelijke of lokale reglementering, al naargelang de door de aanbestedende overheid geëxpliciteerde en niet-discriminerende eisen.

Het adjectief « beroepsmatige » heeft de bedoeling het onderzoek uit te sluiten van de niet-beroepsmatige fiscale schulden, zoals de successie- of de schenkingsrechten, het kijk- en luistergeld, ....

Zouden daarentegen wel in rekening kunnen worden gebracht, de belastingen op de motorkracht, de computers, de burelen, het stedelijk roerend goed, het drankverbruik, enzovoort. Het is evenwel aangewezen dat men zich beperkt tot de belangrijkste fiscale verplichtingen.

Het fiscale attest bepaalt de toestand van de kandidaat of inschrijver op het einde van de laatste afgelopen fiscale periode.

Het bewijs dat een kandidaat of inschrijver zijn fiscale verplichtingen heeft nagekomen, moet worden geleverd conform de wettelijke bepalingen van het land van vestiging.

Wat de fiscale verplichtingen betreft die van toepassing zijn in België, creëren het tweede en derde lid van artikel 68 een stelsel dat vergelijkbaar is met dat bedoeld in artikel 67, § 1, voor de schulden ten aanzien van de RSZ. Verder bevatten ze de toepasselijke voorschriften indien er sprake is van schuldvorderingen die zeker, opeisbaar en vrij zijn van elke verbintenis tegenover derden.

Art. 69.Dit artikel stemt overeen met artikel 65 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 betreffende het toegangsverbod. Het houdt enkel vormelijke wijzigingen in.

Volgens deze bepaling is de aanbestedende overheid verplicht de ingediende aanvraag tot deelneming of offerte voor een overheidsopdracht voor werken, leveringen of diensten af te wijzen, indien de kandidaat of inschrijver belast werd met het onderzoek, de proeven, de studie of de ontwikkeling van die werken, leveringen of diensten, en die prestaties hem een voordeel verschaffen dat de normale mededingingsvoorwaarden vervalst. Dit zal vaak het geval zijn wanneer die persoon belast werd met de uitwerking van de opdrachtdocumenten en de nauwkeurige technische of architecturale opties heeft vastgelegd die overeenstemmen met degene waarmee hij het best vertrouwd is. Daarentegen zal dit normaal niet het geval zijn indien de eerste dienstverlening bijvoorbeeld tot doel had de algemene functionele voorschriften te bepalen die voor de uitvoering van een dergelijke opdracht door de meeste concurrenten zullen kunnen worden nageleefd.

Alvorens daarover een gemotiveerde beslissing te nemen, moet de aanbestedende overheid de betrokken kandidaat of inschrijver evenwel per aangetekende brief vragen de schriftelijke verantwoordingen te bezorgen waarmee laatstgenoemde kan aantonen dat hij geen dergelijk voordeel geniet. Behalve indien een langere termijn is toegestaan, moeten deze verantwoordingen worden overgemaakt binnen twaalf kalenderdagen vanaf de dag die volgt op de verzending van de aangetekende brief.

Deze vormvereiste moet evenwel niet vervuld zijn indien de kandidaat of inschrijver deze verantwoordingen reeds op eigen initiatief bij zijn aanvraag tot deelneming of offerte heeft gevoegd.

De tekst vermeldt eveneens dat de betrokken kandidaat of inschrijver het bewijs moet kunnen leveren dat de verantwoordingen zijn verzonden.

Een aangetekende brief is dus aanbevolen.

Paragraaf 2 heeft betrekking op de ondernemingen die verbonden zijn aan de betrokken kandidaat of inschrijver.

De uitzondering vermeld in paragraaf 3, 1°, van artikel 65 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 is niet hernomen in het ontwerp, daar deze geen reële inhoud heeft, en deze vermeld in § 3, 2°, van artikel 65 van hetzelfde besluit is nu opgenomen in artikel 101, § 1, eerste lid, 2°, van dit ontwerp.

Art. 70.Dit artikel bevat een nieuwe precisering die vermeld is in artikel 11, § 1, eerste alinea, van de Richtlijn.

Deze bepaling hoort logischerwijze eerder thuis bij de regels betreffende het toegangsrecht. Ze houdt in dat een kandidaat of inschrijver die gerechtigd is om prestaties uit te voeren in de lidstaat waar hij gevestigd is, niet mag worden afgewezen door een aanbestedende overheid louter op grond van het feit dat hij een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is.

Art. 71.Deze nieuwe bepaling strekt ertoe de situatie te verduidelijken van de combinaties zonder rechtspersoonlijkheid, meer bepaald in België de feitelijke verenigingen en de tijdelijke handelsvennootschappen. Met het oog op de terminologische coherentie is evenwel geopteerd voor de term « combinatie » die gebruikt wordt in Richtlijn 2004/17/EG. Afdeling 3. - Kwalitatieve selectie

Afdeling 3 herschikt de voorschriften inzake kwalitatieve selectie die

tot doel hebben de draagkracht van de kandidaten of inschrijvers te beoordelen. Deze bepalingen vermelden de referenties en bewijsstukken die de aanbestedende overheid kan vragen, maar niet het niveau ervan.

Het komt dus toe aan de aanbestedende overheid om in de opdrachtdocumenten eenduidig de referenties te bepalen die zij wenst te ontvangen, alsook de niveaus die de ondernemingen moeten bereiken om voor de selectie in aanmerking te worden genomen. Bij de procedures die gepaard gaan met de bekendmaking van een aankondiging van opdracht, moeten de belangstellende kandidaten of inschrijvers in de aankondiging zelf kennis kunnen nemen van de gevraagde referenties en bewijsstukken. Eventueel kan bijkomend, doch niet uitsluitend, worden verwezen naar de bepalingen van andere documenten die beschikbaar zijn bij de aanbestedende overheid (bestek of selectieleidraad), waartoe vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang wordt verschaft via elektronische middelen.

De aanbestedende overheid dient evenwel niet noodzakelijk alle gegevens op te vragen die vermeld zijn in de bepalingen betreffende de kwalitatieve selectie. Zij moet haar vraag afstemmen op het voorwerp van de opdracht en op wat haar noodzakelijk of nuttig lijkt om haar beslissing inzake selectie te nemen, en om deze beslissing te kunnen motiveren. Bijgevolg dient de aanbestedende overheid te vermijden gegevens op te vragen wanneer zij niet over de nodige interne of externe deskundigheid beschikt om deze te kunnen interpreteren.

Art. 72.Dit artikel stemt overeen met de bepalingen van de artikelen 17quater, 39quater en 60quater van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Volgens dit artikel kan een kandidaat of een inschrijver zich voor welbepaalde opdrachten, beroepen op de draagkracht van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn band met die entiteiten. Hij moet de aanbestedende overheid evenwel het bewijs leveren dat hij werkelijk over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen zal beschikken die deze entiteiten ter beschikking stellen.

Daartoe moet de kandidaat of inschrijver de aanbestedende overheid het schriftelijk bewijs voorleggen dat hij, indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de opdracht, een beroep kan doen op de diensten van de entiteiten waarnaar hij verwijst, en dat deze entiteiten, rekening houdend met de vermelde referenties, een passend deel van de uitvoering voor hun rekening zullen nemen. Op deze entiteiten is bovendien artikel 66 van het ontwerp inzake toegangsrecht toepasselijk.

Dezelfde bepaling is van toepassing op de combinaties van kandidaten of inschrijvers voor de draagkracht van de deelnemers aan de combinatie en van andere entiteiten die daarvan geen deel uitmaken.

Het laatste lid preciseert dat de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten voor een kandidaat of een inschrijver de mogelijkheid kan beperken om zich te beroepen op de draagkracht van andere entiteiten wanneer aan deze laatste het toegangsrecht is ontzegd op grond van artikel 21 van de wet. De bedoeling van deze bepaling is te vermijden dat artikel 21 van de wet zou worden omzeild, onder meer via een beroep op de onderaanneming.

Art. 73.Zoals artikel 17ter, § 1, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, gaat artikel 73 nader in op de reglementering houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken waarvan de bepalingen dienen te worden toegepast in het kader van de kwalitatieve selectie. Paragraaf 1 herinnert aan de drie door deze reglementering toegestane bewijsmiddelen, namelijk de overlegging hetzij van een Belgisch erkenningsgetuigschrift, hetzij van een gelijkwaardig getuigschrift, uitgereikt door de lidstaat waar de aannemer gevestigd is, hetzij van een dossier waaruit kan worden afgeleid dat de aannemer aan de voorschriften van die reglementering voldoet. Bijgevolg dient de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten één of meer categorieën of subcategorieën waartoe de uit te voeren werken behoren, alsook de vermoedelijke erkenningsklasse te vermelden.

Wat het eerstgenoemde bewijsmiddel betreft, is de lijst van de ondernemingen die over een Belgisch erkenningsgetuigschrift beschikken, te vinden op de website van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, via het adres http://economie.fgov.be.

Het tweede lid dat een nieuw bepaling is bepaald dat de aanbestedende overheid zich bij open procedure of vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking kan beperken tot de eisen inzake erkenning met het oog op de selectie van de aannemers. De erkenningsreglementering bepaalt immers de basisvoorschriften van de kwalitatieve selectie wat de opdrachten voor werken betreft en die volstaan meestal voor de opdrachten gegund via open procedure. Deze bepaling is logischerwijze uitgebreid tot de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking.

Art. 74.Dit artikel herneemt de tekst van 17ter, § 2, 39ter, eerste lid, et 60ter, eerste lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Het gaat nader in op het bewijs van de inschrijving van de kandidaten of inschrijvers in het beroeps- of handelsregister volgens de wetgeving van het land waar ze gevestigd zijn.Bijlage 3 van dit ontwerp vermeldt de registers en de overeenstemmende verklaringen die voor de andere lidstaten.

Voor de ondernemingen die een vestiging hebben in België kan de aanbestedende overheid deze gegevens rechtstreeks inwinnen bij de Kruispuntbank van Ondernemingen (zie artikel 65, § 1). Nieuw is de mogelijkheid van een verklaring onder eed, wanneer in een bepaald land geen attesten worden afgeleverd.

Art. 75.Dit artikel is een nieuwe bepaling waaruit blijkt dat de aanbestedende overheid de dienstverleners kan vragen om aan te tonen dat zij over een bijzondere vergunning beschikken of lid zijn van een bepaalde organisatie wanneer dit vereist is in hun land van herkomst.

Art. 76.Dit artikel stemt overeen met de artikelen 17quinquies, 39quinquies en 61bis van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Het bevat een voorschrift betreffende de overeenstemming met bepaalde kwaliteitsnormen.

Art. 77.Dit artikel stemt overeen met de artikelen 17sexies en 61ter van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. In de gepaste gevallen, wanneer de aard van de werken of diensten rechtvaardigt dat bij de uitvoering van de opdracht milieubeheermaatregelen of -systemen worden toegepast, kan de toepassing van dergelijke maatregelen of systemen worden verlangd. Milieubeheersystemen kunnen, onafhankelijk van hun registratie overeenkomstig de communautaire instrumenten zoals de Verordening (EG) nr. 761/2001 (EMAS) het bewijs leveren van de technische bekwaamheid van de aannemer of dienstverlener om de opdracht uit te voeren. Informatie over EMAS is onder meer te vinden op de website van de Europese Commissie. Bovendien moet een beschrijving van de door de aannemer of de dienstverlener toegepaste maatregelen om hetzelfde niveau inzake milieubescherming te waarborgen, als alternatief bewijsmiddel voor geregistreerde milieubeheersystemen, worden aanvaard.

Art. 78.Het eerste lid van dit artikel stemt overeen met artikel 17ter, § 1, tweede tot vierde lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Deze bepaling is voortaan ook toepasselijk op de leveringen en de diensten.

Het tweede en het derde lid stemt gedeeltelijk overeen met artikel 17ter, § 1, derde en vierde lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Hieruit blijkt met name dat de gegevens die uit de inschrijving op een officiële lijst kunnen worden afgeleid, niet zonder verantwoording ter discussie kunnen worden gesteld. Deze bepaling is voortaan toepasselijk op de leveringen en de diensten. HOOFDSTUK 6. - Gunning bij aanbesteding en offerteaanvraag Afdeling 1. - Vorm, inhoud en ondertekening offerte

Art. 79.Dit artikel herformuleert artikel 77, eerste lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, betreffende de vorm van de offerte.

Het is gebruikelijk dat de aanbestedende overheid bij de opdrachtdocumenten een formulier voegt voor het opmaken van de offerte en het invullen van de samenvattende opmeting of de inventaris.

Wanneer een inschrijver in toepassing van het voormeld artikel 77, eerste lid, zijn offerte opstelt op andere documenten dan het daartoe voorziene formulier, moet hij op elk van deze documenten verklaren dat deze in overeenstemming zijn met het bedoelde formulier. Artikel 79 van het ontwerp beperkt zich voortaan tot de bepaling dat de inschrijver in dat geval de verantwoordelijkheid draagt voor de volledige overeenstemming tussen de documenten die hij gebruikt en het formulier. Deze bepaling heeft als doel effectiever te zijn dan de opgeheven formaliteit van de conformiteitsverklaring.

Art. 80.Dit artikel neemt een aantal bepalingen over van artikel 78 en gedeeltelijk, wat het derde lid betreft, van artikel 81, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

De bepaling onder 2° van het eerste lid vermeldt nu bij de in de offerte op te nemen gegevens, het totale offertebedrag, in voorkomend geval belasting over de toegevoegde waarde inbegrepen. Niet alle inschrijvers zijn immers BTW-plichtig.

Deze gegevens omvatten ook de prijstoeslagen, kortingen of verbeteringen, alsook de voorgestelde prijskortingen of verbeteringen in geval van toepassing van artikel 88 betreffende de opdrachten in percelen.

De bepaling onder 4° handelt over het beroep op de draagkracht van derden. Er wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 12 van het ontwerp.

Bovendien moet worden opgemerkt dat bij een beperkte procedure, de voormelde verplichting tot het vermelden van de identiteit van de onderaannemers of andere entiteiten een regelmatigheidsvereiste voor de offerte vormt, wanneer hun draagkracht bepalend is geweest voor de selectie van de betrokken inschrijver, overeenkomstig artikel 72.

Overeenkomstig de bepaling onder 5° moet de oorsprong en de waarde van de geleverde producten en de verwerkte materialen die afkomstig zijn van buiten de Europese Unie enkel worden vermeld voor zover de opdrachtdocumenten dit opleggen. Deze vermeldingen zouden de aanbestedende overheid die dit heeft voorzien, moeten toelaten een offerte te verwerpen die dergelijke producten of materialen bevat.

Worden niet beschouwd als derde landen, de landen waarmee een verdrag of een internationaal akkoord inzake overheidsopdrachten is gesloten.

De bepaling onder 6° heeft betrekking op de voorkeurvolgorde die de toepassing van artikel 99, § 2, laatste lid, en artikel 100, § 2, laatste lid mogelijk moet maken in geval een inschrijver offertes indient voor meerdere percelen.

Het tweede lid bevat de nieuwe verduidelijking dat elke deelnemer aan een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid in zijn offerte de identificatiegegevens van de inschrijver, als bedoeld in het eerste lid, punt 1°, moet vermelden.

Volgens het derde lid van artikel 80 bepalen de opdrachtdocumenten de wijze van terbeschikkingstelling van de documenten, modellen, monsters en andere inlichtingen. Deze worden bij de offerte gevoegd of op een andere wijze overgelegd.

Art. 81.Dit artikel betreffende de ondertekening van de offerte neemt de bepalingen over van de artikelen 77, tweede en derde lid, 81, § 1, eerste en tweede lid, en 82, eerste tot derde lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, op enkele formele aanpassingen na.

De paragrafen 2 en 3 betreffen de ondertekening van een offerte ingediend door een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid, respectievelijk de ondertekening door een gemachtigde.

Paragraaf 4 verduidelijkt dat geen bijkomende volmacht is vereist wanneer de offerte elektronisch wordt ondertekend door een certificaat op naam van een rechtpersoon die daarbij enkel een verbintenis aangaat voor eigen naam.

In dit geval is het namelijk zo dat : - de volmacht van de natuurlijke persoon die over dit certificaat beschikt, niet bij de aanvraag tot deelneming of offerte moet worden gevoegd. Deze volmacht werd immers reeds gecontroleerd door de certificerende instantie die het gekwalificeerd certificaat heeft verstrekt. Deze instantie staat in voor de waarachtigheid van de vermeldingen op het certificaat; - de aanbestedende overheid niet hoeft na te gaan welke natuurlijke persoon over het certificaat beschikt en evenmin inlichtingen dient in te winnen over diens bevoegdheid; - deze afwijking slechts van toepassing is indien de rechtspersoon enkel een verbintenis aangaat in eigen naam en voor eigen rekening.

Indien de rechtspersoon optreedt als gevolmachtigde, moet het mandaat worden bijgevoegd; - de aanbestedende overheid daarentegen wel rekening moet houden met de vermeldingen op het certificaat. Wanneer het volgens het certificaat bijvoorbeeld niet mogelijk is om de rechtspersoon aansprakelijk te stellen voor verbintenissen die een bepaald bedrag overschrijden en de waarde van de offerte hoger ligt dan dit bedrag, moet deze offerte als nietig worden beschouwd. Afdeling 2. - Samenvattende opmeting en inventaris

Art. 82.Dit artikel betreffende de samenvattende opmeting, vereenvoudigt en herstructureert de bepalingen van artikel 84, § § 1 tot 3 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Paragraaf 1 bepaalt dat indien bij de opdrachtdocumenten een samenvattende opmeting is gevoegd, de inschrijver die invult en de nodige berekeningen doet.

Paragraaf 2 is gewijd aan de verbeteringen door de inschrijver van diverse fouten in de forfaitaire en vermoedelijke hoeveelheden en van de leemten in de samenvattende opmeting. Deze verbeteringen moeten worden verantwoord in een nota die de inschrijver bij zijn offerte voegt.

De bestaande regeling betreffende de verbetering van de vermoedelijke hoeveelheden wordt op diverse punten gewijzigd. Vooreerst wordt het voorschrift geschrapt dat de bedoelde verbetering slechts mogelijk is voor zover toegestaan in het bestek. Verder verbetert de inschrijver de vermoedelijke hoeveelheden voortaan slechts op voorwaarde dat de voorgestelde verbetering minstens vijfentwintig procent - in plaats van tien procent - in meer of in min van de hoeveelheid van de betrokken post bedraagt. Deze wijzigingen zijn doorgevoerd om de flagrante vergissingen in de vermoedelijke hoeveelheden altijd te laten verbeteren door de inschrijvers.

Art. 83.Dit artikel betreffende de inventaris, behoudt en vereenvoudigt de bepalingen van artikel 85, § 1, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

In tegenstelling tot de oplossing waarvoor is geopteerd in artikel 82 in verband met de samenvattende opmeting van een opdracht voor werken, mag de inschrijver bij een opdracht voor leveringen of diensten de in de inventaris vermelde hoeveelheden in principe niet wijzigen, ongeacht of die forfaitair of vermoedelijk zijn. De opdrachtdocumenten kunnen dergelijke wijzigingen evenwel toestaan en de voorwaarden hiervoor vaststellen.

De verschillende aanpak op dit punt tussen opdrachten voor leveringen en diensten en opdrachten voor werken is verantwoord doordat de samenvattende opmetingen vaker complex zijn en derhalve gemakkelijker onjuiste hoeveelheden kunnen bevatten. Bij opdrachten voor leveringen en diensten liggen de behoeften van de aanbestedende overheid in principe in al hun aspecten vast bij het opmaken van de opdrachtdocumenten. Afdeling 3. - Interpretatie, fouten en leemten

Art. 84.Paragraaf 1 van dit artikel is overgenomen uit artikel 24, § § 1 en 3, van de Algemene aannemingsvoorwaarden en tegelijk uitgebreid van de opdrachten voor werken tegen globale prijs naar alle opdrachten zonder onderscheid. Hij bevat de te respecteren voorrangsorde voor de interpretatie in geval van tegenspraak tussen de opdrachtdocumenten.

Paragraaf 2 stemt overeen met artikel 84, § 5, tweede zin, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Volgens het tweede lid kan deze bepaling toepasselijk worden gemaakt voor de opdrachten voor leveringen en diensten.

Art. 85.Dit artikel dat overeenstemt met artikel 86 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, handelt over de vergissingen of leemten die de prijsberekening of een vergelijking van de offertes onmogelijk maken. Voorbeeld : het ontbreken van bewapeningsgegevens waardoor het niet mogelijk is de hoeveelheden staal te berekenen voor een bouwwerk in gewapend beton, het ontbreken van de gunningscriteria bij offerteaanvraag, een wezenlijk verschil tussen de Franse en de Nederlandse versie van de opdrachtdocumenten,.... In dat geval moet de aannemer, leverancier of dienstverlener die zinnens is een offerte in te dienen dit onmiddellijk aan de aanbestedende overheid melden, ten laatste tien dagen vóór de datum van de opening van de offertes.

Afhankelijk van het belang van de vastgestelde fouten of leemten, moet de aanbestedende overheid oordelen of passende maatregelen al dan niet nodig zijn. Deze kunnen variëren naargelang de gekozen gunningswijze.

Indien de opdracht bijvoorbeeld geplaatst wordt via een open procedure, dient eventueel een aankondiging van rectificatie te worden bekendgemaakt en de termijn voor de indiening van de offertes, indien nodig, te worden verlengd met een redelijke termijn. Bij beperkte procedure is het eventueel aangewezen de aangepaste documenten ter beschikking te stellen van de geselecteerden en, indien nodig, de termijn voor de indiening van de offertes te verlengen.

Het is mogelijk dat de termijn van tien dagen niet zal kunnen worden nageleefd, met name wanneer de termijn voor het indienen van de offertes voor de opdracht in kwestie is ingekort. In dat geval blijven de verstrekte inlichtingen evenwel hun nut behouden, en wanneer de aanbestedende overheid niet meer de tijd heeft om de nodige maatregelen te nemen, kan ze, indien zij beslist heeft de zitting uit te stellen, niet overgaan tot de opening van de ontvangen offertes.

Van de beoordeling van de aanbestedende overheid moet een schriftelijke neerslag bestaan in het gunningsdossier.

Art. 86.Dit artikel herneemt de eerste zin van artikel 84, § 5, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, maar verruimt de toepassing ervan naar de opdrachten voor leveringen en diensten. Deze oplossing is immers ook voor die opdrachten nuttig. Vanaf de opening van de zitting kunnen de inschrijvers zich niet meer beroepen op fouten of leemten in de samenvattende opmeting of de inventaris. Deze bepaling is verantwoord door de verplichting die artikel 81 aan de inschrijvers oplegt, enerzijds, en door het vermijden van elk risico van speculatie, anderzijds, en meer algemeen door de gelijke behandeling en de eerlijke mededinging.

In zijn tweede lid herneemt artikel 86 eveneens artikel 87 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 dat bepaalt dat de inschrijvers zich niet kunnen beroepen op vormgebreken, fouten of leemten in hun offerte na de opening van de zitting. Afdeling 4. - Prijsopgave en percelen

Art. 87.Dit artikel herneemt gedeeltelijk de bepalingen van artikel 88, § 2, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Het verduidelijkt dat de prijzen in de offerte in euro worden uitgedrukt en dat het totale offertebedrag voluit wordt geschreven.

Nieuw is de bepaling dat dit laatste enkel nog geldt voor de eenheidsprijzen indien de opdrachtdocumenten dit opleggen.

In geval van verschil tussen de prijzen uitgedrukt in cijfers en deze uitgedrukt in letters, wordt er geen specifieke regeling meer behouden en wordt de algemene regel van artikel 95 voortaan toegepast.

Art. 88.Het eerste lid van dit artikel neemt gedeeltelijk, in gewijzigde vorm, de bepalingen over van artikel 89, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, betreffende de percelen.

Het vermeldt voortaan dat indien de opdrachtdocumenten het niet verbieden, de inschrijver, naargelang de procedure, in zijn offertes voor meerdere percelen prijskortingen of verbeteringen mag aanbieden indien hem bepaalde percelen worden gegund. Dergelijke prijskortingen of verbeteringen zijn tot op heden enkel mogelijk indien het bestek dit toestaat.

De onderhavige mogelijkheid geldt nochtans enkel indien voor alle percelen hetzelfde gunningscriterium of dezelfde gunningscriteria worden gebruikt teneinde de gunning van de percelen niet te bemoeilijken.

De aanbestedende overheden worden geattendeerd op de moeilijkheid die kan voortvloeien uit de toepassing van kortingen ingeval gebruik wordt gemaakt van de elektronische veiling als bedoeld in artikel 125, meer bepaald wanneer het systeem niet toelaat om rekening te houden met het effect van de kortingen op de verschillende percelen.

Het nieuwe tweede lid voorziet in de mogelijkheid voor de inschrijver om in zijn offerte een voorkeurvolgorde te vermelden ingeval hij voor meerdere percelen een offerte indient en de aanbestedende overheid toepassing maakt van artikel 63, § 4, eerste lid, 2°, en de betrokken inschrijver het vereiste minimale niveau niet haalt. Afdeling 5. - Indiening offertes

Art. 89.Dit artikel stemt grotendeels overeen met artikel 92 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, betreffende de indieningswijze van de offertes.

Paragraaf 1 is van toepassing op de offertes op papier en op de met elektronische middelen opgestelde offertes die niet via deze middelen worden overgemaakt (bijvoorbeeld een offerte op cd-rom of op een andere digitale drager).

De bepaling maakt een onderscheid tussen de offertes verzonden via een postdienst en deze bezorgd per drager. Ingeval van offertes overgemaakt via een postdienst, d.w.z. via bpost of een ander post- of koerierbedrijf, kunnen via de formaliteit van de dubbele envelop schadeverwekkende gevolgen worden vermeden ten gevolge van een accidentele opening van de envelop die een offerte bevat. Indien de offerte zelf zou geopend zijn, zou dit immers de nietigheid ervan met zich brengen. Op te merken valt dat de formaliteit van de dubbele envelop van toepassing zal zijn op de « veiligheidskopie » als bedoeld in artikel 57, § 3, eerste lid, 2°.

Bij een verzending per drager in de handen van de daartoe aangeduide persoon of in een daartoe bestemde offertebus, zal een dergelijk risico daarentegen niet bestaan en heeft de formaliteit van een dubbele envelop weinig zin.

De tekst bevat een verduidelijking voor de offertes die per drager worden overgemaakt. Teneinde geschillen naar aanleiding van het indienen van offertes te vermijden, is bepaald dat de offertes hetzij moeten worden overhandigd aan de persoon die daartoe door de aanbestedende overheid is aangeduid, hetzij moeten worden gedeponeerd in een daartoe bestemde offertebus.

Paragraaf 2 bepaalt het uiterste tijdstip voor het indienen van de offertes en geldt zowel voor de op papier als voor via elektronische middelen opgestelde offertes. De praktijk die erin bestaat het uiterste tijdstip voor de indiening van de offertes en dit voor de opening ervan te scheiden, is niet toegestaan.

De offertes moeten bij de voorzitter toekomen alvorens hij de zitting opent. Daarbij is de uitzondering behouden voor de offertes die nog niet zijn toegekomen, maar die ten minste 4 kalenderdagen vóór de datum van de openingszitting als aangetekende brief, zijn verzonden.

Er worden twee bijkomende uitzonderingen betreffende de elektronische offertes bepaald zoals in de huidige reglementering. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 57 dat de gevallen van de « dubbele zending » (vereenvoudigde zending gevolgd door de aanvraag tot deelneming of de volledige offerte) en de veiligheidskopie verduidelijkt.

Ingevolge een opmerking van de Raad van State maakt de kwestie van de laattijdige indiening van de offertes het voorwerp uit van een verduidelijking. Ongeacht of de oorzaak bij de aanbestedende overheid ligt of niet, geeft de laattijdige indiening aanleiding tot de weigering van de offertes. Dit strikte standpunt is ingegeven door de wil om misbruiken te voorkomen en om een recente tendens in een deel van de rechtspraak een halt toe te roepen. Die tendens ging ervan uit dat de huidige bepalingen van artikel 92 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 niet noodzakelijk tot een onregelmatigheid moeten leiden ingeval de gelijkheid tussen de inschrijvers niet is bedreigd.

De tekst preciseert ten slotte dat laattijdige offertes, die niet aan de voorwaarden voldoen, voortaan hetzij worden geweigerd, in geval de offerte wordt aangeboden tijdens de zitting, hetzij worden bewaard zonder ze te openen, in de andere gevallen.

Art. 90.Dit artikel betreffende de wijziging en intrekking van reeds opgestuurde of ingediende offertes, stemt grotendeels overeen met artikel 93 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

In paragraaf 1 zijn de woorden « op straffe van nietigheid van de offerte », vermeld in artikel 93, geschrapt. Het komt immers aan de aanbestedende overheid toe zich over de gevolgen van een eventueel gebrek aan duiding bij de wijziging van de offerte uit te spreken.

Paragraaf 2 maakt het mogelijk de intrekking per telefax of via een elektronische middel dat niet in overeenstemming is met artikel 57, § 1, mee te delen alvorens de zitting wordt geopend. De mededeling per telegram of telex is geschrapt, daar deze middelen in de praktijk niet meer worden gebruikt. Afdeling 6. - Opening offertes

Art. 91.Dit artikel, dat handelt over de openingzitting, stemt grotendeels overeen met artikel 94 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Hierbij moet worden opgemerkt dat de bepaling vervat in 4° van het voormelde artikel 94, betreffende de gekozen oplossing in geval van technische moeilijkheden waarbij het niet mogelijk is om tijdens de zitting de met elektronische middelen opgestelde offertes te openen en te onderzoeken, nu in artikel 93 van dit ontwerp is opgenomen. Het bedrag bedoeld in 5°, inzake de voorlezing van de prijzen bij aanbesteding, betreft het totale offertebedrag, belasting over de toegevoegde waarde inbegrepen. Indien de opdrachtdocumenten een samenvattende opmeting of inventaris bevatten, moet het totale offertebedrag worden voorgelezen uit het offerteformulier en niet uit de samenvattende opmeting of de inventaris.

Volgens de bepaling onder 6° moet de voorzitter of een bijzitter de offerte en de wijzigingen en intrekkingen verplicht paraferen.

Daarnaast parafeert hij eveneens de bijlagen die hij het belangrijkst acht, mede rekening houdende met wat materieel haalbaar is. Een ander authentificatiemiddel kan nochtans de paraaf vervangen, zoals een stempel of een naamstempel.

Wanneer de offertes via elektronische middelen conform artikel 57, § 1, zijn opgesteld, plaatst de voorzitter of een bijzitter zijn elektronische handtekening op de documenten. De elektronische handtekening van een document genereert een « hash » (code gevormd door opeenvolging van cijfers en letters) die uniek is voor het document. Deze formaliteit is evenwel niet vereist indien de door de aanbestedende overheid gebruikte elektronische middelen toelaten de integriteit van de documenten na hun opening te controleren. Zelf de toevoeging van een spatie in het document doet de hash wijziging.

In het geval van elektronische offertes kunnen de hashs van de documenten worden opgenomen in het proces-verbaal van de openingszitting dat wordt ondertekend. Het is dus niet nodig om alle documenten die deel uitmaken van de offertes te ondertekenen, vermits de controle op de integriteit van een document op elk ogenblik kan worden uitgeoefend.

Art. 92.Dit artikel betreffende het proces-verbaal van de openingszitting, stemt overeen met de artikelen 95 en 97 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Voortaan bevat het proces-verbaal de opmerkingen die elke aanwezige persoon wenst opgenomen te zien.

De overige wijzigingen betreffen het tweede lid, volgens hetwelk de ondertekening door de voorzitter volstaat, en het derde lid, dat voortaan van toepassing is op alle inschrijvers, ongeacht of zij de openingszitting hebben bijgewoond.

Art. 93.Dit artikel, betreffende het organiseren van een extra openingszitting, stemt grotendeels overeen met artikel 96 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Een dergelijke zitting moet plaatsvinden : - wanneer offertes, wijzigingen of intrekkingen te laat zijn ingediend, maar overeenkomstig de artikelen 89 en 90 toch in aanmerking kunnen worden genomen, aangezien deze ten laatste vier kalenderdagen vóór de datum van de opening van de offertes per aangetekende brief werd afgegeven. Indien de aangetekende brief met deze offerte, de intrekking of de wijziging ervan evenwel nog tijdens de zitting bij de voorzitter toekomt, kan die onmiddellijk worden geopend. Een bijkomende zitting is in dat geval dan ook niet vereist; - in geval van technische moeilijkheden waarbij het niet mogelijk is om tijdens de oorspronkelijke openingszitting, een met elektronische middelen opgestelde offerte te openen en te onderzoeken.

Artikel 93 bepaalt verder dat de modaliteiten zoals omschreven in de artikelen 91, derde lid, punten 4° tot 6°, en 92, betreffende het verloop van de zitting en het opmaken van het proces-verbaal van de openingszitting hier eveneens van toepassing zijn, en dit vanuit een bekommernis van transparantie en gelijke behandeling van de inschrijvers. Afdeling 7. - Onderzoek en regelmatigheid offertes

Er wordt eraan herinnerd dat de gunning van een overheidsopdracht drie opeenvolgende fasen omvat : 1° het onderzoek van de uitsluitingscriteria, de economische en financiële draagkracht en de technische of beroepsbekwaamheid;2° het onderzoek van de regelmatigheid;3° het onderzoek van de overgebleven regelmatige offertes en hun beoordeling op basis van het gunningscriterium of de gunningscriteria. In de open procedures worden offertes die de eerste stap niet doorstaan, niet verder onderzocht ten opzichte van de elementen van de tweede en de derde stap, en worden de offertes die het regelmatigheidsonderzoek niet doorstaan, niet verder onderzocht ten opzichte van de elementen van de derde stap.

Bij de beperkte procedure heeft het onderzoek betreffende de eerste fase geen zin meer omdat enkel de geselecteerden de mogelijkheid hebben gehad om een offerte in te dienen.

Indien, ongeacht de procedure, achteraf blijkt dat een kandidaat of inschrijver ten onrechte niet werd geselecteerd, moet de aanbestedende overheid op dat ogenblik nagaan of de betrokken offerte regelmatig is alvorens die te toetsen aan één of meer gunningscriteria.

Art. 94.Dit artikel dat betrekking heeft op de regelmatigheid van de offertes bij open en beperkte procedure, herdefinieert en herformuleert de bepalingen van artikel 77 en artikel 98, § § 1 en 2, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Het daarin gemaakt onderscheid tussen substantiële en niet-substantiële onregelmatigheden is ongewijzigd behouden, doch wordt hier niet verder gepreciseerd omdat dit geval per geval voor elke onregelmatigheid moet worden uitgemaakt. Wat de gevolgen van de substantiële onregelmatigheid betreft, is ook het gemaakte onderscheid behouden tussen de gevallen van absolute nietigheid en de gevallen van relatieve nietigheid van de betreffende offertes.

Het eerste lid bepaalt dat bij het onderzoek van de regelmatigheid van de offertes zowel de formele regelmatigheid als de materiële regelmatigheid wordt onderzocht. Dit onderscheid dat op vandaag reeds wordt gehanteerd, is in het ontwerp ingeschreven om rekening te kunnen houden met de eisen inzake formele regelmatigheid die voorkomen in een aantal bepalingen van de wet, inzonderheid in haar artikel 53.

Volgens het tweede lid moet een offerte steeds als formeel onregelmatig worden beschouwd wanneer ze afwijkt van de vormelijkheden voorgeschreven door de artikelen 5, § 1, 56, § 2, 57, § 2, 59, 60, 79, 80, 81, 89 en 90 en door de opdrachtdocumenten die substantieel zijn.

De verwijzing naar artikel 79 betekent geenszins dat de inschrijver de erin voorziene mogelijkheid niet meer zou kunnen benutten om een ander formulier te gebruiken dan het bij de opdrachtdocumenten gevoegde.

Bovendien heeft de aanbestedende overheid ook de mogelijkheid een offerte als formeel onregelmatig te beschouwen indien zij niet in overeenstemming is met de andere voorgeschreven vormelijkheden. In dat geval beschikt de aanbestedende overheid over een grotere speelruimte dan in het kader van de eerste zin van het tweede lid. Zij dient immers niet enkel na te gaan of de offerte substantieel onregelmatig is, maar, in bevestigend geval, ook te beslissen of ze moet worden geweerd naargelang de bijzonderheden van elk concreet geval.

Het derde lid gaat nader in op de materiële onregelmatigheid van de offerte. Een offerte is materieel onregelmatig wanneer ze afwijkt van de essentiële bepalingen van de opdracht, betreffende met name de prijzen, termijnen en technische specificaties. Hierbij wordt herinnerd aan de gangbare interpretatie dat niet elke afwijking betreffende de prijzen, termijnen en technische specificaties die geen essentiële afwijking uitmaakt, een substantiële onregelmatigheid meebrengt.

De afwijkingen op de hierboven vermelde technische specificaties moeten worden beoordeeld in het licht van de bepalingen van artikel 6, § 3 en § 4. Deze verbieden de aanbestedende overheid om een offerte af te wijzen omdat de geboden producten of diensten niet aan de in de opdrachtdocumenten vermelde specificaties, prestaties of functionele eisen zouden beantwoorden, indien de inschrijver in zijn offerte aantoont dat de door hem voorgestelde oplossingen op gelijkwaardige wijze aan de in de opdrachtdocumenten gestelde eisen voldoen. Het is dus pas wanneer de inschrijver dit bewijs niet levert dat zijn offerte als onregelmatig kan worden beschouwd.

Bovendien heeft de aanbestedende overheid de mogelijkheid een offerte als materieel onregelmatig te beschouwen indien zij : - niet in overeenstemming is met de bepalingen van hoofdstuk 1, afdeling 6 tot 11, en van hoofdstuk 6, afdelingen 2 tot 4. Hierbij worden enkel de bepalingen bedoeld die verplichtingen opleggen aan de inschrijvers; - enig voorbehoud inhoudt of elementen bevat die niet met de werkelijkheid overeenstemmen.

De hypothese van de abnormale prijzen is daarentegen niet vermeld in het laatste lid die de onregelmatigheden opsomt die tot een relatieve nietigheid leiden. Deze keuze is ingegeven door de wil om rekening te houden met de recente evolutie in de rechtspraak van de Raad van State. Immers, volgens het arrest nr. 198.368 van 30 november 2009, SPRL SOGEPAR, dient wanneer een eenheidsprijs als abnormaal laag is bestempeld en de gegeven verantwoordingen niet zijn aangenomen, de aanbestedende overheid de offerte als onregelmatig te weren. Het gaat alsdan om een absolute nietigheid.

Deze strenge benadering wordt evenwel getemperd doordat overeenkomstig artikel 21 van dit ontwerp het voortaan, zelfs bij aanbesteding, mogelijk is de inschrijver over een prijs te ondervragen zonder de procedure van het onderzoek van abnormale prijzen op te starten.

De overwegingen over het tweede lid wat de rechten en verplichtingen van de aanbestedende overheid betreft, gelden mutatis mutandis ook voor de onregelmatigheden bedoeld in het derde lid van het ontwerp.

Art. 95.De paragrafen 1 tot 3 van dit artikel nemen de bepalingen van de artikelen 99 en 102 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 over en voeren voor de aanbesteding en de offerteaanvraag een uniform systeem in voor de verbetering door de aanbestedende overheid van de rekenfouten en de louter materiële fouten.

Paragraaf 1, tweede lid, bepaalt dat om deze fouten in de offertes te verbeteren, de aanbestedende overheid de werkelijke bedoeling van de inschrijver moet nagaan door de offerte te onderzoeken en haar te vergelijken met de andere offertes en de marktprijzen (de notie dat dit 'met alle middelen' moet gebeuren is daarbij verlaten). Enkel indien dit niet tot een oplossing leidt, kan ze § 4 toepassen en de inschrijvers vragen hun werkelijke bedoeling te verduidelijken. De verzoeken om verantwoording bedoeld in artikel 98 kunnen hiervoor niet worden aangegrepen, vermits in dat artikel staat vermeld dat artikel 21 eerst moet worden toegepast.

Uit paragraaf 1, derde lid, blijkt dat wanneer geen toelichting wordt verstrekt na dit verzoek, of de toelichting voor de aanbestedende overheid niet aanvaardbaar is, deze laatste de fouten naar eigen bevindingen verbetert. Indien dit onmogelijk is, kan de aanbestedende overheid, zoals in het koninklijk besluit van 10 januari 1996, beslissen dat de opgegeven eenheidsprijzen van toepassing zijn of de offerte als onregelmatig afwijzen. Deze laatste keuze valt geval per geval te motiveren door de aanbestedende overheid, in functie van de eigenheden van elk dossier. Zo zou de aanbestedende overheid een offerte kunnen aanvaarden niettegenstaande het feit dat de verbetering van materiële of rekenfouten daarin niet mogelijk is doordat de toelichting van de inschrijver niet aanvaardbaar is of er geen toelichting is gegeven, wanneer de fout de prijs van een te verwaarlozen post betreft, die hoe dan ook geen impact heeft op de rangschikking en/of de vergelijkbaarheid van de offertes, en waarvan het ongemoeid laten de gelijkheid van de inschrijvers niet in het gedrang brengt.

