Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 16 mei 2003
gepubliceerd op 02 juni 2003

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen alsmede van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen, teneinde daarin bepalingen in te voegen met betrekking tot risicobeperking en therapeutisch advies, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid, federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst financien
numac
2003009422
pub.
02/06/2003
prom.
16/05/2003
ELI
eli/besluit/2003/05/16/2003009422/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

16 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen alsmede van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen, teneinde daarin bepalingen in te voegen met betrekking tot risicobeperking en therapeutisch advies, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen


VERSLAG AAN DE KONING Preambule Naar aanleiding van het advies van de Raad van State, dat op 4 april 2003 is gegeven, heeft de regering alle voorgestelde formele wijzigingen doorgevoerd.

De regering heeft nota ervan genomen dat haar aandacht is gevestigd op het gegeven dat het moeilijk bleek te zijn de rol van de case-manager justitie nauwkeurig te omschrijven en bijgevolg na te gaan of zijn opdrachten strikt deel uitmaken van de federale bevoegdheden. De regering is van oordeel dat de case-manager justitie, die ressorteert onder het gezag van de procureur des Konings, laatstgenoemde, de onderzoeksrechter of de feitenrechter bijstaat ingeval de magistraat, in het kader van de vervolging of van de strafrechtspleging, van oordeel is dat een therapeutisch advies zou kunnen worden verleend teneinde een beter inzicht te krijgen in zijn taak met betrekking tot vervolging of berechting.

Er moet overigens worden onderstreept dat de opdrachten van de case-manager justitie omschreven zijn in het koninklijk besluit, in de nieuwe artikelen 26bis (8°), 26ter, 26quater, 26quinquies, 26sexies, 40bis (8°), 40ter, 40quater, 40quinquies en 40sexies. Daaruit blijkt dat de case-manager justitie uitsluitend onder de federale bevoegdheid valt en niet onder de persoonsgebonden aangelegenheden zoals bedoeld in artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

De regering wenst tevens te onderstrepen dat het beginsel van het bestaan van de case-manager volksgezondheid is opgenomen in het koninklijk besluit, teneinde het belang van de volksgezondheid in het kader van het nieuwe drugsbeleid duidelijk te benadrukken. Ter zake bestaat thans een pilootproject dat tijdens de volgende legislatuur zal worden geëvalueerd.

Er is tevens rekening gehouden met de opmerking van de Raad van State inzake het wettelijke kader van het optreden van de therapeutische adviseur, aangezien de wettelijke grondslag daartoe aan de tekst is toegevoegd door middel van een verwijzing naar artikel 43 van het Wetboek van strafvordering (« De procureur des Konings doet zich zo nodig vergezellen van een of twee personen die wegens hun kunde of beroep bekwaam geacht worden om de aard en de omstandigheden van de misdaad of het wanbedrijf te beoordelen. »).

Ook de inhoud van de werkzaamheden van de therapeutische adviseur is omschreven in het Verslag aan de Koning, conform de wens van de Raad van State.

Ten slotte heeft de Raad van State de aandacht gevestigd op twee concepten die de Raad niet in overeenstemming kon brengen, met betrekking tot het begrip problematisch gebruik. Het gaat eigenlijk op twee onderscheiden concepten die een andere doelstelling hebben.

In de eerste plaats wordt het begrip behandeld bedoeld in de artikelen 26bis, 5°, en 40bis, 5° : het gaat om het begrip dat de politieambtenaren hanteren teneinde al dan niet een proces-verbaal op te maken. Teneinde rekening te houden met het advies van de Raad van State is het begrip nog verder verfijnd, zodat enkel een proces-verbaal wordt opgemaakt als de betrokkene wegens zijn gedrag een gevaar blijkt te zijn voor de maatschappij of voor zichzelf, bovenop de testbatterij waarin reeds is voorzien.

In de tweede plaats gaat aandacht uit naar het begrip bedoeld in de artikelen 26quater, 26quinquies, 40quater en 40quinquies : het gaat om het begrip aangewend door de magistraten (procureur, onderzoeksrechter, feitenrechter) teneinde te bepalen of het (al dan niet) nuttig is een therapeutisch advies te vragen. De regering is bijgevolg van oordeel dat dit koninklijk besluit niet moet worden aangepast aan deze opmerking.

Sire, Op 5 juni 1997 heeft de parlementaire werkgroep drugs verslag uitgebracht in de Kamer (Gedr. St., Kamer, 1996-1997, 1062/1 tot 1062/3). De parlementaire werkgroep drugs, samengesteld uit vertegenwoordigers van verschillende bestaande commissies en begeleid door deskundigen, heeft hoorzittingen gehouden over de verschillende aspecten van de drugproblematiek en aanbevelingen gedaan aan de regering.

De aanbevelingen van de parlementaire werkgroep hebben geleid tot een motie van de Kamer (Gedr. St., Kamer, 1996-1997, nr. 1062/4). De Kamer vroeg de regering onder andere een Cel Drugbeleid op te richten en regelmatig verslag uit te brengen over de verwezenlijking van haar aanbevelingen.

In het regeerakkoord van 7 juli 1999 met als opschrift « De brug naar de eenentwintigste eeuw » is het volgende bepaald : « de regering zal binnen de zes maand na haar aantreden aan het Parlement een evaluatierapport voorleggen inzake het huidig drugbeleid. In dit rapport zullen o.m. de gemeenschappelijke richtlijn van de voormalige minister van Justitie over het vervolgingsbeleid inzake bezit en detailhandel van illegale verdovende middelen, het rapport van de parlementaire werkgroep belast met het bestuderen van de drugsproblematiek, alsmede de ervaringen in andere landen worden geëvalueerd. Op basis van de resultaten van dit rapport zal de Regering in samenspraak met het Parlement een coherent drugbeleid uitwerken. » Op 31 mei 2000 heeft de regering het Federaal Veiligheids- en Detentieplan goedgekeurd. Daarin werd tevens een specifieke globale nota inzake de drugsproblematiek aangekondigd.

De regering heeft deze nota met als opschrift « Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek » op 19 januari 2001 goedgekeurd. Zij is gestoeld op : - het verslag en de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep Drugs van 1997; - het universiteitsrapport « Het Belgisch Drugbeleid anno 2000 : een stand van zaken » van de professoren B. De Ruyver (Universiteit Gent) en J. Casselman (Katholieke Universiteit Leuven); - het verslag van de werkgroep inzake het drugsbeleid gevoerd in de buurlanden en door enkele internationale organisaties.

In de Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek is het volgende nader bepaald : « De federale regering bevestigt dat het drugmisbruik een volksgezondheidsprobleem is. Deze beleidsnota past in een normaliseringsbeleid, gericht op rationele risicobeheersing. Het beleid van de federale regering zal zowel inwerken op het aanbod als op de vraag.

Belangrijkste doelen zijn : * een daling van het aantal afhankelijke burgers; * een daling van de fysische en psychosociale problemen die drugmisbruik kunnen veroorzaken; * een daling van de negatieve gevolgen van het drugverschijnsel voor de samenleving (waaronder de maatschappelijke overlast).