Paragraaf 2 is een nieuwe bepaling die nader ingaat op de verbetering van de offertes voor de rekenfouten en louter materiële fouten die de aanbestedende overheid of een inschrijver in de opdrachtdocumenten ontdekt, wat in het koninklijk besluit van 10 januari 1996 niet geregeld is. Deze verbeteringen laten toe om de gunning op een zo correct mogelijke basis te laten gebeuren, om de vergelijkbaarheid van de offertes te bevorderen en zonder de gelijke behandeling van de inschrijvers in het gedrang te brengen.

Paragraaf 3 betreffende de rechtstreekse verbetering van fouten in de met elektronische middelen opgestelde offertes, stemt overeen met het vierde lid van artikel 99 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Paragraaf 4 bepaalt dat de aanbestedende overheid de inschrijvers kan vragen de draagwijdte van hun offerte te verduidelijken of aan te vullen. Krachtens artikel 103, zesde lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 is deze bepaling tot op heden enkel van toepassing bij offerteaanvraag. Het onderhavige ontwerp breidt deze mogelijkheid uit tot de aanbesteding. Er dient in dat verband te worden herinnerd aan de regel dat deze mogelijkheid niet mag leiden tot misbruiken, noch tot gevolg mag hebben dat de ingediende offertes worden gewijzigd. Bovendien mogen de contacten met de inschrijvers geen onderhandelingen meebrengen, aangezien die in het kader van deze procedures verboden zijn.

Art. 96.Dit artikel is toepasselijk bij aanbesteding. Het stemt overeen met artikel 100 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, maar de bepalingen ervan zijn aangepast teneinde de verschillende bewerkingen in een meer logische orde te plaatsen en derhalve de leesbaarheid van de tekst te verbeteren. Bovendien is de toepassing ervan uitgebreid tot de inventaris bij opdrachten voor leveringen en diensten.

De eerste bewerking, zoals beschreven in paragraaf 2, heeft betrekking op de definitieve verbetering van de hoeveelheden door de aanbestedende overheid, wanneer een inschrijver de hoeveelheid van één of meer posten van de samenvattende opmeting of inventaris heeft verbeterd.

Het tweede lid van paragraaf 2 stemt overeen met artikel 84, § 2, derde lid, 1°, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Het bepaalt dat voor de inschrijver die een vermindering heeft voorgesteld, de totale prijs die overeenstemt met de aldus verminderde hoeveelheid een forfaitaire prijs wordt, op voorwaarde en in de mate dat de aanbestedende overheid de bedoelde verbetering aanvaardt. Dit forfaitair karakter kan voor de inschrijver in kwestie een voordeel opleveren, aangezien de vermindering van de hoeveelheid enkel voor hem zal gelden en hij dus als enige van een verminderde prijs kan genieten voor de rangschikking van zijn offerte. Evenwel zal hij ook als enige het risico dragen van een eventuele onderraming van de hoeveelheid van de verminderde post, aangezien hij in dat geval de werkelijke hoeveelheid zal moeten uitvoeren tegen een forfaitair geworden prijs.

De tweede bewerking, als bedoeld in paragraaf 3, betreft de berekening van de prijs van een post van de samenvattende opmeting of inventaris waarvoor een inschrijver geen prijs heeft vermeld. In dat geval en indien de aanbestedende overheid de offerte om die reden niet als onregelmatig afwijst, moet de in paragraaf 3 vermelde formule worden toegepast. Deze bepaling stemt overeen met artikel 100, § 4, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, maar aangezien de daarin toegepaste formule van paragraaf 2 van hetzelfde artikel betrekking heeft op andere gevallen en te weinig is afgestemd op de hier behandelde problematiek, is nu voorzien in een geëigende formule.

Het laatste lid van paragraaf 3 bepaalt dat de aanbestedende overheid, voor de berekening van de waarden L en X, gerechtigd is geen rekening te houden met de offertes die voor de betrokken post een abnormale prijs vermelden, en dit om te vermijden dat een dergelijke prijs ten onrechte het gemiddelde zou beïnvloeden.

De derde bewerking, waarvan sprake in paragraaf 4, heeft betrekking op de berekening van de leemten in de samenvattende opmeting of inventaris, en die zijn aangevuld overeenkomstig de artikelen 82, § 2, of 83, § 2.

Op het einde van paragraaf 4 is een bepaling opgenomen ter vervanging van de bepaling in fine van artikel 100, § 2, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. De tekst stelt voortaan enkel dat indien geen enkele inschrijver een normale prijs geboden heeft voor een leemtepost, de aanbestedende overheid de opdracht mag gunnen zonder rekening te houden met die post. In voorkomend geval kunnen de prestaties betreffende de leemteposten aan de opdrachtnemer worden gegund tijdens de uitvoering, overeenkomstig artikel 53, § 2, 2°, of 4°, a) en b), van de wet.

Paragraaf 5 stemt overeen met de bepalingen van artikel 100, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 dat enkel handelt over de rangschikking van de offertes.

Paragraaf 6 preciseert dat, of hun offerte nu regelmatig is of niet, enkel de voorgestelde verbeteringen van geselecteerde inschrijvers in aanmerking worden genomen. Het betreft een nieuwe voorwaarde die bedoeld is om dezelfde regels toe te passen bij de open en beperkte procedure, terwijl het al dan niet regelmatig zijn van de offerte in dit verband geen belang heeft.

Art. 97.Dit artikel, dat overeenstemt met artikel 102 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, handelt over het nazicht door de aanbestedende overheid van de fouten en leemten in de samenvattende opmeting of inventaris van een opdracht gegund bij offerteaanvraag.

Met uitzondering van paragraaf 5 geldt de commentaar bij artikel 96 mutatis mutandis voor dit artikel.

Art. 98.Dit artikel, dat de bepalingen van de paragrafen 3 tot 5 van artikel 98 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 herformuleert, betreft het nazicht van de abnormaal lage of hoge prijzen. Het sluit aan bij de bepalingen inzake het prijsonderzoek van artikel 21 en verwijst in het bijzonder naar zijn paragraaf 3.

Paragraaf 1 vormt de algemene regeling die geldt voor alle opdrachten, ook wanneer paragraaf 2 van toepassing is. Hij vermeldt dat het nazicht gebeurt nadat de aanbestedende overheid de eventuele rekenfouten en de louter materiële fouten verbeterd heeft. Het nazicht mag dus in geen enkel geval gebeuren voordat deze verbetering beëindigd is.

Paragraaf 2 neemt de tekst over van paragraaf 4 van artikel 98 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Hij bevat een specifieke regeling voor het nazicht van het totale offertebedrag voor de opdrachten voor werken geplaatst bij aanbesteding, wanneer de ingediende offertes aan bepaalde voorwaarden voldoen. De opdrachtdocumenten kunnen deze paragraaf voortaan toepasselijk maken op de offerteaanvragen en bovendien ook op de opdrachten voor leveringen en diensten.

Paragraaf 1 blijft toepasselijk, ongeacht of de voorwaarden van paragraaf 2 zijn vervuld. Zo zou in een offerte bijvoorbeeld een abnormaal lage eenheidsprijs kunnen voorkomen, wat aanleiding zou kunnen geven tot een verzoek tot verantwoording op basis van paragraaf 1.

Paragraaf 3 herneemt gedeeltelijk paragraaf 5 van artikel 98 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, die voorziet in de kennisgeving aan de Erkenningscommissie wanneer een offerte voor een opdracht voor werken is geweerd wegens het abnormaal karakter van de erin vervatte prijs. Afdeling 8. - Gunning opdracht

Art. 99.Dit artikel is van toepassing op de aanwijzing van de opdrachtnemer bij aanbesteding. Het stemt hoofdzakelijk overeen met artikel 101 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Het vermelden van de basisoffertes in het eerste lid van paragraaf 2 doet niets af aan het feit dat bij facultatieve varianten, volgens artikel 9, § 1, 2°, er niet noodzakelijk sprake is van het indienen van een basisofferte.

Het tweede lid van paragraaf 2 bevat evenwel een verduidelijking betreffende het in aanmerking nemen van opties. In geval van verplichte opties wordt bij het opmaken van één enkele rangschikking om de laagste offerte te bepalen, rekening gehouden met al die opties, zelfs indien de aanbestedende overheid overeenkomstig artikel 10, § 3, beslist om de verplichte opties niet te bestellen. Vrije opties, die worden ingediend op initiatief van de inschrijver, mogen daarentegen geen weerslag hebben op de rangschikking, aangezien geen enkele meerprijs noch een andere tegenprestatie mag worden verbonden aan de indiening ervan, zoals blijkt uit artikel 10, § 2, van het ontwerp.

Indien een inschrijver in strijd daarmee heeft gehandeld, wordt de vrije optie buiten beschouwing gelaten voor zover zulks mogelijk is, zoniet is zijn offerte onregelmatig.

Het vierde lid van paragraaf 2 verduidelijkt de keuze van de opdrachtnemer wanneer verscheidene inschrijvers prijskortingen hebben aangeboden voor gegroepeerde percelen. Nieuw is dat de laagste offerte niet louter bepaald wordt door de gegroepeerde percelen die het laagste bedrag vormen, maar ook door de invloed die de diverse aangeboden prijskortingen per combinatie uitoefenen op het totale opdrachtbedrag.

Wanneer de aanbestedende overheid, overeenkomstig artikel 63, § 4, eerste lid, 2°, minimumeisen heeft bepaald voor de selectie, indien ze meerdere percelen aan dezelfde inschrijver gunt, moet ze tewerkgaan als volgt : eerst moet de laagste offerte worden bepaald en pas daarna zal de aanbestedende overheid nagaan of aan het vereiste minimale niveau is voldaan. Dit onderzoek kan een invloed hebben op het bepalen van de laagste offerte omdat enkel de percelen waarvoor een inschrijver aan dit minimale niveau voldoet, hem kunnen worden gegund.

In dat geval zal de aanbestedende overheid rekening houden met de voorkeurvolgorde die eventueel vermeld is in de offerte overeenkomstig artikel 99, § 2, tweede lid, en indien deze volgorde ontbreekt, zal zij voor deze percelen een loting houden.

Paragraaf 3 behandelt de hypothese waarin verschillende inschrijvers dezelfde laagste prijs hebben geboden. Een aantal bepalingen van het ontwerp zijn toepasselijk wanneer de aanbestedende overheid ervoor kiest om aan de betrokken inschrijvers te vragen hun offerteprijs te herzien. Het gaat immers om een stadium van de procedure waarvoor eveneens in transparantie moet worden voorzien. Deze artikelen betreffen met name de modaliteiten voor de ontvangst en de opening van deze offertes, alsook de vaststelling van de verbintenistermijn van de inschrijvers.

Het laatste lid van paragraaf 3 handelt over de loting die plaatsvindt ingeval de prijzen van beide offertes nog steeds gelijk zijn nadat een prijskorting werd gevraagd. Voortaan is bepaald dat een proces-verbaal van deze loting wordt opgesteld conform artikel 92.

Art. 100.Dit artikel is van toepassing op de aanwijzing van de opdrachtnemer bij offerteaanvraag. Het stemt gedeeltelijk overeen met artikel 103 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Er wordt thans in paragraaf 2 verduidelijkt dat, in geval van verplichte of facultatieve varianten, één enkele rangschikking van de basisoffertes en offertes betreffende deze varianten wordt opgemaakt teneinde de economisch voordeligste offerte te bepalen. De opdrachtdocumenten kunnen een andersluidende bepaling bevatten, bijvoorbeeld in de zin dat de aanbestedende overheid ervoor zou kunnen opteren een bepaalde variante niet in de rangschikking op te nemen.

Het vermelden van de basisoffertes in het eerste lid van paragraaf 2 doet niets af aan het feit dat bij facultatieve varianten, volgens artikel 9, § 1, 2°, er niet noodzakelijk sprake is van het indienen van een basisofferte.

Voor de vrije varianten, indien deze overeenkomstig artikel 9 van dit ontwerp zijn toegestaan, moet de aanbestedende overheid beslissen welke zij niet in aanmerking neemt. De motivering terzake steunt niet op de regelmatigheid noch op de beoordeling van de gunningscriteria maar op andere wettige en concrete motieven : zo bijvoorbeeld indien de aangeboden vrije variante de aanbestedende overheid voor onaanvaardbare problemen zou stellen qua esthetische integratie in de omgeving, qua mobiliteit of ten aanzien van reeds bestaande infrastructuur enz terwijl deze elementen niet in de gunningscriteria werden opgenomen. De in aanmerking genomen vrije varianten worden in de unieke rangschikking opgenomen.

Het derde lid van paragraaf 2 handelt over het lot van de verplichte en vrije opties en behoeft geen commentaar.

Het vierde lid van paragraaf 2 verduidelijkt de keuze van de opdrachtnemer wanneer verscheidene inschrijvers verbeteringsvoorstellen hebben gedaan voor gegroepeerde percelen.

Nieuw is dat de economisch voordeligste offerte niet louter bepaald wordt door de gegroepeerde percelen die het economisch voordeligste zijn, maar ook door het economisch voordeligste geheel van alle percelen. Deze bepaling dient er immers voor te zorgen dat de aanbestedende overheid de economisch meest voordelige combinatie kan kiezen, ongeacht of het om gegroepeerde of individuele percelen gaat.

Bovendien is de in artikel 99, § 3, vermelde commentaar over de loting mutatis mutandis van toepassing op de offerteaanvraag wanneer verscheidene offertes als gelijkwaardig worden beschouwd.

Andere bepalingen van artikel 103 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 zijn niet opgenomen in dit artikel : - de bepalingen van het tweede en het derde lid betreffende de weging van de gunningscriteria of hun rangschikking in dalende volgorde van belang of hun gelijke waarde, die voortaan zijn opgenomen in artikel 25 van de wet; - de bepalingen van dezelfde leden waarin wordt voorzien in een uitzondering voor de vergoeding van de diensten op grond van wettelijke, reglementaire of bestuursrechterlijke bepalingen, die worden opgeheven, aangezien ze voortaan zonder voorwerp zijn. Zo bijvoorbeeld is de deontologische norm nr. 2 voor de architectenhonoraria vaststelde niet meer van toepassing; - de bepalingen van het vierde lid volgens dewelke rekening wordt gehouden met de verschillende varianten, wat voortaan voor een deel wordt behandeld in artikel 9 van het ontwerp; - de bepalingen van het zesde lid, die erin voorzien dat de aanbestedende overheid slechts in contact treedt met de inschrijvers indien zij de inhoud van hun offerte moeten preciseren of aanvullen, wat voortaan wordt behandeld in artikel 95, § 4. Afdeling 9. - Sluiting opdracht

Art. 101.Dit artikel stemt overeen met artikel 105 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Het feit dat de sluiting van de opdracht niet onderhevig mag zijn aan enig voorbehoud, geldt vanzelfsprekend onverminderd de voorwaarden van de artikelen 32 en 37 van de wet.

Bij de in het tweede lid van dit artikel vermelde verzendingswijzen in het kader van de betekening van de contractuele verbintenis, is de verzending per telegram of per telex geschrapt, aangezien deze middelen niet meer gebruikt worden. De telefax maakt deel uit van de elektronische middelen, maar de gelijktijdige vermelding van deze beide noties wordt behouden om elke discussie te vermijden

Art. 102.Dit artikel herneemt hoofdzakelijk de tekst van artikel 106 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, die evenwel nader wordt verduidelijkt. Het is van toepassing bij aanbesteding. Het gaat nader in op het verstrijken van de geldigheidstermijn van de offertes.

In dat geval kan de aanbestedende overheid hetzij de gunningsprocedure stopzetten, hetzij de procedure herbeginnen, in toepassing van artikel 35 van de wet. De aanbestedende overheid kan eveneens beslissen artikel 35 van de wet in dit stadium niet toe te passen, en de procedure voort te zetten op grond van het onderhavig artikel 102. Dit doet evenwel geen afbreuk aan de mogelijkheid om het voormeld artikel 35 toe te passen in een later stadium van de procedure.

Ingeval de geldigheidstermijn van de offertes is verstreken, kan de aanbestedende overheid de inschrijver die de laagste offerte heeft ingediend, schriftelijk vragen of hij instemt met het behoud ervan.

Als laatstgenoemde daarmee schriftelijk en zonder voorbehoud instemt, gaat de aanbestedende overheid over tot de gunning en vervolgens tot de sluiting van de opdracht. De notie voorbehoud « zonder voorbehoud » betekent dat elke wijziging van de offerte is uitgesloten.

Indien deze inschrijver slechts instemt met het behoud van zijn offerte mits hij een prijstoeslag krijgt die hij verantwoordt op grond van omstandigheden die zich na de opening van de offertes hebben voorgedaan - verantwoording die de aanbestedende overheid dient te verifiëren - wordt de opdracht aan hem gegund voor zover zijn offerte de laagste blijft.

Het vierde lid, dat gedeeltelijk overeenstemt met het derde lid van het voormeld artikel 106, is verduidelijkt. Het is van toepassing in de volgende gevallen : - de inschrijver stemt niet in met het behoud van zijn offerte. In dat geval zet hij zich definitief buiten spel; - hij stemt daarmee slechts in mits hij een niet verantwoorde prijstoeslag krijgt; - hij stemt daarmee slechts in mits een verantwoorde prijstoeslag die tot gevolg heeft dat zijn offerte niet meer de laagste is.

In deze gevallen kan de aanbestedende overheid, zoals in het koninklijk besluit van 10 januari 1996 : - hetzij zich achtereenvolgens, volgens de rangschikking, richten tot de andere regelmatige inschrijvers, en hierbij op dezelfde wijze te werk gaan als voor de inschrijver die oorspronkelijk de laagste offerte had ingediend; - hetzij alle andere regelmatige inschrijvers vragen om hun offerteprijs te herzien. De nieuwe prijzen die deze inschrijvers eventueel hebben ingediend, moeten niet worden verantwoord op grond van omstandigheden die zich na de opening van de offertes hebben voorgedaan. Bovendien, en dit vormt een nieuw element, participeert de inschrijver die oorspronkelijk de laagste regelmatige offerte had ingediend en die zijn offerte heeft behouden mits prijstoeslag, eveneens aan deze nieuwe ronde, zij het enkel met de door hem initieel gevraagde prijstoeslag, ongeacht of deze verantwoord was of niet.

De aanvankelijke keuze tussen beide hypotheses valt geval per geval te motiveren door de aanbestedende overheid, in functie van de eigenheden van elk dossier. De eerste oplossing is met name aangewezen wanneer de prijzen van de eerste en de tweede gerangschikte inschrijver zeer dicht bij elkaar liggen. Wanneer hun prijzen verder uit elkaar liggen, zal het eerder aangewezen zijn te kiezen voor de tweede oplossing teneinde op die manier alle inschrijvers opnieuw in concurrentie te brengen. De initiële keuze voor de eerste hypothese verhindert de aanbestedende overheid niet om, zodra aangewezen, over te gaan naar de tweede.

Een aantal bepalingen van het ontwerp zijn toepasselijk wanneer de aanbestedende overheid ervoor kiest om aan alle andere regelmatige inschrijvers te vragen hun offerteprijs te herzien. Het gaat immers opnieuw om een nieuw stadium in de procedure waarvoor eveneens in de noodzakelijke transparantie moet worden voorzien.

Art. 103.Dit artikel behandelt het verstrijken van de geldigheidstermijn van de offertes bij offerteaanvraag. Het neemt hoofdzakelijk de tekst over van artikel 107 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, die evenwel in dezelfde zin als het vorige artikel wordt verduidelijkt. Er wordt dus mutatis mutandis verwezen naar de toelichting bij artikel 102. HOOFDSTUK 7. - Gunning bij onderhandelingsprocedure Afdeling 1. - Specifieke drempels

Art. 104.De paragrafen 1 en 2 van dit artikel bevatten een aangepaste versie van bepalingen van artikel 108 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Paragraaf 1 legt de diverse bedragen vast die niet mogen worden overschreden voor de opdrachten gegund in sommige gevallen van onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking. De bedragen vermeld in paragraaf 1 hebben geen betrekking op een geraamd bedrag maar op de goed te keuren uitgave voor de betrokken opdracht op het ogenblik van de gunning.

Volgens paragraaf 1 is de Europese drempel, vandaag 400.000 euro, toepasselijk op : - de financiële diensten; - de diensten voor onderzoek en ontwikkeling.

Voor deze specifieke categorieën van diensten wordt het tussenbedrag van 270.000 euro, zoals vermeld in het koninklijk besluit van 10 januari 1996, immers niet overgenomen omdat het verschil met de Europese drempel niet meer relevant blijkt te zijn.

Het bedrag van 400.000 euro is ook toepasselijk op alle diensten opgenomen in bijlage II, B, van de wet en niet meer alleen op de juridische diensten. e reden hiervoor is dat op al deze diensten in de Richtlijn een soepeler stelsel van toepassing is en het bovendien soms moeilijk is om een werkelijke mededinging te organiseren via een bekendmaking gezien de specifieke kenmerken van sommige prestaties.

De bepaling onder 2° voorziet in een bedrag van 170.000 euro voor de opdrachten voor werken en leveringen. Dit bedrag geldt ook voor de opdrachten voor diensten voor zover 1° niet van toepassing is.

De bepaling onder 3° behandelt de gunning via onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking van percelen van een opdracht voor werken, leveringen of diensten indien het geraamde opdrachtbedrag het Europese drempelbedrag vermeld in artikel 32 niet overschrijdt, elk perceel niet hoger is dan 60.000 euro en het samengevoegde bedrag van de aldus via onderhandelingsprocedure gegunde percelen niet hoger is dan twintig percent van het geraamde opdrachtbedrag. Deze bepaling is geïnspireerd op de voorschriften vervat in artikel 33 van dit ontwerp.

Ze was vroeger enkel van toepassing op de opdrachten voor werken en diensten. Het is de bedoeling een zekere soepelheid in te bouwen dankzij de gunning van deze percelen met een beperkte waarde via onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking. Deze regeling bevordert daarenboven de deelname aan de overheidsopdrachten door kleine en middelgrote ondernemingen.

Volgens de bepaling onder 4° mag het goed te keuren bedrag van de opdrachten toegewezen met een aanvaarde factuur niet hoger zijn dan 17.000 euro.

Noteer dat de goed te keuren uitgave lager moet zijn dan de hierboven vermelde bedragen, terwijl deze bedragen in de huidige reglementering mogen worden bereikt.

Hierbij moet worden opgemerkt dat voor de opdrachten waarvan het geraamde bedrag de Europese drempel niet bereikt en voor de opdrachten voor diensten opgenomen in bijlage II, B, van de wet, ongeacht het bedrag, de nieuwe vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking kan worden gebruikt, zonder dat er hiertoe een verplichting bestaat. Dat wil zeggen dat ook steeds de onderhandelingsprocedure in twee stappen kan worden gebruikt.

Met het oog op de coherentie, bepaalt paragraaf 2, dat deze bedragen worden geraamd volgens de voorschriften vervat in de artikelen 24 tot 28 van het ontwerp. Noteer hierbij dat de goed te keuren uitgave dient te worden beoordeeld op het ogenblik van de gunning van de opdracht.

Dat de eventuele toepassing van een prijsherzieningsformule of een wijziging aan de opdracht nadien tot een hogere uitgave zal leiden, blijft daarbij vanzelfsprekend buiten beschouwing. Afdeling 2. - Verloop en sluiting

Art. 105.Dit artikel bevat in zijn eerste paragraaf een aangepaste versie van artikel 122, vierde en vijfde lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Het eerste lid neemt de bepalingen over die niet toepasselijk zijn op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten.

Het gaat in de eerste plaats om de artikelen 5, 56, 57, 59 en 62 van het ontwerp. De artikelen 5 en 56 bevatten de na te leven voorschriften wanneer elektronische middelen worden gebruikt. Het is immers de bedoeling om, in het kader van deze niet-geformaliseerde procedure, het gebruik toe te staan van de meest soepele communicatiemiddelen, met name e-mail en telefax. Artikel 57 bevat modaliteiten voor de indiening van de aanvragen tot deelneming en de offertes waarvan de strikte toepassing niet vereist is bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking. Hetzelfde geldt voor artikel 59 omvattende het principe dat slechts één aanvraag tot deelneming en één offerte mag worden ingediend. Met het oog op het vermijden van elk overdreven formalisme, wordt eveneens hoofdstuk 5 uitgesloten dat betrekking heeft op het toegangsrecht en de kwalitatieve selectie, met uitzondering evenwel van de artikelen 66, § § 1 en 2, 5°, en 67. Artikel 66, § 1, handelt over de uitsluitingsgevallen die conform artikel 20, tweede lid, van de wet van toepassing zijn in alle gunningsprocedures. De toepassing van de artikelen 66, § 2, 5° en 67 komt neer op het behoud van de regeling van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Paragraaf 2 voorziet in de niet-toepasselijkheid van artikel 62 inzake de verbintenistermijn op de opdrachten gegund via onderhandelingsprocedure met bekendmaking, behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten.

Uiteraard is de hoofdstuk 5 niet toepasselijk op de onderhandelingsprocedure vermits deze enkel andere procedures beoogt.

Evenwel kunnen een aantal bepalingen van hoofdstuk 8 toepassing vinden op deze procedure (promotieopdracht, elektronische veiling, raamovereenkomst).

Daarnaast moet worden opgemerkt dat de aanbestedende overheid in het kader van een onderhandelingsprocedure in principe onderhandelt. Het gaat om een regel van goed management. In sommige gevallen zal een onderhandelingsfase evenwel niet nuttig zijn, bijvoorbeeld wanneer de ingediende offertes aan de behoeften beantwoorden en van bij de aanvang voldoende interessant blijken vanuit het standpunt van de aanbestedende overheid, rekening houdende met de specifieke vereisten en de in het geding zijnde belangen.

Art. 106.Het eerste lid van dit artikel voorziet de verplichting van de weging in wanneer er meerdere gunningscriteria zijn voor de opdrachten gegund bij onderhandelingsprocedure met of zonder bekendmaking die de in artikel 32 vermelde Europese drempel bereiken.

Hij overeenstemt met artikel 110bis van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. In dit verband wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 25 van de memorie van toelichting van de wet.

Het tweede lid vermeldt daarop twee uitzonderingen. De eerste betreft de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet. De tweede betreft de diverse gevallen van onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking waarin slechts één aannemer, leverancier of dienstverlener kan worden geraadpleegd, waardoor de weging in die gevallen geen zin heeft.

Art. 107.Paragraaf 1 van dit artikel stemt overeen met artikel 109 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Volgens dit artikel moet de aanbestedende overheid, indien het geraamde bedrag de Europese drempels bereikt en er meerdere concurrenten geraadpleegd worden bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, hen schriftelijk en gelijktijdig uitnodigen om een offerte in te dienen. Deze schriftelijke uitnodiging bevat de in dit artikel vermelde gegevens en inlichtingen. De bepaling onder 4° betreffende de vermelding van een of meer gunningscriteria verwijst naar de mogelijke gevallen wanneer diverse gunningscriteria zijn bepaald. Conform artikel 106, is de vermelding van een weging de algemene regel, voorzover de raadpleging van meerdere concurrenten mogelijk is. Indien een weging onmogelijk is, moet een dalende volgorde van belangrijkheid worden vermeld.

Het is niet de bedoeling de aanbestedende overheden de mogelijkheid te ontnemen om te onderhandelen over de voorwaarden van de opdracht maar wel voor voldoende transparantie te zorgen. Daartoe dienen zij opdrachtdocumenten op te stellen en de nodige inlichtingen te verstrekken zodat de gekozen concurrenten een offerte kunnen indienen met kennis van zaken.

Volgens paragraaf 2 is de vorige paragraaf niet toepasselijk op de opdrachten voor diensten als bedoeld in bijlage II, B, van de wet.

Art. 108.Dit artikel is een nieuwe bepaling volgens dewelke de onderhandelingen over de ingediende offertes tot doel hebben de beste offerte te kiezen vanuit het oogpunt van de aanbestedende overheid.

Hierbij moet worden opgemerkt dat, in tegenstelling tot wat bepaald is in artikel 30, 2, van Richtlijn 2004/18/EG, Richtlijn 2004/17/EG, die toepasselijk is in de hier bedoelde sectoren, de mogelijkheid om over de voorwaarden van de opdracht te onderhandelen niet beperkt tot de inhoud van de offertes bij een onderhandelingsprocedure met bekendmaking waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is. Zelfs in dat geval kunnen de vooraf bepaalde voorwaarden van de opdracht in de loop van de onderhandelingen worden aangepast overeenkomstig de beginselen vermeld in artikel 5 van de wet.

Art. 109.Dit artikel is hoofdzakelijk gebaseerd op die van artikel 110, eerste lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, betreffende de wijzen van sluiting van een opdracht gegund bij onderhandelingsprocedure. De briefwisseling volgens handelsgebruiken is niet langer beperkt tot de opdrachten met een geraamd bedrag beneden de Europese drempel. De enige wijziging in de tekst vloeit voort uit het feit dat men een onderscheid heeft willen maken tussen, enerzijds, de toewijzingsvormen van de opdrachten en, anderzijds, de wijze van totstandkoming van de opdracht met een aanvaarde factuur. HOOFDSTUK 8. - Specifieke en aanvullende opdrachten en procedures Afdeling 1. - Promotieopdracht van werken

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen De artikelen 110 tot 119 zijn gewijd aan de promotieopdrachten van werken. In dit verband wordt ook verwezen naar de commentaar bij de artikelen 3, 11°, en 28 in de memorie van toelichting van de wet.

Het koninklijk besluit van 10 januari 1996 behandelt de promotieopdrachten voor werken enkel in de artikelen 18 en 19. Het leek logischer in dit ontwerp de vergelijkbare bepalingen samen te voegen met de bepalingen uit het koninklijk besluit van 26 september 1996 die eerder betrekking hebben op de gunningsfase dan op de uitvoering van de opdracht.

Art. 110.Dit artikel stemt grotendeels overeen met artikel 18 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 en beschrijft de diverse vormen die een promotie kan aannemen, al dan niet met inbegrip van de overdracht van zakelijke rechten.

Art. 111.Dit artikel bevat een nieuwe bepaling die het geval beoogt waarbij een bestaand bouwwerk wordt gehuurd door een aanbestedende overheid en de verhuurder door de huurder belast werd met de uitvoering van werken aan dit bouwwerk met het oog op, hetzij, de inrichtingswerken ervan of zijn behoud in goede staat, hetzij de beperkte specifieke herinrichting ervan. De door de verhuurder aan een derde gegunde werken dienen niet als een overheidsopdracht voor werken, noch als een promotieopdracht van werken te worden beschouwd in de drie volgende gevallen : - de inrichtingswerken aan het bouwwerk waarmee de verhuurder volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek is belast en die bijvoorbeeld betrekking hebben op het herschilderen van kantoren, het vernieuwen van de vloerbekleding ervan, de aanpassingswerken om te voldoen aan de brandveiligheidsnormen, de saneringswerken inzake asbest, ... (de zogenaamde « gestandaardiseerde herinrichtingswerken ») - de grote herstellingen aan het bouwwerk die niet voldoen aan de vastgestelde behoeften van de aanbestedende overheid, ongeacht of deze zich in het begin of op het einde van de huur voordoen; - de specifieke herinrichting die voldoet aan de vastgestelde behoeften van de aanbestedende overheid, maar bijkomstige kosten veroorzaakt in vergelijking met de huurprijs (bijvoorbeeld : een alarminstallatie, een specifiek loket, een bijkomende bekabeling voor de informatica, ...). Deze werken moeten, over de hele huurperiode, lager zijn dan vijf procent van de totale huurwaarde zonder indexering. Deze uitgave kan naar keuze worden uitgevoerd tijdens een bepaalde huurjaar of tijdens meerdere jaren. Indien de werken rechtstreeks worden opgedragen door de aanbestedende overheid, zonder de tussenkomst van de verhuurder, is de reglementering overheidsopdrachten daarentegen hierop van toepassing.

Er wordt gepreciseerd dat de bepaling niet van toepassing is wanneer de verhuurder zelf een aanbestedende overheid is. In die hypothese zal de gunning van de werken immers in ieder geval een overheidsopdracht uitmaken.

Art. 112.Dit artikel bevat een vereenvoudigde versie van de bepalingen van artikel 19 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, betreffende het toegangsrecht en de kwalitatieve selectie. Dit omvat eveneens de naleving van de eisen inzake de erkenning van aannemers van werken. Daartoe zal de promotor eventueel een beroep kunnen doen op artikel 72 betreffende de draagkracht van andere entiteiten.

Onderafdeling 2. - Opdrachtdocumenten

Art. 113.Dit artikel stemt overeen met artikel 11 van het koninklijk besluit van 26 september 1996. Het bepaalt welke gegevens de opdrachtdocumenten minstens moeten bevatten.

Art. 114.Dit artikel herneemt de bepalingen van artikel 12, eerste en derde lid, van het koninklijk besluit van 26 september 1996.

Het tweede lid vermeldt dat wanneer de aanbestedende overheid, eigenaar zijnde van het bouwterrein, een recht van opstal afstaat, de promotor niet de rechten geniet als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de wet van 10 januari 1824 op het recht van opstal. Dit betekent dat de promotor de gebouwen en andere bouwwerken niet mag afbreken en evenmin de aanplantingen mag vernielen of rooien. Deze bepaling dient ervoor te zorgen dat de gebouwen, bouwwerken en aanplantingen, bij het verstrijken van het recht van opstal, met toepassing van het natrekkingsrecht, eigendom worden van de aanbestedende overheid zonder dat deze laatste gehouden is tot enige andere formaliteit, noch tot enige andere betaling dan die waarin eventueel is voorzien in de opdrachtdocumenten conform artikel 118, tweede lid.

Art. 115.Dit artikel stemt overeen met artikel 13, § § 1 en 2, van het koninklijk besluit van 26 september 1996 en bepaalt de voorwaarden voor de eventuele eigendomsoverdracht en voor de toekenning van zakelijke rechten op de terreinen waarop het bouwwerk zal worden opgericht.

Art. 116.Dit artikel stemt overeen met artikel 14, eerste lid, van het koninklijk besluit van 26 september 1996.

Het bepaalt welke gegevens de opdrachtdocumenten moeten bevatten wanneer de aanbestedende overheid, die eigenaar of erfpachter is van de bouwgrond, die ter beschikking stelt van de promotor met het oog op de oprichting van een bouwwerk dat aan derden zal worden verkocht of verhuurd.

Enerzijds dienen de voorwaarden voor de verkoop of verhuring, en in het bijzonder de verkoop- of verhuurprijzen, te worden bepaald teneinde de rechten van deze derden te vrijwaren. Anderzijds zal de aanbestedende overheid de betrokken derden moeten omschrijven, hetzij door de voorwaarden te bepalen waaraan ze moeten voldoen (bijvoorbeeld geen inkomsten genieten die een bepaald maximumbedrag overschrijden, in het kader van sociale woningen), hetzij door zich het recht voor te behouden om de promotor, binnen een bepaalde termijn, de namen van de kopers of huurders mede te delen.

Art. 117.Dit artikel herneemt in een vereenvoudigde vorm artikel 15, eerste lid, van het koninklijk besluit van 26 september 1996. In 4° wordt evenwel verduidelijkt dat in geval van verwerving vanaf de terbeschikkingstelling van het bouwwerk, de betaling voortaan in één keer kan worden gestort.

Art. 118.Dit artikel stemt overeen met artikel 16 van het koninklijk besluit van 26 september 1996.

Het heeft tot doel te vermijden dat de promotor, in het kader van een eigendomsoverdracht, zakelijke rechten op het bouwwerk en, in voorkomend geval, op de bouwgrond, zou afstaan aan derden zonder het schriftelijk en voorafgaand akkoord van de aanbestedende overheid. De aanbestedende overheid zal immers in het bijzonder toezien op de naleving van de contractuele bepaling volgens dewelke zij de eigendom van deze goederen verwerft, vrij van alle rechten.

Deze bepalingen doen geen afbreuk aan de wettelijke bepalingen betreffende de voorrechten en de wettelijke hypotheken. De aanbestedende overheid heeft evenwel het volste recht van de promotor te eisen dat het betrokken goed, bij de sluiting van de opdracht, niet bezwaard is met een voorrecht, noch met een conventionele hypotheek en geen overeenkomst te sluiten indien deze voorwaarde niet is vervuld.

Ze kan de promotor eveneens verbieden een conventionele hypotheek of erfdienstbaarheid toe te staan zonder haar voorafgaand akkoord en laatstgenoemde sancties opleggen indien hij deze verbintenis niet nakomt.

De bepalingen van artikel 118 zijn zowel van toepassing in het kader van een eigendomsoverdracht op termijn als in geval van een aankoopoptie.

Art. 119.Dit artikel stemt overeen met artikel 17, eerste lid, van het koninklijk besluit van 26 september 1996 en betreft de mogelijkheid om in de opdrachtdocumenten te voorzien in de beëindiging van rechtswege ingeval van volledige of gedeeltelijke vernieling van het bouwwerk. Afdeling 2. - Dynamisch aankoopsysteem

De artikelen 120 tot 124 van het ontwerp zijn nieuw. Ze hebben betrekking op het dynamisch aankoopsysteem als bedoeld in de artikelen 3, 13°, en 29 van de wet. Bijgevolg wordt ook verwezen naar de memorie van toelichting. Het dynamisch aankoopsysteem is een elektronisch proces dat een open aanbesteding of open offerteaanvraag begeleidt.

Het is beperkt in de tijd en uitsluitend bestemd voor leveringen en diensten voor courant gebruik. Het kan bijvoorbeeld gaan om de aankoop van werkkledij, werfschoenen, voertuigen,..., maar ook om schoonmaakdiensten, drukkerijdiensten of onderhoud van voertuigen, .... In algemene zin gaat het om goederen of diensten die kunnen voorkomen in catalogi.

Art. 120.Dit artikel beschrijft de werkwijze bij het opzetten van een dynamisch aankoopsysteem Deze betreft achtereenvolgens de bekendmaking van een aankondiging van opdracht, de vermelding van verschillende gegevens in de opdrachtdocumenten en de toegang tot deze laatste.

Art. 121.Volgens dit artikel kan elke leverancier of dienstverlener op elk ogenblik een indicatieve offerte indienen teneinde tot het systeem te worden toegelaten. Dit artikel bepaalt ook de beoordelingstermijn van de indicatieve offertes en staat de verlenging ervan toe, op voorwaarde dat de opdracht op dat ogenblik nog niet in mededinging is gesteld. De beoordeling van de offerte omvat de controle van de selectievoorwaarden en het onderzoek van de conformiteit met de voorwaarden van de opdracht.

De aanvaarding of afwijzing van een indicatieve offerte maakt het voorwerp uit van een gemotiveerde beslissing. De aanbestedende overheid brengt de deelnemer hiervan zo vlug mogelijk op de hoogte. De kennisgeving aan de deelnemer gebeurt via elektronische middelen overeenkomstig artikel 5 van het ontwerp. Het gaat hier immers niet om een gunningsbeslissing van opdracht.

Art. 122.Dit artikel bepaalt dat een vereenvoudigde aankondiging van opdracht moet worden bekendgemaakt alvorens de mededinging te raadplegen overeenkomstig artikel 123, althans wanneer de opdracht voor leveringen of diensten voor courant gebruik verplicht onderworpen is aan een voorafgaande Europese bekendmaking. Voor de opdrachten die daaraan niet onderworpen zijn, zoals met name de opdrachten voor diensten als bedoeld in bijlage II, B, van de wet, is de aanbestedende overheid vrijgesteld van deze bijkomende bekendmaking.

Indien de bekendmaking van een vereenvoudigde aankondiging overeenkomstig het model nr. 6 opgenomen in bijlage 4 tot de indiening van nieuwe indicatieve offertes leidt, mag de aanbestedende overheid de deelnemers slechts raadplegen nadat ze de selectie van de nieuwkomers heeft doorgevoerd en al deze indicatieve offertes heeft beoordeeld. Het is de bedoeling deze bijkomende deelnemers de mogelijkheid te bieden om deel te nemen aan de gunning van de betrokken opdracht..

De indicatieve offertes blijven geldig, onverminderd de mogelijkheid, voor de reeds tot het systeem toegelaten deelnemers, om hun indicatieve offerte eventueel te wijzigen.

Art. 123.Dit artikel bepaalt dat de aanbestedende overheid de mededinging raadpleegt voor elke specifieke opdracht. Hierbij verzoekt ze alle tot het systeem toegelaten deelnemers een definitieve offerte in te dienen en dit binnen een voldoende lange termijn. De gunning vindt plaats op basis van een of meer criteria die vermeld zijn in de aankondiging van opdracht voor de invoering van het systeem, zoals eventueel gepreciseerd in de uitnodiging tot het indienen van een offerte.

Om nutteloze herhalingen te vermijden, kan een definitieve offerte geheel of deels verwijzen naar een reeds ingediende indicatieve offerte, tenzij de opdrachtdocumenten anders zouden bepalen.

Vermits het dynamisch aankoopsysteem toegepast wordt binnen een open procedure, zijn de bepalingen van de hoofdstukken 4 en 6 betreffende het indienen van de offertes respectievelijk de gunning van toepassing.

Art. 124.Volgens dit artikel mag de looptijd van een dynamisch aankoopsysteem niet meer dan vier jaar bedragen vanaf de eerste inmededingingstelling overeenkomstig artikel 123, behalve in behoorlijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen die vermeld zijn in de opdrachtdocumenten, overeenkomstig artikel 120, 2°. Een verlenging in de loop of op het einde van het systeem is niet geoorloofd. Een aanbestedende overheid kan het systeem evenwel vroeger beëindigen.

Bovendien wordt bepaald dat aan de leveranciers of dienstverleners, in welk stadium van het systeem dan ook, geen administratiekosten mogen worden aangerekend. Afdeling 3. - Elektronische veiling

De artikelen 125 tot 130 van het ontwerp zijn nieuw. Ze gaan nader in op de elektronische veiling als bedoeld in de artikelen 2, 14°, en 30 van de wet.

De aanbestedende overheden dienen erover te waken om de specificaties van de opdracht nauwkeurig te bepalen, zoals opgelegd door artikel 30 van de wet, en bijgevolg geen te zwakke kwaliteitseisen te formuleren naar aanleiding van een dergelijke veiling. Het streven naar de laagste prijs mag immers niet leiden tot de aankoop van goedkope producten die van mindere of zelfs onvoldoende kwaliteit zijn.

De aanbestedende overheden dienen bijgevolg het eventueel gebruik van de veiling vooraf goed te overwegen.

Art. 125.Dit artikel staat het gebruik van de elektronische veiling enkel toe in het kader van procedures waarbij de prijs het enige gunningscriterium is. De veiling laat zich immers optimaal inpassen in dit soort procedures. Hoewel artikel 30 van de wet in de mogelijkheid voorziet om de veiling ook in geval van meerdere gunningscriteria te regelen, is hiervoor vooralsnog niet geopteerd omwille van de ingewikkeldheid van de daartoe noodzakelijke bepalingen. Bijgevolg wordt enkel de aanbesteding bedoeld en, overeenkomstig artikel 30 van de wet en voorzover de prijs het enige gunningscriterium is, de onderhandelingsprocedure in de gevallen vermeld in artikel 53, § 2, 1°, e, en § 2, 1°, a, van de wet. Onder dezelfde voorwaarde, kan een veiling worden gebruikt voor het opnieuw tot mededinging oproepen van de deelnemers aan een raamovereenkomst en voor de opdrachten die in het kader van een dynamisch aankoopsysteem worden geplaatst. Het uitsluiten van de andere dan de voormelde onderhandelingsprocedures, steunt op het feit dat het instrument van de veiling daarvoor normaal gezien niet passend is.

Art. 126.Volgens dit artikel moet de aanbestedende overheid die gebruik wenst te maken van een elektronische veiling, dit vermelden in de oorspronkelijke aankondiging van opdracht. Het tweede lid van hetzelfde artikel bepaalt welke gegevens de opdrachtdocumenten, onder meer, moeten bevatten. Deze hebben met name betrekking op de informatie die tijdens de veiling ter beschikking zal worden gesteld, op de informatie betreffende het verloop ervan en op het gebruikte elektronisch systeem. Wanneer bij de toepassing van het tweede lid, 3°, het vereiste minimumverschil niet wordt gerespecteerd, zal het systeem de inschrijver verwittigen dat zijn bod niet wordt aanvaard.

Art. 127.Dit artikel regelt de keuze van de deelnemers aan de veiling en de vermeldingen die de uitnodiging moet bevatten. Enkel de inschrijvers die voldoen aan de eisen inzake kwalitatieve selectie en die een regelmatige offerte hebben ingediend, worden uitgenodigd om deel te nemen aan de veiling en dit uiteraard tegelijkertijd.

In verband met de mogelijkheid om de procedure in verschillende, opeenvolgende fases te laten verlopen, dient benadrukt te worden dat dit nuttig kan zijn voor de deelnemers, omdat ze dan tussen de fases in over de nodige tijd beschikken om hun leveranciers te raadplegen en een nieuwe aangepaste offerte op te stellen. Ook de aanbestedende overheid kan deze tijdspanne voor het prijsonderzoek van de biedingen.

Indien de procedure meerdere fasen omvat, kan de aanbestedende overheid bovendien interessantere offertes ontvangen.

Art. 128.Paragraaf 1 van dit artikel behandelt de wijze van indiening van de biedingen. Het werd niet opportuun geacht om de elektronische handtekening voor elke bieding verplicht te stellen. Die zou immers kunnen leiden tot technische moeilijkheden, waardoor de inschrijvers niet meer op snelle wijze een nieuwe bieding zouden kunnen indienen.

Daarom is bepaald dat de inschrijver gebonden is door zijn biedingen indien ze worden ingediend op de wijze bepaald in de opdrachtdocumenten en eventueel in de uitnodiging.

Paragraaf 2 beschrijft het verloop van de veiling. Tijdens de hele duur van de veiling, alsook tijdens elke fase dient de aanbestedende overheid de inschrijvers onmiddellijk en bestendig over hun rangschikking te informeren. Onder dezelfde voorwaarden kan zij het aantal inschrijvers meedelen dat aan een bepaalde fase van de veiling deelneemt, zonder evenwel hun identiteit bekend te maken. Wanneer de opdrachtdocumenten daarin voorzien, kan de aanbestedende overheid eveneens informatie over de ingediende prijzen meedelen.

Het behoort tot de essentie zelf van een zich herhalend proces dat een deelnemer diverse keren na elkaar een bod kan doen in de loop van dezelfde fase.

Het verbod om biedingen in te trekken is bepaald om elke speculatie van de kant van de inschrijver te voorkomen.

Art. 129.Dit artikel bevat de drie modaliteiten voor het afsluiten van de veiling. Dit gebeurt op een vooraf vastgestelde datum en uur, of wanneer geen nieuwe prijzen meer worden ingediend die beantwoorden aan de vereiste minimumverschillen binnen een vooraf vermelde termijn, of nadat de vooraf vastgelegde fasen afgehandeld zijn. Deze modaliteiten kunnen worden gecombineerd. Bijgevolg is de aanbestedende overheid niet verplicht om alle oorspronkelijk geplande fasen uit te voeren indien ze, na afloop van een lager aantal fasen, van mening is dat de latere fasen geen lagere biedingen meer zullen opleveren. Dit laatste geldt evenwel slechts op voorwaarde dat dit in de uitnodiging tot de veiling wordt vermeld en dat hierbij in een laatste biedingstermijn wordt voorzien vóór het definitieve afsluiten.

Analoog met andere lidstaten (Groot-Brittannië, Denemarken,...) en bijvoorbeeld ook Noorwegen kan de aanbestedende overheid eveneens de mogelijkheid voorzien de termijn van de veiling automatisch te verlengen met een door de aanbestedende overheid vooraf bepaalde termijn (t1, bijvoorbeeld 120 seconden), indien gedurende een bepaalde termijn onmiddellijk voor het afsluiten van de veiling (t2, bijvoorbeeld 180 seconden), een winnend bod wordt ingediend. Deze mogelijkheid zal kunnen herhaald worden tot het afsluiten van de veiling, namelijk wanneer geen winnend bod meer wordt ingediend tijdens de verlengde termijn t1. De mogelijkheid om van deze verlengingen gebruik te maken en de vastgestelde termijnen (t1 en t2) zullen door de aanbestedende overheid in de uitnodiging tot deelname aan de veiling vermeld worden.

Art. 130.Dit artikel gaat nader in op de gunning van de opdracht na het afsluiten van de elektronische veiling.

Er wordt onderstreept dat het in principe niet toegelaten is te onderhandelen na afloop van de veiling, zelfs niet bij onderhandelingsprocedure. Dit volgt zowel uit de tekst als uit de geest van de richtlijn vermits de veiling bedoeld is om de beste eindofferte te bekomen en dat een nieuwe onderhandeling het vooropgestelde doel zou miskennen. Een onderhandeling over de prijs zou nochtans kunnen worden overwogen na afloop van de veiling wanneer er bij onderhandelingsprocedure meerdere inschrijvers dezelfde laagste prijs hebben ingediend.

Bij aanbesteding daarentegen houdt de aanbestedende overheid in een dergelijk geval een elektronische loting volgens de door haar bepaalde wijze.

De aanbestedende overheid dient alle gegevens aangaande het verloop van de veiling te bewaren overeenkomstig de voorwaarden van artikel 139. Afdeling 4. - Werkenwedstrijd

Art. 131.Dit artikel heeft betrekking op de werkenwedstrijd, en herneemt in gewijzigde vorm artikel 20 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Indien de aanbestedende overheid gebruik wenst te maken van een werkenwedstrijd, wat vooral aangewezen is bij offerteaanvraag, moet een jury worden samengesteld. Minstens één van de leden ervan mag niet tot de aanbestedende overheid behoren. Het voorschrift dat dit lid evenmin tot een andere overheid mag behoren, is weggelaten gelet op het steeds ruimere toepassingsgebied van de wet. De juryleden moeten blijk geven van een onbetwistbare deskundigheid in het betrokken domein en kunnen, bijvoorbeeld, behoren tot leden van het academisch personeel of tot verenigingen van ingenieurs, architecten of stedenbouwkundigen. Om de onpartijdigheid te waarborgen, bepaalt de tekst dat de juryleden volledig onafhankelijk moeten zijn van de potentiële deelnemers. Het advies van de jury is slechts richtinggevend voor de gunning van de opdracht, maar bindend voor de toekenning van het prijzengeld. Het is immers de bedoeling te beschikken over een jury die de aanbestedende overheid bij haar keuze helpt, op basis van haar eigen behoeften en prioriteiten.

Paragraaf 2, 2°, vermeldt niet meer dat de gunningscriteria moeten worden gewogen. Een dergelijke weging geldt alleszins als algemene regel voor de opdrachten die de Europese drempel bereiken.

De aanbestedende overheid kan prijzengeld of vergoedingen toekennen.

Het prijzengeld is gekoppeld aan een rangschikking van de offertes en wordt enkel toegekend aan de gerangschikte offertes, eventueel gedifferentieerd zoals bepaald in de opdrachtdocumenten. Vergoedingen staan los van elke rangschikking en worden in principe als forfait toegekend aan alle inschrijvers, tenzij de aanbestedende overheid oordeelt dat hun offertes niet voldoen.

De werkenwedstrijd mag niet worden verward met de ontwerpenwedstrijd als hierna bedoeld in de artikelen 132 tot 137, die enkel betrekking heeft op het aanschaffen van een plan of van een ontwerp of op de keuze van de ontwerper, maar kan leiden tot het gunnen van een opdracht voor diensten. Afdeling 5. - Ontwerpenwedstrijd

Deze afdeling neemt in een gewijzigde vorm hoofdstuk III van titel III van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 over. De wijzigingen zijn terug te vinden in artikel 132, tweede lid en in artikel 137, § 2, laatste lid, en § 3.

Onderafdeling 1. - Toepassingsvoorwaarden en jury

Art. 132.Dit artikel vermeldt dat de wedstrijd hetzij tot de keuze van één of meer winnende ontwerpen leidt, hetzij tot deze keuze gepaard gaande met de plaatsing van een opdracht voor diensten via een onderhandelingsprocedure met de winnaars, overeenkomstig artikel 53, § 2, 5°, van de wet. In het eerste geval wordt de wedstrijd beëindigd met die keuze, zonder dat er achteraf een opdracht voor diensten met één van de laureaten wordt gegund.

Bovendien bepaalt het tweede lid van artikel 132 dat de term « ontwerp » ook betrekking kan hebben op een « ontwerper voor een bepaald project ». Bij een ontwerpenwedstrijd moet het beoogde ontwerp immers niet noodzakelijk uitgewerkt zijn. Het kan enkel om een schets gaan die zal worden beoordeeld aan de hand van de vooraf bepaalde beoordelingscriteria die o.a. betrekking hebben op de filosofie, de ideeën, de persoonlijkheid en de architecturale visie van de ontwerper.

Art. 133.Paragraaf 1 van dit artikel bevat de voorschriften die van toepassing zijn op de deelname, de selectie van de kandidaten en de beoordeling van de ontwerpen. Gelet op het specifieke karakter van deze procedure hoeven de beoordelingscriteria niet te worden gewogen.

In verband met de selectie verwijst de bepaling onder 3° naar de voorschriften van artikel 63, § 1. Daardoor zijn impliciet ook de artikelen 64 en 65 toepasselijk, evenals de artikelen 66 en 69 betreffende het toegangsrecht. Voor de kwalitatieve selectiecriteria is men evenwel niet gebonden door de artikelen 72 en 74 tot 78, het volstaat dat ze duidelijk en niet-discriminerend zijn.

Gelet op het specifieke karakter van deze procedure hoeven de beoordelingscriteria bedoeld in 5° niet te worden gewogen.

Paragraaf 2 regelt de samenstelling van de jury en haar wijze van optreden. Inzake de samenstelling van de jury zijn dezelfde wijzigingen aangebracht als in artikel 131, § 2, van dit ontwerp. Om de onpartijdigheid te waarborgen, bepaalt de tekst dat de juryleden volledig onafhankelijk moeten zijn van de potentiële deelnemers. De wedstrijddocumenten bepalen of de jury een advies- of beslissingsbevoegdheid heeft. Onder beslissingsbevoegdheid wordt verstaan dat de aanbestedende overheid erdoor gebonden is. De jury moet in elk geval haar advies of beslissing motiveren.

Hoe dan ook is de aanbestedende overheid geenszins verplicht om na de wedstrijd een aansluitende dienstopdracht te gunnen, zelfs niet wanneer de wedstrijd in die mogelijkheid had voorzien.

Paragraaf 3 gaat nader in op het prijzengeld dat eventueel wordt toegekend aan deelnemers, waarvan de ontwerpen het best gerangschikt zijn, alsook op de eventueel aan de deelnemers betaalde vergoedingen.

In dit verband wordt verwezen naar de voorlaatste alinea van de commentaar bij artikel 131.

Uit paragraaf 4 blijkt ten slotte dat de opdrachtdocumenten nauwkeurig de respectieve rechten inzake de eigendom van de ontwerpen en het gebruik ervan moeten bepalen.

Art. 134.Deze bepaling regelt het optreden van de jury en stemt grotendeels overeen met het artikel 62, § 2, 3° en 6°, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Het eerste lid stelt de anonimiteitsregel verplicht voor de wedstrijden waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is. In dat geval moeten de ontwerpen anoniem aan de jury worden voorgesteld. De anonimiteit moet worden gerespecteerd tot de beslissing of het advies van de jury, naargelang het geval, bekend is.

Voor de wedstrijden die niet onderworpen zijn aan een voorafgaande Europese bekendmaking, is de anonimiteitsregel niet meer verplicht aangezien ze de procedure logger maakt en niet noodzakelijk de objectiviteit waarborgt.

Het tweede lid verbiedt de jury op enigerlei wijze kennis te nemen van de inhoud van de ontwerpen vóór het verstrijken van de indieningstermijn ervan, teneinde de gelijke behandeling te waarborgen.

Volgens het derde en vierde lid, evalueert de jury de ontwerpen aan de hand van de beoordelingscriteria en stelt ze een proces-verbaal op van de gemaakte en gemotiveerde keuze. Uit het vijfde en zesde lid blijkt dat, indien toelichting vereist is, de deelnemers kunnen verzocht worden de in dat proces-verbaal vermelde opmerkingen en vragen te beantwoorden. Ook deze dialoog wordt opgenomen in een volledig proces-verbaal.

Onderafdeling 2. - Raming en bekendmaking

Art. 135.Dit artikel verduidelijkt de ramingswijze van een ontwerpenwedstrijd.

Tenzij de aankondiging een uit de wedstrijd voortvloeiende plaatsing van een opdracht voor diensten uitsluit, wordt in de raming ook de geraamde waarde van die opdracht begrepen. Daarnaast zijn de ramingsregels van hoofdstuk 2, meer bepaald de artikelen 24 en 27, § § 1, 2 en 4, toepasselijk, waardoor de raming ook het eventuele prijzengeld en de eventuele vergoedingen moet omvatten.

Art. 136.Dit artikel stemt overeen met artikel 63 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, maar is vereenvoudigd door overbodige herhalingen van algemeen toepasselijke bepalingen te weren. De ontwerpenwedstrijden zijn enkel onderworpen aan de bekendmakingsregels van dit artikel en van de artikelen 29 tot 31 en 137.

Wanneer het geraamde bedrag van de wedstrijd de in artikel 32 vermelde drempel bereikt en de wedstrijd uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op diensten bedoeld in bijlage II, A, van de wet, is een Europese bekendmaking vereist. In de andere gevallen volstaat een Belgische bekendmaking.

Art. 137.Deze bepaling stemt overeen met artikel 64 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, maar is vereenvoudigd door overbodige herhalingen van algemeen toepasselijke bepalingen te weren.

Volgens deze bepaling moet een aankondiging van de resultaten van de wedstrijd worden bekendgemaakt indien het een wedstrijd betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is of die betrekking heeft op diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet die de Europese drempel bereiken. Het derde lid is nieuw en bepaalt, zoals artikel 41, § 3, dat sommige gegevens betreffende de uitslag van de wedstrijd niet worden bekendgemaakt in de in dit lid geciteerde gevallen. HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen

Art. 138.Dit artikel neemt gedeeltelijk de bepalingen van artikel 122 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996. Het strekt ertoe te voldoen aan de statistische verplichtingen die voortvloeien uit de Europese richtlijnen en internationale akten inzake overheidsopdrachten. In tegenstelling tot het voormelde artikel 122 is het toepassingsgebied van deze bepaling beperkt tot de gegunde opdrachten die onder de toepassing van de wet en van dit besluit vallen.

Bovendien is voorzien in een overleg met de gewestelijke overheden.

Een dergelijk overleg is niet voorgeschreven in de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, noch in enige andere tekst. Hierbij moet worden gepreciseerd dat het betrokken overleg een nauwere samenwerking tussen deze verschillende overheden moet toelaten, om zo dubbel gebruik op het vlak van de gegevensinzameling te vermijden.

Zelfs als artikel 11 van de wet niet vermeld is in deze bepaling mag het evenwel duidelijk zijn dat de wettelijke verplichting omtrent de vertrouwelijkheid evengoed geld met betrekking de informatie die wordt ingezameld in het kader van de opmaak van de statistieken.

Art. 139.Dit artikel bevat een nieuwe bepaling tot vaststelling van de minimumtermijn gedurende dewelke de documenten van de opdracht moeten worden bewaard. Deze termijn geldt onverminderd een eventuele langere termijn die op bepaalde opdrachten van toepassing zou zijn, bijvoorbeeld in het kader van de tienjarige aansprakelijkheid bij de opdrachten voor werken, of die uit een andere reglementering zou voortvloeien.

Art. 140.Dit artikel stelt dat de inwerkingtreding van dit ontwerp in een ander koninklijk besluit zal worden bepaald.

Art. 141.Dit artikel bepaalt welke ministers met de toepassing van dit besluit belast zijn.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Eerste Minister, E. DI RUPO De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Overheidsbedrijven, P. MAGNETTE De Minister van Administratieve Vereenvoudiging, O. CHASTEL

ADVIES 50.198/1 VAN 20 OKTOBER 2011 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, eerste kamer, op 16 augustus 2011 door de Eerste Minister verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 28 oktober 2011, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten 'speciale sectoren', heeft het volgende advies gegeven : 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Voorafgaande opmerking 2. Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 3. De regeling die in het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit is vervat, betreft de overheidsopdrachten in de zogenaamde « speciale sectoren », zijnde de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten, bedoeld in titel III van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 (hierna « wet van 15 juni 2006 » genoemd). Luidens artikel 44, eerste lid, van die wet is titel III ervan van toepassing op de « aanbestedende overheden », bedoeld in artikel 2, 1°, alsook op de « overheidsbedrijven », bedoeld in artikel 2, 2°, voor de opdrachten die betrekking hebben op taken van openbare dienst als bedoeld in een wet, een decreet of een ordonnantie. Uit artikel 45 van dezelfde wet volgt voorts dat de genoemde titel toepassing vindt op de onderscheiden soorten door die aanbestedende overheden en overheidsbedrijven geplaatste overheidsopdrachten, maar niet op de concessies voor openbare werken « die worden toegekend door aanbestedende overheden of overheidsbedrijven die één of meerdere activiteiten bedoeld in deze titel uitoefenen wanneer deze concessies worden toegekend voor de uitoefening van deze activiteiten ». Wat de bedoelde activiteiten betreft, wordt het toepassingsgebied van titel III van de wet nader omschreven in de afdeling III van die titel, die de artikelen 46 tot 52 omvat.

Met het ontwerp wordt vooreerst beoogd om de voornoemde regeling inzake overheidsopdrachten aan te vullen door middel van een verdere omzetting in het interne recht van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (hierna « Richtlijn 2004/17/EG » genoemd).

Het ontwerp strekt tevens tot uitvoering van titel III van de wet van 15 juni 2006, met dien verstande dat het, luidens het verslag aan de Koning, niet « de specifieke voorschriften [bevat] die van toepassing zijn op defensie- en veiligheidsgebied zoals bedoeld in Richtlijn 2009/81/EG, noch de algemene uitvoeringsregels voor de overheidsopdrachten en evenmin de bepalingen betreffende de bevoegdheidsdelegaties en sommige toezichtsmaatregelen voor de overheidsopdrachten op federaal niveau » (1).

Benevens een aantal algemene bepalingen (hoofdstuk 1) bevat het ontwerp regels in verband met de raming van het opdrachtbedrag (hoofdstuk 2), de bekendmaking (hoofdstuk 3), de indiening van de aanvragen tot deelneming en van de offertes (hoofdstuk 4), het toegangsrecht en de kwalitatieve selectie (hoofdstuk 5), en het verloop van de onderscheiden gunningsprocedures bij aanbesteding en offerteaanvraag (hoofdstuk 6) en bij een onderhandelingsprocedure (hoofdstuk 7). Daarnaast zijn er een aantal regels betreffende specifieke of aanvullende opdrachten en procedures (hoofdstuk 8) en een aantal slotbepalingen (hoofdstuk 9).

De ontworpen regeling is in essentie bedoeld om mettertijd in de plaats te komen van de regeling die nu is vervat in het koninklijk besluit van 10 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten (hierna « koninklijk besluit van 10 januari 1996 » genoemd). Er zijn in het ontwerp evenwel ook een aantal bepalingen of onderdelen overgenomen uit het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken (hierna « koninklijk besluit van 26 september 1996 » genoemd), met inbegrip van de algemene aannemingsvoorwaarden die er de bijlage van vormen, meer in het bijzonder voor zover het bepalingen betreft die reeds in acht zijn te nemen vóór de fase van de uitvoering van een overheidsopdracht.

Bij het ontwerp horen diverse bijlagen die voornamelijk modelformulieren voor opdrachtdocumenten bevatten, evenals een niet-limitatieve lijst van publiekrechtelijke instellingen die het toepassingsgebied van de wet van 15 juni 2006 en van het ontworpen besluit moet verduidelijken. 3.1. Onder voorbehoud van hetgeen onder de volgende nummers zal worden opgemerkt in verband met de rechtsgrond van sommige bepalingen van het ontwerp, kan dit laatste worden geacht rechtsgrond te vinden in de artikelen van de wet van 15 juni 2006 waarvan melding wordt gemaakt in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp, zoals het om advies is voorgelegd aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State. 3.2. In het eerste lid van de aanhef wordt ook gerefereerd aan artikel 54 van de wet van 15 juni 2006. Die wetsbepaling houdt geen delegatie van bevoegdheid aan de Koning in en strekt de ontworpen regeling niet tot rechtsgrond.

Daarentegen lijkt artikel 55 van de voornoemde wet wel rechtsgrond te kunnen bieden, al wordt van die bepaling geen melding gemaakt in het eerste lid van de aanhef. Het beoogde artikel 55 bevat weliswaar evenmin een delegatiebepaling, doch het eerste lid ervan verwijst naar talrijke bepalingen van titel II van de wet, die aldus toepasselijk worden verklaard op de overheidsopdrachten bedoeld in titel III. Artikel 55, derde lid, van de wet breidt de toepassing van artikel 30 van de wet in het kader van die laatste titel zelfs uit tot de onderhandelingsprocedure met bekendmaking. Voor zover in de bepalingen in kwestie van titel II van de wet wel delegaties aan de Koning vervat liggen en daarvan in het voorliggende ontwerp gebruik wordt gemaakt, kunnen die bepalingen, gelezen in samenhang met de voormelde onderdelen van artikel 55 van de wet, worden geacht rechtsgrond te bieden voor het ontwerp (2). 3.3. Voor artikel 2, § 1, 4°, van het ontwerp, dat de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking omschrijft, wordt, in zoverre die procedure daardoor ook wordt gecreëerd als een uitsluitend voor overheidsopdrachten beneden de Europese drempels aan te wenden onderhandelingsprocedure met bekendmaking waarvoor elke belangstellende aannemer, leverancier of dienstverlener een offerte mag indienen, rechtsgrond geboden door artikel 3, 8°, in fine, van de wet van 15 juni 2006. 3.4. Sommige bepalingen van het ontwerp geven niet als zodanig uitvoering aan een uitdrukkelijke delegatiebepaling van de wet van 15 juni 2006, maar kunnen niettemin worden ingepast in de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning zoals die voortvloeit uit artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met sommige bepalingen van de voornoemde wet.

Het betreft meer in het bijzonder de artikelen 4, 10, 13, 15 tot 19, 22, 23, 28 en 139 van het ontwerp. 3.5. Artikel 114, tweede lid, van het ontwerp bepaalt voor de promotieopdracht van werken dat, wanneer de aanbestedende overheid een recht van opstal toekent, de promotor niet de rechten heeft welke zijn vermeld in de artikelen 5 en 6 van de wet van 10 januari 1824 op het recht van opstal.

Die bepaling kan in verband worden gebracht met artikel 28, derde lid, van de wet van 15 juni 2006, waarbij de Koning wordt gemachtigd om bij het vaststellen van de voorwaarden voor de promotieopdracht van werken, af te wijken van de twee voormelde artikelen van de genoemde wet van 10 januari 1824 « [v]oor zover dit noodzakelijk is voor de organisatie en het beheer van de promotieopdracht ».

Artikel 114, tweede lid, van het ontwerp voorziet zonder enige nadere bepaling in een afwijking van de betrokken artikelen van de laatstbedoelde wet.

Voor zover de steller van het ontwerp van oordeel is dat er een algemene noodzaak tot afwijking van de betrokken opstalvoorschriften bestaat (3), verdient het aanbeveling die algemene noodzaak in het verslag aan de Koning te verduidelijken.

Onderzoek van de tekst Algemene opmerkingen 4. Aan de ontworpen regeling ligt mede de bedoeling ten grondslag om de omzetting in het interne recht van Richtlijn 2004/17/EG verder te zetten.Die omzetting gebeurt door middel van uiteenlopende normatieve teksten. Sommige bepalingen van de richtlijn zijn omgezet door de wet van 15 juni 2006. Andere bepalingen van de richtlijn zullen door andere, afzonderlijke wetten en uitvoeringsbesluiten worden omgezet (5). Nog andere bepalingen van de richtlijn zullen worden omgezet door besluiten ter uitvoering van de wet van 15 juni 2006. Het voorliggende ontwerp is een besluit in die zin.

Doordat de steller van het ontwerp ervoor opteert om sommige bepalingen van de richtlijn om te zetten door middel van een aantal wetten en de overige richtlijnbepalingen om te zetten door middel van uitvoeringsbesluiten, dient erop te worden toegezien dat de omzetting, over de verspreid liggende teksten heen, volledig is. De toegankelijkheid van de ontworpen regeling zou ermee zijn gebaat indien de verhouding met Richtlijn 2004/17/EG niet enkel zou worden verduidelijkt in het verslag aan de Koning, doch indien dat verslag tevens zou worden vergezeld van een omzettingstabel waarin duidelijk wordt aangegeven welke artikelen van de wet van 15 juni 2006 en van het voorliggende ontwerp strekken tot omzetting van welke bepalingen van de voornoemde richtlijn en, omgekeerd, welke richtlijnbepalingen in het interne recht worden omgezet door welke normatieve bepalingen.

Aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, is in dat verband effectief een omzettingstabel meegedeeld. De betrokken tabel biedt evenwel enkel een overzicht van de omzetting van de richtlijn door de wet van 15 juni 2006 en het voorliggende ontwerp van uitvoeringsbesluit. Een tabel die een verificatie in omgekeerde richting mogelijk maakt, is daarentegen niet bezorgd, wat het onderzoek op dat vlak heeft bemoeilijkt.

De meegedeelde omzettingstabel dient overigens aan een bijkomend onderzoek te worden onderworpen. Zij bevat immers een aantal vermeldingen die niet correct zijn en die moeten worden rechtgezet (6). Bovendien is zij soms onnauwkeurig of zelfs onvolledig (7). 4.1. Uit wat voorafgaat volgt dat met het ontwerp niet een volledige omzetting van Richtlijn 2004/17/EG in het interne recht is beoogd.

Vraag is of de aldus geconcipieerde gedeeltelijke omzetting van de voornoemde richtlijn naar behoren gebeurt en of de omzetting, binnen haar beperkte contouren, niet onvolledig of onjuist is op bepaalde punten. Op basis van een vergelijking van de tekst van het ontwerp met de tekst van Richtlijn 2004/17/EG en de door de gemachtigde aan de Raad van State meegedeelde omzettingstabel, is gebleken dat er diverse vragen rijzen en opmerkingen zijn te maken met betrekking tot de met het ontwerp beoogde omzetting van de voornoemde richtlijn. Die vragen en opmerkingen worden onder de hierna volgende randnummers weergegeven. 4.2. In het ontwerp ontbreekt de omzetting van bepaalde artikelen van Richtlijn 2004/17/EG. Zoals door de gemachtigde werd bevestigd, zal de ontworpen regeling op die punten moeten worden aangevuld. Zo dient artikel 24 van het ontwerp te worden aangevuld met het oog op de omzetting van artikel 17, lid 5, van de voornoemde richtlijn. Met het oog op de omzetting van artikel 41, lid 2, van dezelfde Richtlijn 2004/17/EG dient ook artikel 36 van het ontwerp te worden aangevuld.

Voor de omzetting van artikel 43, lid 3, van de richtlijn wordt best artikel 41, § 3, van het ontwerp vervolledigd. 4.3. De regeling inzake raming van de waarde van opdrachten voor leveringen of diensten die een bepaalde regelmaat vertonen of die bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd in, respectievelijk, artikel 26, eerste lid, en artikel 27, § 3, van het ontwerp, stemt niet overeen met de regeling in artikel 17, lid 7, van Richtlijn 2004/17/EG. In het verslag aan de Koning wordt in dat verband het volgende vermeld : « Artikel 17, [lid] 7, van Richtlijn 2004/17/EG voorziet in twee verschillende ramingswijzen voor dit soort opdrachten. In dit ontwerp wordt gekozen voor de meest strenge ramingswijze om foutieve interpretaties te voorkomen. » In de mate wordt gedoeld op de ramingswijze die wordt vermeld in artikel 17, lid 7, b), van de richtlijn valt op te merken dat in die richtlijnbepaling wordt geschreven « of over het boekjaar, indien dit zich over meer dan twaalf maanden uitstrekt », terwijl in de artikelen 26, eerste lid, en 27, § 3, van het ontwerp telkens de zinsnede voorkomt « of, indien deze meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd van de opdracht ». Het is niet duidelijk waarom de redactie van het ontwerp op dat punt afwijkt van de overeenkomstige richtlijnbepaling. Het verdient aanbeveling om hetzij in dat verband enige toelichting te verstrekken in het verslag aan de Koning, hetzij de redactie van de betrokken bepaling aan te passen. 4.4. Naar het zeggen van de gemachtigde is de omzetting van artikel 17, lid 8, van de richtlijn in het ontwerp « overbodig gelet op artikel 3, 4°, van de voormelde wet van 15 juni 2006 betreffende de definitie van opdracht voor diensten, in samenlezing met artikel 45 van dezelfde wet ». De voornoemde wetsbepalingen bevatten evenwel geen voorschriften betreffende de raming van de waarde van een opdracht, wat wel het geval is in artikel 17, lid 8, van de richtlijn. Het valt derhalve niet goed in te zien dat van de omzetting van deze laatste bepaling zou kunnen worden afgezien. 4.5. Ter wille van een correcte omzetting van artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG vervange men in artikel 7, § 1, van het ontwerp de woorden « opdrachten voor aanneming van werken » door de woorden « opdrachten voor werken, leveringen of diensten vermeld in bijlage II, A, van de wet » (7). De gemachtigde treedt de voorgestelde aanpassing bij. 4.6. Aan het einde van artikel 36, § 1, eerste lid, van het ontwerp is er een gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst. Waar in de Nederlandse tekst wordt verwezen naar « de artikelen 52, § 1, tweede lid, en 51, § 2, derde lid », wordt in de Franse tekst melding gemaakt van « [les] articles 51, § 1er, alinéa 2, et 52, § 2, alinéa 3 ». Naar het zeggen van de gemachtigde is de verwijzing naar de artikelen 51, § 1, tweede lid, en 52, § 2, derde lid, de enige correcte en dient derhalve volgens hem de Nederlandse tekst van artikel 36, § 1, eerste lid, van het ontwerp te worden aangepast.

Dergelijke aanpassing doet evenwel vragen rijzen met betrekking tot de correcte omzetting van Richtlijn 2004/17/EG. Blijkens de omzettingstabel die aan de Raad van State is meegedeeld, strekt artikel 36, § 1, eerste lid, van het ontwerp tot omzetting van artikel 41, lid 1, van de voornoemde richtlijn. In artikel 41, lid 1, voorlaatste alinea, van de richtlijn wordt evenwel enkel aan « artikel 45, lid 4 » van dezelfde richtlijn gerefereerd, welke bepaling overeenkomstig de omzettingstabel wordt omgezet in het interne recht door artikel 51, § 1, tweede lid, van het ontwerp.

Hierover om toelichting verzocht, antwoordde de gemachtigde het volgende : « In het ontworpen artikel 36, § 1, eerste lid, wordt, rekening gehouden met de voormelde correctie in de Nederlandse tekst, naast artikel 52, § 1, tweede lid, van het ontwerp - dat overeenstemt met artikel 45.4. van de richtlijn - inderdaad ook nog verwezen naar artikel 52, § 2, derde lid, van het ontwerp. Dit laatste artikel stemt overeen met de bepalingen van artikel 45.5 en 6. van de richtlijn die betrekking hebben op de mogelijkheid om de termijnen voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes, al naargelang, in te korten met 7 dagen wanneer de aankondiging van opdracht via elektronische middelen is opgesteld en verzonden, en, wat betreft de termijn voor de ontvangst van de offertes, bijkomend met nog eens 5 dagen wanneer de aanbestedende overheid via een in de aankondiging vermeld internetadres vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot de opdrachtdocumenten. In artikel 41.1. van de richtlijn wordt naar de laatstgenoemde inkortingsmogelijkheden van artikel 45.5 en 6. niet verwezen, daar deze algemeen toepasselijk zijn (dus ook op het geval van de, desgevallend reeds ingekorte, bekendmakingstermijn na een periodieke indicatieve aankondiging). In het voorliggend ontwerp is evenwel niet voorzien in een algemene bepaling voor de inkortingsmogelijkheden als bedoeld in artikel 45.5. en 6. van de richtlijn en bijgevolg wordt waar nodig telkens naar de daartoe specifieke bepalingen in het ontwerp verwezen, in casu dus het ontworpen artikel 52, § 2, derde lid. » In verband met deze verduidelijking moet vooreerst worden opgemerkt dat artikel 52, § 2, derde lid, 1°, van het ontwerp blijkbaar enkel betrekking heeft op de ontvangsttermijn voor de offertes bij beperkte procedure en de onderhandelingsprocedure met bekendmaking (8). De betrokken bepaling kan bezwaarlijk als de omzetting van artikel 45, lid 5, van Richtlijn 2004/17/EG worden beschouwd : artikel 45, lid 5, van de richtlijn voorziet immers in een inkorting van de termijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming en wordt omgezet door artikel 52, § 1, tweede lid, van het ontwerp.

Daarnaast moet aan het einde van artikel 36, § 1, eerste lid, van het ontwerp - zoals trouwens door de gemachtigde werd bevestigd - worden verwezen naar artikel 51, § 1, tweede lid, van het ontwerp, en niet naar artikel 52, § 1, tweede lid. Het voornoemde artikel 51, § 1, tweede lid, is in overeenstemming met artikel 45, lid 4, van de richtlijn, maar heeft geen betrekking op een termijninkorting met zeven dagen.

Het houdt wel een andere mogelijkheid in tot inkorting van de termijn voor de ontvangst van offertes bij open procedure bekendgemaakt door periodieke indicatieve aankondiging.

Er wordt de steller van het ontwerp ter overweging gegeven om niet enkel aan het einde van artikel 36, § 1, eerste lid, de verwijzing naar artikel 52, § 1, tweede lid, in de Nederlandse tekst te vervangen door een verwijzing naar artikel 51, § 1, tweede lid, maar ook om artikel 52, § 2, derde lid, 1°, te schrappen, zodat in dat lid nog uitsluitend melding wordt gemaakt van de inkorting van de termijn met vijf dagen (9). 4.7. In artikel 36, § 1, tweede lid, a), van het ontwerp wordt afgeweken van de redactie van artikel 41, lid 1, eerste alinea, c), van Richtlijn 2004/17/EG, waar in deze laatste wordt vermeld dat de periodieke indicatieve aankondiging betrekking heeft op opdrachten die de aanbestedende overheid voornemens is te plaatsen « in de loop van de komende twaalf maanden ». 4.8. Rekening houdend met artikel 53, lid 5, van Richtlijn 2004/17/EG dient in artikel 40, § 2, 2°, van het ontwerp ook melding te worden gemaakt van de « beroepsbekwaamheid » (10). 4.9. Zoals door de gemachtigde werd bevestigd, dient de draagwijdte van artikel 40, § 2, 5°, van het ontwerp te worden beperkt tot de beperkte procedure en de onderhandelingsprocedure, zoals in artikel 53, lid 9, van Richtlijn 2004/17/EG, het geval is. 4.10. Met artikel 47, derde lid, van het ontwerp wordt de omzetting beoogd van artikel 45, lid 9, van Richtlijn 2004/17/EG. Daarbij wordt evenwel voorbijgegaan aan de door die richtlijnbepaling geboden mogelijkheid om de termijn voor de ontvangst van de offertes met toepassing van artikel 52, § 2, eerste lid, van het ontwerp in onderlinge overeenstemming vast te stellen en zo af te wijken van de basisregeling voor de verlenging van die termijn (11). 4.11. In artikel 49 van het ontwerp wordt, inzake de mededeling van aanvullende inlichtingen over de opdrachtdocumenten, in een termijn van vier dagen voorzien « indien de aanbestedende overheid om een versnelde bekendmaking [...] heeft verzocht ». Afgezien van de vaststelling dat in dat verband onder meer moet worden verwezen naar « artikel 52, § 2, vierde lid » en niet naar « artikel 52, § 2, vijfde lid », zoals in de ontworpen bepaling gebeurt, dient te worden opgemerkt dat dergelijke verkorte termijnregeling niet voorkomt in Richtlijn 2004/17/EG. Het ware, mede uit het oogpunt van de werkbaarheid van de ontworpen regeling, wenselijk indien in het verslag aan de Koning zou worden verduidelijkt waarom de steller van het ontwerp het nodig vindt om wat dat betreft van de richtlijn af te wijken. 4.12. Anders dan wat in artikel 45, lid 5, van Richtlijn 2004/17/EG het geval is, voorziet artikel 51 van het ontwerp niet in de mogelijkheid tot inkorting van de termijn voor de ontvangst van de offertes bij open procedure met zeven dagen wegens het gebruik van elektronische middelen bij de aankondiging van de opdracht. Daardoor wordt ook uitgesloten dat die mogelijkheid wordt gecumuleerd met de in artikel 51, § 2, van het ontwerp vervatte mogelijkheid tot inkorting van dezelfde termijn omwille van het aanwenden van elektronische middelen bij de terbeschikkingstelling van opdrachtdocumenten (12), alhoewel nochtans artikel 45, lid 7, van de richtlijn een dergelijke cumul toelaat.

Het verdient aanbeveling dat de steller van het ontwerp zich opnieuw over die beperkende benadering beraadt, aangezien de voormelde verklaring van de gemachtigde lijkt aan te geven dat zij niet bewust wordt nagestreefd. 4.13. In artikel 45, lid 3, a), van Richtlijn 2004/17/EG wordt melding gemaakt van « de aankondiging met andere middelen dan elektronische middelen of per fax ». Anders dan wat in sommige andere bepalingen van het ontwerp het geval is (13), wordt in artikel 52, § 1, derde lid, van het ontwerp geen melding gemaakt van de telefax als alternatief communicatiemiddel. Het is niet duidelijk waarom op dat punt wordt afgeweken van de richtlijn. 4.14. Artikel 56, § 1, tweede lid, van het ontwerp strekt tot het omzetten van artikel 48, lid 6, c), van Richtlijn 2004/17/EG. Aan het einde van die richtlijnbepaling wordt evenwel gerefereerd aan de vermelding van de zinsnede « de in artikel 47, lid 5, bedoelde uitnodiging ». Teneinde de betrokken richtlijnbepaling ook op dat punt in het interne recht om te zetten, stelt de gemachtigde voor « het ontworpen artikel 56, § 1, hiertoe aan te vullen met de vermelding van de uitnodiging die volgt op een periodieke indicatieve aankondiging als bedoeld in het ontworpen artikel 37, eerste lid, 2°, alsook met een verwijzing naar artikel 39, 4°, tweede lid, betreffende de informatie die de bedoelde uitnodiging moet bevatten ». Daarmee kan worden ingestemd. 4.15. Artikel 57, § 1, van het ontwerp houdt niet de omzetting in van artikel 48, lid 5, d), van Richtlijn 2004/17/EG. De vermelding in de omzettingstabel is derhalve niet correct op dat punt. Het is veeleer artikel 57, § 2, tweede lid, van het ontwerp dat voor de omzetting van de voornoemde richtlijnbepaling in aanmerking komt, al rijst dan de vraag of de woorden « of uiterst moeilijk » en « op voorwaarde dat de aanbestedende overheid hiermee vooraf akkoord gaat », die voorkomen in artikel 57, § 2, tweede lid, van het ontwerp, wel met het bepaalde in artikel 48, lid 5, d), van de richtlijn, te verenigen vallen.