Deze doelen worden nagestreefd via een beleid dat is gegrond op drie pijlers : * preventie voor de niet-gebruik(st)ers en de niet-problematische gebruik(st)ers; * zorgverlening, risicobeperking en (her)integratie voor de problematische gebruik(st)ers; en * repressie voor de producenten en de handelaars.

Het verdient aanbeveling problematisch druggebruik aan te pakken door een aanbod van hulpverlening gericht op herintegratie, veeleer dan de druggebruik(st)er extra te laten lijden door hem/haar te straffen. Is voorkomen niet beter dan genezen? De federale regering pleit dan ook voor een doeltreffend preventiebeleid.

Verder zijn er een aantal wetgevende initiatieven noodzakelijk die het mogelijk maken om de georganiseerde misdaad efficiënter aan te pakken.

Repressie blijft hier het sleutelwoord. » Overigens gelden gelijktijdig de volgende stellingen : « De strafrechtelijke interventie is ten aanzien van de druggebruik(st)er steeds het ultimum remedium » en « Vermeden moet worden dat druggebruik(st)ers die geen misdrijf hebben gepleegd in de gevangenis terechtkomen. » Het ontwerp van besluit dat wij Uwe Majesteit ter ondertekening voorleggen levert een bijdrage tot het nieuwe beleid inzake drugs zoals omschreven in de Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek (punt 4.5.), met inachtneming van voornoemde beginselen.

Dit ontwerp van besluit moet worden beschouwd als een onderdeel van een samenhangend geheel dat voor het overige bestaat uit de wetten van 4 april en 3 mei 2003 en uit een circulaire.

Dit geheel betekent een fundamentele wijziging van het beleid inzake drugs. Het is gegrond op drie beginselen : 1. Het strafrechtelijk optreden is ten aanzien van de druggebruik(st)er steeds het ultimum remedium.Buiten specifieke risicosituaties, zoals sturen onder invloed en het veroorzaken van maatschappelijke overlast, is druggebruik op zich geen reden voor repressief optreden. 2. In het kader van het strafrechtelijk optreden wordt rekening gehouden met de individuele toestand van de betrokkene.De meest problematische druggebruik(st)ers die in contact komen met politie of justitie worden georiënteerd naar structuren die hulp verlenen. 3. Middelenafhankelijkheid is geen reden om crimineel gedrag te verschonen. Derhalve zijn de wetten van 4 april 2003 en 3 mei 2003, het ontwerp van besluit en de circulaire onlosmakelijk verbonden, want zij zijn noodzakelijk voor en complementair aan de verwezenlijking van het nieuwe strafbeleid en het nieuwe beleid inzake volksgezondheid.

Krachtens de wetten van 4 april 2003 en 3 mei 2003 tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen worden aangewend voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, wordt een nieuwe en lichtere soort van straf ingevoegd en wordt aan de Koning de mogelijkheid geboden een onderscheid te maken tussen drugs, inzonderheid om vervolging wegens louter niet-problematisch bezit van cannabis met het oog op eigen gebruik anders te kunnen aanpakken.

Voorts is bepaald dat het gebruik van verdovende middelen in groep niet langer wordt gestraft, maar wordt daarentegen bijzondere aandacht besteed aan de bescherming van minderjarigen. Hoewel de bepalingen inzake de bescherming van minderjarigen zijn versterkt, blijft de jeugdrechtbank bevoegd voor misdrijven gepleegd door minderjarigen, overeenkomstig artikel 36, 4°, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.

Voornoemde wetten van 4 april 2003 en 3 mei 2003 strekt overigens ertoe in geval van misdrijven inzake drugs met het oog op persoonlijk gebruik, de mogelijkheden te handhaven inzake opschorting waarin reeds is voorzien in de wet van 9 juli 1975 tot wijziging van voornoemde wet van 24 februari 1921.

In het ontwerp van besluit worden de verschillende categorieën van misdrijven omschreven teneinde een specifieke tenlastelegging mogelijk te maken voor de invoer, de vervaardiging, het vervoer, het aanschaffen of de teelt van cannabisplanten voor persoonlijk gebruik.

Deze categorieën worden gerelateerd aan de straffen bepaald in voornoemde wetten van 4 april 2003 en 3 mei 2003 en liggen ten grondslag aan een in een circulaire nader te omschrijven, gedifferentieerd vervolgingsbeleid. De Beleidsnota van de federale regering inzake de drugsproblematiek strekt ertoe de alternatieven voor de strafrechterlijk sanctie te stimuleren, te weten sepositie, medisch-sociale begeleiding onder toezicht van de procureur des Konings of zelfs een gewone waarschuwing, zulks naargelang het soort van stof dat is gebruikt en van de categorie waaronder het betrokken gedrag ressorteert.

Dit ontwerp van besluit voorziet door middel van therapeutisch advies in mogelijkheden om druggebruikers te helpen. Een en ander strekt ertoe personen tegen wie strafvordering is ingesteld de mogelijkheid te bieden indien nodig een behandeling te volgen. Justitiële case-managers worden aangewezen om een lijst van therapeutische adviseurs samen te stellen alsmede te bemiddelen tussen de gerechtelijke instanties, de therapeutische adviseurs en de sociale sector.

De supra bedoelde circulaire strekt ertoe de circulaire van 18 mei 1998 nopens het vervolgingsbeleid inzake bezit en detailhandel van illegale verdovende middelen te wijzigen met het oog op een duidelijker en coherenter drugsbeleid. Voortaan kan via duidelijke en nauwkeurige richtlijnen naar gelang van het soort van misdrijf worden uitgemaakt hoe moet worden opgetreden, zulks op grond van de categorieën van misdrijven omschreven in voornoemd koninklijk besluit.

In de circulaire wordt tevens voorzien in stelsels die de mogelijkheid bieden het effect van de op gang gebrachte hervormingen te evalueren.

De regering wil aldus een radicale evolutie tot stand brengen op het stuk van de wijze waarop het verschijnsel drugs in België wordt aangepakt.

Dit geheel van normen betekent dat de regering zich aansluit bij een vernieuwende tendens in Europa. Andere landen zoals Zwitserland, Nederland, Portugal... hebben immers analoge regelgevingen aangenomen.

Bovendien eerbiedigt België met die moderne wetgeving zijn internationale verbintenissen, onder meer het Verdrag d.d. 20 december 1988 van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen en de Overeenkomst d.d. 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland, en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.

Het respecteren van internationale engagementen ligt aan de basis van een andere hervorming ingeschreven in dit wetsontwerp.

Artikel 8 van de verordening (EEG) nr. 3677/90 van de Raad van 13 december 1990 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen verplicht de strafrechtelijke vervolging van inbreuken op de bepalingen van dezelfde verordening.

Daarom worden de inbreuken op de vermelde verordening ingeschreven in de strafbare feiten van dit wetsontwerp.