De gemachtigde antwoordde in dat verband : « Terechte opmerking. De bepalingen van het ontworpen artikel 57, § 2, zouden hiertoe dienen te worden gepreciseerd en/of aangevuld. » 5. Op diverse plaatsen in het ontwerp wordt zonder duidelijke of aannemelijke reden afgeweken van de terminologie of de redactie van Richtlijn 2004/17/EG.Bij de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp worden wat dat betreft diverse voorbeelden vermeld.

Uitgangspunt dient te zijn dat zo nauw als mogelijk bij de richtlijn wordt aangesloten, tenzij een afwijking hiervan kan worden gebillijkt doordat een term of wijze van redigeren meer ingeburgerd en duidelijker is in de interne rechtsorde en daardoor niet het bereiken van het door de richtlijn vooropgezette resultaat in het gedrang komt. 6. Het strekt tot aanbeveling om de in het ontwerp gebruikte terminologie zoveel mogelijk eenvormig te houden, ook al zouden bepaalde begrippen als synoniemen kunnen worden opgevat (14).Zo wordt in de Nederlandse tekst het begrip « periodieke indicatieve aankondiging » beter niet afgewisseld met het begrip « periodieke enuntiatieve aankondiging » (15). 7. In eerdere adviezen drukte de Raad van State, afdeling Wetgeving, de bekommernis uit om te komen tot een meer eenvormig en consequent gebruik van bepaalde basisbegrippen met het oog op een beter begrijpelijke en meer toegankelijke regelgeving inzake overheidsopdrachten.Zoals recentelijk ook nog het geval was voor het voorontwerp dat heeft geleid tot de wet van 5 augustus 2011 tot wijziging van de wet van 15 juni 2006 (16), dient evenwel opnieuw te worden vastgesteld dat in het voorliggende ontwerp bepaalde van die basisbegrippen, zoals « gunning van de overheidsopdracht » (attribution du marché public) en « sluiting van de overheidsopdracht » (conclusion du marché public), die thans in de wet van 15 juni 2006 worden omschreven (17), in diverse bepalingen van het ontwerp niet consequent worden gebruikt in de zin van de aldus omschreven begrippen. Zo worden bijvoorbeeld bij herhaling de begrippen « gunningsprocedures », « gunningsregels » en « gunningswijzen », in de Nederlandse tekst, weergegeven door respectievelijk « procédures de passation », « règles de passation » en « modes de passation », in de Franse tekst (18).

Het in het opschrift en diverse bepalingen van het ontwerp gebruikte begrip « plaatsing » van de opdracht (passation du marché) wordt niet omschreven, alhoewel dit ter wille van de duidelijkheid van de regelgeving aanbeveling zou verdienen. Het betrokken begrip is immers vatbaar voor een verschillende uitlegging en moet worden onderscheiden van de eerder vermelde begrippen « gunning » en « sluiting » van de overheidsopdracht. De vaststelling dat de term « gunning », in de Nederlandse tekst, nu eens wordt weergegeven door het woord « attribution » (19), dan weer door het woord « passation », in de Franse tekst, bevestigt de noodzaak van een adequate omschrijving en een meer coherent gebruik van de betrokken begrippen doorheen het ontwerp. Een bijkomend onderzoek van de tekst op dat punt is bijgevolg noodzakelijk. 8. Het ontwerp bevat geen specifieke regels voor de raamovereenkomst, in de zin van bijvoorbeeld de artikelen 136 tot 138 van het koninklijk besluit van 15 juli 2011 plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren (hierna « koninklijk besluit van 15 juli 2011 » genoemd). Nochtans voorzien zowel Richtlijn 2004/17/EG (20), als de wet van 15 juni 2006 (21) ook voor overheidsopdrachten in de speciale sectoren in het gebruik van dergelijke overeenkomst.

De gemachtigde deelde in dat verband het volgende mee : « Les dispositions relatives à l'accord-cadre sont fort détaillées dans la directive 2004/18/CE, ce qui n'est pas le cas dans le régime des secteurs spéciaux, l'accord-cadre une fois conclu autorisant la passation des marchés subséquents par procédure négociée sans publicité sans autre justification (article 53, § 2, 1°, g, de la loi du 15 juin 2006). Ceci explique la différence d'approche, qui est d'ailleurs celle suivie dans les arrêtés d'exécution de la loi du 24 décembre 1993. » In dit verband wijst de Raad van State, afdeling Wetgeving, erop dat in artikel 55, eerste lid, van de wet van 15 juni 2006 wel degelijk ook melding wordt gemaakt van artikel 32, zesde lid, van dezelfde wet, hetgeen betekent dat ook voor overheidsopdrachten in de speciale sectoren geldt dat de regels die van toepassing zijn op de raamovereenkomst door de Koning worden bepaald. Daarenboven kan worden vastgesteld dat de initiële plaatsing van de raamovereenkomst, met toepassing van artikel 53, § 2, 1°, g), van de wet, de vorm moet aannemen van een van de procedures bedoeld in artikel 53, § 1, van de wet, zijnde een andere procedure dan de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking.

Bijzondere opmerkingen Aanhef 9. Rekening houdend met wat hiervoor is opgemerkt met betrekking tot de rechtsgrond van het ontwerp, dient vooraan in de aanhef een lid te worden toegevoegd waarin wordt verwezen naar artikel 108 van de Grondwet en dient in het huidige eerste lid ervan - dat het tweede lid wordt - de verwijzing naar de artikelen van de wet van 15 juni 2006 te worden aangepast.10. Het advies van de Commissie voor de Overheidsopdrachten, waarvan melding wordt gemaakt in het huidige tweede lid van de aanhef - dat het derde lid wordt - dateert van 20 juli 2011 (niet : 6 juni 2011). Artikel 1 11. Bij de vermelding van Richtlijn 2004/17/EG in artikel 1 van het ontwerp dient die richtlijn met haar officiële opschrift te worden aangeduid.Daartoe dienen de woorden « water, energie » te worden vervangen door de woorden « water- en energievoorziening ».

Dezelfde opmerking geldt voor artikel 32, tweede lid, van het ontwerp.

Artikel 2 12. In de Nederlandse tekst van artikel 2, § 1, 6°, van het ontwerp, vervange men de woorden « vermoedelijk zijn » door de woorden « worden vermoed ».13. Men redigere artikel 2, § 1, 8°, van het ontwerp als volgt : « gemengde opdracht : de opdracht waarbij de prijzen worden vastgesteld op verschillende van de wijzen zoals omschreven onder 5° tot 7° ;». 14. Aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 2, § 1, 9° en 10°, van het ontwerp schrijve men, zoals in de Franse tekst, « wijze van prijsvaststelling » in plaats van « prijsvaststelling ».15. De omschrijving van het begrip « variante », in artikel 2, § 1, 11°, van het ontwerp, doet de vraag rijzen of louter financiële varianten zijn uitgesloten.Uit de rechtsleer valt af te leiden dat de meningen daaromtrent verdeeld zijn (22). Ter wille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid zou het daarom aanbeveling verdienen dat in het verslag aan de Koning op dat punt enige bijkomende toelichting zou worden gegeven.

Artikel 5 16. Uit de vermelding in het verslag aan de Koning van « de ontvangst van het bericht door de bestemmeling en de datum en het tijdstip van ontvangst », als deel van de elementen waarvan een aangetekende zending het bewijs moet leveren, blijkt dat eigenlijk een aangetekende zending « met ontvangstmelding » wordt bedoeld.Als dat overeenstemt met de bedoeling van de steller van het ontwerp, dient artikel 5, § 3, van het ontwerp in die zin te worden aangevuld.

Artikel 7 17. In de Nederlandse tekst van artikel 7, § 1, van het ontwerp dienen de woorden « dienstenverleners » en « in de regel » te worden vervangen door respectievelijk de woorden « dienstverleners » en « regelmatig » (23). Artikel 9 18. Luidens artikel 9, § 2, eerste lid, van het ontwerp zijn vrije varianten niet toegestaan bij aanbesteding.In artikel 9, § 3, wordt bepaald dat de aanbestedende overheid een vrije variante niet mag weren om de enkele reden dat een opdracht voor diensten daardoor een opdracht voor leveringen zou worden of omgekeerd. Uit het verslag aan de Koning valt evenwel af te leiden dat de aanbestedende overheid over diverse mogelijkheden beschikt om de voornoemde variante aan beperkingen te onderwerpen of zelfs uit te sluiten en om naar aanleiding hiervan in een absolute nietigheid te voorzien. Van die in het verslag aan de Koning beoogde mogelijkheden zou op een meer expliciete wijze gewag moeten worden gemaakt in het dispositief.

Artikel 12 19. In het eerste lid van artikel 12 van het ontwerp stemmen de woorden « kunnen de inschrijver verplichten », in de Nederlandse tekst, niet overeen met de woorden « peuvent demander au soumissionnaire », in de Franse tekst.Waar in de Nederlandse tekst wordt gerefereerd aan een verplichting, is dat in de Franse tekst (demander) niet het geval. Een van beide teksten moet derhalve worden aangepast. 20. De zinsnede « is de inschrijver hoe dan ook verplicht om het eerste lid na te leven », in artikel 12, tweede lid, van het ontwerp, wekt de indruk dat de inschrijver in andere omstandigheden dan die welke in het tweede lid worden bedoeld, ervoor kan opteren om het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet na te leven.Rekening houdend met de in het verslag aan de Koning verstrekte verduidelijking lijkt dat niet de bedoeling te zijn. In artikel 12, tweede lid, wordt bijgevolg beter geschreven : « De inschrijver neemt in zijn offerte steeds de gegevens op die worden vermeld in het eerste lid, wanneer een procedure meer dan één fase omvat en de draagkracht van de onderaannemers en de andere entiteiten bedoeld in artikel 72, bepalend is voor zijn selectie. » Artikel 21 21. In artikel 21, § 3, tweede lid, van het ontwerp wordt melding gemaakt van « een prijs ».Artikel 98, § 3, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996, waarnaar wordt verwezen in het verslag aan de Koning, vermeldt « eenheidsprijzen of totale prijzen ». Vraag is of niet zou moeten worden verduidelijkt dat het begrip « prijs » in artikel 21, § 3, tweede lid, van het ontwerp zowel eenheids- als totale prijzen omvat. Dergelijke verduidelijking zou in het verslag aan de Koning kunnen worden opgenomen.

Artikel 24 22. De redactie van de inleidende zin van artikel 24, eerste lid, van het ontwerp, wijkt af van die van artikel 17, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2004/17/EG.Zo wordt onder meer in de voornoemde bepaling van het ontwerp niet geëxpliciteerd dat het om een bedrag gaat « exclusief btw », zoals wel gebeurt in artikel 17, lid 1, van de richtlijn. De tekst van de inleidende zin van artikel 24, eerste lid, van het ontwerp dient beter op de tekst van artikel 17, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn te worden afgestemd.

Artikel 27 23. In tegenstelling tot wat het geval is in artikel 17, lid 10, van Richtlijn 2004/17/EG, waarin melding wordt gemaakt van « andere vormen van beloning », wordt in artikel 27, § 1, tweede lid, van het ontwerp, telkens melding gemaakt van « andere vormen van vergoeding » (in de Franse tekst : « autres modes de rémunération »).De steller van het ontwerp geeft er kennelijk de voorkeur aan om in een van de betrokken richtlijn afwijkende terminologie te voorzien. Het ware nuttig in het verslag aan de Koning ook op dat punt enige toelichting te verstrekken.

Artikel 31 24. In de Nederlandse tekst van artikel 31, tweede lid, van het ontwerp dient te worden geschreven « Federale (niet: Federaal) Overheidsdienst Personeel en Organisatie ». Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 53, derde lid, 2°, en 54, § 1, tweede lid, 2°, van het ontwerp.

Artikel 39 25. Aangezien met de « inmededingingstelling », aan het einde van de inleidende zin van artikel 39 en in andere bepalingen van het ontwerp (24), kennelijk telkens wordt gedoeld op de « oproep tot mededinging », waarvan onder meer in artikel 42 van Richtlijn 2004/17/EG melding wordt gemaakt, kan ook in het ontwerp beter gebruik worden gemaakt van het laatstgenoemde begrip.26. In artikel 39, 4°, tweede lid, van het ontwerp : - schrijve men in de Nederlandse tekst in fine van punt a) « die het voorwerp zullen zijn »; - dient eveneens in de Nederlandse tekst het woord « bekomen » in de punten d) en e) te worden vervangen door het woord « verkrijgen »; - dient in punt h) de vorm van de opdracht nog nader te worden gespecificeerd zoals in artikel 47, lid 5, tweede alinea, h), van Richtlijn 2004/17/EG. Artikel 40 27. Het opstellen van een lijst van geselecteerden en het instellen van een kwalificatiesysteem in artikel 40 van het ontwerp staat volgens het verslag aan de Koning niet de gunning van een afzonderlijke opdracht via de bekendmaking van een aankondiging van opdracht in de weg.Ter wille van de duidelijkheid zou dit best in de tekst van artikel 40 van het ontwerp worden vermeld. 28. In artikel 40, § 1, van het ontwerp wordt in de Nederlandse tekst beter geschreven « maakt ... bekend » of « gaat ... over tot bekendmaking » (niet : « publiceert »).

Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 44, § 1, en 46, eerste lid, van het ontwerp. 29. In de Nederlandse tekst van de inleidende zin van artikel 40, § 2, van het ontwerp dient, zoals in de Franse tekst, te worden gerefereerd aan « hoofdstuk 5 » (niet : § 5). Artikel 51 30. Ter wille van de leesbaarheid schrijve men in de Nederlandse tekst van artikel 51, § 1, tweede lid, van het ontwerp : « Deze termijn mag echter worden ingekort tot een termijn die lang genoeg is om de indiening van geldige offertes toe te laten, die in principe niet korter is dan zesendertig dagen en die in geen enkel geval korter is dan (...) ». 31. In artikel 51, § 2, van het ontwerp dient in het eerste lid te worden geschreven « met (niet : met deze) elektronische middelen » (Franse tekst : « par des (niet : ces) moyens électroniques ». Artikel 52 32. In artikel 52, § 1, eerste lid, van het ontwerp dient de discrepantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst te worden weggewerkt (« is de minimumtermijn (...) in principe zevenendertig dagen » - « le délai minimum (...) ne peut être inférieur en règle générale à trente-sept jours ». In artikel 45, derde lid, van Richtlijn 2004/17/EG, is sprake van een « termijn van ten minste zevenendertig dagen ».

Artikel 54 33. Er is een discrepantie tussen de tekst van artikel 54, § 2, in fine, van het ontwerp, waar mede sprake is van een verzending van de uitnodiging om een offerte in te dienen « per telefax », en de bespreking van die bepaling in het verslag aan de Koning, waar dat niet het geval is.Die discrepantie moet worden weggewerkt.

Artikel 56 34. In de Nederlandse tekst van artikel 56, § 1, tweede lid, van het ontwerp schrijve men « Wanneer de aanvraag wordt (niet : worden) ingediend (...) ».

Artikel 57 35. In artikel 57, § 1, tweede lid, van het ontwerp wordt bepaald dat de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1° tot 3°, van toepassing zijn op de kandidaten, de inschrijvers en de aanbestedende overheid. In het verslag aan de Koning wordt daar ook artikel 57, § 1, eerste lid, 4°, van het ontwerp aan toegevoegd. Deze discordantie moet worden verholpen. 36. In artikel 57, § 2, vierde lid, van het ontwerp dient de Nederlandse tekst in overeenstemming te worden gebracht met de Franse tekst door erin te schrijven « ..., aanvaardt de kandidaat of inschrijver dat de (niet : bepaalde) gegevens van zijn aanvraag tot deelneming of offerte worden geregistreerd door het ontvangstsysteem ». 37. In de Nederlandse tekst van artikel 57, § 3, eerste lid, 2°, van het ontwerp dient te worden geschreven « zowel een aanvraag (...) als (niet : alsook) een veiligheidskopie ». Die bepaling stemt voor het overige volledig overeen met artikel 52, § 3, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, behoudens in zoverre aan laatstgenoemde bepaling nog een bijkomende zin is toegevoegd (25).

Artikel 57, § 3, eerste lid, 2°, dient wellicht nog te worden aangevuld met die zin, die overigens wel is vermeld bij de bespreking van de bepaling in het verslag aan de Koning.

Artikel 63 38. In artikel 63, § 1, eerste lid, 1°, van het ontwerp dient ook te worden verwezen naar artikel 71, dat eveneens handelt over het toegangsrecht.39. In artikel 63, § 3, van het ontwerp is de verwijzing naar « de procedure in de zin van artikel 53, § 1, van de wet » niet duidelijk, aangezien die wetsbepaling mede betrekking heeft op de open procedure, terwijl de ontworpen bepaling klaarblijkelijk slechts de beperkte procedure of de onderhandelingsprocedure met bekendmaking betreft. Artikel 64 40. Vraag is of, onder meer rekening houdende met de verwijzing in het vergelijkbare artikel 59, 1°, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, in artikel 64, 1°, van het ontwerp niet dient te worden verwezen naar de artikelen 66 tot 78 (niet : 63 tot 77). Artikel 66 41. In artikel 66, § 1, eerste lid, en § 2, 3°, van het ontwerp dient in de Nederlandse tekst te worden geschreven « bij rechterlijke beslissing » (niet respectievelijk : « rechtelijke beslissing » en « vonnis »). Artikel 69 42. In artikel 69, § 1, derde lid, en § 2, zesde lid, van het ontwerp wordt het woord « kalenderdagen » best vervangen door het woord « dagen », dat ook elders in het ontwerp wordt gebruikt. Artikel 77 43. Rekening houdend met de opvolging van de Europese Gemeenschap door de Europese Unie, vermelde men in artikel 77 van het ontwerp het « recht van de Europese Unie » in plaats van het « Gemeenschapsrecht » en vervange men het woord « communautaire » door het woord « Europese ». Artikel 82 44. In de Nederlandse tekst van artikel 82, § 2, eerste lid, van het ontwerp dient de nummering van de onderdelen ervan te worden gecorrigeerd. Artikel 83 45. Indien met de term « connaissances », in de Franse tekst van de inleidende zin van artikel 83, § 2, eerste lid, van het ontwerp, wordt gedoeld op de beroepsmatige kennis (zie de Nederlandse tekst), schrijve men beter « connaissances professionnelles ». Artikel 89 46. In de Nederlandse tekst van artikel 89, § 1, tweede lid, van het ontwerp dienen de woorden « geadresseerd aan het adres » te worden vervangen door de woorden « verzonden naar het adres ».47. Luidens artikel 89, § 2, tweede lid, van het ontwerp worden offertes die laattijdig bij de voorzitter toekomen, geweigerd of ongeopend behouden, welke ook de oorzaak van de laattijdigheid is.Die bepaling mag uiteraard geen afbreuk doen aan de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en verbod van discriminatie. Dat kan nochtans het geval zijn wanneer een onregelmatigheid wordt veroorzaakt door de aanbestedende overheid zelf en nadeel berokkent aan één of meer specifieke inschrijvers en niet voor andere inschrijvers. Indien het daarenboven de bedoeling is om de inschrijvers ook de mogelijkheid te ontnemen om overmacht in te roepen, lijkt voor een bepaling met die draagwijdte geen rechtsgrond voorhanden in de wet van 15 juni 2006.

Artikel 94 48. Gevraagd naar de redenen voor de verschillen tussen de verwijzingen in artikel 94, derde lid, van het ontwerp en in artikel 95, vierde lid, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, heeft de gemachtigde het volgende verklaard : « Il convient en effet de citer également la section 11 du chapitre 1er (conflits d'intérêts et ententes) comme dans l'arrêté royal du 15 juillet 2011;au même alinéa 3, le 2° peut être supprimé. Il réfère en effet aux prix anormaux et cette problématique est déjà couverte par le 1°, qui renvoie notamment à la section 9 du chapitre 1er, traitant de cette question. » Met dat voorstel tot aanpassing van de tekst kan worden ingestemd.

Artikel 95 49. In de hypothese waarin het voor de aanbestedende overheid niet mogelijk is om de fouten volgens eigen bevindingen te verbeteren, kan zij overeenkomstig het bepaalde in artikel 95, § 1, derde lid, van het ontwerp ofwel beslissen dat de opgegeven eenheidsprijzen van toepassing zijn, ofwel de offerte als zijnde onregelmatig weren.Uit de ontworpen bepaling valt niet af te leiden op grond van welke criteria de aanbestedende overheid in het betrokken geval voor de ene dan wel voor de andere mogelijkheid kan opteren. In het verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 15 juli 2011, dat een gelijkluidende bepaling bevat in artikel 96, § 1, derde lid, is dienaangaande wel een verduidelijking opgenomen, luidend als volgt : « Uit paragraaf 1, derde lid, blijkt dat wanneer geen toelichting wordt verstrekt na dit verzoek, of de toelichting voor de aanbestedende overheid niet aanvaardbaar is, deze laatste de fouten naar eigen bevindingen verbetert. Indien dit onmogelijk is, kan de aanbestedende overheid, zoals in het koninklijk besluit van 8 januari 1996, beslissen dat de opgegeven eenheidsprijzen van toepassing zijn of de offerte als onregelmatig afwijzen. Deze laatste keuze valt geval per geval te motiveren door de aanbestedende overheid, in functie van de eigenheden van elk dossier. Zo zou de aanbestedende overheid een offerte kunnen aanvaarden niettegenstaande het feit dat de verbetering van materiële of rekenfouten daarin niet mogelijk is doordat de toelichting van de inschrijver niet aanvaardbaar is of er geen toelichting is gegeven, wanneer de fout de prijs van een te verwaarlozen post betreft, die hoe dan ook geen impact heeft op de rangschikking en/of de vergelijkbaarheid van de offertes, en waarvan het ongemoeid laten de gelijkheid van de inschrijvers niet in het gedrang brengt. » Het verdient aanbeveling om het verslag aan de Koning bij het thans voorliggende ontworpen besluit met een gelijkaardige verduidelijking aan te vullen. 50. In de Franse tekst van artikel 95, § 4, van het ontwerp, wordt de zinsnede « zonder daarbij de inhoud te wijzigen », die in de Nederlandse tekst voorkomt, niet op adequate wijze weergegeven met de woorden « sans la modifier ».Het verdient aanbeveling om ook in de Franse tekst er uitdrukkelijk melding van te maken dat de beoogde wijziging niet inhoudelijk van aard mag zijn.

Artikel 96 51. In artikel 96, § 2, tweede lid, van het ontwerp dient de verwijzing naar « artikel 82, § 2, tweede streepje » te worden gecorrigeerd, aangezien een dergelijke bepaling als zodanig niet voorkomt in het ontwerp. Artikel 97 52. De Nederlandse en de Franse tekst van artikel 97, § 2, van het ontwerp moeten met elkaar in overeenstemming worden gebracht (« verbeterd » - « modifié »).Wellicht is de Franse tekst correct.

Artikel 98 53. In artikel 98, § 1, van het ontwerp dient vooraan te worden verwezen naar artikel 97 (niet : 91) en dient in de Nederlandse tekst het woord « voorafgaand » te worden geschrapt. Artikel 99 54. In artikel 99, § 3, eerste lid, van het ontwerp dient te worden verwezen naar artikel « 55, tweede lid, 3° » in plaats van naar artikel « 55, 3° ». Die opmerking geldt ook voor de artikelen 100, § 3, eerste lid, 102, vierde lid, 2°, en 103, vierde lid, 2°, van het ontwerp.

Artikel 100 55. Naar analogie van de Franse tekst vervange men in de Nederlandse tekst van artikel 100, § 2, eerste lid, van het ontwerp de woorden « volgens hun voordeligheid vanuit het oogpunt van » door de woorden « volgens hun economische voordeligheid uit het oogpunt van ». Artikelen 102 en 103 56.1. In verband met de keuzemogelijkheid voor de aanbestedende overheid die is vervat in het vierde lid van artikel 102 van het ontwerp, kan worden vastgesteld dat in het verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 15 juli 2011, dat een gelijkluidend artikel 103, vierde lid, bevat, een verduidelijking is opgenomen, luidend als volgt : « De aanvankelijke keuze tussen beide hypotheses valt geval per geval te motiveren door de aanbestedende overheid, in functie van de eigenheden van elk dossier. De eerste oplossing is met name aangewezen wanneer de prijzen van de eerste en de tweede gerangschikte inschrijver zeer dicht bij elkaar liggen. Wanneer hun prijzen verder uit elkaar liggen, zal het eerder aangewezen zijn te kiezen voor de tweede oplossing teneinde op die manier alle inschrijvers opnieuw in concurrentie te brengen. De initiële keuze voor de eerste hypothese verhindert de aanbestedende overheid niet om, zodra aangewezen, over te gaan naar de tweede. » Het verdient aanbeveling om die verduidelijking ook op te nemen in het verslag aan de Koning dat bij het voorliggende ontwerp hoort. 56.2. Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van de keuzemogelijkheid die voor de aanbestedende overheid is vervat in artikel 103, vierde lid, van het ontwerp.

Artikel 104 57. De gemachtigde bevestigt dat er een discrepantie bestaat tussen de tekst van artikel 104, § 1, 1°, van het ontwerp, waar onder meer sprake is van « de opdrachten voor diensten van de categorieën 6 en 8 van bijlage II, A, van de wet », en de bespreking van die bepaling in het verslag aan de Koning, waar mede gewag wordt gemaakt van « sommige telecommunicatiediensten » (categorie 5 van voornoemde bijlage).Die discrepantie dient te worden weggewerkt. 58. De gemachtigde heeft tevens bevestigd dat de commentaar bij artikel 104 van het ontwerp in het verslag aan de Koning deels is afgestemd op de inhoud van artikel 105, § 2, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, bepaling die niet voorkomt in het ontworpen artikel.Die beschouwingen vervullen dus geen functie ten opzichte van artikel 104 en zijn dus uit het verslag aan de Koning weg te laten. 59. De gemachtigde heeft bovendien bevestigd dat in artikel 104, § 2, eerste lid, van het ontwerp niet naar artikel 28 dient te worden verwezen. Artikel 105 60. Uit een inhoudelijke vergelijking van artikel 105, § 1, eerste lid, 1°, van het ontwerp met het parallelle artikel 106, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, blijkt dat eerstgenoemde bepaling geen equivalent bevat voor de verwijzing in laatstgenoemde bepaling naar artikel 54 van dat besluit. Indien die beperktere draagwijdte van artikel 105, § 1, eerste lid, 1°, van het ontwerp strookt met de bedoeling van de steller ervan, verdient het aanbeveling dat in het verslag aan de Koning nader toe te lichten. Zo niet dient artikel 105, § 1, eerste lid, 1°, te worden aangevuld. 61. In artikel 105, § 1, eerste lid, 2°, van het ontwerp dienen de woorden « behalve de artikelen 66, §§ 1 en 2, 5°, en 67 » te worden weggelaten, aangezien de bedoelde uitzondering ook in het volgende lid wordt uitgedrukt en er daar een beperking wordt aan verbonden (26).62. Bij de bespreking van artikel 105 van het ontwerp in het verslag aan de Koning wordt gesteld dat de hoofdstukken 6 en 8 niet toepasselijk zijn op de onderhandelingsprocedure vermits ze enkel andere procedures beogen.Nochtans bevat hoofdstuk 8 van het ontwerp ook afdelingen over de promotieopdracht van werken en de elektronische veiling, die in het koninklijk besluit van 15 juli 2011 zijn opgenomen in hoofdstuk 9 en waaromtrent in het bij dat laatste besluit gevoegde verslag aan de Koning wordt gesteld dat zij wel toepassing kunnen vinden op de onderhandelingsprocedure. Blijkens Richtlijn 2004/17/EG (artikel 54, lid 2, eerste alinea) en de wet van 15 juni 2006 (artikel 30, eerste lid, juncto artikel 55, eerste lid) is dat alleszins voor de elektronische veiling voor overheidsopdrachten in de speciale sectoren niet anders. De betrokken passus in het bij het ontwerp gevoegde verslag aan de Koning moet dus kennelijk worden aangepast.

Aan de gemachtigde is gevraagd te verduidelijken in welke mate de bepalingen van hoofdstuk 8 relevant zijn voor de onderscheiden onderhandelingsprocedures. Zijn antwoord luidt : « Le commentaire devrait être adapté dans le même sens que l'arrêté royal du 15 juillet 2011 car les dispositions concernant la promotions de travaux et les enchères pourraient ici également trouver à s'appliquer en cas de procédure négociée. » Artikel 109 63. In artikel 109, eerste lid, 2°, van het ontwerp dienen de woorden « van de contractuele verbintenis », die afbreuk doen aan de leesbaarheid van die bepaling, te worden weggelaten (27). Artikel 117 64. In de Franse tekst van artikel 117, 5°, van het ontwerp schrijve men « sont (niet : doivent être) précisées ». Artikelen 136 en 137 65. In artikel 136, eerste lid, van het ontwerp dient ook te worden verwezen naar artikel 32 ervan, als op de ontwerpenwedstrijd toepasselijk bekendmakingsvoorschrift, aangezien van dat artikel ook al melding wordt gemaakt in artikel 135, § 1, 1°, van het ontwerp (28). Ook in artikel 137, eerste lid, van het ontwerp dient te worden verwezen naar artikel 32 (niet : 30). 66. Ter wille van de leesbaarheid schrijve men in de Nederlandse tekst van artikel 137, derde lid, van het ontwerp, « de toepassing van een wet zou belemmeren, in strijd zou zijn met... ».

Artikel 138 67. In het verslag aan de Koning wordt vermeld dat artikel 138 van het ontwerp « de bepalingen bevat van artikel 122 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 ».Artikel 138 van het ontwerp heeft evenwel een beperktere draagwijdte dan artikel 122 van dat besluit.

Artikel 138 van het ontwerp beoogt immers, in tegenstelling tot artikel 122, enkel gegevens « met betrekking tot gegunde opdrachten, die onder de toepassing van de wet en dit besluit vallen ». Bovendien is ook de bepaling dat de nadere regels in verband met de mededeling van gegevens worden vastgesteld « in overleg met de gewestelijke overheden » nieuw in vergelijking met het bepaalde in artikel 122 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.

Het past dat de steller van het ontwerp de redenen voor die verschilpunten toelicht in het verslag aan de Koning, zoals dat ook is gebeurd voor het koninklijk besluit van 15 juli 2011.

Artikel 140 68. De bepalingen van de wet van 15 juni 2006 die de ontworpen regeling tot rechtsgrond strekken, dienen nog in werking te worden gesteld door de Koning.Het spreekt voor zich dat de datum van inwerkingtreding van de betrokken wetsbepalingen uiterlijk dient samen te vallen met de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van het ontwerp die rechtsgrond vinden in de voornoemde wetsbepalingen.

Bijlagen 69. Iedere bijlage dient aan te geven dat ze een bijlage bij het besluit vormt en dient het opschrift van dat besluit te vermelden (« Bijlage... bij het besluit van... »).

Onderaan de bijlage moeten de woorden « Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van... » voorkomen en de bijlage moet dezelfde datum en hetzelfde ondertekeningsformulier vermelden als die van het besluit waarbij ze is gevoegd. 70. De bijlage 6, subbijlage D, en bijlage 12, afdeling IV.1, bevatten vermeldingen van de concurrentiedialoog. Aangezien die procedure inzake overheidsopdrachten in de speciale sectoren niet van toepassing is, dienen die vermeldingen achterwege te worden gelaten.

Slotopmerking 71. Rekening houdende met de opmerkingen die hiervoor zijn gemaakt, zal ook het bij het ontwerp gevoegde verslag aan de Koning op tal van punten dienen te worden aangepast.Het behoeft bovendien nog een grondig nazicht uit redactioneel oogpunt (29). (1) Wat de omzetting van Richtlijn 2009/81/EG betreft, heeft de Raad van State, afdeling Wetgeving, respectievelijk op 5 mei en 29 augustus 2011 de adviezen 49.530/1 en 50.137/1/V gegeven over de in dat verband ontworpen wettelijke en reglementaire teksten. In het verslag aan de Koning wordt eveneens vermeld dat het ontwerp niet handelt « over de opdrachten van de aanbestedende entiteiten [bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet van 15 juni 2006] in dezelfde sectoren »; de wettelijke regeling betreffende die opdrachten ligt dan ook vervat in titel IV van de wet van 15 juni 2006. Verder zij nog opgemerkt dat de ontworpen regeling evenmin betrekking heeft op de rechtsbescherming bij de plaatsing van de erdoor beheerste overheidsopdrachten; op dat gebied zal nog een afzonderlijke regeling worden uitgewerkt die, volgens de gemachtigde, over de diverse sectoren heen zal gelden. (2) Zie bv.artikel 20 van het ontwerp, gelezen in samenhang met artikel 6, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 2006, de artikelen 5 en 57 van het ontwerp, gelezen in samenhang met artikel 10 van de wet, of de artikelen 131 tot 137 van het ontwerp, gelezen in samenhang met artikel 33, § 1, eerste lid, van de wet. (3) Bij de totstandkoming van artikel 28, derde lid, van de wet van 15 juni 2006 lijkt daarvan te zijn uitgegaan;zie immers de memorie van toelichting bij het ontwerp dat tot die bepaling heeft geleid, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 1590/1, 11 : « Het is onder meer de bedoeling om in het bedoelde besluit, net zoals in de huidige reglementering, te bepalen dat de promotor niet de rechten geniet als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van voormelde wet over het recht van opstal. Bijgevolg mag de promotor met name de gebouwen en andere werken niet afbreken, noch de aanplantingen vernielen of rooien, terwijl het recht van natrekking ervoor zorgt dat de gebouwen, werken en aanplantingen, bij het verstrijken van het recht van opstal, eigendom worden van de aanbestedende overheid. » (4) Zo zal de omzetting van artikel 49 van Richtlijn 2004/17/EG, in het kader van een nieuwe omzetting van de richtlijnen betreffende de rechtsbescherming (zie hoofdstuk IIbis van titel II van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten), door middel van een afzonderlijke wet en een uitvoeringsbesluit gebeuren.(5) Zo wordt bv.op foutieve wijze gerefereerd aan artikel 24 in plaats van aan artikel 32 van het ontwerp, wat de omzetting van artikel 61 van de richtlijn betreft. Het bepaalde in artikel 41, lid 2, van Richtlijn 2004/17/EG wordt niet omgezet door artikel 39 van het ontwerp, net zomin als artikel 57, § 1, van het ontwerp de omzetting inhoudt van artikel 48, lid 5, d), van die richtlijn. Overigens laten ook de verwijzingen naar de omzetting door de bepalingen van de wet van 15 juni 2006 in de omzettingstabel te wensen over. Zo wordt, wat de omzetting van de artikelen 1 en 2 van de richtlijn betreft, herhaaldelijk verkeerdelijk gerefereerd aan onderdelen van de artikelen 46 en 45 in plaats van aan de artikelen 45 en 44 van de wet. (6) Zo wordt niet vermeld dat de artikelen 11, 22bis, 46 en 69 van Richtlijn 2004/17/EG worden omgezet door respectievelijk de artikelen 70 en 71, 17, § 2, juncto 55, eerste lid, 48 en 49, en 32, tweede lid, van het ontwerp.Er wordt ook geen rekening mee gehouden dat sommige bepalingen van het ontwerp, zoals artikel 2, § 1, 13°, en verschillende onderdelen van de opsomming in artikel 57, § 1, zijn terug te brengen tot de inhoud van de bijlagen XI en XIV van de richtlijn. (7) Mede gelet op artikel 32 van de richtlijn.(8) Zie het bepaalde in artikel 52, § 2, eerste lid, en de inleidende zin van artikel 52, § 2, derde lid, van het ontwerp.(9) In dat geval komt uiteraard de indeling van artikel 52, § 2, derde lid, van het ontwerp te vervallen.(10) Zie trouwens ook artikel 72, eerste lid, van het ontwerp.(11) Aan het einde van artikel 45, lid 9, van de richtlijn zijn de woorden « , behalve wanneer de termijn overeenkomstig lid 3, onder b), in onderling overleg wordt vastgesteld » ingeschreven.(12) Ter omzetting van artikel 45, lid 6, van Richtlijn 2004/17/EG.(13) Zie de artikelen 54, § 2, en 101, tweede en derde lid, van het ontwerp.(14) Zie Beginselen van de Wetgevingstechniek.Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, nr. 3.6, te raadplegen op de website van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be). (15) Vgl.bijvoorbeeld artikel 7, § 1, van het ontwerp met artikel 35. (16) Advies 49.529/1 van 5 mei 2011 over een voorontwerp van wet « tot wijziging van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 » (Parl.St., Kamer, 2010-11, nr. 1590/1, 42). (17) Zie artikel 3, 16° en 17°, van de bedoelde wet.(18) Dat is bv.het geval in de artikelen 4, 9, § 2, eerste lid, 11, tweede lid, 23, 39, 4°, tweede lid, b), 44, § 2, eerste lid, 5°, 46, vierde lid, 50, 55, tweede lid, 3°, a), 61, 64, 3°, 69, § 1, eerste lid, 70, 135, § 1, 1°, en 139, eerste lid, in limine. Op werkwoordsniveau (al dan niet vervoegde vormen van « gunnen » en « passer ») kan dezelfde vaststelling worden gedaan (zoals m.b.t. de artikelen 26, eerste lid, 27, § 3, 35, 41, § 1, eerste lid, en § 2, 98, § 2, eerste lid, 123, eerste lid, en 139, eerste lid, in fine).

Soms wordt ook alleen in de Nederlandse tekst gerefereerd aan de « gunningsprocedure » (zie voor verschillende voorbeelden daarvan, artikel 66 van het ontwerp). (19) Hetgeen overeenstemt met de in de Nederlandse en de Franse tekst van artikel 3, 16°, van de wet van 15 juni 2006 weergegeven definitie.(20) Zie de artikelen 14, leden 1 en 2, en 40, lid 3, i, van de richtlijn.(21) Zie artikel 55, eerste lid, van de wet van 15 juni 2006 dat verwijst naar het merendeel van de leden van artikel 32;zie ook nog artikel 53, § 2, 1°, g), van dezelfde wet. (22) Zie in dat verband L.Schellekens, « De vaststelling van de voorwaarden voor de gunning van de opdracht », in D. D'Hooghe (ed.), De gunning van overheidsopdrachten, Brugge, die Keure, 2009, nr. 817. (23) Zie wat dat betreft ook de bewoordingen van artikel 2, 5°, van de wet van 15 juni 2006 en van artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG.(24) Zie de artikelen 121, tweede lid, 122, en 124, eerste lid, van het ontwerp.(25) Te weten « De veiligheidskopie van een offerte is voor het overige onderworpen aan de op offertes toepasselijke regels van dit besluit.». (26) Zie in die zin trouwens artikel 106, § 1, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011.(27) Zie in die zin ook artikel 110, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011.(28) Zie in die zin ook artikel 144, eerste lid, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011.(29) Zo bevat het onder meer verwijzingen naar op overheidsopdrachten in speciale sectoren niet-toepasselijke wetsbepalingen (zie bv.de bespreking van artikel 28, in fine, met een verwijzing naar artikel 26, § 1, 1°, a), van de wet van 15 juni 2006) of procedures (zie bv. de bespreking van artikel 11, met een vermelding van de concurrentiedialoog), foutieve verwijzingen naar bepalingen van het ontwerp (zie bv. bij de bespreking van artikel 99 van het ontwerp de verwijzing naar het derde in plaats van naar het vierde lid van paragraaf 2 van dat artikel), foutieve kruisverwijzingen (zie bv. de bespreking van artikel 62, met foutieve verwijzingen naar achtereenvolgens de artikelen 101, 98 en 99), alsook enkele foutieve verwijzingen naar het te vervangen koninklijk besluit (zijnde dat van 10 januari 1996, niet dat van 8 januari 1996, zoals soms wordt vermeld; zie bv. de bespreking van artikel 96, § 5, van het ontwerp).

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;

J. Baert en W. Van Vaerenbergh, staatsraden;

M. Tison en L. Denys, assessoren van de afdeling Wetgeving;

Mevr. M. Verschraeghen, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. T'Kindt, auditeur. (...) De griffier, M. Verschraeghen.

De voorzitter, M. Van Damme.

16 JULI 2012. - Koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten speciale sectoren ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006, gewijzigd bij de wet van 12 januari 2007, het koninklijk besluit van 19 december 2010 en de wet van 5 augustus 2011, de artikelen 44, 53, 54 en 75, § 1, eerste lid, en § 2;

Gelet op het advies van de Commissie voor de overheidsopdrachten, gegeven op 6 juni 2011;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 8 juli 2011;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 19 juli 2011;

Gelet op het advies 50.198/1, van de Raad van State, gegeven op 20 oktober 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten. Afdeling 2. - Definities en toepassing belasting over de toegevoegde

waarde

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006;2° aanbestedende overheid : de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 2, 1° en 2°, van de wet;3° opdracht : de overheidsopdracht en elke overeenkomst, raamovereenkomst en ontwerpenwedstrijd omschreven in artikel 3 van de wet;4° vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking : de onderhandelingsprocedure met bekendmaking waarvoor elke belangstellende aannemer, leverancier of dienstverlener een offerte mag indienen.Deze vorm van onderhandelingsprocedure mag uitsluitend worden aangewend voor de opdrachten die de drempels vermeld in artikel 32 niet bereiken; 5° opdracht tegen globale prijs : de opdracht waarbij een forfaitaire prijs het geheel van de prestaties van de opdracht of van elke post dekt;6° opdracht tegen prijslijst : de opdracht waarbij de eenheidsprijzen voor de verschillende posten forfaitair zijn en de hoeveelheden, voor zover er hoeveelheden voor de posten worden bepaald, vermoedelijk zijn of worden uitgedrukt binnen een vork.De posten worden verrekend op basis van de werkelijk bestelde en gepresteerde hoeveelheden; 7° opdracht tegen terugbetaling : de opdracht waarbij de prijs van de uitgevoerde prestaties wordt vastgesteld na onderzoek van de gevorderde prijzen op basis van wat de opdrachtdocumenten bepalen over de kostenbestanddelen die mogen worden aangerekend, de berekeningswijze van de kosten en de omvang van de daarop toe te passen verhogingen;8° gemengde opdracht : de opdracht waarbij de prijsvaststelling gebeurt volgens meerdere soorten bedoeld in de punten 5° tot 7° ;9° samenvattende opmeting : het opdrachtdocument waarin de prestaties van een opdracht voor werken over verschillende posten worden gefractioneerd en waarbij voor iedere post de hoeveelheid of de prijsvaststelling wordt vermeld;10° inventaris : het opdrachtdocument waarin de prestaties van een opdracht voor leveringen of diensten over verschillende posten worden gefractioneerd en waarbij voor iedere post de hoeveelheid of de prijsvaststelling wordt vermeld;11° variante : een alternatieve conceptie- of uitvoeringswijze die hetzij op vraag van de aanbestedende overheid, hetzij op initiatief van de inschrijver wordt ingediend;12° optie : een bijkomend element dat niet strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de opdracht, dat hetzij op vraag van de aanbestedende overheid, hetzij op initiatief van de inschrijver wordt ingediend;13° technische specificaties : a) in geval van een opdracht voor werken : alle technische voorschriften, met name die welke zijn opgenomen in de opdrachtdocumenten, die een omschrijving geven van de vereiste kenmerken van een werk, een materiaal, een product of een levering en aan de hand waarvan op objectieve wijze een werk, een materiaal, een product of een levering zodanig kan worden omschreven dat dit beantwoordt aan het gebruik waarvoor het door de aanbestedende overheid is bestemd.Tot deze kenmerken behoren ook het niveau van milieuvriendelijkheid, een ontwerp dat voldoet voor alle gebruik met inbegrip van de toegankelijkheid voor personen met een handicap, en de conformiteitsbeoordeling, gebruiksgeschiktheid, veiligheid of afmetingen, met inbegrip van kwaliteitswaarborgingsprocedures, terminologie, symbolen, proefnemingen en proefnemingsmethoden, verpakking, markering en etikettering en productieprocessen en -methoden. Zij omvatten eveneens de voorschriften voor het ontwerpen en het berekenen van het werk, de voorwaarden voor proefnemingen, controle en oplevering van de werken, alsmede de bouwtechnieken of bouwwijzen en alle andere technische voorwaarden die de aanbestedende overheid bij algemene dan wel bijzondere maatregel kan voorschrijven met betrekking tot de voltooide werken en tot de materialen of bestanddelen waaruit deze werken zijn samengesteld; b) in geval van een opdracht voor leveringen of diensten : een specificatie die voorkomt in een document ter omschrijving van de vereiste kenmerken van een product of dienst, zoals het niveau van kwaliteit, het niveau van milieuvriendelijkheid, een ontwerp dat voldoet voor alle gebruik met inbegrip van de toegankelijkheid voor personen met een handicap, en de conformiteitsbeoordeling, gebruiksgeschiktheid, gebruik, veiligheid of afmetingen van het product, met inbegrip van de voor het product geldende voorschriften inzake handelsbenaming, terminologie, symbolen, proefnemingen en proefnemingsmethoden, verpakking, markering en etikettering, gebruiksaanwijzingen, productieprocessen en -methoden, en de procedures voor de conformiteitsbeoordeling;14° norm : een technische specificatie die door een erkende normalisatie-instelling voor herhaalde of voortdurende toepassing is goedgekeurd, waarvan de inachtneming niet verplicht is en die tot een van de volgende categorieën behoort : a) internationale norm : een norm die door een internationale normalisatie-instelling wordt aangenomen en ter beschikking van het publiek wordt gesteld;b) Europese norm : een norm die door een Europese normalisatie-instelling wordt aangenomen en ter beschikking van het publiek wordt gesteld;c) nationale norm : een norm die door een nationale normalisatie-instelling wordt aangenomen en ter beschikking van het publiek wordt gesteld;15° Europese technische goedkeuring : een gunstige technische beoordeling gesteund op de bevinding dat aan de essentiële eisen wordt voldaan waarbij een product, gezien zijn intrinsieke eigenschappen en de voor de toepassing en het gebruik ervan vastgestelde voorwaarden, geschikt wordt verklaard voor het gebruik voor bouwdoeleinden.De Europese technische goedkeuring wordt verleend door een daartoe door de lidstaat erkende instelling; 16° gemeenschappelijke technische specificaties : technische specificaties die zijn opgesteld volgens een door de lidstaten erkende procedure die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt;17° technisch referentiekader : ieder ander product dan de officiële normen, dat door de Europese normalisatie-instellingen is opgesteld volgens procedures die aan de ontwikkeling van de marktbehoeften zijn aangepast. § 2. Elk bedrag vermeld in dit besluit is een bedrag zonder belasting over de toegevoegde waarde. Afdeling 3. - Toepassingsgebied

Art. 3.Dit besluit is uitsluitend toepasselijk op de opdrachten die onder het toepassingsgebied van titel III van de wet vallen.

Een niet-limitatieve lijst van overheidsbedrijven in de zin van artikel 2, 2°, van de wet, vormt de bijlage 1 van dit besluit. Afdeling 4. - Marktverkenning

Art. 4.De aanbestedende overheid mag vóór het aanvatten van een gunningsprocedure de markt verkennen met het oog op het opstellen van de opdrachtdocumenten en -specificaties, op voorwaarde dat die marktverkenning niet tot een verhindering of een vertekening van de mededinging leidt. Afdeling 5. - Communicatiemiddelen

Art. 5.§ 1. Ongeacht of elektronische middelen worden gebruikt of niet, vindt de mededeling, uitwisseling en opslag van informatie op zodanige wijze plaats dat : 1° de integriteit van de gegevens wordt gewaarborgd;2° de vertrouwelijkheid van de aanvragen tot deelneming en van de offertes wordt gewaarborgd, en dat de aanbestedende overheid pas bij het verstrijken van de uiterste termijn voor de indiening kennisneemt van de inhoud ervan. § 2. Elk schriftelijk stuk dat met elektronische middelen werd opgesteld en dat in de ontvangen versie een macro, computervirus of andere schadelijke instructie vertoont, kan in een veiligheidsarchief worden opgenomen. Indien het stuk geen aanvraag tot deelneming of offerte betreft, kan het, voor zover dit technisch noodzakelijk is, als niet ontvangen worden beschouwd. In dit geval wordt de afzender daarvan onmiddellijk op de hoogte gebracht. § 3. De aanbestedende overheid kan het gebruik van elektronische middelen toestaan voor het uitwisselen, in de loop van de procedure, van schriftelijke stukken, andere dan aanvragen tot deelneming en offertes. De kandidaat of de inschrijver kunnen dit gebruik eveneens toestaan.

Ingeval van toepassing van het eerste lid kan, wanneer een bepaling van dit besluit voorschrijft dat een verzending plaatsvindt of wordt bevestigd per aangetekende brief, dit zowel met een fysieke aangetekende zending als met een elektronische aangetekende zending gebeuren, zij het telkens met ontvangstmelding. Afdeling 6. - Technische specificaties en normen

Art. 6.§ 1. Overeenkomstig artikel 41, tweede lid, van de wet neemt de aanbestedende overheid de technische specificaties op in de opdrachtdocumenten. Waar mogelijk worden in deze technische specificaties toegankelijkheidscriteria in overweging genomen teneinde rekening te houden met de behoeften van alle gebruikers, inbegrepen de personen met een handicap. § 2. Onverminderd de verplichte nationale technische voorschriften, voor zover verenigbaar met het Europees recht, worden de technische specificaties als volgt aangegeven : a) hetzij door verwijzing naar de technische specificaties en, in volgorde van voorkeur, naar de nationale normen waarin Europese normen zijn omgezet, de Europese technische goedkeuringen, de gemeenschappelijke technische specificaties, internationale normen, andere door de Europese normalisatie-instellingen opgestelde technische referentiesystemen, of, bij ontstentenis daarvan, de nationale normen, de nationale technische goedkeuringen dan wel de nationale technische specificaties inzake het ontwerpen, het berekenen en het uitvoeren van werken en het gebruik van producten.Iedere verwijzing gaat vergezeld van de woorden "of gelijkwaardig"; b) hetzij in termen van prestatie-eisen of functionele eisen;deze kunnen milieukenmerken omvatten. Zij moeten echter zo nauwkeurig zijn dat de inschrijvers in staat zijn het voorwerp van de opdracht te bepalen en de aanbestedende overheid in staat is de opdracht te gunnen; c) hetzij in de onder b) bedoelde termen van prestatie-eisen of functionele eisen, waarbij onder vermoeden van overeenstemming met deze prestatie-eisen of functionele eisen wordt verwezen naar de onder a) bedoelde specificaties;d) hetzij door verwijzing naar de onder a) bedoelde specificaties voor bepaalde kenmerken, en naar de onder b) bedoelde prestatie-eisen of functionele eisen voor andere kenmerken. § 3. Wanneer de aanbestedende overheid gebruik maakt van de mogelijkheid te verwijzen naar de in § 2, a), bedoelde specificaties, kan ze echter geen offerte weren met als reden dat de aangeboden producten en diensten niet beantwoorden aan de specificaties waarnaar zij heeft verwezen, indien de inschrijver, tot voldoening van de aanbestedende overheid, in zijn offerte met elk passend middel aantoont dat de door hem voorgestelde oplossingen op gelijkwaardige wijze voldoen aan de eisen van de technische specificaties.

Een passend middel kan een technisch dossier van de fabrikant zijn of een testverslag van een erkende organisatie. § 4. Wanneer de aanbestedende overheid gebruik maakt van de in § 2 geboden mogelijkheid prestatie-eisen of functionele eisen te stellen, mag ze geen aanbod van werken, producten of diensten afwijzen die beantwoorden aan een nationale norm waarin een Europese norm is omgezet, aan een Europese technische goedkeuring, aan een gemeenschappelijke technische specificatie, aan een internationale norm, of aan een door een Europese normalisatie-instelling opgesteld technisch referentiesysteem, wanneer deze specificaties betrekking hebben op de prestaties of functionele eisen die ze heeft voorgeschreven.

De inschrijver toont, tot voldoening van de aanbestedende overheid, in zijn offerte met elk passend middel aan dat de aan de norm beantwoordende werken, producten of diensten aan de prestatie-eisen of functionele eisen van de aanbestedende overheid voldoen.

Een passend middel kan een technisch dossier van de fabrikant zijn of een testverslag van een erkende organisatie. § 5. Een aanbestedende overheid die milieukenmerken voorschrijft door verwijzing naar prestatie-eisen of functionele eisen, zoals bepaald in § 2, b), kan gebruik maken van de gedetailleerde specificaties of, zo nodig, van gedeelten daarvan, zoals vastgesteld in Europese, (pluri)nationale milieukeuren of in een andere milieukeur, voor zover : a) deze geschikt zijn voor de omschrijving van de kenmerken van de leveringen of diensten waarop de opdracht betrekking heeft;b) de vereisten voor de keur zijn ontwikkeld op grond van wetenschappelijke gegevens;c) de milieukeuren aangenomen zijn via een proces waaraan alle betrokkenen, zoals regeringsinstanties, consumenten, fabrikanten, kleinhandel en milieuorganisaties hebben kunnen deelnemen;d) de milieukeuren toegankelijk zijn voor alle betrokken partijen. De aanbestedende overheid kan aangeven dat de van een milieukeur voorziene producten of diensten worden geacht te voldoen aan de technische specificaties van het bestek; ze dient elk ander passend bewijsmiddel te aanvaarden, zoals een technisch dossier van de fabrikant of een testverslag van een erkende organisatie. § 6. "Erkende organisaties" in de zin van dit artikel zijn testlaboratoria, ijklaboratoria en inspectie- en certificatieorganisaties die voldoen aan de toepasselijke Europese normen.

De aanbestedende overheid aanvaardt certificaten van in andere lidstaten erkende organisaties.

Art. 7.§ 1. De aanbestedende overheid deelt de belangstellende aannemers, leveranciers of dienstverleners die een opdracht wensen te verkrijgen en die hierom verzoeken, de technische specificaties mee die regelmatig bedoeld worden in de opdrachten voor werken, leveringen en diensten bedoeld in bijlage II, A, van de wet of de technische specificaties waarnaar zij wil verwijzen voor de opdrachten die het voorwerp uitmaken van een periodieke indicatieve aankondiging in de zin van artikel 36. Zij kan eisen stellen met het oog op de beveiliging van het vertrouwelijk karakter van de inlichtingen die zij verschaft. § 2. Indien deze technische specificaties omschreven werden in documenten die ter beschikking kunnen gesteld worden van de belangstellende aannemers, leveranciers of dienstverleners wordt de aanduiding van de verwijzing naar deze documenten, als voldoende beschouwd.

Art. 8.§ 1. De technische specificaties bieden de inschrijvers gelijke toegang en mogen niet tot gevolg hebben dat ongerechtvaardigde belemmeringen voor de mededinging worden gecreëerd. § 2. In de technische specificaties mag geen melding worden gemaakt van een bepaald fabrikaat of een bepaalde herkomst of van een bijzondere werkwijze, noch mogen deze een verwijzing bevatten naar een merk, een octrooi of een type, een bepaalde oorsprong of een bepaalde productie, waardoor bepaalde ondernemingen of bepaalde producten worden bevoordeeld of geëlimineerd.

Deze vermelding of verwijzing is bij wijze van uitzondering alleen toegestaan : 1° wanneer het niet mogelijk is door middel van voldoende nauwkeurige en voor alle betrokkenen volstrekt begrijpelijke specificaties een beschrijving van het voorwerp van de opdracht te geven door toepassing van artikel 6, §§ 2 en 3.Deze vermelding of verwijzing moet vergezeld gaan van de woorden "of gelijkwaardig", of 2° indien dit door het voorwerp van de opdracht is gerechtvaardigd. Afdeling 7. - Varianten, opties en percelen

Art. 9.§ 1. Er bestaan drie soorten varianten : 1° verplichte variante : in dit geval omschrijft de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten het voorwerp, de aard en de draagwijdte van een basisoplossing en één of meer varianten en zijn de inschrijvers verplicht om zowel voor de basisoplossing als voor elke variante een offerte in te dienen;2° facultatieve variante : in dit geval omschrijft de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten het voorwerp, de aard en de draagwijdte van meerdere varianten, waarvan ze er één als basisoplossing kan aanduiden.De inschrijvers kunnen voor één of meerdere varianten een offerte indienen. De aanbestedende overheid kan in de opdrachtdocumenten verplichten om voor de basisoplossing een offerte in te dienen; 3° vrije variante : deze kan vrijelijk door de inschrijvers worden ingediend.Voor de opdrachten waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, vermeldt de aanbestedende overheid in de aankondiging van opdracht of ze de indiening ervan toestaat en, zo ja, in de opdrachtdocumenten de minimale vereisten waaraan ze moet beantwoorden. § 2. Verplichte of facultatieve varianten kunnen bij alle gunningsprocedures worden aangewend. Vrije varianten zijn niet toegestaan bij aanbesteding.

De opdrachtdocumenten preciseren of de varianten worden ingediend met een afzonderlijke offerte of in een afzonderlijk gedeelte van de offerte. § 3. De aanbestedende overheid mag een vrije variante niet weren om de enkele reden dat een opdracht voor diensten daardoor een opdracht voor leveringen zou worden of omgekeerd.

Art. 10.§ 1. Er bestaan twee soorten opties : 1° verplichte optie : in dit geval omschrijft de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten het voorwerp, de aard en de draagwijdte van de optie en zijn de inschrijvers verplicht om voor deze optie een bod te doen;2° vrije optie : deze kan vrijelijk door de inschrijvers worden ingediend. § 2. Het bod voor de opties wordt in een afzonderlijk gedeelte van de offerte vermeld.

Bij aanbesteding mogen de inschrijvers aan de vrije opties geen meerprijs of een andere tegenprestatie verbinden. § 3. De aanbestedende overheid is nooit verplicht om een optie te bestellen, noch bij de sluiting, noch tijdens de uitvoering van de opdracht.

Art. 11.Wanneer in percelen wordt voorzien, bepalen de opdrachtdocumenten de aard en het voorwerp, de verdeling en de kenmerken ervan.

De gunningswijze kan verschillen per perceel. Afdeling 8. - Beroep op draagkracht van derden

Art. 12.§ 1. De aanbestedende overheid kan de inschrijver in de opdrachtdocumenten verzoeken om in zijn offerte te vermelden voor welk gedeelte van de opdracht hij voornemens is een beroep te doen op de draagkracht van andere entiteiten als bedoeld in artikel 72 en welke entiteiten hij voorstelt.

Wanneer de draagkracht van die entiteiten bepalend is voor zijn selectie, vermeldt de kandidaat of de inschrijver, al naargelang, de in het eerste lid bedoelde gegevens steeds : 1° in zijn offerte ingeval de procedure slechts één fase met de indiening van offertes omvat;2° zowel in zijn aanvraag tot deelneming als in zijn offerte ingeval de procedure een eerste fase met de indiening van aanvragen tot deelneming omvat. De in het eerste en tweede lid bedoelde vermelding laat de aansprakelijkheid van de inschrijver onverlet. § 2. In de situatie van § 1, tweede lid, 2°, verifieert de aanbestedende overheid in de tweede fase met de indiening van de offertes, op basis van de in paragraaf 1 bedoelde vermeldingen, of de in de offerte voorgestelde entiteit steeds op dezelfde manier beantwoordt aan de eisen van de opdrachtdocumenten die in de eerste fase tot de selectie van de inschrijver hebben geleid. Afdeling 9. - Prijsvaststelling, prijsbestanddelen en prijsherziening

Art. 13.§ 1. Behoudens bijzondere bepaling in dit besluit kiest de aanbestedende overheid inzake de prijs van de opdracht voor één van de prijsvaststellingen vermeld in artikel 2, 5° tot 8°.

In de gevallen waarin artikel 6, § 2, van de wet de plaatsing van de opdracht zonder forfaitaire prijsvaststelling toestaat, wordt de opdracht gegund : 1° hetzij tegen terugbetaling;2° hetzij eerst tegen voorlopige prijzen en vervolgens tegen forfaitaire prijzen, zodra de voorwaarden van de opdracht goed gekend zijn;3° hetzij deels tegen terugbetaling, deels tegen forfaitaire prijzen. § 2. Bij een opdracht tegen globale prijs, wordt de inschrijver geacht zijn offertebedrag te hebben vastgesteld volgens zijn eigen bewerkingen, berekeningen en ramingen, rekening houdend met de inhoud en de omvang van de opdracht. Hetzelfde geldt voor de forfaitaire posten van de gemengde opdracht.

Art. 14.De aanbestedende overheid kan in de opdrachtdocumenten vermelden bij welke instanties de inschrijvers de ter zake dienende informatie kunnen verkrijgen over de verplichtingen inzake belastingen, milieubescherming, arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de prestaties worden uitgevoerd en die tijdens de uitvoering van de opdracht op die prestaties van toepassing zijn.

Wanneer de aanbestedende overheid de in het eerste lid bedoelde vermelding opneemt, dienen de inschrijvers in hun offerte te verklaren dat zij bij het opstellen ervan rekening hebben gehouden met de verplichtingen inzake arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de prestaties worden uitgevoerd.

Het tweede lid geldt onverminderd de toepassing van artikel 21, § 3, vierde lid, 4°.

Art. 15.De eenheidsprijzen en de globale prijzen voor iedere post van de samenvattende opmeting of van de inventaris worden opgegeven met inachtneming van de betrekkelijke waarde van die posten ten opzichte van het totale offertebedrag. Al de algemene en financiële kosten alsmede de winst worden over de onderscheiden posten, in verhouding tot hun belangrijkheid, verdeeld.

Art. 16.Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten, zijn inbegrepen in de eenheidsprijzen en de globale prijzen van de opdracht alle heffingen welke de opdracht belasten, met uitzondering van de belasting over de toegevoegde waarde.

Wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft, schrijft de aanbestedende overheid voor : a) hetzij dat zij in een afzonderlijke post van de samenvattende opmeting of van de inventaris wordt vermeld om bij de prijs van de offerte te worden gevoegd.Indien de inschrijver verzuimt deze post in te vullen, wordt de geboden prijs door de aanbestedende overheid met deze belasting verhoogd; b) hetzij dat de inschrijver verplicht is in de offerte de aanslagvoet van de belasting over de toegevoegde waarde te vermelden.Indien verschillende aanslagvoeten toepasselijk zijn, dient de inschrijver voor elke aanslagvoet de desbetreffende posten van de samenvattende opmeting of van de inventaris op te geven.

Art. 17.§ 1. Indien de aanbestedende overheid zelf een volledige beschrijving van het geheel of een deel van de opdracht geeft, zijn de aankoopprijs en de verschuldigde vergoedingen voor de gebruikslicenties van de bestaande intellectuele eigendomsrechten die nodig zijn voor de uitvoering van de opdracht en door de aanbestedende overheid kenbaar worden gemaakt, inbegrepen in de eenheidsprijzen of de globale prijzen van de opdracht.

Indien de aanbestedende overheid geen melding maakt van het bestaan van een intellectueel eigendomsrecht of van een gebruikslicentie, vallen de aankoopprijs en de vergoedingen te haren laste. In dat geval is ze ook aansprakelijk voor eventuele schadevergoedingen gevorderd door de titularis van het intellectuele eigendomsrecht of de licentiehouder. § 2. Wanneer de opdrachtdocumenten de inschrijvers verplichten om zelf de beschrijving van het geheel of een deel van de opdrachtprestaties te geven, zijn de vergoedingen verschuldigd aan de inschrijvers voor het gebruik, in dit kader, van een intellectueel eigendomsrecht waarvan ze titularis zijn of waarvoor ze van een derde een gebruikslicentie moeten verkrijgen voor het geheel of een deel van die prestaties, inbegrepen in de eenheidsprijzen en de globale prijzen van de opdracht. In voorkomend geval vermelden zij in hun offerte het nummer en de datum van de registratie van de eventuele gebruikslicentie. In geen geval zijn zij gerechtigd om van de aanbestedende overheid schadevergoeding te eisen op grond van de schending van de intellectuele eigendomsrechten in kwestie.

Art. 18.De keurings- en opleveringskosten zijn inbegrepen in de eenheidsprijzen en globale prijzen van de opdracht op voorwaarde dat de opdrachtdocumenten de wijze bepalen waarop deze kosten zullen worden berekend.

De keurings- en opleveringskosten omvatten onder meer de reis- en verblijfskosten en de vergoeding van het met de keuring of oplevering belaste personeel.

Art. 19.§ 1. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten zijn inbegrepen in de eenheidsprijzen en globale prijzen van de opdracht voor werken, alle kosten, maatregelen en lasten die inherent zijn aan de uitvoering van de opdracht, met name : 1° in voorkomend geval, de maatregelen opgelegd door de regelgeving inzake veiligheid en gezondheid van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;2° alle werken en leveringen die nodig zijn om de grondafkalvingen en andere beschadigingen te voorkomen en eventueel te verhelpen zoals stempelingen, beschoeiingen en bemalingen;3° het ongeschonden bewaren en het eventueel verplaatsen en terugplaatsen van kabels en leidingen waarop bij grond-, graaf- of baggerwerken kan worden gestuit, voor zover de wettelijke last hiervoor niet op de eigenaars van die kabels en leidingen rust;4° het verwijderen, binnen de grenzen van de grond-, graaf- of baggerwerken die eventueel noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het werk : a) van grond, slijk en kiezel, stenen, breukstenen, allerlei gesteente, overblijfselen van metselwerk, zoden, beplantingen, struiken, stronken, wortels, kreupelhout, puin en afval;b) van ieder rotsblok, ongeacht zijn volume, wanneer de opdrachtdocumenten vermelden dat de grond-, graaf-, of baggerwerken worden uitgevoerd in rotsachtig terrein en, bij gebrek aan deze vermelding, van ieder uit één stuk bestaand rotsblok, metselwerk of betonblok waarvan het volume een halve kubieke meter niet overschrijdt;5° het vervoeren en wegbrengen van graafspecie hetzij buiten het domein van de aanbestedende overheid, hetzij naar de plaatsen voor hergebruik binnen de grenzen van de bouwplaatsen, hetzij naar de stortplaatsen waarin de opdrachtdocumenten voorzien;6° alle algemene, bijkomende en onderhoudskosten gedurende de uitvoerings- en waarborgtermijn; Zijn eveneens inbegrepen in de opdracht, alle werkzaamheden die uit hun aard afhangen van of samenhangen met deze die in de opdrachtdocumenten zijn beschreven. § 2. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten zijn inbegrepen in de eenheidsprijzen en globale prijzen van de opdracht voor leveringen, alle kosten, metingen en prestaties die inherent zijn aan de uitvoering van de opdracht, met name : 1° de verpakkingen, behalve wanneer ze eigendom blijven van de inschrijver en het laden, de overslag, het overladen, het vervoer, de verzekering en het inklaren;2° het lossen, uitpakken en stapelen op de plaats van levering, op voorwaarde dat de opdrachtdocumenten de juiste plaats van levering en de toegangsmogelijkheden vermelden;3° de documentatie die met de levering verband houdt;4° het monteren en het bedrijfsklaar maken;5° de voor het gebruik noodzakelijke vorming. § 3. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten zijn inbegrepen in de eenheidsprijzen en globale prijzen van de opdracht voor diensten, alle kosten, metingen en prestaties die inherent zijn aan de uitvoering van de opdracht, met name : 1° de administratie en het secretariaat;2° de verplaatsing, het vervoer en de verzekering;3° de documentatie die met de diensten verband houdt;4° de levering van documenten of stukken die inherent zijn aan de uitvoering;5° de verpakkingen;6° de voor het gebruik noodzakelijke vorming;7° in voorkomend geval, de maatregelen die door de wetgeving inzake de veiligheid en de gezondheid van de werknemers worden opgelegd voor de uitvoering van hun werk.

Art. 20.§ 1. Met toepassing van artikel 6, § 1, tweede en derde lid, van de wet voorzien de opdrachtdocumenten in een prijsherziening op grond van de prijsevolutie van de volgende hoofdcomponenten : 1° de uurlonen van het personeel en de sociale lasten;2° in functie van de aard van de opdracht, één of meer relevante elementen zoals materiaalprijzen, grondstofprijzen, wisselkoersen of andere. De prijsherziening steunt op objectieve en controleerbare parameters en maakt gebruik van passende wegingscoëfficiënten en weerspiegelt aldus de werkelijke kostprijsstructuur. In geval van moeilijkheden om een dergelijke prijsherzieningsformule samen te stellen, kan de aanbestedende overheid de gezondheidsindex, de index van consumptieprijzen of een andere passende index hanteren.

De prijsherziening kan een vaste, niet-herzienbare factor bevatten, die de aanbestedende overheid bepaalt in functie van de specificiteiten van de opdracht.

In behoorlijk verantwoorde gevallen kan de aanbestedende overheid afwijken van de bepalingen van deze paragraaf. § 2. Een prijsherziening is niet verplicht voor de opdrachten beneden een geraamd bedrag van 120.000 euro of wanneer de initiële uitvoeringstermijn minder dan 120 werkdagen of 180 kalenderdagen beslaat. Afdeling 10. - Prijsonderzoek

Art. 21.§ 1. De aanbestedende overheid onderwerpt de ingediende offertes aan een prijsonderzoek. Op haar verzoek verstrekken de inschrijvers tijdens de procedure alle nodige inlichtingen om dit onderzoek mogelijk te maken. § 2. Wanneer de opdrachtdocumenten dat bepalen, kan de aanbestedende overheid personen aanduiden voor het uitvoeren van alle verificaties van de boekhoudkundige stukken en alle onderzoeken ter plaatse, teneinde de juistheid na te gaan van de gegevens die in het raam van het prijsonderzoek zijn verstrekt.

De aanbestedende overheid mag de bij toepassing van dit artikel ingewonnen inlichtingen niet voor andere doeleinden gebruiken dan voor het prijsonderzoek. § 3. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten is deze paragraaf niet toepasselijk op de onderhandelingsprocedure.

Als de aanbestedende overheid bij het prijsonderzoek vaststelt dat in een offerte een prijs wordt geboden die abnormaal laag of abnormaal hoog lijkt in verhouding tot de uit te voeren prestaties en alvorens die offerte om die reden te weren, verzoekt ze de inschrijver in kwestie per aangetekende brief om de nodige schriftelijke verantwoording over de samenstelling van de prijs in kwestie te verstrekken binnen een termijn van twaalf kalenderdagen, tenzij de uitnodiging een langere termijn bepaalt.

De inschrijver draagt de bewijslast van de verzending van de verantwoording.

De verantwoording is aanvaardbaar als ze met name gebaseerd is op : 1° de doelmatigheid van het bouwproces, van het productieproces van de producten of van de dienstverlening;2° de gekozen technische oplossingen of de uitzonderlijk gunstige omstandigheden waarvan de inschrijver kan profiteren bij de uitvoering van de werken, de levering van de producten of het verlenen van de diensten;3° de originaliteit van de door de inschrijver aangeboden werken, producten of diensten;4° de naleving van de bepalingen inzake arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden die gelden op de plaats waar de prestaties worden uitgevoerd;5° de eventuele ontvangst van rechtmatig toegekende overheidssteun door de inschrijver. De aanbestedende overheid onderzoekt op basis van een bevraging van de inschrijver de samenstelling van de offerte aan de hand van de ontvangen verantwoordingen.

Wanneer de opdracht voor werken, leveringen of diensten van de bijlage II, A, van de wet de drempel vermeld in artikel 32 bereikt en de aanbestedende overheid vaststelt dat een offerte abnormaal laag is doordat de inschrijver overheidssteun heeft ontvangen, kan de offerte alleen op uitsluitend die grond worden geweerd indien de inschrijver desgevraagd niet binnen een door de aanbestedende overheid bepaalde voldoende lange termijn kan aantonen dat de betrokken steun rechtmatig is toegekend. Wanneer de aanbestedende overheid in een dergelijke situatie een offerte weert, stelt zij de Europese Commissie daarvan in kennis. Afdeling 11. - Belangenvermenging en afspraken

Art. 22.De ambtenaar, openbare gezagsdrager of natuurlijke persoon die volgens artikel 8, § 2, tweede lid, van de wet verplicht is zichzelf te wraken, meldt dit schriftelijk en onverwijld aan het bevoegde orgaan van de aanbestedende overheid.

Art. 23.Door deel te nemen aan een gunningsprocedure verklaart de kandidaat of inschrijver niet te hebben gehandeld in strijd met artikel 9 van de wet. HOOFDSTUK 2. - Raming opdrachtbedrag

Art. 24.De raming van het opdrachtbedrag moet steunen op de totale duur en waarde van de opdracht zoals berekend door de aanbestedende overheid, met inbegrip van : 1° alle verplichte opties;2° alle percelen;3° alle herhalingen in de zin van artikel 53, § 2, 3°, van de wet;4° alle gedeelten in de zin van artikel 37, § 1, van de wet;5° alle verlengingen in de zin van artikel 37, § 2, van de wet;6° alle voor de duur van een raamovereenkomst of dynamisch aankoopsysteem overwogen opdrachten;7° al het prijzengeld en de vergoedingen aan de deelnemers. De berekening wordt gemaakt op het tijdstip van de verzending van de aankondiging of, wanneer geen aankondiging verplicht is, op het tijdstip waarop de procedure wordt aangevat.

Noch de keuze van de ramingsmethode, noch de splitsing van een opdracht mogen tot doel hebben de opdracht aan de bekendmakingsregels te onttrekken.

Art. 25.De raming van een opdracht voor werken omvat niet alleen de waarde van alle voorziene werken, maar ook de waarde van de leveringen en van de diensten die nodig zijn voor de uitvoering van de werken en die door de aanbestedende overheid ter beschikking zijn gesteld van de aannemer.

De waarde van de leveringen en diensten die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een opdracht voor werken, mag niet worden toegevoegd aan de waarde van deze opdracht voor werken om deze leveringen en diensten aan de Europese bekendmaking te kunnen onttrekken.

Art. 26.Bij opdrachten voor leveringen die een zekere regelmaat vertonen of die bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd, wordt de raming bepaald op grond van de totale waarde van de opeenvolgende opdrachten die zullen worden gegund over twaalf maanden volgend op de eerste levering of, indien deze meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd van de opdracht.

De raming van de opdrachten voor leveringen die geplaatst worden in de vorm van huur, huurkoop of leasing wordt als volgt bepaald : 1° bij een opdracht met een bepaalde duur, op grond van de geraamde totale waarde van de opdracht voor de gehele looptijd, wanneer deze twaalf maanden of minder bedraagt, of op grond van het totaalbedrag met inbegrip van de geraamde restwaarde wanneer de looptijd meer dan twaalf maanden bedraagt;2° bij een opdracht van onbepaalde duur of waarvan de looptijd niet kan worden bepaald, op grond van de geraamde maandelijkse waarde vermenigvuldigd met achtenveertig.

Art. 27.§ 1. De raming van opdrachten voor diensten omvat de totale vergoeding van de dienstverlener.

Voor de berekening van dit bedrag worden in aanmerking genomen : 1° voor de verzekeringsdiensten, de te betalen premie en alle andere vormen van vergoeding;2° voor de bankdiensten en andere financiële diensten, de honoraria, het commissieloon, de intresten alsmede alle andere vormen van vergoeding;3° voor de diensten die betrekking hebben op ontwerpen, het te betalen honorarium, de commissielonen en alle andere vormen van vergoeding. § 2. De raming van de opdrachten voor diensten die geen totale prijs vermelden, wordt als volgt bepaald : 1° bij een opdracht met een bepaalde duur die gelijk is aan of korter is dan achtenveertig maanden, op grond van de totale geraamde waarde van de opdracht voor de gehele looptijd;2° bij een opdracht van onbepaalde duur of waarvan de duur langer is dan achtenveertig maanden, op grond van de geraamde maandelijkse waarde vermenigvuldigd met achtenveertig. § 3. Bij opdrachten voor diensten die een zekere regelmaat vertonen of die bestemd zijn om in de loop van een bepaalde periode te worden hernieuwd, wordt de raming bepaald op grond van de geraamde totale waarde van de opeenvolgende opdrachten die zullen worden gegund over twaalf maanden volgend op de eerste prestatie of, indien deze meer bedraagt dan twaalf maanden, over de volledige looptijd van de opdracht. § 4. Een opdracht die tegelijk betrekking heeft op diensten en leveringen, wordt geraamd op basis van de totale waarde van de diensten en de leveringen, ongeacht het respectieve aandeel ervan.

Deze raming omvat ook de waarde van de eventuele plaatsing en installatie. § 5. Een opdracht die tegelijk betrekking heeft op diensten bedoeld in bijlage II, A, en in bijlage II, B, van de wet, wordt geplaatst overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het gedeelte van de opdracht met de grootste geraamde waarde.

Art. 28.De raming van de opdracht bij het opstarten van de procedure bepaalt de regels die gedurende het hele verloop ervan toepasselijk zijn, voor zover de toepassing van deze regels afhankelijk is van het geraamde opdrachtbedrag of van de verplichte voorafgaande Europese bekendmaking. HOOFDSTUK 3. - Bekendmaking Afdeling 1. - Algemene bekendmakingsregels

Art. 29.§ 1. Een opdracht onderworpen aan de Europese bekendmaking wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen.

De aankondiging in het Bulletin der Aanbestedingen mag geen andere inhoud hebben dan die bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Ze mag niet worden bekendgemaakt vóór de datum van verzending van de aankondiging naar het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie. De Europese bekendmaking vermeldt deze datum.

Een opdracht die enkel onderworpen is aan de Belgische bekendmaking wordt bekendgemaakt in het Bulletin der Aanbestedingen. § 2. Voor de opdrachten die overeenkomstig dit besluit aan de bekendmaking onderworpen zijn, geldt enkel de aankondiging bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen als een officiële bekendmaking. De inlichtingen vermeld op het internetadres waarvan sprake in artikel 44, § 2, laatste lid, gelden eveneens als officiële bekendmaking.

Geen andere bekendmaking of verspreiding mag plaatsvinden vóór de datum van verzending van de aankondiging voor bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen. De bekendmaking of verspreiding mag geen andere inhoud hebben dan deze van de officiële bekendmaking.

Art. 30.Wanneer de aanbestedende overheid een officiële bekendmaking wenst te verbeteren of aan te vullen, gaat zij, conform deze afdeling, over tot de bekendmaking van hetzij een volledig nieuwe aankondiging, hetzij een rechtzettingsbericht volgens het model nr. 9 in bijlage 4 van dit besluit.

Art. 31.De aanbestedende overheid wordt geacht het bewijs van de verzending van de aankondiging te kunnen leveren.

De door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie en de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie verstrekte bevestiging van de bekendmaking van de verzonden informatie, met vermelding van de datum van de bekendmaking, geldt als bewijs van de bekendmaking van de aankondiging. Afdeling 2. - Europese drempels

Art. 32.De Europese drempelbedragen zijn : 1° 5.000.000 euro voor de opdrachten voor werken; 2° 400.000 euro voor de opdrachten voor leveringen; 3° 400.000 euro voor de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II van de wet.

Deze drempels worden door de Eerste Minister aangepast op basis van de herzieningen bepaald in artikel 69 van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten.

Art. 33.Wanneer werken, homogene leveringen of diensten de drempel vermeld in artikel 32 bereiken en in percelen worden verdeeld, mag de aanbestedende overheid van de toepassing van afdeling 3 van dit hoofdstuk afwijken voor percelen waarvan het individuele geraamde bedrag kleiner is dan 1.000.000 euro voor werken, respectievelijk 80.000 euro voor leveringen en diensten, maar voor zover hun samengevoegde geraamde waarde twintig percent van de geraamde waarde van het geheel van de percelen niet overschrijdt. De bepalingen van afdeling 4 van dit hoofdstuk zijn in dat geval van toepassing op de percelen in kwestie. Afdeling 3. - Europese bekendmaking

Art. 34.Deze afdeling is van toepassing op de opdrachten waarvan de geraamde waarde de drempels vermeld in artikel 32 bereikt en die onderworpen zijn aan de Europese bekendmaking.

Art. 35.De Europese bekendmaking bestaat uit een periodieke indicatieve aankondiging, een aankondiging van opdracht, een aankondiging betreffende de instelling van een kwalificatiesysteem en een aankondiging van gegunde opdracht.

Art. 36.§ 1. De bekendmaking van een periodieke indicatieve aankondiging is slechts verplicht wanneer de aanbestedende overheid gebruik wil maken van de mogelijkheid om de termijn voor de ontvangst van offertes overeenkomstig artikel 51, § 1, tweede lid, in te korten.

De periodieke indicatieve aankondiging bepaalt : a) voor opdrachten voor werken, de hoofdkenmerken van de opdrachten voor werken die de aanbestedende overheid voornemens is in de loop van de komende twaalf maanden te plaatsen en waarvan de geraamde waarde de drempel bepaald in artikel 32, eerste lid, 1°, bereikt; b) voor opdrachten voor leveringen, de geraamde totale waarde van de opdrachten per productgroep die de aanbestedende overheid voornemens is in de loop van de komende twaalf maanden te plaatsen, wanneer de geraamde totale waarde gelijk is aan of hoger ligt dan 750.000 euro.

De aanbestedende overheid stelt de productgroepen vast volgens de posten van de CPV-nomenclatuur; c) voor opdrachten voor diensten, de totale geraamde waarde van de opdrachten voor diensten voor elk van de in bijlage II, A, van de wet vermelde dienstencategorieën die de aanbestedende overheid voornemens is in de loop van de komende twaalf maanden te plaatsen indien de geraamde waarde gelijk is aan of hoger ligt dan 750.000 euro.

De periodieke indicatieve aankondiging wordt opgesteld overeenkomstig het model nr. 1 opgenomen in bijlage 4 van dit besluit. § 2. Periodieke indicatieve aankondigingen over belangrijke projecten kunnen worden bekendgemaakt, zonder de reeds eerder in een periodieke indicatieve aankondiging vervatte inlichtingen te herhalen, mits duidelijk wordt vermeld dat deze aankondigingen een aanvulling zijn. § 3. De periodieke indicatieve aankondiging wordt zo spoedig mogelijk bekendgemaakt bij het begin van het begrotingsjaar of, voor werken, nadat de beslissing is genomen tot goedkeuring van het programma voor de opdrachten voor werken die de aanbestedende overheid voornemens is te plaatsen. § 4. Dit artikel is niet van toepassing op de opdrachten te plaatsen bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, noch op de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet.