Het wettelijke stelsel van precursoren, de stoffen die kunnen dienst doen voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope middelen, is eerder verhelderd en verbeterd door : 1° Precursoren te beschouwen als een specifieke bij wet gereglementeerde categorie, rechtens de integratie van deze substanties in de giftige of toxische stoffen.2° Het bundelen van alle repressieve bepalingen inzake precursoren in één enkel artikel, in het belang van de helderheid van de straf wetgeving. HOOFDSTUK I. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen Het koninklijk besluit van 31 december 1930 bestaat thans uit twee delen. Het eerste deel bevat de maatregelen met het oog op de reglementering van de geoorloofde handel (vervaardiging, verkoop, vervoer, invoer, uitvoer, enz.) en van het bezit van verdovende middelen noodzakelijk voor de geneeskunde : het gaat om de hoofdstukken I en II. Het tweede deel betreft de middelen ter bestraffing van personen die deze regelgeving niet in acht nemen, te weten hoofdstuk III. De wijzigingen in het koninklijk besluit bestaan uit drie artikelen.

Het eerste betreft het opschrift van het koninklijk besluit. De Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek voorziet in een harmonisering van de geïntegreerde en globale benadering op het vlak van drugs en is gegrond op drie pijlers : preventie, hulpverlening en repressie. De beperking van de risico's gerelateerd aan druggebruik heeft betrekking op de voorkoming van het problematisch gebruik van zulke stoffen, op de hulpverlening aan deze problematische gebruikers en op minder repressie ten aanzien van bepaalde vormen van strafbaar gedrag. Ook in tal van westerse landen kan dus worden vastgesteld dat de repressieve benadering van het verschijnsel druggebruik steeds vaker de plaats moet ruimen voor een aanpak van het verschijnsel gericht op preventie en hulpverlening, welke ressorteren onder volksgezondheid. Om met deze evolutie rekening te houden, is het opschrift van het koninklijk besluit gewijzigd.

Het tweede artikel betreft de beschrijving van de maatregelen ingevoegd met het oog op risicobeperking, alsmede de omschrijving van de verschillende strafbare gedragingen met het oog op de harmonisering van de hulpverlening, de preventie en de bestraffing van de recreatieve of problematische gebruikers van verdovende stoffen.

Daartoe is een nieuw hoofdstuk (« hoofdstuk IIbis. - Risicobeperking en therapeutisch advies ») in de bestaande regelgeving ingevoegd. Het bestaat uit twee afdelingen.

In de eerste afdeling worden de aangewende begrippen omschreven en drie categorieën van misdrijven ingevoerd, waarvan trouwens sprake is in de Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek. Ze strekken ertoe de rechtszekerhei op te voeren en de reactie van de strafrechter en van volksgezondheid daadwerkelijk af te stemmen op de gebruikers van slaapmiddelen en verdovende middelen.

Ze zijn bedoeld om een onderscheid te maken tussen de strafrechtelijke sancties (overtreding of misdrijf) ter bestraffing van bedoeld gedrag.

Aan de andere kant gelden zij als leidraad bij de verwezenlijking van het opsporings- en vervolgingsbeleid dat is ingesteld bij een circulaire inzake strafrechtelijk beleid op grond van de artikelen 143bis en 143ter van het Gerechtelijk Wetboek, van de artikelen 28bis, § 1, tweede lid, 28ter, § 1, tweede lid, en 28quater, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering.

De eerste categorie van gedragingen betreft die welke tot de meest gematigde strafrechtelijke reactie leiden, te weten gedrag dat uitsluitend gerelateerd is aan het persoonlijk gebruik van slaap- en verdovende middelen. Daarin is de bevoorrading met verdovende middelen voor eigen gebruik geregeld, waarbij zowel het bezit van slaap- en verdovende middelen als de invoer, de vervaardiging, het vervoer en het aanschaffen ervan op een lijn worden gesteld met de teelt van cannabisplanten.

De strafrechtelijke reactie op dergelijk gedrag is geregeld door een verschil in de strafrechtelijke sanctie (overtreding of wandrijf) en door een circulaire inzake strafrechtelijk beleid, zoals supra is uiteengezet.

Terzake moet een onderscheid worden gemaakt tussen gedragingen gerelateerd aan cannabis en gedragingen gerelateerd aan andere verdovende middelen. De reden hiervan is dat in ons land aanzienlijk veel cannabis wordt gebruikt en het bijgevolg niet meer mogelijk is de wet op de verdovende middelen met redelijke middelen toe te passen.

Zoals hieronder is uiteengezet, worden het bezit, de invoer, de vervaardiging, het vervoer, het aanschaffen en de teelt van « Cannabis, Extracta, Resinae et Tincturae » voor persoonlijk gebruik gestraft met een politiestraf die overeenstemt met de straf voor de beteugeling van openbare dronkenschap.

De wet voorziet dat in het geval van de vaststelling van misdrijven gerelateerd aan cannabis voor persoonlijk gebruik dat niet vergezeld gaat met openbare overlast of met problematisch gebruik, slechts tot registratie door de politie wordt overgegaan. De verplichting om de gerechtskosten te betalen blijft echter bestaan.

Indien er sprake is van problematisch gebruik of van gebruik met openbare overlast, begrippen die in de wet zijn omschreven, wordt een proces-verbaal opgemaakt met duidelijke vermelding van de indicatie van het problematisch gebruik of van het gebruik met openbare overlast. Voortdurend persoonlijk gebruik is niet noodzakelijkerwijs problematisch gebruik.

De tweede categorie betreft de misdrijven van categorie I die gepaard gaan met de verzwarende omstandigheden bepaald in de wet (de bedoelde verzwarende omstandigheid is in eerste instantie die betreffende de minderjarigen, overeenkomstig de wens van de Regering om speciale aandacht te besteden aan hun toestand).

De derde categorie van gedragingen beoogt de misdrijven van categorie I die voor een ander oogmerk dan eigen gebruik zijn gepleegd, alsmede de uitvoer, de doorvoer, de makelarij, de verkoop, het te koop stellen, het afleveren, het opslag van slaapmiddelen en verdovende middelen, met of zonder verzwarende omstandigheden.

Het besluit bevat tevens enkele omschrijvingen, waarvan sommige commentaar behoeven. Met het oog op de harmonisering van de bestraffing van druggerelateerde misdrijven in het ganse land wordt immers voorzien in een homogeen stelsel van medisch-psycho-sociale reactie.

In het kader van het therapeutisch advies moet een evenwicht worden gevonden tussen het beroepsgeheim dat hulpverleners in acht moeten nemen en de noodzaak om de gerechtelijke instanties in te lichten opdat de strafrechtelijke reactie aangepast is aan de situatie. Het therapeutisch advies zal positief of negatief zijn wat de mogelijkheid van therapeutische follow-up betreft en/of psycho-sociale hulp. Dit advies is in beginsel formeel en bevat geen essentiële informatie met betrekking tot de individuele medisch-psychologisch-sociale situatie van de betrokkene. Ingeval de gerechtelijke instantie belast met de zaak meer informatie wenst over de medisch-psychologisch-sociale toestand van de persoon, kan steeds een expert worden benoemd om terzake een volledig deskundigenonderzoek op te maken.

De vaststellingen gedaan door de therapeutische adviseur worden opgetekend in een geschreven stuk dat bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd. De therapeutische adviseur hoort de betrokken persoon die de mogelijkheid heeft zich te laten bijstaan door een raadsman, een therapeut of een arts naar zijn keuze.

De case-manager volksgezondheid moet iemand zijn met ervaring inzake administratief beheer en met medisch-psychologische kennis op het vlak van druggebruik.

De methode van het case-management is een vorm van hulpverlening in het kader van de weg die een druggebruiker volgt. Sterk verslaafde problematische gebruikers worden individueel gevolgd. Vaak gaat het om patiënten met een complex en meervoudig probleem.

In de tweede afdeling wordt de procedure van de aanwending van therapeutisch advies omschreven. Het betreft het opstellen van een lijst van therapeutische adviseurs. In elke fase van de strafprocedure die aan het vonnis voorafgaat wordt aan magistraten de mogelijkheid geboden om via de justitiële case-manager, een therapeutisch adviseur deskundigen te raadplegen, zodat hij een negatief of positief advies kan uitbrengen over de noodzaak van een behandeling of over het bestaan van problematisch gebruik. Op die wijze beschikt de procureur des Konings (die optreedt in het kader van een gerechtelijk opsporingsonderzoek), de onderzoeksrechter (die optreedt in het kader van een gerechtelijk onderzoek) of de feitenrechter (die een strafrechtelijke beslissing moet nemen), over een instrument dat hem helpt te handelen in het belang van de maatschappij en van de persoon tegen wie de strafvordering is ingesteld.

Er moet worden opgemerkt dat het toepassingsgebied van de mogelijkheid een beroep te doen op therapeutisch advies zeer ruim is, aangezien daarin ook voorzien is voor andere misdrijven dan die met betrekking tot voornoemde wet van 24 februari 192 1.

Worden bedoeld : de gemeenrechtelijke misdrijven gepleegd onder de invloed van slaapmiddelen en verdovende middelen of teneinde zich dergelijke stoffen aan te schaffen of de aankoop ervan te financieren, zoals de verwervingsmisdrijven van zwaarwichtige aard (gewapende overval, straatroof,...), expressieve misdrijven van zwaarwichtige aard (slagen en verwondingen, zware bedreiging, gijzeling,...) en consensuele misdrijven van zwaarwichtige aard (lidmaatschap van criminele organisatie betrokken in drugsproductie, drugshandel, productie en handel op grote schaal,...).

Er moet worden onderstreept dat de termijn waarbinnen het therapeutisch advies moet worden uitgebracht, indien nodig een eerste keer kan worden verlengd zonder beperkende voorwaarden teneinde te voorkomen dat de nalatige beklaagde dadelijk zou worden gestraft. Een tweede verlenging is mogelijk indien de vertraging bij de verstrekking van het therapeutisch advies niet te wijten is aan de beklaagde.

Indien het advies niet wordt uitgebracht, beschikt diegene die het advies heeft gevraagd nog steeds over een beoordelingsbevoegdheid ter zake.

In het derde artikel wordt het verband gelegd tussen de diverse druggerelateerde gedragingen omschreven in het vorige artikel en de strafrechtelijke sancties bepaald in de wet. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen Het koninklijk besluit van 22 januari 1998 bestaat uit 5 hoofdstukken.

De eerste vier hoofdstukken betreffen respectievelijk een reeks psychotrope stoffen en het bijzondere juridisch regime dat erop moet worden toegepast, terwijl het vijfde hoofdstuk de algemene bepalingen bevat.

De wijzigingen in dit koninklijk besluit van 22 januari 1998 zijn vervat in drie artikelen, te weten de artikelen 4, 5 en 6.

Zij zijn gestoeld op dezelfde logica en zijn bepalingen die in wezen vergelijkbaar zijn met die bedoeld in de artikelen 1, 2 en 3 van het koninklijk besluit van 31 december 1930. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen De wijzigingen van de wet inzake precursoren noodzaken technische aanpakken aan dit besluit. Artikel 20 van het besluit wordt gewijzigd met de insluiting van de verordening (EEG) nr. 3677/90 van de Raad van 13 december 1990 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen in de wetgeving over wiens toepassing de bevoegde officieren, agenten en ambtenaren waken.

In artikel 21 van het besluit wordt, voor wat de strafbepalingen betreft, verwezen naar het geheel van de wet dat is vervangen door een verwijzing naar het artikel ervan dat voortaan alle repressieve bepalingen inzake precursoren bundelt.

We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaren, De Minister van Volksgezondheid, J. TAVERNIER De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS

ADVIES 35.192/2 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 1 april 2003 door de Minister van Justitie verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen alsmede van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen, teneinde daarin bepalingen in te voegen met betrekking tot risicobeperking en therapeutisch advies, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen", heeft op 4 april 2003 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief aldus : « L'urgence est motivée par la nécessité de mettre fin à l'incertitude régnant en la matière au sein de la population. » De steller van het ontwerp wordt erop attent gemaakt dat dit een wankele motivering is, gelet op artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State waarin staat dat het verzoek om spoedbehandeling "met bijzondere redenen moet worden omkleed".

Voorts moet die motivering worden overgenomen in de aanhef van het ontworpen besluit.

De Raad van State, afdeling wetgeving, beperkt zich overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Gelet op de zeer korte termijn die de Raad van State is toegemeten en op het grote aantal zaken dat hem met verzoek om spoedbehandeling is voorgelegd, beperkt hij zich tot het maken van de volgende opmerkingen.

Voorafgaande vormvereisten In de aanhef van het ontworpen besluit wordt melding gemaakt van het advies van de Inspecteur van Financiën van 27 maart 2003 en van de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 28 maart 2003.

Die stukken zijn niet samen met de adviesaanvraag aan de Raad van State bezorgd. Het advies van de Inspecteur van Financiën is evenwel op 2 april 2003 meegedeeld via elektronische post.

In dat advies vermeldt de Inspecteur van Financiën : « (le projet d'arrêté royal)... est susceptible d'entraîner certaines incidences financières pour le budget du SPF Justice. Les coûts relatifs aux avis thérapeutiques seront en effet considérés comme des frais de justice en matière répressive. Du fait de l'insolvabilité d'un grand nombre de personnes concernées - consommateurs de drogues, il est vraisemblable que le budget des frais de justice, qui connaît déjà une croissance exponentielle ces dernières années, sera encore largement sollicité.

En ce qui concerne les "case-managers justice", je dois avouer ne pas disposer pour le moment d'informations précises quant à leur nombre, à leur statut,...

Une estimation de l'impact budgétaire lié à ces nouvelles fonctions est dès lors fort malaisée. » Aangezien de Inspecteur van Financiën van oordeel is dat het ontwerp financiële gevolgen zal hebben, is de akkoordbevinding van de Minister van Begroting vereist. Die akkoordbevinding is echter niet aan de Raad van State overgezonden.

Het ontwerp wordt onderzocht onder voorbehoud dat aan dat voorafgaande vormvereiste wordt voldaan.