Art. 37.Elke aan deze afdeling onderworpen opdracht wordt in mededinging gesteld door middel van : 1° ofwel een aankondiging van opdracht, opgesteld overeenkomstig artikel 38;2° ofwel een periodieke indicatieve aankondiging gebruikt als oproep tot mededinging, opgesteld overeenkomstig artikel 39;3° ofwel een aankondiging betreffende een kwalificatiesysteem, opgesteld overeenkomstig artikel 40. Dit artikel en de artikelen 38 tot 40 zijn niet van toepassing op de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet, noch op de opdrachten die gebaseerd zijn op een raamovereenkomst.

Art. 38.Indien de aanbestedende overheid verkiest in mededinging te stellen overeenkomstig artikel 37, 1°, maakt de opdracht die zal worden geplaatst bij aanbesteding, bij offerteaanvraag of bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking het voorwerp uit van een aankondiging van opdracht bekendgemaakt overeenkomstig het model nr. 2 vervat in bijlage 4 van dit besluit.

Art. 39.Indien de aanbestedende overheid verkiest in mededinging te stellen overeenkomstig artikel 37, 2°, kan, voor een opdracht die zal worden geplaatst bij beperkte procedure of bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking, de periodieke indicatieve aankondiging bedoeld in artikel 36 gebruikt worden als inmededingingstelling onder de volgende voorwaarden : 1° de aankondiging duidt specifiek de werken, de leveringen of de diensten aan die het voorwerp uitmaken van de opdracht;2° de aankondiging vermeldt dat de opdracht zal geplaatst worden bij beperkte procedure of bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking, zonder latere bekendmaking van een aankondiging van opdracht, en verzoekt de belangstellende aannemers, leveranciers of dienstverleners hun belangstelling schriftelijk te betonen;3° de aankondiging dient niet minder dan tweeënvijftig dagen en niet meer dan twaalf maanden vóór de datum van verzending van de in 4° bedoelde uitnodiging bekendgemaakt te zijn en moet de gegevens vermeld in het model nr.1 opgenomen in bijlage 4 van dit besluit bevatten; 4° de aanbestedende overheid verzoekt alle kandidaten om daarna hun belangstelling te bevestigen op basis van de gedetailleerde informatie betreffende de betrokken opdracht, alvorens over te gaan tot de selectie van de kandidaten. Deze informatie bevat ten minste de volgende gegevens : a) de aard en de hoeveelheid, met inbegrip van alle opties betreffende aanvullende opdrachten en, indien mogelijk, de geraamde termijn voor de uitoefening van deze opties;in het geval van hernieuwbare opdrachten, de aard en de hoeveelheid en, indien mogelijk, de geraamde termijn voor de bekendmaking van de latere aankondigingen van mededinging voor de werken, leveringen of diensten die het voorwerp zullen zijn van de opdracht; b) de gekozen gunningswijze : beperkte aanbesteding of offerteaanvraag of onderhandelingsprocedure;c) in voorkomend geval, de begin- of einddatum van de uitvoering van de opdracht;d) het adres en de uiterste datum voor de indiening van de aanvragen met het oog op het krijgen van een uitnodiging tot het indienen van een offerte, alsook de toegelaten ta(a)l(en) waarin ze worden opgesteld;e) het adres van de aanbestedende overheid die de opdracht moet plaatsen en de nodige inlichtingen moet verstrekken met het oog op het krijgen van de opdrachtdocumenten;f) de economische en technische voorschriften, de financiële waarborgen en de van de kandidaten vereiste inlichtingen;g) desgevallend, het bedrag en de betalingswijze van de som verschuldigd voor het krijgen van de opdrachtdocumenten;h) de vorm van de opdracht;5° de bepalingen van artikel 52, betreffende de termijn voor het indienen van de aanvragen tot deelneming en voor de ontvangst van de offertes dienen nageleefd te worden.

Art. 40.§ 1. Wanneer de aanbestedende overheid een kwalificatiesysteem overeenkomstig artikel 37, 3°, wil invoeren, maakt ze een aankondiging volgens het model nr. 4 in bijlage 4 van dit besluit bekend.

Wanneer het kwalificatiesysteem langer duurt dan drie jaar, dient de aankondiging vermeld in het eerste lid, jaarlijks bekendgemaakt te worden. Indien de duur ervan korter is, volstaat de bekendmaking van de oorspronkelijke aankondiging.

Deze aankondiging wordt eveneens bekendgemaakt na iedere actualisering van kwalificatiecriteria en -voorschriften.

De belangstellende aannemers, leveranciers of dienstverleners kunnen op ieder ogenblik vragen om te worden opgenomen in elk door een aanbestedende overheid ingesteld kwalificatiesysteem. § 2. Elk kwalificatiesysteem ingericht door een aanbestedende overheid dient beheerd te worden op basis van door haar bepaalde objectieve kwalificatiecriteria en -voorschriften overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 5 die ze meedeelt aan de aannemers, leveranciers en dienstverleners die erom verzoeken. De volgende voorwaarden worden in acht genomen : 1° wanneer zij een beslissing neemt over de kwalificatie, de toepasselijke criteria en voorschriften bijwerkt of de deelnemers aan een procedure kiest, kan de aanbestedende overheid sommige aanvragers geen administratieve, technische of financiële voorwaarden opleggen die ze niet aan anderen zou opleggen, noch proeven of bewijzen eisen indien daarvoor al objectieve bewijzen voorhanden zijn;2° wanneer de kwalificatiecriteria en -voorschriften eisen betreffende de economische, financiële of technische draagkracht en beroepsbekwaamheid omvatten, kan de aannemer, leverancier of dienstverlener zich in voorkomend geval beroepen op de draagkracht van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn band met die entiteiten.In dat geval moet hij de aanbestedende overheid aantonen dat hij gedurende de volledige geldigheidsduur van het kwalificatiesysteem over deze middelen kan beschikken door overlegging van de verbintenis van deze entiteiten om dergelijke middelen tot zijn beschikking te stellen.

Onder dezelfde voorwaarden kan een combinatie van kandidaten of inschrijvers zich beroepen op de draagkracht van de deelnemers aan de combinatie of deze van andere entiteiten; 3° de kwalificatiecriteria en -voorschriften en hun bijwerking worden op hun aanvraag medegedeeld aan de belangstellende aannemers leveranciers of dienstverleners.Er kunnen eisen worden opgelegd om het vertrouwelijk karakter van de inlichtingen overgemaakt door de aanbestedende overheid te beveiligen. Indien de aanbestedende overheid meent dat het kwalificatiesysteem van andere aanbestedende overheden of derde instellingen aan haar eisen beantwoordt, deelt ze de namen van deze aanbestedende overheden of van deze instellingen mee aan de belangstellenden; 4° de aanbestedende overheid neemt binnen een termijn van zes maanden een beslissing over de kwalificatie van de aanvragers.Indien deze beslissing meer dan vier maanden zal bedragen vanaf het neerleggen van de aanvraag, licht zij de aanvrager binnen de twee maanden na het neerleggen in over de redenen van verlenging van de termijn en over de datum waarop zijn verzoek aanvaard dan wel zal worden afgewezen; 5° de aanbestedende overheid houdt een lijst bij van gekwalificeerde aanvragers, die zij volgens het opdrachttype waarvoor de kwalificatie geldt in categorieën kan indelen;6° wanneer een opdracht bij beperkte procedure of onderhandelingsprocedure met bekendmaking wordt geplaatst in het kader van een kwalificatiesysteem, selecteert de aanbestedende overheid onder de gekwalificeerde aanvragers diegenen die zullen worden uitgenodigd om een offerte in te dienen. § 3. De invoering van een kwalificatiesysteem belet evenwel niet dat een afzonderlijke opdracht wordt geplaatst via de bekendmaking van een aankondiging van opdracht of een periodieke indicatieve aankondiging gebruikt als oproep tot mededinging.

Art. 41.§ 1. Iedere opdracht die is gesloten, ook na een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, maakt het voorwerp uit van een aankondiging van gegunde opdracht.

Deze aankondiging wordt opgesteld overeenkomstig het model nr. 3 opgenomen in bijlage 4 van dit besluit en wordt verstuurd binnen twee maanden na de sluiting van de opdracht.

Deze regel is niet van toepassing op de opdrachten die worden gesloten bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking wanneer artikel 53, § 2, 1°, b, van de wet wordt ingeroepen, noch op de opdrachten die zijn gebaseerd op een raamovereenkomst.

Daarentegen is deze wel van toepassing op iedere opdracht gebaseerd op een dynamisch aankoopsysteem. In dat geval mogen de opdrachten per trimester worden gegroepeerd. § 2. Voor opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet, verzendt de aanbestedende overheid een aankondiging overeenkomstig paragraaf 1, en duidt in de aankondiging aan of zij de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie aanvaardt. Indien ze deze bekendmaking weigert, wordt de aankondiging van gegunde opdracht niet naar het Bulletin der Aanbestedingen verzonden. § 3. Voor opdrachten voor onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten van categorie 8 van bijlage II, A, van de wet die geplaatst worden bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking overeenkomstig artikel 53, § 2, 1°, f, van de wet, mag de aanbestedende overheid de overeenkomstig het model nr. 3 opgenomen in bijlage 4 van dit besluit te verstrekken inlichtingen over de aard en de hoeveelheid van de verleende diensten beperken tot de vermelding "onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten".

Voor opdrachten voor onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten die onderworpen zijn aan een Europese bekendmaking bij de aanvang van de procedure, mag de aanbestedende overheid de inlichtingen over de aard en de hoeveelheid van de verleende diensten beperken indien de bescherming van het zakengeheim dit noodzakelijk maakt.

In deze gevallen is de overeenkomstig deze paragraaf bekendgemaakte informatie minstens even gedetailleerd als die vervat in de aankondiging die als inmededingingstelling gebruikt werd overeenkomstig artikel 37.

Wanneer de opdracht in mededinging werd gesteld in het kader van een kwalificatiesysteem, is deze informatie minstens even gedetailleerd als die van de opdrachtencategorie waarvoor de kwalificatie geldt. § 4. Bepaalde gegevens betreffende een opdracht mogen niet worden bekendgemaakt indien de openbaarmaking ervan de toepassing van een wet zou belemmeren, in strijd zou zijn met het algemeen belang, nadelig zou zijn voor de rechtmatige commerciële belangen van de overheidsbedrijven of particuliere ondernemingen of de eerlijke mededinging tussen ondernemingen zou kunnen schaden. Afdeling 4. - Belgische bekendmaking

Art. 42.Deze afdeling is van toepassing op de opdrachten waarvan de geraamde waarde lager ligt dan de Europese drempels vermeld in artikel 32 en die onderworpen zijn aan de Belgische bekendmaking.

Onverminderd de toepassing van artikel 41 van dit besluit, is deze afdeling eveneens van toepassing op de opdrachten voor diensten die vallen onder bijlage II, B, van de wet, indien hun bedrag de drempel vermeld in artikel 32, eerste lid, 3°, bereikt.

Art. 43.Elke opdracht wordt in mededinging gesteld : 1° hetzij via een aankondiging van opdracht opgesteld overeenkomstig artikel 44;2° hetzij via een aankondiging betreffende het bestaan van een kwalificatiesysteem ingevoerd overeenkomstig artikel 40;3° hetzij via een aankondiging betreffende het opstellen van een lijst van geselecteerden overeenkomstig artikel 45.

Art. 44.§ 1. Indien de aanbestedende overheid verkiest in mededinging te stellen overeenkomstig artikel 43, 1°, maakt de opdracht die zal worden geplaatst bij aanbesteding, offerteaanvraag, onderhandelingsprocedure met bekendmaking of vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking het voorwerp uit van een aankondiging van opdracht die bekendgemaakt wordt volgens het model nr. 2 in bijlage 4 van dit besluit. § 2. In de aankondiging van opdracht worden ten minste de volgende inlichtingen verstrekt : 1° de naam, het adres en het type van de aanbestedende overheid;2° het soort opdracht, het voorwerp en de beschrijving ervan;de NUTS-code en de hoofdcategorieën van de hoofdopdracht volgens de CPV-code; 3° de op grond van de artikelen 66 tot 71 vereiste inlichtingen en documenten betreffende het toegangsrecht tot de opdracht;de op grond van de artikelen 63 tot 65 en 72 tot 78 vastgestelde kwalitatieve selectiecriteria en de daarvoor vereiste inlichtingen en documenten; desgevallend de inlichtingen en documenten die de aanbestedende overheid via elektronische middelen kan raadplegen volgens artikel 65, § 1; 4° desgevallend, de kostprijs van de opdrachtdocumenten en de betalingswijze daarvan;5° de gunningswijze;6° de uiterste datum en desgevallend het uiterste uur voor ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes. Wanneer via het in de aankondiging aangeduid internetadres een vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang bestaat tot de inlichtingen van de punten 3° tot 5°, worden enkel de inlichtingen van de punten 1°, 2° en 6° in de aankondiging verstrekt.

Art. 45.Bij beperkte procedure of onderhandelingsprocedure met bekendmaking, indien de aanbestedende overheid verkiest in mededinging te stellen overeenkomstig artikel 43, punt 2°, kan zij gebruik maken van een kwalificatiesysteem dat voldoet aan artikel 40 zonder te moeten overgaan tot de bekendmaking van de in artikel 44 bedoelde aankondiging.

De gunningwijze wordt uiterlijk gekozen bij de uitnodiging van de gekwalificeerde kandidaten tot het indienen van een offerte.

Art. 46.Bij beperkte procedure of onderhandelingsprocedure met bekendmaking, indien de aanbestedende overheid verkiest in mededinging te stellen overeenkomstig artikel 43, punt 3°, publiceert zij een aankondiging betreffende het opstellen van een lijst van geselecteerden volgens het model nr. 5 in bijlage 4 van dit besluit.

Deze aankondiging bevat minstens de in artikel 44, § 2, punten 1° tot 3° en 6°, vermelde inlichtingen. De lijst van geselecteerden is maximaal drie jaar geldig vanaf de datum van de selectiebeslissing.

Tijdens haar geldigheidsduur blijft de lijst gesloten voor nieuwe kandidaten en nodigt de aanbestedende overheid, voor elke te plaatsen opdracht, alle kandidaten op de lijst uit tot het indienen van een offerte.

De gunningswijze wordt uiterlijk gekozen bij de uitnodiging van de geselecteerden tot het indienen van een offerte.

Het opstellen van een lijst van geselecteerden belet evenwel niet dat een afzonderlijke opdracht wordt geplaatst via de bekendmaking van een aankondiging van opdracht. HOOFDSTUK 4. - Indiening aanvragen tot deelneming en offertes Afdeling 1. - Termijnen. Algemene bepalingen

Art. 47.De termijnen voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming en de offertes bepaald in de artikelen 51 tot 55 zijn minimumtermijnen.

Bij de vaststelling van deze termijnen houdt de aanbestedende overheid inzonderheid rekening met de complexiteit van de opdracht en met de nodige voorbereidingstijd van de offertes.

Behalve wanneer de termijn in onderlinge overeenstemming wordt bepaald overeenkomstig artikel 52, § 2, eerste lid, worden de termijnen voor de ontvangst van de offertes zodanig verlengd dat alle betrokken deelnemers van alle nodige informatie voor de opstelling van de offertes kennis kunnen nemen : 1° wanneer de offertes slechts kunnen worden opgesteld na raadpleging van een omvangrijke documentatie, plaatsbezoek of inzage ter plaatse van bepaalde opdrachtdocumenten;2° wanneer de opdrachtdocumenten, het beschrijvend document of de aanvullende inlichtingen tijdig zijn aangevraagd, maar om enigerlei redenen niet binnen de termijnen bepaald in de artikelen 48 en 49 zijn verstrekt. Indien de artikelen 51 tot 55 geen termijnen vaststellen, bepaalt de aanbestedende overheid een passende termijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes.

Art. 48.Wanneer de aanbestedende overheid bij open procedure en vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking niet via een aangeduid internetadres vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot de opdrachtdocumenten, worden deze verstrekt binnen zes dagen na ontvangst van het verzoek, mits dit verzoek tijdig is gebeurd.

Art. 49.De aanvullende inlichtingen over de opdrachtdocumenten worden, voor zover daarom tijdig is verzocht, door de aanbestedende overheid meegedeeld uiterlijk zes dagen vóór de uiterste datum vastgelegd voor de ontvangst van de offertes.

Art. 50.Wanneer de gunningsprocedure verplicht een openingszitting omvat of wanneer de opdrachtdocumenten in een dergelijke zitting voorzien voor de opening van de aanvragen tot deelneming of de offertes, wordt het uiterste ogenblik voor hun ontvangst bepaald door de datum en het uur van deze zitting. Afdeling 2. - Termijnen bij Europese bekendmaking

Art. 51.§ 1. Bij open procedure is de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes tweeënvijftig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de aankondiging van opdracht naar het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie.

Deze termijn mag echter worden ingekort tot een termijn die lang genoeg is om de indiening van geldige offertes toe te laten, die in principe niet korter is dan zesendertig dagen en die in geen enkel geval korter is dan tweeëntwintig dagen, mits cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden : 1° de opdracht gaf aanleiding tot de verzending van een periodieke indicatieve aankondiging niet minder dan tweeënvijftig dagen en niet meer dan twaalf maanden vóór de verzendingsdatum van de aankondiging van opdracht bepaald in artikel 38;2° deze periodieke indicatieve aankondiging bevatte ten minste de in het model van aankondiging van opdracht bedoelde gegevens, voor zover deze op het ogenblik van de publicatie van deze periodieke indicatieve aankondiging beschikbaar waren. § 2. De termijn voor ontvangst van de offertes mag worden ingekort : 1° met zeven dagen wanneer de aankondiging van opdracht via elektronische middelen in het formaat en op de wijze bepaald door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie en de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie online wordt opgesteld en verzonden, en, 2° met vijf dagen indien de aanbestedende overheid met elektronische middelen en vanaf de bekendmaking van de aankondiging vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot alle opdrachtdocumenten en in de aankondiging het internetadres vermeldt dat toegang biedt tot deze documenten. Het gecumuleerde effect van de inkortingen bepaald in het eerste lid mag niet tot gevolg hebben dat de ontvangsttermijn van de offertes minder bedraagt dan vijftien dagen vanaf de verzendingsdatum van de aankondiging per telefax of via elektronische middelen en minder dan tweeëntwintig dagen wanneer de aankondiging via andere communicatiemiddelen wordt verzonden.

Art. 52.§ 1. Bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking is de minimumtermijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming in principe zevenendertig dagen te rekenen vanaf de datum hetzij van verzending van de aankondiging van opdracht, hetzij van de periodieke indicatieve aankondiging gebruikt als oproep tot mededinging naar het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie.

Deze termijn mag worden ingekort met zeven dagen wanneer de aankondiging via elektronische middelen in het formaat en op de wijze bepaald door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie en de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie wordt verzonden.

De termijn moet in elk geval minstens vijftien dagen bedragen wanneer de aankondiging via elektronische middelen wordt verzonden overeenkomstig het vorige lid of per telefax en tweeëntwintig dagen wanneer andere middelen worden gebruikt. § 2. Bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking, kan de ontvangsttermijn van de offertes worden bepaald in onderlinge overeenstemming tussen de aanbestedende overheid en de geselecteerden op voorwaarde dat alle kandidaten over dezelfde termijn beschikken.

Indien het niet mogelijk is overeenstemming te bereiken over de termijn voor de ontvangst van de offertes, wordt deze termijn door de aanbestedende overheid vastgesteld. In dat geval stelt de aanbestedende overheid een termijn vast die doorgaans niet minder dan vierentwintig dagen mag bedragen. Deze termijn gaat in vanaf de datum van verzending van de uitnodiging om een offerte in te dienen.

Behalve wanneer in onderlinge overeenstemming een termijn werd bepaald, mag de ontvangsttermijn voor de offertes, al dan niet cumulatief, worden ingekort : 1° met zeven dagen wanneer de aankondiging van opdracht via elektronische middelen in het formaat en op de wijze bepaald door het Bureau voor Publicaties van de Europese Unie en de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie online wordt opgesteld en verzonden;2° met vijf dagen indien de aanbestedende overheid met deze elektronische middelen en vanaf de bekendmaking van de aankondiging vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot alle opdrachtdocumenten en in de aankondiging het internetadres vermeldt dat toegang biedt tot deze documenten. Behalve wanneer in onderlinge overeenstemming een termijn werd bepaald, mag het gecumuleerde effect van de inkortingen niet tot gevolg hebben dat de ontvangsttermijn van de offertes minder dan tien dagen bedraagt. Afdeling 3. - Termijnen bij Belgische bekendmaking

Art. 53.Bij open procedure is de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes zesendertig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de aankondiging van opdracht.

De minimumtermijn is tweeëntwintig dagen bij vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking.

De aanbestedende overheid kan enkel een beroep doen op de versnelde procedure met inkorting van de bovenvermelde termijnen tot minimum tien dagen, wanneer cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden : 1° het spoedeisend karakter maakt de bedoelde termijnen niet haalbaar;2° de aankondiging van opdracht wordt via elektronische middelen in het formaat en op de wijze bepaald door de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie online opgesteld en verzonden.

Art. 54.§ 1. Bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking is de minimumtermijn voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming vijftien dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de aankondiging.

De aanbestedende overheid kan enkel een beroep doen op de versnelde procedure met inkorting van deze termijn tot minimum tien dagen, wanneer cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden : 1° het spoedeisend karakter maakt de bedoelde termijn niet haalbaar;2° de aankondiging van opdracht wordt via elektronische middelen in het formaat en op de wijze bepaald door de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie online opgesteld en verzonden. § 2. Bij beperkte procedure is de minimumtermijn voor de ontvangst van de offertes vijftien dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de uitnodiging om een offerte in te dienen.

Deze termijn kan tot tien dagen worden ingekort wanneer cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden : 1° het spoedeisend karakter maakt de termijn bedoeld in het vorige lid niet haalbaar;2° de uitnodiging om een offerte in te dienen wordt per telefax of via elektronische middelen verzonden. Afdeling 4. - Uitnodiging geselecteerden tot indiening offerte

Art. 55.Bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking worden de geselecteerden gelijktijdig en schriftelijk uitgenodigd om een offerte in te dienen.

Deze uitnodiging bevat minstens : 1° a) hetzij de opdrachtdocumenten, hetzij het adres van de dienst waar die documenten kunnen worden opgevraagd en de uiterste datum voor deze aanvraag. Deze verplichting is niet van toepassing indien de aanbestedende overheid met elektronische middelen vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot die documenten. Zij vermeldt in dat geval het internetadres dat toegang biedt tot deze documenten; b) wanneer de afgifte van bepaalde opdrachtdocumenten betalend is, de kostprijs en de betalingswijze ervan;2° een verwijzing naar de bekendgemaakte aankondiging;3° a) de uiterste datum en uur voor ontvangst van de offertes en de plaats van opening van de offertes, indien de gunningsprocedure of de opdrachtdocumenten in een openingszitting voorzien;b) het adres waarnaar ze moeten worden verstuurd;c) de taal of talen waarin ze mogen worden opgesteld;4° de aanduiding van de eventueel toe te voegen documenten;5° het gunningscriterium of de gunningscriteria voor zover ze niet zijn opgenomen in de opdrachtdocumenten en, al naargelang, een aanduiding van de weging van de criteria, van hun dalende volgorde van belangrijkheid of van hun gelijke waarde. Het bewijs van de datum van verzending van de uitnodiging tot het indienen van een offerte wordt door de aanbestedende overheid geleverd. Afdeling 5. - Indieningsrecht en -wijze aanvragen tot deelneming en

offertes

Art. 56.§ 1. Elke aanvraag tot deelneming wordt individueel en schriftelijk of telefonisch ingediend.

Wanneer de aanvraag wordt ingediend per telefax of via een elektronisch middel dat niet in overeenstemming is met artikel 57, § 1, kan de aanbestedende overheid met het oog op een juridisch bewijs verzoeken dat deze aanvraag per brief of via een elektronische middel dat in overeenstemming is met artikel 57, § 1, wordt bevestigd. In dat geval worden dit verzoek, alsook de termijn binnen dewelke de bevestiging moet gebeuren, vermeld in de aankondiging van opdracht of indien de inmededingingstelling bestaat uit een periodieke indicatieve aankondiging, in de uitnodiging verzonden aan de kandidaten om hun belangstelling te bevestigen overeenkomstig artikel 39, 4°.

Wanneer de aanvraag per telefoon wordt ingediend, wordt deze per brief of via elektronisch middel dat in overeenstemming is met artikel 57, § 1, bevestigd vóór het verstrijken van de termijn bepaald voor haar ontvangst.

De aanvraag tot deelneming wordt in voorkomend geval ondertekend door de persoon of personen die bevoegd of gemachtigd zijn om de kandidaat te verbinden. Dit voorschrift geldt voor alle personen die samen een aanvraag tot deelneming indienen en de intentie hebben om een offerte in te dienen als combinatie zonder rechtspersoonlijkheid. § 2. Elke offerte wordt schriftelijk ingediend.

De offerte wordt ondertekend door de persoon of personen die bevoegd of gemachtigd zijn om de inschrijver te verbinden. Dit voorschrift geldt voor alle deelnemers als de offerte wordt ingediend door een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid. De deelnemers zijn dan hoofdelijk verbonden en zijn verplicht de deelnemer aan te duiden die de combinatie zal vertegenwoordigen tegenover de aanbestedende overheid.

Art. 57.§ 1. Wanneer elektronische middelen worden gebruikt voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes, bieden ze ten minste de waarborg : 1° dat de elektronische handtekening conform is met de regels van het Europees en het daarmee overeenstemmende nationaal recht inzake de geavanceerde elektronische handtekening met een geldig gekwalificeerd certificaat, waarbij deze handtekening werd gerealiseerd via een veilig middel voor het aanmaken van een handtekening.Voor de aanvragen tot deelneming geldt deze eis enkel voor zover de aanbestedende overheid de ondertekening ervan oplegt; 2° dat elke aanvraag tot deelneming of offerte die met elektronische middelen werd opgesteld en die in de ontvangen versie een macro, een computervirus of andere schadelijke instructie vertoont, in een veiligheidsarchief kan worden opgenomen.Voor zover dit technisch noodzakelijk is kan dit document als niet ontvangen worden beschouwd.

De aanvraag tot deelneming of de offerte wordt in dat geval geweerd, maar de kandidaat of inschrijver mag hiervan slechts op de hoogte worden gebracht volgens de bepalingen die van toepassing zijn op de informatie aan de kandidaten en inschrijvers; 3° dat het precieze tijdstip van ontvangst door de bestemmeling automatisch vastgesteld wordt door een ontvangstbewijs dat via elektronische middelen wordt verzonden;4° dat redelijkerwijs kan worden verzekerd dat niemand vóór de vastgelegde uiterste datum en uur toegang kan hebben tot de overgelegde aanvragen tot deelneming of offertes;5° dat in geval van een inbreuk op dat toegangsverbod redelijkerwijs kan worden verzekerd dat de inbreuk duidelijk opspoorbaar is;6° dat enkel de daartoe aangestelde personen het precieze tijdstip van opening van de overgelegde gegevens mogen vastleggen of wijzigen;7° dat tijdens de procedure, op de vastgelegde uiterste datum en uur, de toegang tot de overgelegde gegevens slechts mogelijk is wanneer de daartoe aangestelde personen gelijktijdig optreden;8° dat de gegevens betreffende de overgelegde aanvragen tot deelneming of offertes, die geopend worden overeenkomstig de vereisten van dit artikel, alleen maar toegankelijk mogen zijn voor de daartoe aangestelde personen;9° dat de te gebruiken hulpmiddelen en de technische eigenschappen ervan, met inbegrip van de eventuele versleuteling, niet discriminerend en algemeen voor het publiek beschikbaar zijn en verenigbaar met algemeen gebruikte informatie- en communicatiemiddelen.Ze worden beschreven in de opdrachtdocumenten.

De voorwaarden vermeld in 1° tot 3° zijn van toepassing op de kandidaten, de inschrijvers en de aanbestedende overheid en die vermeld in 4° tot 9° zijn van toepassing op de aanbestedende overheid.

De voorwaarden vermeld in 3° tot 8° zijn niet toepasselijk op de met elektronische middelen opgestelde offertes die niet via deze middelen worden overgelegd. § 2. Onverminderd de bepalingen inzake het dynamisch aankoopsysteem en de elektronische veiling beslist de aanbestedende overheid voor elke opdracht afzonderlijk of ze het gebruik van elektronische middelen oplegt, toestaat of verbiedt voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes. Ze vermeldt deze beslissing in de opdrachtdocumenten, desgevallend samen met de door de kandidaten of inschrijvers te gebruiken elektronische hulpmiddelen en adres. Bij gebrek aan deze vermeldingen is het gebruik van elektronische middelen verboden.

Indien het gebruik van elektronische middelen wordt opgelegd voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes, kunnen bepaalde bij te voegen documenten, die niet of uiterst moeilijk via elektronische middelen kunnen worden aangemaakt, op papier worden bezorgd vóór de uiterste ontvangstdatum.

Indien het gebruik van elektronische middelen wordt toegestaan voor het indienen van aanvragen tot deelneming of offertes, kunnen bepaalde bij te voegen documenten op papier worden bezorgd vóór de uiterste ontvangstdatum.

Door zijn aanvraag tot deelneming of offerte geheel of gedeeltelijk via elektronische middelen over te leggen, aanvaardt de kandidaat of inschrijver dat de gegevens van zijn aanvraag tot deelneming of offerte worden geregistreerd door het ontvangstsysteem. § 3. Om te verhelpen aan sommige problemen die zich kunnen voordoen bij de overlegging, de ontvangst of de opening van met elektronische middelen ingediende aanvragen tot deelneming of offertes, kan de aanbestedende overheid in de aankondiging van opdracht of in de andere opdrachtdocumenten aan de kandidaten of inschrijvers de toestemming geven om : 1° ingeval een aanvraag tot deelneming of offerte de overlegging kan meebrengen van omvangrijke documenten en teneinde elke mogelijke vertraging door de elektronische overlegging ervan te vermijden, hun aanvraag tot deelneming of offerte over te leggen via een dubbele elektronische zending. Een eerste stap bestaat uit de overlegging van een vereenvoudigde zending die hun identiteit, de elektronische handtekening van hun volledige aanvraag tot deelneming of offerte en, in voorkomend geval, het bedrag van hun offerte omvat. Deze vereenvoudigde zending wordt elektronisch ondertekend. Haar ontvangst geldt als ontvangsttijdstip van de aanvraag tot deelneming of offerte.

Een tweede stap omvat de overlegging van de eigenlijke aanvraag tot deelneming of offerte, die elektronisch ondertekend is om de integriteit van de gegevens van de aanvraag tot deelneming of offerte te certificeren.

De ontvangst van de eigenlijke aanvraag tot deelneming of offerte gebeurt binnen een termijn die geen vierentwintig uur mag overschrijden na het uiterste ontvangsttijdstip van de aanvragen tot deelneming of de offertes, op straf van wering van de aanvraag tot deelneming of offerte; 2° zowel een aanvraag tot deelneming of een offerte, overgelegd met elektronische middelen, in te dienen, als een veiligheidskopie, opgesteld met elektronische middelen of op papier.Deze veiligheidskopie wordt in een definitief gesloten envelop gestoken waarop duidelijk "veiligheidskopie" wordt vermeld en wordt binnen de opgelegde ontvangsttermijn ingediend. Deze kopie mag enkel worden geopend ingeval van een tekortkoming bij de overlegging, de ontvangst of de opening van de met elektronische middelen ingediende aanvraag tot deelneming of offerte. Ze vervangt in dat geval definitief het met elektronische middelen ingediend stuk. De veiligheidskopie van een offerte is voor het overige onderworpen aan de op offertes toepasselijke regels van dit besluit.

De aanbestedende overheid geeft in voorkomend geval in de aankondiging van opdracht of in de andere opdrachtdocumenten aan of ze de werkwijze sub 1°, de werkwijze sub 2° of beide toestaat.

Art. 58.§ 1. Onverminderd de toepassing van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken geeft de aanbestedende overheid in de aankondiging van opdracht of, bij ontstentenis daarvan, in de andere opdrachtdocumenten aan in welke taal of talen de kandidaten of inschrijvers hun aanvraag tot deelneming of hun offerte mogen indienen.

De aanbestedende overheid kan een vertaling vragen van de bijlagen die in een andere taal gesteld zijn dan die van de aankondiging van opdracht of, bij ontstentenis daarvan, van de andere opdrachtdocumenten. § 2. Zo de opdrachtdocumenten in meer dan één taal zijn gesteld, gebeurt de interpretatie van de stukken in de taal van de aanvraag tot deelneming of de offerte, voor zover de opdrachtdocumenten in die taal zijn gesteld.

Art. 59.§ 1. Een kandidaat mag slechts één aanvraag tot deelneming per opdracht of per lijst van geselecteerden indienen. § 2. Een inschrijver mag slechts één offerte per opdracht indienen behalve in geval van eventuele varianten.

In geval van percelen kan de inschrijver een offerte indienen voor één, voor meerdere of voor alle percelen. Indien de aard van de welbepaalde opdracht het noodzakelijk maakt en in de voorwaarden bepaald door de Koning, kunnen de opdrachtdocumenten nochtans het aantal percelen beperken waarvoor de inschrijver een offerte mag indienen. Voor elk gekozen perceel dient hij een afzonderlijke offerte in, tenzij de opdrachtdocumenten toestaan dat meerdere offertes in één document worden opgenomen.

Art. 60.Bij beperkte procedure en onderhandelingsprocedure met bekendmaking, mogen enkel de geselecteerden een offerte indienen.

Nochtans kunnen de opdrachtdocumenten toestaan dat de offerte wordt ingediend door een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid bestaande uit een geselecteerde en één of meer niet-geselecteerde personen.

Anderzijds kunnen de opdrachtdocumenten het gezamenlijk indienen van één enkele offerte door meerdere geselecteerden beperken of verbieden, teneinde een voldoende mededinging te waarborgen.

Art. 61.Een inschrijver-natuurlijk persoon die in de loop van de gunningsprocedure zijn beroepsactiviteit onderbrengt in een rechtspersoon, blijft, samen met die rechtspersoon, hoofdelijk aansprakelijk voor de verbintenissen die hij in zijn offerte heeft aangegaan. Afdeling 6. - Verbintenistermijn

Art. 62.De inschrijvers blijven verbonden door hun offerte, zoals eventueel verbeterd door de aanbestedende overheid, gedurende negentig dagen te rekenen vanaf de uiterste datum voor ontvangst. De opdrachtdocumenten kunnen een afwijkende termijn voorschrijven.

Vóór het verstrijken van de verbintenistermijn kan de aanbestedende overheid aan de inschrijvers een vrijwillige verlenging van deze termijn vragen, onverminderd de toepassing van de artikelen 102 of 103 in geval ze niet op dat verzoek ingaan bij aanbesteding of offerteaanvraag. HOOFDSTUK 5. - Selectie kandidaten en inschrijvers Toegangsrecht en kwalitatieve selectie Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 63.§ 1. De aanbestedende overheid gaat over tot de selectie van de kandidaten of inschrijvers in de mate dat de noodzakelijke inlichtingen en documenten aantonen dat ze cumulatief voldoen aan : 1° de bepalingen betreffende het toegangsrecht tot de opdracht zoals omschreven in de artikelen 66 tot 71;2° de kwalitatieve selectiecriteria van financiële, economische of technische aard of inzake beroepsbekwaamheid die de aanbestedende overheid heeft vastgesteld overeenkomstig deze afdeling en afdeling 3. Zij preciseert deze criteria en het vereiste niveau ervan op zodanige wijze dat ze verband houden met en in verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht. Bij open procedure en vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking is het opleggen van een minimaal niveau verplicht.

De aanbestedende overheid geeft in de aankondiging van opdracht of, bij ontstentenis daarvan, in de uitnodiging tot het indienen van een offerte aan welke de vastgestelde kwalitatieve selectiecriteria zijn en welke de te verstrekken noodzakelijke inlichtingen en documenten zijn.

De aanbestedende overheid mag aan sommige kandidaten of inschrijvers geen voorwaarden opleggen die niet voor anderen zouden gelden, noch proeven of verantwoordingen eisen indien daarvoor al objectieve bewijzen voorhanden zijn. § 2 - Bij onderhandelingsprocedure met bekendmaking kan de aanbestedende overheid kandidaten in aanmerking nemen die waren geselecteerd tijdens een vorige procedure waaraan ze geen gevolg heeft gegeven. Indien het een opdracht betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, bevat de aankondiging van opdracht de namen en adressen van de geselecteerden in kwestie. § 3 - Mits een voldoende mededinging gewaarborgd wordt, kan de selectie steunen op de objectieve noodzakelijkheid om het aantal kandidaten te beperken tot een evenwicht bereikt wordt tussen de specifieke eigenschappen van een beperkte procedure of van een onderhandelingsprocedure met bekendmaking en de middelen die vereist zijn voor de verwezenlijking ervan. § 4. Bij opdrachten verdeeld in percelen kan de aanbestedende overheid het minimale niveau bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, bepalen, dat vereist is : 1° voor elk perceel afzonderlijk;2° in geval van gunning van meerdere percelen aan dezelfde inschrijver. Wanneer de aanbestedende overheid toepassing maakt van het eerste lid, 2°, onderzoekt ze bij de gunning van de percelen in kwestie, of er is voldaan aan het vereiste minimale niveau. § 5. Bij de gunningsbeslissing kan de aanbestedende overheid de selectie van een reeds geselecteerde herzien, indien zijn persoonlijke situatie of bekwaamheid alsdan niet meer beantwoorden aan de op grond van § 1 bepaalde selectievoorwaarden.

Art. 64.De aanbestedende overheid kan : 1° verlangen dat de kandidaten of inschrijvers de uit hoofde van de artikelen 63 tot 78 overgelegde inlichtingen en documenten aanvullen of nader toelichten.Zij kan ook, indien zij dit nodig acht, een vertaling van de documenten aan hen vragen, behalve indien het gaat om een document uitgaande van een overheidsinstantie dat in een van de officiële Belgische talen is opgesteld; 2° in eender welk stadium van de gunningsprocedure en met alle middelen die zij dienstig acht inlichtingen inwinnen over de in artikel 63, § 1, bedoelde situatie van om het even welke kandidaat of inschrijver;3° in eender welk stadium van de gunningsprocedure van elke rechtspersoon de voorlegging eisen van zijn statuten of vennootschapsakten, eventueel vergezeld van een vertaling ervan indien die documenten niet opgesteld zijn in de taal of talen van de aanbestedende overheid, evenals van elke wijziging van de inlichtingen betreffende zijn bestuurders of zaakvoerders.

Art. 65.§ 1. De aanbestedende overheid die via elektronische middelen kosteloos toegang heeft tot de inlichtingen of documenten uitgaande van overheidsinstanties die haar in staat stellen de in artikel 63, § 1, bedoelde situatie van de betrokken kandidaten of inschrijvers na te gaan, stelt laatstgenoemden ervan vrij de in die artikelen bedoelde inlichtingen mee te delen of documenten voor te leggen.

De aanbestedende overheid vermeldt in de opdrachtdocumenten de inlichtingen of documenten welke ze via elektronische weg zal opvragen. Zij vraagt zelf deze inlichtingen of documenten op en bewaart de resultaten ervan in het administratief dossier. § 2. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten, dient de kandidaat of de inschrijver de gevraagde inlichtingen en documenten niet voor te leggen indien hij dit reeds gedaan heeft voor een andere procedure, uitgeschreven door dezelfde aanbestedende overheid, op voorwaarde dat hij die procedure precies vermeldt in zijn aanvraag tot deelneming of offerte en mits de bedoelde inlichtingen en documenten aan de gestelde vereisten beantwoorden. Afdeling 2. - Toegangsrecht

Art. 66.§ 1. Overeenkomstig artikel 20 van de wet wordt in elk stadium van de gunningsprocedure uitgesloten van de toegang ertoe, de kandidaat of inschrijver die bij rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan en waarvan de aanbestedende overheid kennis heeft, veroordeeld is voor : 1° deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek;2° omkoping als bedoeld in artikel 246 van het Strafwetboek;3° fraude als bedoeld in artikel 1 van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, goedgekeurd door de wet van 17 februari 2002;4° witwassen van geld als bedoeld in artikel 3 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financieel stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Met het oog op de toepassing van deze paragraaf vraagt de aanbestedende overheid aan de kandidaten of inschrijvers om de noodzakelijke inlichtingen of documenten over te leggen. Indien zij twijfels heeft over de persoonlijke situatie van die kandidaten of inschrijvers, kan zij de bevoegde binnenlandse of buitenlandse autoriteiten verzoeken om de inlichtingen die ze ter zake nodig acht.