Rechtsgrond en bevoegdheid van de steller van de handeling 1. Het ontworpen besluit voert twee wetteksten uit die de Senaat op 27 maart 2003 in plenaire vergadering heeft aangenomen en waarbij de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica wordt gewijzigd.Die wetteksten worden nu ter bekrachtiging voorgelegd aan de Koning. De Raad van State heeft het onderhavige ontwerp van koninklijk besluit dus onderzocht op basis van de gedrukte stukken van de Senaat (1). (1) Gedr.St., Senaat, zitting 2002-2003, nr. 1474/3 (wetsontwerp "tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, en van artikel 137 van het Wetboek van Strafvordering"); Gedr. St., Senaat, 2002-2003, nr. 1475/4 (wetsontwerp "tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica").

De nieuwe bepalingen van de genoemde wet van 24 februari 1921, die als rechtsgrond van het onderhavige ontwerp dienen, zijn in hoofdzaak de artikelen 2bis, § 1, 2ter en 2quater.

De aanhef van het ontworpen besluit moet in die zin worden aangevuld. 2. Op basis van die nieuwe wetsbepalingen wordt de Koning gemachtigd om strafbare feiten in verband met slaapmiddelen, verdovende middelen en psychotrope stoffen strafbaar te stellen volgens de aard van de betrokken stof en om verschillende strafmaten vast te stellen. Het ontworpen besluit heeft tot doel de verschillende categorieën van strafbare feiten vast te stellen door specifieke strafmaten voor die categorieën te bepalen. Het ontworpen besluit laat evenwel enige dubbelzinnigheid bestaan omtrent die indeling in categorieën.

Zo wordt in artikel 2 van het ontwerp, waarbij een artikel 26bis wordt ingevoegd in het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen, een definitie gegeven van het begrip "eerste categorie", in die zin dat wordt aangegeven dat het gaat om "de invoer, de vervaardiging, het vervoer, het aanschaffen en het bezit van slaap- en verdovende middelen, alsmede de teelt van cannabisplanten bedoeld in artikel 1, eerste lid, 15°, voor persoonlijk gebruik", zonder dat het woord "misdrijven" wordt gebruikt. In de definitie die in het ontwerp van de "tweede categorie" wordt gegeven, wordt echter naar de "misdrijven van de eerste categorie" verwezen.

Zoals de gemachtigde van de minister heeft uitgelegd, blijft het bezit van cannabis voor persoonlijk gebruik een strafbaar feit dat in principe wordt bestraft als overtreding. Ter verduidelijking van het ontworpen artikel 26bis, 2°, van het genoemde koninklijk besluit van 31 december 1930 en om alle dubbelzinnigheid uit de weg te ruimen, moet uitdrukkelijk worden vermeld dat "de invoer, de vervaardiging, het vervoer, het aanschaffen en het bezit van slaap- en verdovende middelen, alsook de teelt van cannabisplanten bedoeld in artikel 1, eerste lid, 15°, voor persoonlijk gebruik" strafbare feiten zijn.

De gemachtigde van de minister is het ermee eens dat de tekst in die zin moet worden gewijzigd. 3. Verscheidene bepalingen van het ontwerp hebben betrekking op de strafprocedure, doordat ze magistraten de mogelijkheid bieden om het advies van een "therapeutische adviseur" in te winnen wanneer het drugsgebruik van bepaalde gebruikers "problematisch" wordt geacht. De vraag rijst of de rechtsgrond van de procedure die aldus in het ontworpen koninklijk besluit wordt ingesteld wel toereikend is, gelet op artikel 12, tweede lid, van de Grondwet, dat als volgt luidt : « Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft. » Zoals reeds is opgemerkt, bieden de artikelen 2bis en 2ter van de bovengenoemde wet van 24 februari 1921 de Koning de mogelijkheid om de strafbare feiten in te delen op basis van de aard van de betrokken stoffen en de strafmaat aan die indeling aan te passen. Noch die bepalingen, noch andere bepalingen van de voormelde wet van 24 februari 1921, machtigen de Koning evenwel om de gerechtelijke procedure voor overtredingen van die wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan te regelen. 3.1. In het ontworpen artikel 26bis, 6°, van het genoemde koninklijk besluit van 31 december 1930 wordt evenwel een definitie van het begrip "therapeutisch adviseur" gegeven. Die adviseur wordt omschreven als een persoon bevoegd voor drugsverslaving, aangewezen per gerechtelijk arrondissement, die geheel zelfstandig werkt ten opzichte van de procureur des Konings en die tot taak heeft een "therapeutisch advies" uit te brengen. Dat advies wordt omschreven als een advies dat de therapeutische adviseur moet geven "op grond van de bestaande wetenschappelijke, psycho-sociale en medische kennis omtrent de noodzaak en de aard van de behandeling" (ontworpen artikel 26bis, 7°).

Volgens de gemachtigde van de minister krijgen "therapeutische adviseurs" een statuut dat vergelijkbaar is met dat van gerechtelijke deskundigen en zullen ze gekozen worden uit een lijst opgesteld door de "case-manager justitie" (ontworpen artikel 26bis, 8°), in overleg met de procureur des Konings (ontworpen artikel 26ter).

Gezien de vereisten van artikel 12, tweede lid, van de Grondwet, wordt het geval waarbij in strafzaken op technisch of wetenschappelijk gebied een beroep wordt gedaan op bepaalde personen, onder meer geregeld in het Wetboek van strafvordering. Zo bijvoorbeeld kan de procureur des Konings op grond van de artikelen 43 tot 44ter van het Wetboek van Strafvordering de medewerking van geneesheren vorderen.

Vanwege de specificiteit van die bepalingen is het evenwel twijfelachtig dat ze de Koning machtigen te bepalen onder welke voorwaarden de procureur des Konings of de onderzoeksrechter het advies van een "therapeutisch adviseur" mag inwinnen. 3.2. Gesteld dat een afdoende rechtsgrond voorhanden is voor die bepalingen van het ontwerp, dan bevat de ontworpen regeling verscheidene leemten. a) Het ontworpen artikel 26bis, 5°, van het genoemde koninklijk besluit van 31 december 1930 heeft betrekking op de "indicatie van problematisch gebruik".Dat begrip staat centraal in het ontworpen besluit, aangezien het ontworpen artikel 26quater de procureur des Konings, de onderzoeksrechter en de bodemrechter de mogelijkheid biedt een beroep te doen op een "therapeutisch adviseur" indien ze vaststellen dat er sprake is van problematisch druggebruik bij de gebruiker.

In artikel 11, § 2, van de genoemde wet van 24 februari 1921, ingevoegd bij de wet van 27 maart 2003, die nog niet bekrachtigd en bekendgemaakt is, wordt "problematisch gebruik" als volgt gedefinieerd : « ... gebruik dat gepaard gaat met een graad van verslaving die de gebruiker niet langer de mogelijkheid biedt zijn gebruik te controleren en dat zich uit door psychische en lichamelijke symptomen".

De definitie die wordt voorgesteld in het onderzochte ontwerpbesluit is niet verenigbaar met de nieuwe wettelijke definitie. Bovendien zijn de middelen die worden aangewend om dat "problematisch gebruik" op te sporen - namelijk de reeks standaardtests bedoeld in artikel 61bis, § 2, 1°, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968 - in casu niet relevant, en in ieder geval niet wanneer druggebruik wordt opgespoord in andere gevallen dan die genoemd in de wet betreffende de politie over het wegverkeer.

Het is immers mogelijk dat de tests bedoeld in het ontworpen artikel 26bis, 5°, aantonen dat de betrokkene wel onder invloed van drugs is, maar kan daaruit worden afgeleid dat zijn druggebruik problematisch is ? Het is waar dat wanneer die tests worden uitgevoerd wanneer iemand een voertuig bestuurt, dat druggebruik als problematisch kan worden beschouwd, aangezien dat gebruik het reactievermogen van een bestuurder kan verminderen en een gevaar kan vormen voor de maatschappij.

Maar wanneer de tests buiten dat geval plaatsvinden kan het zijn dat ze een druggebruik aan het licht brengen, terwijl de betrokkene eigenlijk niet verslaafd is daar het druggebruik louter occasioneel is. Kan in zulk een geval, louter op basis van de uitslag van de genoemde tests, geoordeeld worden dat het druggebruik "problematisch" is in de zin van de genoemde wet van 24 februari 1921, waarin verwezen wordt naar het begrip "verslaving" ? b) In het ontworpen besluit wordt niets gezegd over wat er geschiedt met het "therapeutisch advies" in de gerechtelijke procedure.Zoals reeds is gezegd, moet het therapeutisch advies de magistraat meer duidelijkheid verschaffen over de noodzaak van een behandeling en de aard van zulk een behandeling. Dat advies kan de bevoegde magistraat er dus toe brengen te besluiten om de betrokkene onder een aangepaste medische begeleiding te plaatsen.

Volgens de uitleg van de gemachtigde van de minister kan de onderzoeksrechter op grond van artikel 35 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis kiezen voor invrijheidstelling van de vervolgde persoon, waarbij hem bepaalde voorwaarden worden opgelegd voor een periode van maximaal drie maanden, waaronder het volgen van een medische behandeling of een therapie. Zo ook kan de bevoegde bodemrechter krachtens de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie probatiemaatregelen nemen, waaronder het volgen van een aangepaste behandeling. Het verslag aan de Koning moet worden verduidelijkt wat de juridische context betreft waarin het bewuste advies zal worden gevraagd.

In het ontworpen artikel 26sexies staat geen enkele precisering omtrent de wijze waarop dat advies tot stand zal komen (Kan de therapeutische adviseur de betrokkene ondervragen ? Zal het deskundig onderzoek op tegenspraak plaatsvinden ? Kan de betrokken persoon zich laten bijstaan door een raadsman of een geneesheer of therapeut van zijn keuze ? Zal de betrokkene inzage krijgen in het advies uitgebracht door die therapeutische adviseur ?). c) In de ontworpen regeling wordt tevens voorzien in de oprichting van de functies "case-manager justitie" (ontworpen artikel 26bis, 8°) en "case-manager volksgezondheid" (ontworpen artikel 26bis, 9°). Volgens de uitleg van de gemachtigde van de minister is de "case-manager justitie" vergelijkbaar met een justitieassistent die er onder meer mee belast is de betrokkene bij te staan in de juridische en administratieve stappen die hij onderneemt. De ontworpen regeling is evenwel vaag over de status van die ambtenaar die als zodanig geen probatieambtenaar is in de zin van artikel 2 van de genoemde wet van 29 juni 1964. Wat zijn taken betreft, bepaalt het ontworpen artikel 26bis, 8°, dat hij belast is met "de sociaal-justitiële follow-up" van de personen die betrokken zijn bij de problematiek van slaap- en verdovende middelen en met "de samenwerking met de sociale sector".

De aandacht wordt gevestigd op de omstandigheid dat de gemeenschappen krachtens artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bevoegd zijn voor de bijstand aan personen, wat onder meer het gezinsbeleid, het beleid inzake maatschappelijk welzijn, de jeugdbescherming (met inbegrip van de sociale en de gerechtelijke bescherming) en de sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op hun sociale reïntegratie omvat.

Zoals de ontworpen regeling thans is gesteld, is het moeilijk de taak van "case-manager justitie" nauwkeurig te omschrijven en bijgevolg na te gaan of zijn taken strikt binnen de perken van de federale bevoegdheden liggen.

Hetzelfde vraagstuk geldt voor de "case-manager volksgezondheid". Het ontworpen artikel 26bis, 9°, is zo goed als niet duidelijk omtrent diens taak. Er dient echter op gewezen te worden dat krachtens artikel 5, § 1, I, van de genoemde bijzondere wet van 8 augustus 1980 de gemeenschappen ook bevoegd zijn voor het gezondheidsbeleid, dat onder meer het beleid betreffende de zorgverstrekking in en buiten de verplegingsinrichtingen omvat. 4. De gezamenlijke opmerkingen gemaakt over de bepalingen van het ontwerp tot wijziging van het genoemde koninklijk besluit van 31 december 1930, gelden ook voor de bepalingen van het ontwerp die het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen wijzigen, aangezien het om soortgelijke wijzigingen gaat.5. Artikel 3 van het ontwerp vervangt artikel 28 van het genoemde koninklijk besluit van 31 december 1930 en bepaalt welke straffen worden toegepast op elk van de categorieën strafbare feiten bedoeld in het ontworpen artikel 26bis van hetzelfde koninklijk besluit. Zo bijvoorbeeld verschillen die straffen naargelang de strafbare feiten van de eerste categorie gepaard kunnen gaan met "openbare overlast".

Het begrip "openbare overlast" is niet omschreven in het ontworpen artikel 26bis, terwijl het wel voorkomt in artikel 5 van het ontwerp waarbij meer bepaald een artikel 40bis wordt ingevoegd in het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen. Luidens het ontworpen artikel 40bis, 6°, is "openbare overlast" "elke vorm van verstoring van de openbare orde in de zin van artikel 135, § 2, 7°, van de Nieuwe Gemeentewet".

Die definitie hoort niet thuis in het ontworpen besluit. Het begrip "openbare overlast" wordt immers gedefinieerd in het nieuwe artikel 11, § 3, van de genoemde wet van 24 februari 1921, zoals dat is gewijzigd bij de genoemde nieuwe wet van 27 maart 2003 (die nog niet bekrachtigd en bekendgemaakt is). Deze bepaling moet bijgevolg in het ontwerp vervallen.

Slotopmerking Het opschrift van de genoemde wet van 24 februari 1921 moet worden aangepast aan de aangenomen wetswijzigingen.

De kamer was samengesteld uit : De heer Y. Kreins, kamervoorzitter, De heer J. Jaumotte en Mevr. M. Baguet, staatsraden;

Mevr. A.-C. Van Geersdaele, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. P. Vandernacht, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer M. Joassart, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.

De griffier, De voorzitter, A.-C. Van Geersdaele. Y. Kreins.