De aanbestedende overheid kan om dwingende redenen van algemeen belang afwijken van de in deze paragraaf bedoelde verplichting. § 2. Overeenkomstig artikel 20 van de wet kan in elk stadium van de gunningsprocedure worden uitgesloten van de toegang ertoe, de kandidaat of inschrijver die : 1° in staat van faillissement of van vereffening verkeert, die zijn werkzaamheden heeft gestaakt, die een gerechtelijke reorganisatie ondergaat, of die in een vergelijkbare toestand verkeert als gevolg van een gelijkaardige procedure die bestaat in andere nationale reglementeringen;2° aangifte heeft gedaan van zijn faillissement, voor wie een procedure van vereffening aanhangig is, die een gerechtelijke reorganisatie ondergaat, of die het voorwerp is van een gelijkaardige procedure bestaande in andere nationale reglementeringen;3° bij rechterlijke beslissing dat in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld is geweest voor een misdrijf dat zijn professionele integriteit aantast;4° bij zijn beroepsuitoefening een ernstige fout heeft begaan;5° niet voldaan heeft aan zijn verplichtingen inzake betaling van zijn sociale zekerheidsbijdragen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 67;6° niet in orde is met de betaling van zijn belastingen volgens de Belgische wetgeving of die van het land waar hij gevestigd is, overeenkomstig de bepalingen van artikel 68;7° zich in ernstige mate heeft schuldig gemaakt aan het afleggen van valse verklaringen bij het verstrekken van inlichtingen, opeisbaar bij toepassing van dit hoofdstuk, of die deze inlichtingen niet heeft verstrekt. § 3 - Het bewijs dat de kandidaat of inschrijver zich niet in één van de gevallen vermeld in de §§ 1 en 2 bevindt, kan geleverd worden door : 1° voor § 1 en § 2, 1°, 2° of 3° : een uittreksel uit het strafregister of een evenwaardig document uitgereikt door een gerechtelijke of overheidsinstantie van het land van oorsprong of herkomst en waaruit blijkt dat aan de gestelde eisen is voldaan;2° voor § 2, 5° en 6° : een attest uitgereikt door de bevoegde overheid van het betrokken land;3° voor § 2, 4° en 7° : elk middel dat de aanbestedende overheid aannemelijk kan maken. Wanneer een document of attest als bedoeld in de punten 1° en 2° van het eerste lid is vereist, niet wordt uitgereikt in het betrokken land of daarin niet alle in § 1 en in § 2, 1°, 2° of 3°, bedoelde gevallen worden vermeld, kan het worden vervangen door een verklaring onder eed of, in landen waar niet in een eed is voorzien, door een plechtige verklaring van de betrokkene voor een gerechtelijke of overheidsinstantie, een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van het land van oorsprong of herkomst. § 4. De aanbestedende overheid kan in de opdrachtdocumenten toestaan dat de kandidaten of inschrijvers een verklaring op erewoord afleggen dat ze zich niet in één van de uitsluitingsgevallen bedoeld in §§ 1 en 2 bevinden. De opdrachtdocumenten kunnen bepalen dat ze deze verklaring afleggen door het enkele feit van deel te nemen aan de gunningsprocedure.

In deze gevallen gaat de aanbestedende overheid de toestand na van : 1° de voor selectie in aanmerking komende kandidaten, alvorens de selectiebeslissing te nemen;2° de als opdrachtnemer in aanmerking komende inschrijver, alvorens de gunningsbeslissing te nemen.

Art. 67.§ 1. De kandidaat of inschrijver die personeel tewerkstelt dat onderworpen is aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders, voegt bij zijn aanvraag tot deelneming of zijn offerte, al naargelang, een attest van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid waaruit blijkt dat hij voldaan heeft aan de vereisten inzake de betaling van de bijdragen voor de sociale zekerheid.

Het attest heeft betrekking op het voorlaatste afgelopen kalenderkwartaal vóór de uiterste datum voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of offertes, al naargelang.

De kandidaat of inschrijver heeft aan bovenvermelde vereisten voldaan, indien hij : 1° aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid al de vereiste aangiften heeft toegezonden, tot en met diegene die slaan op het kalenderkwartaal bedoeld in het vorige lid, en; 2° op deze aangiften geen bijdrageschuld heeft van meer dan 3.000 euro of voor die schuld uitstel van betaling heeft verkregen en de afbetalingen daarvan strikt in acht neemt.

Evenwel, zelfs wanneer de bijdrageschuld groter is dan 3.000 euro, zal de kandidaat of inschrijver in orde bevonden worden indien hij, alvorens de beslissing over de selectie van de kandidaten of tot de gunning van de opdracht wordt genomen, al naargelang, aantoont dat hij, op het einde van het kalenderkwartaal bedoeld in het tweede lid, op een aanbestedende overheid in de zin van artikel 2, 1°, van de wet of op een overheidsbedrijf in de zin van artikel 2, 2°, van de wet, één of meer schuldvorderingen bezit die zeker, opeisbaar en vrij van elke verbintenis tegenover derden zijn en waarvan het bedrag op 3.000 euro na, ten minste gelijk is aan de achterstallige bijdrageschulden. § 2. De kandidaat of inschrijver die personeel uit een andere lidstaat van de Europese Unie tewerkstelt en dat niet beoogd is door § 1, voegt bij zijn aanvraag tot deelneming of zijn offerte, al naargelang, een attest dat uitgereikt werd door de bevoegde overheid en waarin bevestigd wordt dat hij, volgens de rekening die ten laatste de uiterste dag bepaald voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of offertes, al naargelang, is opgemaakt, op die datum voldaan heeft aan de voorschriften inzake betaling van de bijdragen voor sociale zekerheid overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar hij gevestigd is. § 3. Indien de kandidaat of inschrijver personeel tewerkstelt dat zowel door § 1 als § 2 wordt beoogd, zijn de bepalingen van beide paragrafen toepasselijk. § 4. De in §§ 1 en 2 bedoelde attesten moeten niet worden voorgelegd wanneer het geraamde opdrachtbedrag niet hoger is dan 30.000 euro. In dat geval wint de aanbestedende overheid zelf inlichtingen in over de toestand van de kandidaat of inschrijver om na te gaan of hij aan de vereisten van dit artikel heeft voldaan. § 5. De aanbestedende overheid kan inlichtingen inwinnen over de situatie van de kandidaat of de inschrijver die onderworpen is aan de sociale zekerheid van de zelfstandigen ten einde na te gaan of hij in orde is met de betaling van zijn bijdragen inzake sociale zekerheid. § 6. Het voorleggen bij de offerte van de attesten bepaald in de vorige paragrafen is niet vereist indien ze reeds bij de aanvraag tot deelneming waren gevoegd, mits ze op dezelfde periode slaan.

Art. 68.De kandidaat of inschrijver voegt bij zijn aanvraag tot deelneming of zijn offerte, al naargelang, een attest waaruit blijkt dat hij voldaan heeft aan zijn beroepsmatige fiscale verplichtingen overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar hij gevestigd is. Het attest heeft betrekking op de laatste afgelopen fiscale periode vóór de uiterste datum voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of offertes, al naargelang.

De kandidaat of inschrijver heeft aan bovenvermelde verplichtingen toepasselijk in België voldaan, indien hij voor zijn gehele beroepsmatige fiscale verplichtingen geen schuld heeft van meer dan 3.000 euro, of voor die schuld uitstel van betaling heeft verkregen en de afbetalingen daarvan strikt in acht neemt.

Evenwel, zelfs wanneer de beroepsmatige fiscale schuld groter is dan 3.000 euro, zal de kandidaat of inschrijver in orde bevonden worden indien hij, alvorens de beslissing over de selectie van de kandidaten of de gunning van de opdracht wordt genomen, al naargelang, aantoont dat hij, op het einde van de fiscale periode bedoeld in het eerste lid, op een aanbestedende overheid in de zin van artikel 2, 1°, van de wet of op een overheidsbedrijf in de zin van artikel 2, 2°, van de wet, één of meer schuldvorderingen bezit die zeker, opeisbaar en vrij van elke verbintenis tegenover derden zijn en waarvan het bedrag op 3.000 euro na, ten minste gelijk is aan de achterstallige afbetaling van zijn beroepsmatige fiscale schulden.

Art. 69.§ 1. De kandidaat of inschrijver wordt uitgesloten van de toegang tot de gunningsprocedure van de opdracht, indien hij belast werd met het onderzoek, de beproeving, de studie of de ontwikkeling van die opdracht indien hij door die prestaties een voordeel geniet dat de normale mededingingsvoorwaarden verhindert of vervalst.

Niettemin vraagt de aanbestedende overheid, alvorens zijn aanvraag tot deelneming of offerte om die reden uit te sluiten, aan de kandidaat of inschrijver per aangetekende brief om schriftelijk de afdoende verantwoording te bezorgen waarmee hij kan aantonen geen voordeel als bedoeld in het vorige lid te genieten. Dit voorschrift geldt niet wanneer die verantwoording bij de aanvraag tot deelneming of de offerte werd gevoegd.

De verantwoording is enkel ontvankelijk indien ze aan de aanbestedende overheid wordt overgelegd binnen twaalf dagen te rekenen vanaf de dag die volgt op de verzending van de aangetekende brief of binnen de daarin eventueel bepaalde langere termijn.

De kandidaat of inschrijver in kwestie levert het bewijs van de verzending van de verantwoording. § 2. Wordt eveneens uitgesloten, de aanvraag tot deelneming of de offerte ingediend door een onderneming die verbonden is met een persoon die voordien werd belast met het onderzoek, de beproeving, de studie of de ontwikkeling van de opdracht, indien die onderneming, wegens die binding, door die prestaties een voordeel geniet dat de normale mededingingsvoorwaarden verhindert of vervalst.

In de zin van deze paragraaf verstaat men onder "verbonden onderneming", elke onderneming waarop een persoon bedoeld in het eerste lid rechtstreeks of onrechtstreeks een overheersende invloed kan uitoefenen, of elke onderneming die een overheersende invloed kan uitoefenen op die persoon of die, zoals hij, onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere onderneming omwille van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.

De overheersende invloed wordt vermoed wanneer een onderneming, rechtstreeks of onrechtstreeks, ten opzichte van een andere onderneming : 1° de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de onderneming bezit;of 2° beschikt over de meerderheid van de stemmen die verbonden zijn aan de door de onderneming uitgegeven aandelen;of 3° meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de onderneming kan aanwijzen. Niettemin vraagt de aanbestedende overheid, alvorens de aanvraag tot deelneming of de offerte van die verbonden onderneming uit te sluiten, aan deze laatste per aangetekende brief om schriftelijk de afdoende verantwoording te bezorgen waarmee ze kan aantonen geen dergelijk voordeel te genieten.

De verantwoording steunt op de bindingen van de onderneming, haar graad van onafhankelijkheid en elke andere afdoende reden. Ze toont aan, hetzij dat er geen overheersende invloed is, hetzij, indien die er wel is, dat die geen enkele impact heeft op de opdracht in kwestie.

De verantwoording is enkel ontvankelijk indien ze aan de aanbestedende overheid wordt overgelegd binnen twaalf dagen te rekenen vanaf de dag die volgt op de verzending van de aangetekende brief of binnen de daarin eventueel bepaalde langere termijn.

De kandidaat of inschrijver in kwestie levert het bewijs van de verzending van de verantwoording.

Art. 70.Kandidaten of inschrijvers die krachtens de wetgeving van de lidstaat van de Europese Unie waarin zij zijn gevestigd, gerechtigd zijn de opdracht in kwestie uit te voeren, mogen niet worden uitgesloten van de toegang tot de gunningsprocedure louter op grond van het feit dat zij krachtens de Belgische wet, hetzij een natuurlijke persoon, hetzij een rechtspersoon zouden moeten zijn.

Art. 71.De bepalingen van deze afdeling zijn individueel toepasselijk op alle deelnemers die : 1° zich samen kandidaat stellen en de intentie hebben om, in geval van selectie, samen een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid op te richten;2° of samen een offerte indienen als combinatie zonder rechtspersoonlijkheid. Afdeling 3. - Kwalitatieve selectie

Art. 72.Een kandidaat of een inschrijver kan zich voor welbepaalde opdrachten beroepen op de economische en financiële draagkracht, alsook op de technische en beroepsbekwaamheid van andere entiteiten, ongeacht de juridische aard van zijn band met die entiteiten. In dat geval toont hij de aanbestedende overheid aan dat hij zal beschikken over de voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijke middelen, door overlegging van de verbintenis van deze entiteiten om de kandidaat of inschrijver dergelijke middelen ter beschikking te stellen. Op deze entiteiten is artikel 66 toepasselijk.

Onder dezelfde voorwaarden kan een combinatie van kandidaten of van inschrijvers zich beroepen op de draagkracht van de deelnemers aan de combinatie of van andere entiteiten.

De aanbestedende overheid kan in de opdrachtdocumenten voor een kandidaat of een inschrijver de mogelijkheid beperken om zich te beroepen op de draagkracht van andere entiteiten wanneer aan deze laatste het toegangsrecht is ontzegd op grond van artikel 21 van de wet.

Art. 73.In geval van een opdracht voor werken, wanneer de opdracht, overeenkomstig artikel 3, § 1, van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken, enkel mag worden gegund aan personen die hetzij hiervoor erkend zijn, hetzij het bewijs hebben geleverd dat zij voldoen aan de bij of krachtens deze wet bepaalde voorwaarden om te worden erkend, vermeldt de aankondiging van opdracht de vereiste erkenning overeenkomstig genoemde wet en haar uitvoeringsbesluiten.

De aanvraag tot deelneming of de offerte vermeldt : 1° ofwel dat de kandidaat of inschrijver over de vereiste erkenning beschikt;2° ofwel dat de kandidaat of inschrijver in het bezit is van een certificaat of ingeschreven is op een officiële lijst van erkende aannemers in een andere lidstaat van de Europese Unie.In dat geval voegt de kandidaat of inschrijver bij zijn aanvraag tot deelneming of offerte het door de bevoegde certificeringsinstelling afgeleverde certificaat of het door de bevoegde instantie van de lidstaat bevestigde bewijs van deze inschrijving en elk document dat de gelijkwaardigheid tussen deze certificering of inschrijving en de vereiste erkenning als bedoeld in het eerste lid kan aantonen. Op dit certificaat of deze inschrijving worden de referenties vermeld op grond waarvan de certificering respectievelijk de inschrijving op de lijst mogelijk was; 3° ofwel dat de kandidaat of inschrijver de toepassing inroept van artikel 3, § 1, 2°, van de voormelde wet van 20 maart 1991.In dat geval voegt de kandidaat of inschrijver de nodige bewijsstukken bij zijn aanvraag tot deelneming of bij zijn offerte.

In geval van een open procedure of een vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met bekendmaking kan de aanbestedende overheid, indien zij de voorwaarden vastgesteld door of krachtens de wet van 20 maart 1991 voldoende acht om de selectie van de inschrijvers uit te voeren, zich beperken tot de vermelding bedoeld in het eerste lid, zonder van de inschrijvers andere inlichtingen of documenten betreffende hun economische en financiële draagkracht en technische of beroepsbekwaamheid te eisen.

Art. 74.De aanbestedende overheid kan van de kandidaten of inschrijvers de overlegging eisen van het bewijs van hun inschrijving in het beroeps- of handelsregister overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar ze gevestigd zijn. Het bewijs wordt geleverd door een attest, of, bij ontstentenis, door een verklaring onder eed.

De bedoelde registers, attesten en verklaringen voor elke Lidstaat zijn vermeld in bijlage 3.

Art. 75.Wanneer de dienstverleners in hun land van herkomst een dienst slechts kunnen verrichten als ze over een bijzondere vergunning beschikken of lid zijn van een bepaalde organisatie, kan de aanbestedende overheid vragen dat zij aantonen over deze vergunning te beschikken of lid te zijn van de bedoelde organisatie.

Art. 76.Wanneer de aanbestedende overheid de overlegging verlangt van door onafhankelijke instanties opgestelde verklaringen dat de kandidaat of inschrijver aan bepaalde kwaliteitsnormen voldoet, dient ze te verwijzen naar kwaliteitsbewakingsregelingen die op de Europese normenreeksen op dit terrein zijn gebaseerd en die zijn gecertificeerd door instanties die voldoen aan de Europese normenreeks voor certificering. Ze erkent gelijkwaardige certificaten van in andere lidstaten gevestigde instanties. Ze aanvaardt eveneens andere bewijzen inzake gelijkwaardige maatregelen op het vlak van kwaliteitsbewaking.

Art. 77.Wanneer de aanbestedende overheid voor een opdracht voor werken of diensten, en enkel in passende gevallen, de overlegging verlangt van een door onafhankelijke instanties opgestelde verklaring dat de kandidaat of inschrijver aan bepaalde normen inzake milieubeheer voldoet, verwijst ze naar het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) of naar normen inzake milieubeheer die gebaseerd zijn op de desbetreffende Europese of internationale normen die gecertificeerd zijn door instanties die beantwoorden aan het Europees recht of aan de toepasselijke Europese of internationale normen voor certificering. Ze erkent gelijkwaardige certificaten van in andere lidstaten gevestigde instanties. Ze aanvaardt tevens andere bewijzen inzake gelijkwaardige maatregelen op het vlak van milieubeheer.

Art. 78.De door de bevoegde instantie bevestigde inschrijving van een erkende aannemer, leverancier of dienstverlener op een officiële lijst in een andere lidstaat van de Europese Unie vormt enkel een vermoeden van geschiktheid wat betreft : 1° de bepalingen van artikel 66, § 1 en § 2, 1° tot 4° en 7° ;2° voor de opdrachten voor werken, de bepalingen die handelen over de financiële en economische draagkracht van de aannemer inzake de balansen, de uittreksels uit balansen of de jaarrekeningen, indien de wetgeving van het land waar de aannemer is gevestigd de bekendmaking van balansen voorschrijft, en inzake de totale omzet of de omzet aan werken over de laatste drie boekjaren;3° voor de opdrachten voor werken, de bepalingen die handelen over de technische bekwaamheid van de aannemer inzake de tijdens de laatste vijf jaar uitgevoerde werken en met betrekking tot de jaarlijkse gemiddelde personeelsbezetting van de onderneming en het aandeel hierin van het kaderpersoneel tijdens de laatste drie jaar;4° de inschrijving in het beroepsregister. Het voordeel van de bepalingen van dit artikel komt enkel de aannemers, leveranciers en de dienstverleners ten goede die gevestigd zijn in het land waar de officiële lijst is opgesteld.

De gegevens die uit de inschrijving op een officiële lijst kunnen worden afgeleid, kunnen niet zonder verantwoording ter discussie worden gesteld. HOOFDSTUK 6. - Gunning bij aanbesteding en offerteaanvraag Afdeling 1. - Vorm, inhoud en ondertekening offerte

Art. 79.Als bij de opdrachtdocumenten een formulier is gevoegd voor het opmaken van de offerte en het invullen van de samenvattende opmeting of de inventaris, maakt de inschrijver daarvan gebruik. Doet hij dit niet, dan draagt hij de volle verantwoordelijkheid voor de volledige overeenstemming van de door hem aangewende documenten met het formulier.

Art. 80.De offerte vermeldt : 1° de naam, voornamen, hoedanigheid of beroep, nationaliteit en woonplaats van de inschrijver of voor een rechtspersoon, de handelsnaam of benaming, rechtsvorm, nationaliteit, maatschappelijke zetel en, desgevallend, het ondernemingsnummer;2° a) het totale offertebedrag, belasting over de toegevoegde waarde desgevallend inbegrepen, zoals in voorkomend geval gedetailleerd in de samenvattende opmeting of de inventaris;b) de prijstoeslag;c) in voorkomend geval de prijskorting of verbetering voor het geheel of een deel van de offerte;d) de prijskorting of verbetering in geval van toepassing van artikel 88, eerste lid;e) elk ander prijsgegeven zoals voorgeschreven door de opdrachtdocumenten;3° het nummer en de benaming van de rekening bij een financiële instelling waarop de betaling van de opdracht moet gebeuren;4° wat betreft de andere entiteiten waarvan de draagkracht wordt ingeroepen, de eventuele inlichting overeenkomstig artikel 12;5° voor zover de opdrachtdocumenten zulks opleggen, de oorsprong van de te leveren producten en de te verwerken materialen die afkomstig zijn van buiten de Europese Unie, met vermelding per land van oorsprong van de waarde exclusief douanerechten die zij in de offerte vertegenwoordigen.Als de producten of materialen op het grondgebied van de Europese Unie worden afgewerkt of verwerkt, wordt enkel de waarde van deze grondstoffen vermeld; 6° in geval van offertes voor meerdere percelen, overeenkomstig artikel 88, tweede lid, de voorkeurvolgorde van de percelen. Als de offerte wordt ingediend door een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid, zijn de bepalingen van het eerste lid, 1°, van toepassing op elke deelnemer aan de combinatie.

De opdrachtdocumenten bepalen desgevallend de wijze van terbeschikkingstelling van de documenten, modellen, monsters en andere inlichtingen.

Art. 81.§ 1. De inschrijver ondertekent de offerte en de eventuele samenvattende opmeting of inventaris en de andere bijlagen bij de offerte.

Ook de eventueel geboden prijstoeslagen, prijskortingen of verbeteringen bedoeld in artikel 80, eerste lid, 2°, en de doorhalingen, overschrijvingen, aanvullingen of wijzigingen in de offerte en haar bijlagen, die de essentiële voorwaarden van de opdracht betreffende met name prijzen, termijnen en technische specificaties kunnen beïnvloeden, worden door de inschrijver ondertekend. De bepalingen van dit lid zijn niet van toepassing als de offerte en haar bijlagen elektronisch ondertekend zijn. § 2. Als de offerte wordt ingediend door een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid, wordt § 1 nageleefd door elke deelnemer aan de combinatie. § 3. Als de ondertekening gebeurt door een gemachtigde, vermeldt hij duidelijk zijn volmachtgever of volmachtgevers. De gemachtigde voegt bij de offerte de authentieke of onderhandse akte waaruit zijn bevoegdheid blijkt of een afschrift van zijn volmacht. Eventueel verwijst hij naar het nummer van de bijlage van het Belgisch Staatsblad waarin de akte bij uittreksel is bekendgemaakt.

Een volmachtgever kan met het oog op latere opdrachten de volmacht deponeren die hij aan een of meer gemachtigden heeft gegeven. Deze volmacht geldt alleen voor de opdrachten van de aanbestedende overheid waarbij zij is gedeponeerd. De gemachtigde verwijst in iedere offerte naar die deponering. § 4. De offerte die namens een rechtspersoon elektronisch wordt ondertekend door een certificaat op naam van die rechtspersoon, die daarbij enkel een verbintenis aangaat voor eigen naam en rekening, vereist geen bijkomende volmacht. Afdeling 2. - Samenvattende opmeting en inventaris

Art. 82.§ 1. Indien bij de opdrachtdocumenten van een opdracht voor werken een samenvattende opmeting is gevoegd, vult de inschrijver haar in en maakt hij de nodige berekeningen. § 2. De inschrijver voert, rekening houdende met de opdrachtdocumenten, zijn beroepskennis of persoonlijke vaststellingen, verbeteringen door voor : 1° de fouten die hij ontdekt in de forfaitaire hoeveelheden;2° de fouten die hij ontdekt in de vermoedelijke hoeveelheden, op voorwaarde dat de voorgestelde verbetering minstens vijfentwintig percent in meer of in min van de hoeveelheid van de post in kwestie bedraagt;3° de leemten in de samenvattende opmeting. Hij voegt bij zijn offerte een nota ter verantwoording van deze verbeteringen.

Art. 83.§ 1. Indien bij de opdrachtdocumenten van een opdracht voor leveringen of diensten een inventaris is gevoegd, vult de inschrijver hem in en maakt hij de nodige berekeningen. § 2. De inschrijver voert, rekening houdende met de opdrachtdocumenten, zijn beroepskennis of persoonlijke vaststellingen, verbeteringen door voor : 1° de fouten die hij ontdekt in de forfaitaire en vermoedelijke hoeveelheden, voor zover de opdrachtdocumenten hiertoe uitdrukkelijk de toestemming geven;2° de leemten in de inventaris. Hij voegt bij zijn offerte een nota ter verantwoording van deze verbeteringen. Afdeling 3. - Interpretatie, fouten en leemten

Art. 84.§ 1. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten is de volgende voorrangsorde bepalend voor de interpretatie in geval van tegenspraak tussen de opdrachtdocumenten : 1° de plannen;2° het bestek;3° de samenvattende opmeting of de inventaris. Als de plannen tegenspraak vertonen, kan de inschrijver zich op de voor hem meest gunstige hypothese steunen, tenzij de andere opdrachtdocumenten daarover uitsluitsel geven. § 2. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten gelden de gegevens van de samenvattende opmeting zoals verstrekt door de aanbestedende overheid, enkel als eenvoudige inlichting en kunnen ze slechts worden aangewend als aanvulling, in voorkomend geval, van onvolkomenheden van de andere opdrachtdocumenten.

De opdrachtdocumenten kunnen deze paragraaf toepasselijk maken op de opdrachten voor leveringen en diensten.

Art. 85.Als een aannemer, leverancier of dienstverlener in de opdrachtdocumenten fouten of leemten ontdekt die van dien aard zijn dat ze de prijsberekening of de vergelijking van de offertes onmogelijk maken, meldt hij dit onmiddellijk en schriftelijk aan de aanbestedende overheid. Alleszins verwittigt hij haar ten laatste tien dagen vóór de datum van de openingszitting, tenzij zulks onmogelijk is door de inkorting van de termijn voor ontvangst van de offertes.

De aanbestedende overheid oordeelt of de fouten of leemten voldoende belangrijk zijn om de openingszitting te verdagen en, indien nodig, tot een aangepaste bekendmaking over te gaan.

Art. 86.Na de opening van de zitting heeft de inschrijver niet meer het recht om zich te beroepen op fouten of leemten die voorkomen in de samenvattende opmeting of de inventaris, zoals verstrekt door de aanbestedende overheid.

Bovendien kan hij zich vanaf dat ogenblik niet meer beroepen op vormgebreken, fouten of leemten in zijn offerte. Afdeling 4. - Prijsopgave en percelen

Art. 87.De prijzen worden in de offerte in euro uitgedrukt. Het totale offertebedrag wordt voluit geschreven. Hetzelfde geldt voor de eenheidsprijzen, wanneer de opdrachtdocumenten dit opleggen.

Art. 88.De inschrijver mag in zijn offertes voor meerdere percelen, hetzij prijskortingen aanbieden bij aanbesteding, hetzij verbeteringsvoorstellen bij offerteaanvraag, indien die bepaalde percelen hem zouden worden gegund, op voorwaarde dat de opdrachtdocumenten het niet verbieden.

Voor zover de opdrachtdocumenten het opleggen en de aanbestedende overheid toepassing maakt van artikel 63, § 4, eerste lid, 2°, vermeldt de inschrijver die offertes voor meerdere percelen indient, zijn voorkeurvolgorde voor de gunning van deze percelen. Afdeling 5. - Indiening offertes

Art. 89.§ 1. De offerte op papier wordt in een definitief gesloten envelop gestoken waarop het volgende wordt vermeld : de datum van de openingszitting, het besteknummer of het opdrachtvoorwerp en eventueel de perceelnummers. Ze wordt via een postdienst verzonden of door een drager afgegeven.

Bij verzending via een postdienst wordt die definitief gesloten envelop in een tweede gesloten envelop gestoken waarop duidelijk "offerte" wordt vermeld. Dit geheel wordt verzonden naar het adres vermeld in de opdrachtdocumenten.

De drager overhandigt de offerte aan de persoon die daartoe aangewezen is door de aanbestedende overheid of deponeert ze in de daartoe bestemde offertebus.

Deze paragraaf is toepasselijk op de met elektronische middelen opgestelde offerte die niet via deze middelen wordt overgelegd. § 2. Elke offerte moet bij de voorzitter van de zitting toekomen vóór hij de zitting geopend verklaart.

Offertes die laattijdig bij de voorzitter toekomen, welke er ook de oorzaak van is, worden geweigerd of ongeopend behouden.

Nochtans wordt een laattijdige offerte aanvaard voor zover de aanbestedende overheid de opdracht nog niet heeft toegewezen en de offerte ten laatste vier kalenderdagen vóór de datum van de openingszitting als aangetekende brief bij de post is verzonden.

Art. 90.§ 1. Om een reeds opgestuurde of ingediende offerte te wijzigen of in te trekken, is een schriftelijke ondertekende verklaring vanwege de inschrijver vereist.

Het voorwerp en de draagwijdte van de wijzigingen moeten nauwkeurig worden vermeld.

De intrekking moet onvoorwaardelijk zijn.

De bepalingen van de artikelen 79 en 89 zijn toepasselijk op de wijzigingen en de intrekkingen. § 2. De intrekking kan ook per telefax of via een elektronisch middel dat niet in overeenstemming is met artikel 57, § 1, worden meegedeeld voor zover : 1° zij bij de voorzitter van de openingszitting toekomt alvorens hij de zitting opent, 2° en zij wordt bevestigd per aangetekende brief verzonden ten laatste de dag vóór de openingszitting. De inschrijver kan in een nieuwe regelmatig ingediende offerte aanduiden welke niet elektronisch ingediende bijlagen van de ingetrokken offerte hij wenst te behouden. Afdeling 6. - Opening offertes

Art. 91.De zitting voor de opening van de offertes vindt plaats in het lokaal en op de datum en het uur bepaald in de opdrachtdocumenten.

Ze wordt geleid door de voorzitter, bijgestaan door een of meerdere bijzitters.

De verrichtingen verlopen in volgende orde : 1° alvorens de belanghebbenden tot het aangeduide lokaal toe te laten, plaatst de voorzitter van de zitting er de reeds ontvangen niet elektronisch overgelegde offertes;2° zodra het lokaal voor het publiek toegankelijk is, worden de meegebrachte offertes aan de voorzitter overhandigd.Bij beperkte procedure worden alleen de inschrijvers of hun vertegenwoordigers tot het lokaal toegelaten; 3° de voorzitter opent de zitting.Vanaf dat ogenblik is artikel 89, § 2, toepasselijk; 4° daarna wordt inzage genomen van alle ontvangen offertes;5° de voorzitter leest de naam of de handelsnaam van de inschrijvers, hun woonplaats of maatschappelijke zetel en de intrekkingen voor. Bij aanbesteding doet de voorzitter hetzelfde voor de totale offertebedragen, belasting over de toegevoegde waarde inbegrepen, en voor de varianten, verplichte opties, kortingen en toeslagen. Indien de aanbesteding evenwel op een groot aantal percelen betrekking heeft, kan de voorlezing van de prijzen vervangen worden door een andere presentatiewijze ter zitting; 6° de voorzitter of een bijzitter parafeert blad per blad de offertes, met inbegrip van de door hem belangrijkst geachte bijlagen, alsook de documenten tot wijziging en tot intrekking van de offerte.De paraaf kan worden vervangen door een ander authentificatiemiddel, zoals een stempel of een naamstempel.

Wanneer de offertes via elektronische middelen die voldoen aan artikel 57, § 1, zijn opgesteld, zet de voorzitter of een bijzitter zijn elektronische handtekening op de verschillende hierboven vermelde documenten, behalve indien de door de aanbestedende overheid aangewende elektronische middelen de integriteit van de documenten kunnen garanderen na de opening ervan.

Art. 92.De voorzitter stelt een proces-verbaal op van de gegevens die hij heeft voorgelezen volgens artikel 91, derde lid, 5°, van de incidenten die zich tijdens de zitting hebben voorgedaan en van de opmerkingen die elke aanwezige persoon wenst opgenomen te zien.

Het wordt onmiddellijk ondertekend door de voorzitter.

De inschrijvers die er schriftelijk om verzoeken, ontvangen zo spoedig mogelijk een afschrift van het proces-verbaal.

Art. 93.Een extra openingszitting, waartoe alle op de oorspronkelijke zitting aanwezige of gekende inschrijvers gelijktijdig en schriftelijk worden uitgenodigd, vindt plaats in volgende gevallen : 1° wanneer offertes, wijzigingen of intrekkingen te laat zijn binnengekomen, maar toch in aanmerking kunnen worden genomen overeenkomstig de artikelen 89, § 2, derde lid, en 90, § 1, vierde lid;2° wanneer tijdens de oorspronkelijke openingszitting technische moeilijkheden zijn gerezen voor de opening en de inzage van met elektronische middelen opgestelde offertes, tenzij er een veiligheidskopie volgens de voorwaarden van artikel 57, § 3, 2°, is geopend tijdens de openingszitting en deze kopie niet de voormelde moeilijkheden oplevert. De artikelen 91, derde lid, 4° tot 6°, en 92 zijn toepasselijk op deze zitting. Afdeling 7. - Onderzoek en regelmatigheid offertes

Art. 94.De aanbestedende overheid gaat de regelmatigheid na van de offertes van de geselecteerde inschrijvers. Ze onderzoekt de regelmatigheid, zowel op formeel als op materieel vlak.

Een offerte is formeel onregelmatig en derhalve nietig als ze afwijkt van die vormelijkheden voorgeschreven door de artikelen 5, § 1, 56, § 2, 57, 59, § 2, 60, 79, 80, 81, 89 en 90 en door de opdrachtdocumenten die substantieel zijn. Bovendien kan de aanbestedende overheid een offerte als formeel onregelmatig beschouwen indien zij niet overeenstemt met de andere voorgeschreven vormelijkheden.

Een offerte is materieel onregelmatig en derhalve nietig als ze afwijkt van de essentiële bepalingen van de opdrachtdocumenten betreffende met name de prijzen, termijnen en technische specificaties of ingeval van een abnormale prijs als bedoeld in artikel 98, § 2.

Bovendien kan de aanbestedende overheid een offerte als materieel onregelmatig beschouwen indien zij : 1° niet overeenstemt met de bepalingen van hoofdstuk 1, afdelingen 6 tot 11 en hoofdstuk 6, afdelingen 2 tot 4;2° enig voorbehoud inhoudt of bestanddelen bevat die niet met de werkelijkheid overeenstemmen.

Art. 95.§ 1. De aanbestedende overheid verbetert de rekenfouten en de zuiver materiële fouten in de offertes, zonder dat zij voor niet ontdekte fouten aansprakelijk is.

Om deze fouten te verbeteren gaat de aanbestedende overheid de werkelijke bedoeling na van de inschrijver, door de offerte te onderzoeken en te vergelijken met de andere offertes en met de marktprijzen en door desnoods § 4 toe te passen.

Als er in dit laatste geval geen toelichting gegeven is of de toelichting niet aanvaardbaar is voor de aanbestedende overheid, verbetert ze de fouten naar eigen bevindingen. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan kan de aanbestedende overheid hetzij beslissen dat de opgegeven eenheidsprijzen van toepassing zijn, hetzij de offerte als onregelmatig weren. § 2. De aanbestedende overheid verbetert de offertes in functie van de door haar of een inschrijver vastgestelde rekenfouten en zuiver materiële fouten in de opdrachtdocumenten. § 3. Indien de aanbestedende overheid rechtstreeks fouten verbetert in via elektronische middelen opgestelde offertes, bewaart zij de oorspronkelijke versie van die offertes en ziet zij erop toe dat haar rechtzettingen duidelijk identificeerbaar zijn, terwijl ook de oorspronkelijke gegevens zichtbaar blijven. De aanbestedende overheid ondertekent haar verbeteringen of de aangepaste versie via elektronische middelen die voldoen aan artikel 57, § 1, eerste lid, 1°. § 4. De aanbestedende overheid kan aan de inschrijver vragen om binnen de door haar bepaalde termijn de draagwijdte van zijn offerte te verduidelijken of aan te vullen, zonder deze te wijzigen.

Art. 96.§ 1. Dit artikel is toepasselijk bij aanbesteding § 2. Wanneer een inschrijver, met toepassing van artikel 82, § 2, of 83, § 2, de hoeveelheid van één of meer posten van de samenvattende opmeting of inventaris heeft verbeterd, ziet de aanbestedende overheid die wijzigingen na, verbetert ze zo nodig volgens eigen berekeningen en wijzigt desgevallend de opmetingen of inventarissen gevoegd bij de offertes.

Voor de inschrijver die een vermindering heeft voorgesteld met toepassing van artikel 82, § 2, 2°, wordt de totale prijs die overeenstemt met de aldus verminderde hoeveelheid een forfaitaire prijs, op voorwaarde en in de mate dat de aanbestedende overheid deze verbetering aanvaardt.

Wanneer de aanbestedende overheid de wijzigingen van een post met vermoedelijke hoeveelheden niet door eigen berekeningen kan nazien, brengt zij de voorgestelde verhoging of verlaging van de hoeveelheid terug tot de oorspronkelijke hoeveelheid van de opmeting of inventaris. § 3. Wanneer een inschrijver voor een willekeurige post van de samenvattende opmeting of de inventaris geen prijs heeft vermeld, kan de aanbestedende overheid hetzij de offerte als onregelmatig weren, hetzij ze behouden door de leemte aan te vullen met behulp van de volgende formule : P = L x Y/X waarbij dient te worden begrepen onder : - P : de prijs van de post waarvoor de inschrijver geen prijs heeft vermeld; - L : de verkregen waarde op basis van het rekenkundig gemiddelde van de prijs, eventueel verbeterd door de aanbestedende overheid volgens artikel 95 en paragraaf 2 van dit artikel, die voor die post werd aangegeven door de inschrijvers die de prijs in hun samenvattende opmeting of inventaris hebben vermeld; - X : de verkregen waarde op basis van het rekenkundig gemiddelde van het totale bedrag van de opmeting of inventaris van alle inschrijvers die de prijs voor de betrokken post hebben vermeld, eventueel verbeterd op grond van de juist bevonden hoeveelheden voor elke post van de opmeting of de inventaris en overeenkomstig artikel 95, zonder rekening te houden met de prijs die voor die post werd aangegeven; - Y : het totale bedrag van de opmeting of de inventaris van de inschrijver die voor de betrokken post geen prijs heeft vermeld, eventueel verbeterd op grond van de juist bevonden hoeveelheden voor elke post van de opmeting of de inventaris en overeenkomstig artikel 95.

Indien de inschrijver voor verschillende posten geen prijs heeft vermeld, wordt voor de berekening van de waarde van X geen rekening gehouden met de prijs die de andere inschrijvers voor die posten hebben vermeld.

Voor de berekening van de waarden van L en X, kan de aanbestedende overheid beslissen geen rekening te houden met de offertes die voor de betrokken post een abnormale prijs vermelden. § 4. Telkens er met toepassing van artikel 82, § 2, of artikel 83, § 2, een leemte in de samenvattende opmeting of in de inventaris is aangevuld, gaat de aanbestedende overheid als volgt te werk : 1° ze onderzoekt de gegrondheid van die aanvulling en verbetert ze zo nodig volgens haar eigen bevindingen. Indien de andere inschrijvers geen prijzen voor de leemten hebben voorgesteld, worden deze prijzen, voor elke post, met het oog op de rangschikking van de offertes, volgens de onderstaande formule berekend en blijven ze behouden bij de definitieve verbetering van de offertes : S = L x Y/X waarbij dient te worden begrepen onder : - S : de prijs van de leemte; - L : het eventueel door de aanbestedende overheid verbeterde bedrag voor de leemte in de samenvattende opmeting of de inventaris van de inschrijver die op de leemte heeft gewezen; - X : het totale offertebedrag van dezelfde inschrijver, eventueel verbeterd op grond van de juist bevonden hoeveelheden voor elke post van de samenvattende opmeting of inventaris en overeenkomstig artikel 95, zonder met de leemte rekening te houden; - Y : het totale offertebedrag van de betrokken inschrijver die de leemte niet heeft vermeld, eventueel verbeterd op grond van de juist bevonden hoeveelheden voor elke post van de samenvattende opmeting of de inventaris en overeenkomstig artikel 95, zonder met de leemte rekening te houden; 2° wanneer verscheidene inschrijvers dezelfde leemte hebben vermeld, worden L en X verkregen door het rekenkundig gemiddelde te nemen van de waarden L en X in de samenvattende opmeting of inventaris van die inschrijvers;3° in beide gevallen wordt de eenheidsprijs van de leemte verkregen door het bedrag S te delen door de overeenstemmende hoeveelheid, zoals die eventueel door de aanbestedende overheid is verbeterd;4° voor de berekening van de prijzen van een leemte overeenkomstig 1° en 2° kan de aanbestedende overheid geen rekening houden met de offerte waarin voor die leemtepost een abnormale prijs is geboden. Als geen enkele inschrijver een normale prijs heeft geboden voor die leemte, kan de aanbestedende overheid de opdracht gunnen zonder die post. § 5. Enkel voor de rangschikking van de offertes worden de hoeveelheden aanvaard door de aanbestedende overheid die groter zijn dan of gelijk zijn aan de hoeveelheden van de oorspronkelijke opmeting of inventaris, zonder onderscheid naar alle opmetingen of inventarissen gebracht.

Daarentegen spelen de wijzigingen die door de aanbestedende overheid aanvaard worden en die een vermindering van de hoeveelheden tot gevolg hebben, enkel in het voordeel van de inschrijvers die ze gemeld hebben en enkel in de mate dat hun verantwoording is aanvaard. Aldus : 1° wordt, indien de hoeveelheid voorgesteld door de inschrijver kleiner is dan de hoeveelheid aanvaard door de aanbestedende overheid, deze laatste hoeveelheid in de opmeting of inventaris gebracht;2° wordt, indien de hoeveelheid voorgesteld door de inschrijver ligt tussen de hoeveelheid aanvaard door de aanbestedende overheid en de hoeveelheid van de oorspronkelijke opmeting of inventaris, de hoeveelheid voorgesteld door de inschrijver in de opmeting of inventaris gebracht;3° wordt, indien de hoeveelheid voorgesteld door de inschrijver, groter is dan de hoeveelheid van de oorspronkelijke opmeting of inventaris, de door de inschrijver voorgestelde hoeveelheid teruggebracht tot de hoeveelheid van de oorspronkelijke opmeting of inventaris. § 6. Voor de toepassing van dit artikel houdt de aanbestedende overheid rekening met de verbeteringen die zijn voorgesteld in al dan niet regelmatige offertes die door geselecteerde inschrijvers zijn ingediend.