16 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen alsmede van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen, teneinde daarin bepalingen in te voegen met betrekking tot risicobeperking en therapeutisch advies, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen worden aangewend voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 11 maart 1958, 9 juli 1975, 1 juli 1976, 14 juli 1994, en op artikel 2bis, gewijzigd bij de wetten van 9 juli 1975, 14 juli 1994, 4 april 2003 en 3 mei 2003, inzonderheid op de artikelen 2bis, § 1, 2ter en 2quater;

Gelet op het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 mei 1933, 20 oktober 1933, 10 maart 1949, 20 september 1951, 5 oktober 1951, 8 oktober 1963, 10 april 1964, 31 januari 1965, 5 juli 1971, 5 juli 1974, 31 juli 1974, 5 augustus 1980, 1 oktober 1981, 25 maart 1982, 18 april 1983, 24 januari 1984, 31 oktober 1985, 20 februari 1987, 21 december 1988 en 16 november 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 juli 1977 houdende coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen, bekrachtigd door de wet van 6 juli 1978;

Gelet op de verordening (EEG) Nr. 3677/90 van de Raad van 13 december 1990 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, inzonderheid op artikel 8;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 november 1999;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 27 maart 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 16 april 2003;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 28 maart 2003 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van drie dagen;

Gelet op het advies nr. 35.192/2 van de Raad van State, gegeven op 4 april 2003 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op de dringende noodzaak dat zo spoedig mogelijk een einde wordt gemaakt aan de onzekerheid die in dit verband onder de bevolking heerst;

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, van Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen

Artikel 1.Het opschrift van het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit houdende regeling van de slaapmiddelen en de verdovende middelen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies. »

Art. 2.Tussen de artikelen 26 en 27 van hetzelfde koninklijk besluit wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK IIbis. - Risicobeperking en therapeutisch advies Afdeling I. - Definities

Artikel 26bis.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° « slaap- en verdovende middelen » : de stoffen opgesomd in artikel 1, eerste lid;2° « eerste categorie » : de misdrijven van invoer, vervaardiging, vervoer, aanschaf en bezit van slaap- en verdovende middelen, alsmede van teelt van cannabisplanten bedoeld in artikel 1, eerste lid, 15°, voor persoonlijk gebruik;3° « tweede categorie » : de misdrijven van de eerste categorie die gepaard gaan met de verzwarende omstandigheden bedoeld in artikel 2bis van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen worden aangewend voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, gewijzigd bij de wetten van 9 juli 1975, 14 juli 1994, 4 april 2003 en 3 mei 2003;4° « derde categorie » : de inbreuken op de voornoemde wet van 24 februari 1921, andere dan bedoeld in de categorieën 1 en 2;5° « indicatie van problematisch gebruik » : de vaststelling door de verbaliserende overheid, ingeval de betrokkene door zijn gedrag een gevaar voor de maatschappij of voor zichzelf schijnt te zijn, door middel van de gestandaardiseerde testbatterij bedoeld in artikel 61bis, § 2, 1°, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, van een gebruik van slaap- en verdovende middelen dat problematisch zou blijken;6° « therapeutische adviseurs » : de personen bevoegd inzake drugsverslaving in elk gerechtelijk arrondissement.De therapeutische adviseur is onafhankelijk van de procureur des Konings maar werkt op zijn verzoek overeenkomstig artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering, na verwijzing door de case-manager justitie. De kosten van het therapeutisch advies vormen gerechtskosten in de zin van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken; 7° « therapeutisch advies » : het advies dat de adviseur bedoeld in punt 6° op grond van de bestaande wetenschappelijke, psycho-sociale en medische kennis moet verstrekken omtrent de noodzaak en de aard van een behandeling;8° « case-manager justitie » : de persoon die de Minister van Justitie in elk gerechtelijk arrondissement aanwijst en die belast wordt met de bijstand van de magistraat bij de opvolging van de problematiek van slaap- en verdovende middelen en van de daarbij betrokken personen, alsook met het opstellen van de lijst van therapeutische adviseurs, en met de samenwerking met de sociale sector;9° « case-manager volksgezondheid » : de persoon die de Minister bevoegd voor Volksgezondheid aanwijst om bijzonder problematische gebruikers van slaap- en verdovende middelen persoonlijk te volgen. Zulks wordt hem gevraagd door die gebruikers zelf of door de sector van hulpverlening. Hij pleegt overleg met de case-manager justitie om te voorkomen dat de therapeutische adviseurs in individuele gevallen zouden interfereren met de sector van hulpverlening. Afdeling 2. - Therapeutisch advies

Art. 26ter.De case-manager justitie staat de procureur des Konings bij in het kader van de aanwijzing van de bevoegde personen die deel uitmaken van de lijst van therapeutische adviseurs.

Art. 26quater.Ingeval de procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de rechter ten gronde oordeelt dat er een problematisch gebruik aanwezig blijkt te zijn, kan hij, voor de inbreuken van eerste, tweede en derde categorie, de zaak voorleggen aan de case-manager justitie die doorverwijst naar een therapeutische adviseur voor therapeutisch advies.

Art. 26quinquies.Ingeval de procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de rechter ten gronde vaststelt dat een andere overtreding dan van voornoemde wet van 24 februari 1921 is gepleegd onder invloed van slaap- en verdovende middelen of is gepleegd teneinde zich dergelijke middelen te verschaffen of de aankoop ervan te financieren, kan hij, ingeval hij van oordeel is dat er een problematisch gebruik aanwezig blijkt te zijn, zich wenden tot de case-manager justitie die de zaak doorverwijst naar een therapeutische adviseur voor therapeutisch advies.

Art. 26sexies.In de gevallen bedoeld in de artikelen 26quater en 26quinquies doet de case-manager justitie, binnen de lijst van therapeutische adviseurs, bedoeld in artikel 26ter, een beroep op een persoon die een therapeutisch advies moet uitbrengen, met uitzondering evenwel van degene bij wie de betrokkene een behandeling volgt of heeft gevolgd.

De case-manager justitie deelt de termijn mee, vastgesteld door de procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de rechter ten gronde, waarbinnen de persoon bedoeld in het eerste lid zijn therapeutisch advies moet uitbrengen.

Deze termijn mag een maand niet te boven gaan. Hij kan eenmaal worden verlengd.

De persoon die om het advies verzoekt, kan in overleg met de case-manager justitie de termijn nog verlengen indien de vertraging niet te wijten is aan de betrokkene. »

Art. 3.Artikel 28 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 28.§ 1. Overtreding van de bepalingen van dit besluit wordt gestraft met de straffen bepaald in de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen worden aangewend voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, zulks onverminderd die gesteld in het Strafwetboek. § 2. Onverminderd § 1 : 1° worden de misdrijven van de eerste categorie omschreven in artikel 26bis die betrekking hebben op cannabis gestraft met de straffen bepaald in artikel 2ter, 1° tot 3°, van de wet bedoeld in § 1;2° worden de misdrijven van de eerste categorie omschreven in artikel 26bis die betrekking hebben op cannabis die gepaard gaan met openbare overlast gestraft met de straffen bepaald in artikel 2ter, 4°, van de wet bedoeld in § 1;3° worden de misdrijven van de eerste categorie omschreven in artikel 26bis, 2, die betrekking hebben op andere slaap- en verdovende middelen dan cannabis en de misdrijven van de tweede en de derde categorie omschreven in artikel 26bis, 3° en 4° gestraft met de straffen bepaald in artikel 2bis van dezelfde wet.» HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen

Art. 4.Het opschrift van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit tot houdende regeling van sommige psychotrope stoffen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies. »

Art. 5.Tussen de artikelen 40 en 41 van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen wordt een Hoofdstuk IVbis ingevoegd, luidende : « HOOFDSTUK IVbis. - Risicobeperking en therapeutisch advies Afdeling I. - Definities

Artikel 40bis.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° « psychotrope stoffen » : de stoffen opgesomd in de artikelen 2, 25 en 38;2° « eerste categorie » : de misdrijven van invoer, vervaardiging, vervoer, aanschaf en bezit van psychotrope stoffen;3° « tweede categorie » : de misdrijven van de eerste categorie die gepaard gaan met de verzwarende omstandigheden bedoeld in artikel 2bis van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen worden aangewend voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychottrope stoffen, gewijzigd bij de wetten van 9 juli 1975, 14 juli 1994, 4 april 2003 en 3 mei 2003;4° « derde categorie » : de inbreuken op de voornoemde wet van 24 februari 1921, andere dan bedoeld in de categorieën 1 en 2;5° « indicatie van problematisch gebruik » : de vaststelling door de verbaliserende overheid ingeval de betrokkene door zijn gedrag een gevaar voor de maatschappij of voor zichzelf schijnt te zijn, door middel van de gestandaardiseerde testbatterij bedoeld in artikel 61bis, § 2, 1°, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, van een gebruik van psychotrope stoffen dat problematisch zou blijken;6° « therapeutische adviseurs » : de personen bevoegd inzake drugsverslaving in elk gerechtelijk arrondissement.De therapeutische adviseur is onafhankelijk van de procureur des Konings maar werkt op zijn verzoek overeenkomstig artikel 43 van het Wetboek van strafvordering, na verwijzing door de case-manager justitie. De kosten van het therapeutisch advies vormen gerechtskosten in de zin van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken; 7° « therapeutisch advies » : het advies dat de adviseur bedoeld in punt 6° op grond van de bestaande wetenschappelijke, psycho-sociale en medische kennis moet verstrekken omtrent de noodzaak en de aard van een behandeling;8° « case-manager justitie » : de persoon die de Minister van Justitie in elk gerechtelijk arrondissement aanwijst en die belast wordt met de bijstand van de magistraat bij de opvolging van de problematiek van psychotrope stoffen en van de daarbij betrokken personen, alsook met het opstellen van de lijst van therapeutische adviseurs, en met de samenwerking met de sociale sector;9° « case-manager volksgezondheid » : de persoon die de Minister bevoegd voor Volksgezondheid aanwijst om bijzonder problematische gebruikers van psychotrope stoffen persoonlijk te volgen.Zulks wordt hem gevraagd door die gebruikers zelf of door de sector van hulpverlening. Hij pleegt overleg met de case-manager justitie om te voorkomen dat de therapeutische adviseurs in individuele gevallen zouden interfereren met de sector van hulpverlening. Afdeling 2. - Hulpverlening voor therapeutisch advies

Art. 40ter.De case-manager justitie staat de Procureur des Konings bij in het kader van de aanwijzing van de personen die deel uitmaken van de lijst van therapeutische adviseurs.

Art. 40quater.Ingeval de Procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de rechter ten gronde oordeelt dat een problematisch gebruik aanwezig blikt te zijn, kan hij, voor de inbreuken van eerste, tweede en derde categorie, de zaak voorleggen aan de case-manager justitie die doorverwijst naar een therapeutische adviseur voor therapeutisch advies.

Art. 40quinquies.Ingeval de Procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de rechter ten gronde vaststelt dat een andere overtreding dan van voornoemde wet van 24 februari 1921 is gepleegd onder invloed van psychotrope stoffen of is gepleegd teneinde zich dergelijke middelen te verschaffen of de aankoop ervan te financieren, kan hij, ingeval hij van oordeel is dat een problematisch gebruik aanwezig blijkt te zijn, zich wenden tot de case-manager justitie die de zaak doorverwijst naar een therapeutische adviseur voor therapeutisch advies.

Art. 40sexies.In de gevallen bedoeld in artikelen 40quater en 40quinquies doet de case-manager justitie, binnen de lijst van therapeutische adviseurs, bedoeld in artikel 40ter, een beroep op een persoon die een therapeutisch advies moet uitbrengen, met uitzondering evenwel van degene bij wie de betrokkene een behandeling volgt of heeft gevolgd.

De case-manager justitie deelt de termijn mee vastgesteld door de procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de rechter ten gronde, waarbinnen de persoon bedoeld in het eerste lid zijn therapeutisch advies moet uitbrengen.

Deze termijn mag een maand niet te boven gaan. Hij kan eenmaal worden verlengd.

De persoon die om het advies verzoekt, kan in overleg met de case-manager justitie de termijn nog verlengen indien de vertraging niet te wijten is aan de betrokkene. »

Art. 6.Artikel 45 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 45.§ 1. Overtreding van de bepalingen van dit besluit wordt gestraft met de straffen bepaald in de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen worden aangewend voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, zulks onverminderd die gesteld in het Strafwetboek. § 2. Onverminderd § 1 : 1° worden de misdrijven van de eerste categorie omschreven in artikel 40bis, 2°, die betrekking hebben op tetrahydrocannabinol, de isomeren en hun stereochemische varianten omschreven in artikel 2, § 1, a), gestraft met de straffen bepaald in artikel 2ter, 1° tot 3° van de wet bedoeld in § 1;2° worden de misdrijven van de eerste categorie omschreven in artikel 40bis, 2° die betrekking hebben op cannabis die gpaard gaan met openbare overlast gestraft met de straffen bepaald in artikel 2ter, 4°, van de wet bedoeld in § 1;3° worden de misdrijven van de eerste categorie omschreven in artikel 40bis, 2, die betrekking hebben op andere psychotrope stoffen dan tetrahydrocannabinol, de isomeren en hun stereochemische varianten omschreven in artikel 2, § 1, a), en de misdrijven van de tweede en de derde categorie omschreven in artikel 40bis, 3° en 4° gestraft met de straffen bepaald in artikel 2bis van dezelfde wet.» HOOFDSTUK III. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen

Art. 7.Artikel 20 van het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen wordt aangevuld met de woorden « , van de verordening (EEG) Nr. 3677/90 van de Raad van 13 december 1990 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen en van de ter uitvoering ervan genomen verordeningen »

Art. 8.Artikel 21 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 21.De overtredingen op de bepalingen van dit besluit worden gestraft met de straffen voorzien in artikel 2quater van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen. » HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 9.Dit besluit treedt in werking op 2 juni 2003.

Art. 10.Onze Minister van Volksgezondheid, Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 16 mei 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, J. TAVERNIER De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS

^