Art. 97.§ 1. Dit artikel is toepasselijk bij offerteaanvraag. § 2. Wanneer een inschrijver bij toepassing van artikel 82, § 2, of 83, § 2, de hoeveelheid van één of meer posten van de samenvattende opmeting of inventaris heeft verbeterd, ziet de aanbestedende overheid die wijzigingen na, verbetert ze zo nodig volgens haar eigen berekeningen en wijzigt desgevallend de bij de offertes gevoegde opmetingen of inventarissen overeenkomstig artikel 96, §§ 2 en 6, met inbegrip van het prijsgevolg bedoeld in artikel 96, § 2, tweede lid. § 3. Wanneer een inschrijver voor een willekeurige post van de samenvattende opmeting of inventaris geen prijs heeft vermeld, kan de aanbestedende overheid hetzij de offerte als onregelmatig weren, hetzij ze behouden door er artikel 96, §§ 3 en 6, op toe te passen. § 4. Telkens er in de samenvattende opmeting of inventaris een leemte is aangevuld overeenkomstig artikel 82, § 2, of 83, § 2, past de aanbestedende overheid artikel 96, §§ 4 en 6, toe.

Art. 98.§ 1. Na voorafgaand artikel 97 te hebben toegepast, gaat de aanbestedende overheid bij het prijsonderzoek over tot de controle op abnormaal lage of hoge prijzen overeenkomstig artikel 21, § 3. § 2. Als er bij een opdracht voor werken gegund bij aanbesteding minstens vier offertes door geselecteerde inschrijvers werden ingediend, wordt elke offerte waarvan het totale offertebedrag minstens vijftien percent ligt onder het gemiddelde bedrag van de door deze inschrijvers ingediende offertes, regelmatig of niet, beschouwd als een offerte waarvan het vermoedelijk abnormale totale offertebedrag noopt tot een onderzoek door de aanbestedende overheid.

Het gemiddelde bedrag wordt als volgt berekend : 1° indien het aantal offertes gelijk is aan of groter is dan zeven, door zowel de laagste offerte uit te sluiten als de hoogste offertes die samen een vierde van het aantal ingediende offertes vormen.Indien dit aantal niet deelbaar is door vier, wordt het vierde naar de hogere eenheid afgerond; 2° indien het aantal offertes lager ligt dan zeven, door de laagste en de hoogste offerte uit te sluiten. In geval van een offerte waarvan het totale offertebedrag noopt tot een onderzoek, zal de aanbestedende overheid : 1° ofwel in de gunningsbeslissing motiveren dat het totale offertebedrag geen abnormaal karakter vertoont;2° ofwel de inschrijver verzoeken de nodige verantwoording, zoals bepaald in artikel 21, § 3, tweede tot vierde lid, te bezorgen.Indien na onderzoek van deze verantwoording blijkt dat het totale offertebedrag effectief abnormaal is of bij gebrek aan verantwoording binnen de opgelegde termijn, is de offerte onregelmatig.

De opdrachtdocumenten kunnen deze paragraaf toepasselijk maken bij offerteaanvraag en bij opdrachten voor leveringen of diensten. § 3. Indien de offerte voor een opdracht voor werken wordt geweerd krachtens paragrafen 1 of 2, deelt de aanbestedende overheid dat binnen vijftien dagen na de sluiting van de opdracht mee aan de Commissie voor de erkenning van aannemers. Zij deelt haar bovendien de namen mee van de inschrijvers die de nodige verantwoording niet binnen de gestelde termijn hebben bezorgd. Afdeling 8. - Gunning opdracht

Art. 99.§ 1. Dit artikel is toepasselijk bij aanbesteding. § 2. In geval van verplichte of facultatieve varianten wordt de inschrijver met de laagste regelmatige offerte bepaald op grond van één enkele rangschikking van de basisoffertes en de variantenoffertes.

In geval van verplichte opties wordt de inschrijver met de laagste regelmatige offerte bepaald op grond van de rangschikking van de offertes verhoogd met de erin geboden prijs voor het geheel van die opties.

Indien een inschrijver in strijd met artikel 10, § 2, tweede lid, aan een vrije optie een meerprijs of een andere tegenprestatie heeft verbonden, wordt die vrije optie buiten beschouwing gelaten voor zover zulks mogelijk is. Zoniet is zijn offerte onregelmatig.

Wanneer inschrijvers conform artikel 88, eerste lid, prijskortingen hebben aangeboden, wordt, voor om het even welk perceel, de inschrijver met de laagste regelmatige offerte bepaald rekening houdende met de kortingen die geboden zijn voor zekere gegroepeerde percelen en met de laagste prijs voor het geheel van alle percelen.

Wanneer de aanbestedende overheid toepassing maakt van artikel 63, § 4, eerste lid, 2°, en de inschrijver met de economisch voordeligste offerte niet voldoet aan het vereiste minimale niveau voor meerdere percelen, wordt hem enkel dat aantal percelen gegund waarvoor hij wel voldoet aan dat vereiste minimale niveau, met inachtneming van de voorkeurvolgorde als bedoeld in artikel 88, tweede lid. Bij gebrek aan deze laatste houdt de aanbestedende overheid een loting tussen de percelen in kwestie. § 3. Wanneer verscheidene inschrijvers dezelfde laagste prijs hebben geboden, vraagt de aanbestedende overheid hen een schriftelijke prijskorting in te dienen. In dit geval zijn de artikelen 55, tweede lid, 3°, 56, § 2, 62 en 89 tot 93 toepasselijk.

Zijn er daarna nog gelijke prijzen, dan houdt de aanbestedende overheid een loting waartoe de betrokkenen worden uitgenodigd. Van deze loting wordt een proces-verbaal opgesteld overeenkomstig artikel 92.

Art. 100.§ 1. Dit artikel is toepasselijk bij offerteaanvraag. § 2. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten wordt in geval van verplichte of facultatieve varianten de economisch voordeligste offerte bepaald op grond van één enkele rangschikking van de basisoffertes en de variantenoffertes volgens hun economische voordeligheid uit het oogpunt van de aanbestedende overheid.

Indien vrije varianten mogen worden voorgesteld, beslist de aanbestedende overheid welke vrije varianten ze niet in aanmerking neemt. Op de andere is het vorige lid toepasselijk.

De aanbestedende overheid neemt de verplichte opties in aanmerking en beslist welke vrije opties ze in aanmerking neemt voor de bepaling van de inschrijver met de economisch voordeligste offerte.

Wanneer inschrijvers conform artikel 88, eerste lid, verbeteringsvoorstellen hebben gedaan, wordt, voor om het even welk perceel, de inschrijver met de economisch voordeligste regelmatige offerte bepaald, rekening houdende met de verbeteringsvoorstellen voor zekere gegroepeerde percelen en met het economisch voordeligste geheel van alle percelen.

Wanneer de aanbestedende overheid toepassing maakt van artikel 63, § 4, eerste lid, 2°, en de inschrijver met de economisch voordeligste regelmatige offerte niet voldoet aan het vereiste minimale niveau voor meerdere percelen, wordt hem enkel dat aantal percelen gegund waarvoor hij wel voldoet aan dat vereiste minimale niveau, met inachtneming van de voorkeurvolgorde als bedoeld in artikel 88, tweede lid. Bij gebrek aan deze laatste houdt de aanbestedende overheid een loting tussen de percelen in kwestie. § 3. Wanneer verscheidene offertes in gelijke mate als economisch voordeligste worden beschouwd, vraagt de aanbestedende overheid de inschrijvers in kwestie een schriftelijk verbeteringsvoorstellen voor hun offerte in te dienen. In dit geval zijn de artikelen 55, tweede lid, 3°, 56, § 2, 62 en 89 tot 93 toepasselijk.

Zijn de offertes daarna nog gelijkwaardig, dan houdt de aanbestedende overheid een loting waartoe de betrokkenen worden uitgenodigd. Van deze loting wordt een proces-verbaal opgesteld overeenkomstig artikel 92. Afdeling 9. - Sluiting opdracht

Art. 101.De sluiting van de opdracht gebeurt door de betekening van de goedkeuring van zijn offerte aan de opdrachtnemer en mag niet onderhevig zijn aan enig voorbehoud.

De betekening gebeurt per aangetekende brief, per telefax of via andere elektronische middelen op voorwaarde dat in de twee laatste gevallen, de inhoud binnen vijf dagen per aangetekende brief wordt bevestigd.

De betekening is geldig en tijdig gedaan door de verzending van de aangetekende brief of de verzending per telefax of via andere elektronische middelen binnen de eventueel verlengde verbintenistermijn bedoeld in artikel 62.

Art. 102.Als bij aanbesteding de eventueel verlengde verbintenistermijn verstrijkt zonder dat de opdracht is gesloten en de aanbestedende overheid in dit stadium geen toepassing maakt van artikel 35 van de wet, gaat ze als volgt te werk.

Vooraleer de opdracht te gunnen, vraagt de aanbestedende overheid schriftelijk aan de inschrijver in kwestie of hij instemt met het behoud van zijn offerte. Als die inschrijver daarmee schriftelijk en zonder voorbehoud instemt, gaat de aanbestedende overheid over tot de gunning en de sluiting van de opdracht.

Als de inschrijver in kwestie slechts instemt met het behoud van zijn offerte mits het krijgen van een prijstoeslag, gebeurt de gunning en de sluiting van de opdracht met inbegrip van de gevraagde prijstoeslag indien de inschrijver de prijstoeslag verantwoordt op grond van omstandigheden die zich na de opening van de offertes hebben voorgedaan en de aldus verhoogde offerteprijs lager blijft dan die van de andere regelmatige offertes.

Als de inschrijver in kwestie niet instemt met het behoud van zijn offerte of de gevraagde prijstoeslag niet gerechtvaardigd blijkt of de verhoogde offerteprijs niet de laagste blijft, richt de aanbestedende overheid zich : 1° hetzij achtereenvolgens, volgens de rangschikking, tot de andere regelmatige inschrijvers.In dit geval zijn eveneens het tweede en derde lid toepasselijk; 2° hetzij tot al de andere regelmatige inschrijvers met de vraag hun offerteprijs te herzien, op grond van de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht, om de opdracht vervolgens te gunnen en te sluiten in functie van de uitkomst van deze vraag.De aanbestedende overheid houdt mede rekening met de bij toepassing van het derde lid door de inschrijver in kwestie gevraagde, al dan niet verantwoorde, prijstoeslag. In dit geval zijn de artikelen 55, tweede lid, 3°, 56, § 2, 62 en hoofdstuk 6 toepasselijk.

Art. 103.Als bij offerteaanvraag de eventueel verlengde verbintenistermijn verstrijkt zonder dat de opdracht is gesloten en de aanbestedende overheid in dit stadium geen toepassing maakt van artikel 35 van de wet, gaat ze als volgt te werk.

Vooraleer de opdracht te gunnen, vraagt de aanbestedende overheid schriftelijk aan de inschrijver in kwestie of hij instemt met het behoud van zijn offerte. Als die inschrijver daarmee schriftelijk en zonder voorbehoud instemt, gaat de aanbestedende overheid over tot de gunning en de sluiting van de opdracht.

Indien de inschrijver in kwestie slechts instemt met het behoud van zijn offerte mits hij een wijziging van zijn offerte krijgt, gebeurt de gunning en de sluiting van de opdracht met inbegrip van de gevraagde wijziging indien de inschrijver de wijziging verantwoordt op grond van omstandigheden die zich na de opening van de offertes hebben voorgedaan en de aldus gewijzigde offerte de economisch voordeligste blijft.

Als de inschrijver in kwestie niet instemt met het behoud van zijn offerte of de gevraagde wijziging niet gerechtvaardigd blijkt of de gewijzigde offerte niet de economisch voordeligste blijft, richt de aanbestedende overheid zich : 1° hetzij achtereenvolgens, volgens de rangschikking, tot de andere regelmatige inschrijvers.In dit geval zijn eveneens het tweede en derde lid toepasselijk; 2° hetzij tot al de andere regelmatige inschrijvers met de vraag hun offerte te herzien, op grond van de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht, om de opdracht vervolgens te gunnen en te sluiten op basis van de offerte die de economisch voordeligste is geworden.De aanbestedende overheid houdt mede rekening met de bij toepassing van het derde lid door de inschrijver in kwestie gevraagde al dan niet verantwoorde wijziging. In dit geval zijn de artikelen 55, tweede lid, 3°, 56, § 2, 62 en hoofdstuk 6 toepasselijk. HOOFDSTUK 7. - Gunning bij onderhandelingsprocedure Afdeling 1. - Specifieke drempels

Art. 104.§ 1. De goed te keuren uitgave bedoeld in artikel 53, § 2, 1°, a, van de wet mag niet hoger zijn dan : 1° de drempel vermeld in artikel 32, eerste lid, 3°, voor de opdrachten voor diensten van de categorieën 6 en 8 van bijlage II, A, van de wet en voor deze opgenomen in bijlage II, B, van de wet; 2° 170.000 euro voor alle andere opdrachten; 3° 60.000 euro voor elk perceel van een opdracht waarvan het geraamde opdrachtbedrag de drempel van artikel 32 niet overschrijdt, op voorwaarde dat het samengevoegde bedrag van deze percelen niet meer dan twintig percent van het geraamde opdrachtbedrag bedraagt; 4° 17.000 euro voor de opdrachten toegewezen met een aanvaarde factuur, bedoeld in artikel 109, tweede lid. § 2. De ramingsregels bepaald in de artikelen 24 tot 27 zijn van toepassing op de gevallen van de § 1. De berekening gebeurt op het tijdstip van de goedkeuring van de uitgave.

Met het oog op de toepassing van dit artikel mag een opdracht niet worden gesplitst. Afdeling 2. - Verloop en sluiting

Art. 105.§ 1. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten, zijn niet toepasselijk op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking : 1° de artikelen 5, 56, 57, 59 en 62;2° hoofdstuk 5. De artikelen 66, §§ 1 en 2, 5°, en 67 zijn evenwel toepasselijk op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking, behalve voor opdrachten waarvan de goed te keuren uitgave het bedrag bedoeld in artikel 104, § 1, 4° niet overschrijdt. § 2. Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten is artikel 62 niet toepasselijk op de onderhandelingsprocedure met bekendmaking.

Art. 106.Bij een onderhandelingsprocedure voor een opdracht die de drempel vermeld in artikel 32 bereikt, wordt er gegund, hetzij aan de inschrijver die de laagste offerte heeft ingediend, hetzij aan de inschrijver die de offerte heeft ingediend die de economisch voordeligste is vanuit het oogpunt van de aanbestedende overheid. In dit laatste geval specificeert de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten de weging van elk gunningscriterium. Deze weging kan eventueel worden uitgedrukt binnen een vork met een passend verschil tussen minimum en maximum. Indien een dergelijke weging om aantoonbare redenen niet mogelijk is, worden de criteria vermeld in dalende volgorde van belangrijkheid.

Het vorige lid is niet toepasselijk op : 1° de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet;2° de diverse gevallen van onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking waarvoor slechts één aannemer, leverancier of dienstverlener kan worden geraadpleegd.

Art. 107.§ 1. Indien er bij een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking voor een opdracht die de drempel vermeld in artikel 32 bereikt, meerdere aannemers, leveranciers of dienstverleners worden geraadpleegd, worden ze gelijktijdig en schriftelijk uitgenodigd om een offerte in te dienen. Deze uitnodiging bevat minstens : 1° a) hetzij de opdrachtdocumenten, hetzij het adres van de dienst waar die documenten kunnen worden opgevraagd en de uiterste datum voor deze aanvraag. Deze verplichting is niet van toepassing indien de aanbestedende overheid met elektronische middelen vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang biedt tot de opdrachtdocumenten.

Zij vermeldt in dat geval het internetadres dat toegang biedt tot deze documenten; b) wanneer de afgifte van bepaalde opdrachtdocumenten betalend is, de kostprijs en de betalingswijze ervan;2° de uiterste datum en eventueel het tijdstip voor ontvangst van de offertes, het adres waarnaar ze moeten worden verstuurd en de taal of talen waarin ze mogen worden opgesteld;3° de aanduiding van de eventueel toe te voegen documenten;4° het gunningscriterium of de gunningscriteria voor zover ze niet zijn opgenomen in de andere opdrachtdocumenten en, al naargelang, een aanduiding van de weging van de criteria of, indien een dergelijke weging om aantoonbare redenen niet mogelijk is, van hun dalende volgorde van belangrijkheid. § 2. De vorige paragraaf is niet toepasselijk op de opdrachten voor diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet.

Art. 108.De aanbestedende overheid onderhandelt met de inschrijvers over hun offertes om de beste offerte te kiezen vanuit haar oogpunt.

Art. 109.Een opdracht geplaatst via onderhandelingsprocedure wordt gesloten : 1° ofwel op grond van briefwisseling volgens handelsgebruiken, in geval van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking;2° ofwel door de betekening aan de opdrachtnemer van de goedkeuring van zijn offerte zoals eventueel gewijzigd na onderhandelingen;3° ofwel door de ondertekening van een overeenkomst door de partijen. De in het eerste lid vermelde wijzen van sluiting gelden niet voor de opdrachten die worden gesloten met een aanvaarde factuur. Voor die opdrachten geldt de factuur als bewijs van de sluiting. HOOFDSTUK 8. - Specifieke of aanvullende opdrachten en procedures Afdeling 1. - Promotieopdracht van werken

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 110.De promotieopdracht van werken voorziet : 1° ofwel in het huren van het bouwwerk;2° ofwel in het huren van het bouwwerk met aankoopoptie op termijn;3° ofwel in het huren van het bouwwerk gevolgd door een eigendomsoverdracht op termijn;4° ofwel in de verwerving van het bouwwerk vanaf zijn terbeschikkingstelling;5° ofwel in het toekennen of in het nemen van een erfpachtrecht of een recht van opstal met het oog op de bouw of de inrichting van het bouwwerk.

Art. 111.Bij het huren van een bestaand bouwwerk, worden de volgende werken noch als een promotieopdracht van werken, noch als een andere opdracht voor werken beschouwd, indien de verhuurder ze uitvoert : 1° de inrichtingswerken waarmee doorgaans de verhuurder is belast;2° de grote herstellingen die niet voldoen aan de vastgestelde behoeften van de aanbestedende overheid;3° de specifieke herinrichting die voldoet aan de vastgestelde behoeften van de aanbestedende overheid wanneer hun waarde gerekend over de hele huurperiode minder bedraagt dan 5 % van de totale huurwaarde zonder indexering. Dit artikel is niet van toepassing wanneer de verhuurder zelf een aanbestedende overheid is.

Art. 112.De promotor voldoet aan de door de aanbestedende overheid bepaalde eisen inzake selectie, overeenkomstig artikel 63, § 1.

Onderafdeling 2. - Opdrachtdocumenten

Art. 113.De opdrachtdocumenten vermelden ondermeer : 1° de termijn of termijnen vastgesteld voor de gehele of gedeeltelijke terbeschikkingstelling van het bouwwerk door de promotor;2° de betalingsregels en de formule voor de herziening van de annuïteiten of de huurprijs;3° de formule voor het vaststellen van de te betalen prijs in geval van lichting van de aankoopoptie;bij ontstentenis van een dergelijke formule in de opdrachtdocumenten, is de volgende formule van toepassing : 1/i x 0,80 RH x (1-0,025 n) x 1,03 waarin : i = de wettelijke rentevoet;

RH = de huurprijs, in voorkomend geval de volgens de opdrachtdocumenten herziene huurprijs, die verschuldigd is gedurende het jaar dat aan de lichting van de optie voorafgaat; n = het aantal volle jaren verlopen tussen de datum van de beschikbaarstelling van het bouwwerk en de lichting van de aankoopoptie.

Art. 114.De opdrachtdocumenten vermelden de rechten die iedere partij heeft op de gronden die dienen als zate voor het bouwwerk en in voorkomend geval het recht van opstal of het recht van erfpacht dat de aanbestedende overheid aan de promotor toekent, alsmede de voorwaarden waaraan die toekenning is onderworpen en de termijn waarbinnen de authentieke akte van toekenning zal worden verleden.

Wanneer de aanbestedende overheid een recht van opstal toekent, geniet de promotor evenwel niet de rechten welke vermeld zijn in de artikelen 5 en 6 van de wet van 10 januari 1824 op het recht van opstal.

Art. 115.Indien het bouwwerk opgericht wordt ter voldoening van de behoeften van de aanbestedende overheid op gronden waarvan zij eigenaar of erfpachter is, bepalen de opdrachtdocumenten de voorwaarden waaronder de eventuele eigendomsoverdracht van dit bouwwerk aan de promotor geschiedt.

De zakelijke rechten die de aanbestedende overheid desgevallend aan de promotor zal toekennen, worden nader omschreven in een document dat bij de opdrachtdocumenten is gevoegd.

Deze toekenning wordt vastgesteld in een authentieke akte die binnen de in de opdrachtdocumenten bepaalde termijn en uiterlijk binnen vier maanden na de sluiting van de opdracht wordt verleden.

Art. 116.Indien het bouwwerk opgericht wordt ter voldoening van de behoeften van derden doch op gronden waarvan de aanbestedende overheid eigenaar of erfpachter is, bepalen de opdrachtdocumenten de voorwaarden van verkoop of van verhuring, alsmede de voorwaarden waaraan de derden moeten voldoen. Indien de aanbestedende overheid zich het recht toeëigent zelf de derden aan te wijzen, bepalen de opdrachtdocumenten de termijn waarbinnen die aanwijzing zal geschieden.

Art. 117.Indien de promotor eigenaar of erfpachter is van de bouwgrond, bepalen de opdrachtdocumenten de voorwaarden waaronder de aanbestedende overheid kan beschikken over de bouwgrond en het bouwwerk : 1° hetzij het huren;2° hetzij het huren voor een periode bepaald in de opdrachtdocumenten met aankoopoptie op termijn;3° hetzij het huren, gevolgd door een eigendomsoverdracht op termijn, zoals bepaald in de opdrachtdocumenten.In dit geval wordt de spreiding van de betalingen vermeld; 4° hetzij de eigendomsverwerving vanaf de terbeschikkingstelling van het werk.Vanaf dat ogenblik worden ofwel de betalingen gespreid over een periode die bepaald is in de opdrachtdocumenten, ofwel de betaling in één maal gestort; 5° hetzij het in erfpacht nemen.In dat geval worden de betalingsregels in de opdrachtdocumenten vermeld.

Art. 118.Als er een eigendomsoverdracht of een aankoopoptie ten gunste van de aanbestedende overheid is bepaald en onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende de voorrechten en de wettelijke hypotheken, voorzien de opdrachtdocumenten erin dat het bouwwerk en in voorkomend geval de bouwgrond, noch met een conventionele hypotheek, noch met een conventionele erfdienstbaarheid mogen worden bezwaard zonder het schriftelijke en voorafgaande akkoord van de aanbestedende overheid.

De opdrachtdocumenten bepalen eveneens dat de eigendomsoverdracht van het bouwwerk en in voorkomend geval van de bouwgrond, vrij van alle zakelijke en persoonlijke rechten geschiedt en zonder dat de aanbestedende overheid tot een andere betaling verplicht is dan er in de opdrachtdocumenten bedongen is.

Art. 119.Voor zover de eigendomsoverdracht aan de aanbestedende overheid niet heeft plaatsgehad, kunnen de opdrachtdocumenten voorzien in het recht voor de aanbestedende overheid om de opdracht van rechtswege te verbreken wanneer het bouwwerk tijdens de duur van de opdracht geheel of gedeeltelijk wordt vernield buiten iedere verantwoordelijkheid van de aanbestedende overheid en indien de promotor weigert het op eigen kosten te herstellen. Afdeling 2. - Dynamisch aankoopsysteem

Art. 120.Bij het opzetten van een dynamisch aankoopsysteem binnen de voorwaarden van artikel 29 van de wet gaat de aanbestedende overheid als volgt te werk : 1° ze maakt een aankondiging van opdracht bekend opgesteld overeenkomstig het model nr.2 opgenomen in bijlage 4 van dit besluit, geeft daarbij aan dat het om een dynamisch aankoopsysteem gaat en vermeldt de eisen inzake selectie overeenkomstig artikel 63, § 1, de gunningscriteria en het internetadres waar de opdrachtdocumenten kunnen worden geraadpleegd; 2° in de opdrachtdocumenten verstrekt ze nadere gegevens over onder andere de aard van de overwogen leveringen of diensten voor courant gebruik, alle nodige informatie omtrent het aankoopsysteem, de looptijd ervan, de gebruikte elektronische apparatuur en de nadere technische bepalingen en specificaties voor de verbinding;3° tegelijk met de bekendmaking van de opdracht en tot aan het afsluiten van het systeem biedt ze langs elektronische weg een vrije, rechtstreekse, onmiddellijke en volledige toegang tot de opdrachtdocumenten.

Art. 121.Elke leverancier of dienstverlener heeft tijdens de gehele duur van het dynamisch aankoopsysteem de mogelijkheid een indicatieve offerte in overeenstemming met de opdrachtdocumenten in te dienen, teneinde tot het systeem te worden toegelaten, of zijn vorige indicatieve offerte te wijzigen. Elke gewijzigde indicatieve offerte geldt als een nieuwe indicatieve offerte.

De aanbestedende overheid beslist over de selectie van de deelnemer en beoordeelt zijn indicatieve offerte binnen een termijn van vijftien dagen na de indiening. Ze kan de beoordelingsperiode echter verlengen, op voorwaarde dat er intussen geen inmededingingstelling gebeurt.

Art. 122.Voor elke specifieke opdracht gebeurt een inmededingingstelling overeenkomstig artikel 123.

Vooraleer daartoe over te gaan en voor zover het een opdracht betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, maakt de aanbestedende overheid een vereenvoudigde aankondiging van opdracht bekend opgesteld overeenkomstig het model nr. 4 opgenomen in bijlage 4 van dit besluit. Daarin worden de geïnteresseerde leveranciers of dienstverleners uitgenodigd om overeenkomstig artikel 121 een indicatieve offerte in te dienen binnen een termijn van ten minste vijftien dagen te rekenen vanaf de verzendingsdatum van de vereenvoudigde aankondiging. De deelnemers die reeds in het systeem zijn aanvaard, kunnen eventueel een nieuwe indicatieve offerte indienen. In deze gevallen gaat de aanbestedende overheid pas over tot de inmededingingstelling na beslist te hebben over de selectie van de nieuwe deelnemers en na alle binnen deze termijn ingediende indicatieve offertes beoordeeld te hebben.

Art. 123.De aanbestedende overheid nodigt alle in het systeem aanvaarde deelnemers uit om voor elke specifieke opdracht die binnen dat systeem zal worden gegund een definitieve offerte in te dienen.

Daartoe stelt ze een voldoende lange termijn vast. In de uitnodiging kunnen desgevallend de gunningscriteria worden gepreciseerd.

Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten kan de inschrijver in zijn definitieve offerte verwijzen naar het geheel of een deel van zijn indicatieve offerte.

De aanbestedende overheid gunt de opdracht aan de inschrijver die de beste offerte heeft ingediend op grond van het gunningscriterium of de gunningscriteria.

Art. 124.De looptijd van een dynamisch aankoopsysteem mag niet meer dan vier jaar bedragen vanaf de eerste inmededingingstelling overeenkomstig artikel 123, behoudens in behoorlijk gemotiveerde uitzonderlijke gevallen.

Aan de leveranciers of dienstverleners mogen, in welk stadium van het systeem dan ook, geen administratiekosten worden aangerekend. Afdeling 3. - Elektronische veiling

Art. 125.De elektronische veiling kan worden aangewend in de gevallen bedoeld in artikel 30 van de wet, op voorwaarde dat de prijs het enige gunningscriterium is.

Art. 126.Om gebruik te kunnen maken van een elektronische veiling, vermeldt de aanbestedende overheid deze mogelijkheid in de initiële aankondiging van opdracht.

De opdrachtdocumenten bevatten onder andere de volgende informatie : 1° de informatie die tijdens de elektronische veiling ter beschikking van de inschrijvers zal worden gesteld en het tijdstip waarop;2° relevante informatie betreffende het verloop van de elektronische veiling;3° de voorwaarden waaronder de inschrijvers een bod kunnen doen en met name de vereiste minimumverschillen die in voorkomend geval voor de biedingen vereist zijn;4° relevante informatie betreffende het gebruikte elektronisch systeem en de nadere technische bepalingen en specificaties voor de verbinding.

Art. 127.Alvorens over te gaan tot de elektronische veiling doet de aanbestedende overheid een eerste volledige beoordeling van de ingediende offertes.

Alle inschrijvers die voldoen aan de door de aanbestedende overheid bepaalde eisen inzake selectie overeenkomstig artikel 63, § 1, en die een regelmatige offerte hebben ingediend, worden tegelijkertijd via elektronische middelen uitgenodigd om nieuwe prijzen in te dienen.

De uitnodiging bevat eventueel aangepaste informatie voor de individuele verbinding met het gebruikte elektronisch systeem. Ze preciseert de datum en het aanvangsuur van de elektronische veiling evenals, in voorkomend geval, de opeenvolgende fases en hun tijdschema en afsluitingswijze.

De elektronische veiling kan pas beginnen na het verstrijken van een termijn van minstens vijf dagen vanaf de datum van verzending van de uitnodiging.

Art. 128.§ 1. In afwijking van artikel 57, § 1, worden de biedingen niet elektronisch ondertekend, maar is de inschrijver erdoor gebonden indien ze worden ingediend op de wijze bepaald in de opdrachtdocumenten en eventueel de uitnodiging. § 2. Tijdens de duur van de veiling en elke fase ervan deelt de aanbestedende overheid ogenblikkelijk aan alle inschrijvers ten minste de informatie mee die hen de mogelijkheid biedt op elk moment hun rangschikking te kennen. De aanbestedende overheid kan ook informatie betreffende de prijzen van de andere inschrijvers meedelen indien dat in de opdrachtdocumenten is vermeld. Ze kan tevens op ieder ogenblik meedelen hoeveel inschrijvers aan de fase van de veiling deelnemen, maar in geen geval hun identiteit bekendmaken.

Noch gedurende de veiling, noch na afloop ervan, kan de inschrijver zijn laatste bod intrekken.

Art. 129.De aanbestedende overheid kiest één of meer van de onderstaande wijzen om de elektronische veiling af te sluiten : 1° op de datum en het uur vermeld in de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling;2° wanneer er geen nieuwe prijzen meer worden ontvangen die beantwoorden aan de vereiste minimumverschillen.In dit geval preciseert de aanbestedende overheid in de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling de termijn die ze na ontvangst van de laatste bieding in acht zal nemen alvorens de veiling af te sluiten; 3° wanneer alle fases van de veiling die in de uitnodiging om deel te nemen aan de veiling zijn vermeld, afgehandeld zijn.

Art. 130.Na de sluiting van de elektronische veiling gunt de aanbestedende overheid de opdracht op basis van het resultaat van de veiling.

Wanneer meerdere inschrijvers dezelfde laagste prijs hebben geboden, gaat de aanbestedende overheid bij aanbesteding over tot een elektronische loting. Bij onderhandelingsprocedure kiest zij in dat geval tussen een elektronische loting of een laatste onderhandeling over de prijs. Afdeling 4. - Werkenwedstrijd

Art. 131.§ 1. Wanneer de opdracht voor werken zowel slaat op het opmaken van een ontwerp als op de uitvoering ervan, kan worden overgegaan tot een werkenwedstrijd waarbij een jury de offertes beoordeelt. De opdracht wordt door de aanbestedende overheid gegund op advies van de jury. § 2. De opdrachtdocumenten bepalen : 1° de samenstelling en de wijze van optreden van de jury.De jury bestaat uit minimum vijf leden van wie ten minste één niet behoort tot de aanbestedende overheid. De leden van de jury zijn onafhankelijk van de deelnemers aan de wedstrijd. Het louter deel uitmaken van de jury houdt een verklaring in deze zin in; 2° de gunningscriteria die de jury als basis zal nemen voor de beoordeling van de offertes;3° het eventueel toekennen van prijzengeld voor de best gerangschikte offertes of van vergoedingen voor de deelnemers.Het prijzengeld wordt door de aanbestedende overheid toegekend met verplicht behoud van de door de jury opgestelde rangschikking. De aanbestedende overheid kan het prijzengeld of de vergoedingen ook geheel of gedeeltelijk niet toekennen indien ze oordeelt dat de offertes niet voldoen; 4° nauwkeurig de respectieve rechten van de aanbestedende overheid en de inschrijvers inzake de eigendom en het gebruik van de ontwerpen. § 3. De aanvraag tot deelneming of de offerte maakt duidelijk melding van de natuurlijke of rechtspersonen die als ontwerpers instaan voor de opmaak van het ontwerp en de opvolging van de uitvoering ervan. Afdeling 5. - Ontwerpenwedstrijd

Onderafdeling 1. - Toepassingsvoorwaarden en jury

Art. 132.De ontwerpenwedstrijd leidt hetzij tot de keuze van één of meer ontwerpen, hetzij tot deze keuze gepaard gaande met de gunning van een opdracht voor diensten op grond van artikel 53, § 2, 5°, van de wet.

De wedstrijd kan ook de keuze van een ontwerper beogen, zonder dat deze keuze gekoppeld is aan een uitgewerkt ontwerp. In die zin kan het woord "ontwerp" in deze afdeling eveneens betrekking hebben op een "ontwerper voor een bepaald project".

Deze keuzes gebeuren op basis van de beoordelingscriteria.

Art. 133.§ 1. Voor een ontwerpenwedstrijd gelden de volgende regels : 1° de mogelijkheid tot deelneming mag niet beperkt worden tot diegenen die behoren tot het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie of tot een deel daarvan;2° ze staat open voor zowel natuurlijke als rechtspersonen;3° de aanbestedende overheid bepaalt de eisen inzake selectie overeenkomstig artikel 63, § 1.Voor de vaststelling van de kwalitatieve selectiecriteria, die duidelijk en niet-discriminerend dienen te zijn, is ze evenwel niet gebonden door de artikelen 72 en 74 tot 78. Ze vermeldt de eisen in de aankondiging van de wedstrijd; 4° indien de wedstrijd een eerste fase met de indiening van aanvragen tot deelneming omvat, is het aantal geselecteerden dat wordt uitgenodigd om een ontwerp in te dienen voldoende om een daadwerkelijke mededinging te waarborgen;5° de beoordelingscriteria worden vermeld in de aankondiging van de wedstrijd. § 2. De wedstrijddocumenten bepalen de samenstelling van de jury en haar wijze van optreden.

De jury bestaat uitsluitend uit natuurlijke personen, minimum vijf in aantal, die onafhankelijk zijn van de deelnemers aan de wedstrijd.

Minstens één van hen behoort niet tot de aanbestedende overheid.

Indien van de deelnemers aan de wedstrijd een bijzondere beroepskwalificatie vereist wordt, beschikt minstens één derde van de juryleden over diezelfde of een gelijkwaardige beroepskwalificatie.

De wedstrijddocumenten bepalen of de jury een beslissings- of adviesbevoegdheid heeft. De jury is autonoom en moet in elk geval haar advies of beslissing motiveren. § 3. De wedstrijddocumenten bepalen het eventueel toekennen van prijzengeld voor de best gerangschikte ontwerpen of van vergoedingen voor de deelnemers. Het prijzengeld wordt door de aanbestedende overheid toegekend met verplicht behoud van de door de jury opgestelde rangschikking. De aanbestedende overheid kan het prijzengeld of de vergoedingen ook geheel of gedeeltelijk niet toekennen indien ze oordeelt dat de ontwerpen niet voldoen. § 4. De wedstrijddocumenten bepalen nauwkeurig de respectieve rechten van de aanbestedende overheid en de ontwerpers inzake de eigendom en het gebruik van de ontwerpen.

Art. 134.Wanneer het een wedstrijd betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is, worden de ontwerpen anoniem aan de jury voorgesteld. De anonimiteit wordt geëerbiedigd tot de beslissing of het advies van de jury bekend is.

Vóór het verstrijken van de termijn voor ontvangst van de ontwerpen neemt de jury geen kennis van de inhoud ervan.

Ze evalueert de ontwerpen op grond van de criteria bedoeld in artikel 133, § 1, 5°.

Ze stelt een door alle leden ondertekend proces-verbaal op, waarin ze de keuze van de ontwerpen motiveert op basis van hun afzonderlijke verdiensten en waarin ze haar opmerkingen en de eventuele punten die verduidelijking vergen, opneemt.

De deelnemers kunnen desgevallend worden uitgenodigd om de in het proces-verbaal vermelde opmerkingen en vragen te beantwoorden.

Van de dialoog tussen de juryleden en de deelnemers wordt eveneens een volledig proces-verbaal opgesteld.

Onderafdeling 2. - Raming en bekendmaking

Art. 135.§ 1. De ontwerpenwedstrijd is onderworpen aan de verplichte voorafgaande Europese bekendmaking in de volgende gevallen : 1° wanneer de ontwerpenwedstrijd georganiseerd wordt in het kader van de gunningsprocedure van een overheidsopdracht voor diensten waarvan het geraamde bedrag, met inbegrip van het totale bedrag van de premies en de betalingen aan de deelnemers, gelijk is aan of hoger is dan de drempel vermeld in artikel 32;2° in alle gevallen van ontwerpenwedstrijd waarvoor het totale bedrag van de premies en de betalingen aan de deelnemers gelijk is aan of hoger is dan de drempel vermeld in artikel 32.Het geraamde bedrag van de overheidsopdracht die achteraf kan worden geplaatst, wordt ook in aanmerking genomen, tenzij de aanbestedende overheid de plaatsing van deze opdracht heeft uitgesloten in de aankondiging van ontwerpenwedstrijd. § 2. De ontwerpenwedstrijd die niet verplicht onderworpen is aan de voorafgaande Europese bekendmaking zoals vermeld in § 1, is onderworpen aan de Belgische bekendmaking. § 3. De aanbestedende overheid moet de datum van verzending kunnen bewijzen.

Art. 136.Inzake de bekendmakingsvoorschriften van hoofdstuk 3 zijn enkel de artikelen 29 tot 32 van toepassing op de wedstrijd.

De aankondiging van wedstrijd wordt bekendgemaakt volgens het model nr. 7 opgenomen in bijlage 4 van dit besluit.

Art. 137.Wanneer het een wedstrijd betreft waarvoor een voorafgaande Europese bekendmaking verplicht is of die betrekking heeft op diensten bedoeld in bijlage II, B, van de wet die de drempel vermeld in artikel 32 bereiken, wordt een aankondiging van de resultaten van de wedstrijd bekendgemaakt volgens het model nr. 8 opgenomen in bijlage 4 van dit besluit.

De aankondiging wordt naar het Publicatieblad van de Europese Unie en naar het Bulletin der Aanbestedingen verzonden binnen een termijn van achtenveertig dagen na de keuze van het ontwerp of de ontwerpen.

Bepaalde gegevens betreffende de resultaten van de wedstrijd mogen niet meegedeeld worden indien de openbaarmaking ervan de toepassing van een wet zou belemmeren, in strijd zou zijn met het algemeen belang, nadelig zou zijn voor de rechtmatige commerciële belangen van de overheidsbedrijven of particuliere ondernemingen, of de eerlijke mededinging tussen de dienstverleners zou kunnen schaden. HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen

Art. 138.Indien de Eerste Minister of de Minister bevoegd voor Economie daarom verzoekt, worden alle nodige statistische en andere gegevens met betrekking tot gegunde opdrachten, die onder de toepassing van de wet en dit besluit vallen, aan hen meegedeeld volgens de nadere regels die zij in overleg met de gewestelijke overheden bepalen.

Art. 139.De aanbestedende overheid bewaart alle documenten betreffende de gunning van de opdracht of van de concessie voor openbare werken ten minste gedurende tien jaar vanaf de gunningsdatum of, eventueel, vanaf de datum waarop werd afgezien van het gunnen van de opdracht.

De volgende informatie mag op een elektronische drager worden bewaard : - een schriftelijk stuk dat is opgesteld met elektronische middelen conform artikel 57, § 1; - een schriftelijk stuk dat niet is opgesteld met elektronische middelen conform artikel 57, § 1, en geen verplichte handtekening noch paraaf bevat; - de gegevens betreffende het verloop van het dynamisch aankoopsysteem of de elektronische veiling of een andere elektronisch gevoerde gunningsprocedure.

De toepassing van dit artikel doet geen afbreuk aan de naleving van een langere bewaartermijn opgelegd ingevolge regels die verband houden met bepaalde soorten opdrachten of door andere bijzondere bepalingen.

Art. 140.De datum waarop dit besluit in werking treedt, wordt door Ons bepaald.

Art. 141.De Eerste Minister, de Minister bevoegd voor Economie, de Minister bevoegd voor Overheidsbedrijven en de Minister bevoegd voor Administratieve Vereenvoudiging zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 16 juli 2012.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, E. DI RUPO De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Overheidsbedrijven, P. MAGNETTE De Minister van Administratieve Vereenvoudiging, O. CHASTEL

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^