Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 16 oktober 2006
gepubliceerd op 29 november 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1997, gesloten in het het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende het akkoord van sociale vrede 1997-1998

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006203280
pub.
29/11/2006
prom.
16/10/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

16 OKTOBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1997, gesloten in het het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende het akkoord van sociale vrede 1997-1998 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1997, 30 april 1997, gesloten in Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende het akkoord van sociale vrede 1997-1998 betreffende het akkoord van sociale vrede 1997-1998.

Art. 2.Onze Minister van Werk en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 16 oktober 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf Collective arbeidsovereenkomst van 30 april 1997 Akkoord van sociale vrede 1997-1998 (Overeenkomst geregistreerd op 13 juni 1997 onder het nummer 44217/COB/109, door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid op 27 juni 1997 goedgekeurd als tewerkstellingsakkoord zonder directe uitwerking, in toepassing van het koninklijk besluit van 24 februari 1997*) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf en op de werklieden en werksters die zij tewerkstellen. HOOFDSTUK II. - Duur

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing vanaf 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998. Zij bevat de nieuwe afspraken geldend gedurende gans de hiervoren vermelde periode. HOOFDSTUK III. - Arbeidsvoorwaarden

Art. 3.§ 1. De minimumlonen, evenals de werkelijk uitbetaalde lonen, die van toepassing zijn op 31 december 1997, worden verhoogd met 3 BEF op 1 januari 1998. § 2. In de volgende ondernemingen die toeleveranciers aan de automobielnijverheid zijn, worden de werkelijk uitbetaalde lonen, die van toepassing zijn op 31 december 1997, verhoogd met 4 BEF op 1 januari 1998 : BTR - Fatati te Herentals, ECA te Assende, Ieper Industries te Ieper, Johnson Controls te Geel, Joroca te Vilvoorde, Rieter te Genk, Syncro Partners te Brussel en Tisco te Hamme. § 3. In de ondernemingen die tenten vervaardigen, behandelen, herstellen, onderhouden, verhuren, plaatsen of er handel in drijven worden de werkelijk uitbetaalde lonen, die van toepassing zijn op 31 december 1997, verhoogd met 4 BEF op 1 januari 1998. HOOFDSTUK IV. - Tewerkstellingsakkoorden

Art. 4.Er wordt een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten ter bepaling van het algemeen kader en de modaliteiten van de arbeidsbevorderende maatregelen en de tewerkstellingsakkoorden in de kleding- en confectiesector.

De tewerkstellingsakkoorden worden gesloten in uitvoering van hoofdstuk IV, titel III van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van artikelen 7, § 2, 30 § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen.

Art. 5.Het algemeen kader van arbeidsbevorderende maatregelen voor de kleding- en confectienijverheid bestaat uit volgende maatregelen tot herverdeling van de arbeid : - vrijwillige deeltijdse arbeid met opdeling van de arbeidsplaatsen; - halftijds brugpensioen vanaf 55 jaar; - loopbaanonderbreking tot beloop van 1 pct. bovenop het recht op loopbaanonderbreking voorzien door het koninklijk besluit van 6 februari 1997 tot vaststelling van een recht op onderbreking van de beroepsloopbaan in toepassing van artikel 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en bovenop het recht op loopbaanonderbreking dat geldt in de sector of in de onderneming op 31 december 1996.

Art. 6.Teneinde te kunnen genieten van de voordelen bedoeld in hoofdstuk IV, titel III van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen kunnen de ondernemingen twee maatregelen, vermeld in artikel 5 hiervoor of één ervan, aangevuld met een andere maatregel tot arbeidsherverdeling, invoeren, die kunnen gelden als tewerkstellingsakkoord voor de onderneming mits toetreding onder vorm van een collectieve arbeidsovereenkomst of een toetredingsakte die uitdrukkelijk melding maakt van de gekozen maatregelen. HOOFDSTUK V. - Conventioneel voltijds brugpensioen

Art. 7.Het stelsel van het conventioneel voltijds brugpensioen, destijds ingevoerd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 april 1981, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van bejaarde werknemers in geval van ontslag, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 21 september 1981 en sedertdien verlengd, voor het laatst tot 31 december 1996 bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart 1995, wordt verdergezet gedurende de periode van 1 januari 1997 tot 31 december 1998, volgens de voorwaarden bepaald in de artikelen 8 en 9 van deze collectieve arbeidsovereenkomst en in de specifieke collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1997 betreffende het conventioneel brugpensioen.

Art. 8.a) Overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, § 2, vierde en vijfde lid van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen, wordt de leeftijd om te kunnen genieten van het conventioneel brugpensioen vastgesteld op 56 jaar voor de werksters en op 57 jaar voor de werklieden. b) Naast de anciënniteitsvoorwaarden, vastgesteld door voormeld koninklijk besluit van 7 december 1992, dienen de werklieden, om te kunnen genieten van het conventioneel brugpensioen, bovendien te voldoen aan één van volgende anciënniteitsvoorwaarden : - hetzij een ononderbroken tewerkstelling van minstens 2 jaar onmiddellijk voor het ontslag, dat het recht op brugpensioen opent, in één of meerdere ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf; - hetzij een loopbaan van minstens 10 jaar tewerkstelling in ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf.

Art. 9.De voorwaarden en verbintenissen aangaande dit brugpensioenstelsel worden geregeld bij afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1997, algemeen verbindend te verklaren bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK VI. - Bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid

Art. 10.Het stelsel van de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid, ingevoerd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 april 1987, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 december 1987 en sedertdien gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 februari 1989, algemeen verbindend verkaard bij koninklijk besluit van 7 november 1989, bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juli 1991, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 oktober 1991, bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart 1994, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 24 oktober 1994, en voor de laatste maal bij collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart 1995, wordt gewijzigd overeenkomstig de hierna beschreven voorwaarden met ingang van 1 oktober 1997. § 1. Het recht op een bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid wordt slechts éénmaal toegekend tijdens de loopbaan van de rechthebbende. De principes van artikel 4, §§ 2 en 3 van hogervermelde collectieve arbeidsovereenkomst, zoals zij van toepassing was tijdens de jaren 1995 en 1996, zullen niet meer van toepassing zijn in de nieuwe regeling, die zal bepaald worden bij afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst. § 2. De anciënniteitsvoorwaarden bepaald in artikel 2, § 1, 2° en artikel 2, § 2, 2°, worden gewijzigd.

Voortaan dient het bewijs te worden voorgelegd van : - hetzij een ononderbroken tewerkstelling van minstens 5 jaar onmiddellijk voor het ontslag in één of meerdere ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf; - hetzij een tewerkstelling van minstens 10 jaar tijdens de laatste 15 jaar voorafgaand aan het ontslag in ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf. § 3. Alleen betwistingen in verband met de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst kunnen voorgelegd worden aan de raad van bestuur van het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid".

Verzoeken tot afwijking van de bij collectieve arbeidsovereenkomst bepaalde voorwaarden zijn niet ontvankelijk. § 4. Het bedrag van de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid wordt forfaitair vastgesteld en is afhankelijk van de leeftijd van de ontslagen werknemer op het ogenblik van het ontslag.

De maximale bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid bedraagt : - 5 000 BEF voor ontslagen werknemers die op het ogenblik van het ontslag jonger dan 30 jaar zijn; - 10 000 BEF voor de ontslagen werknemers die op het ogenblik van het ontslag tussen 30 en 35 jaar oud zijn; - 15 000 BEF voor de ontslagen werknemers die op het ogenblik van het ontslag tussen 35 en 40 jaar oud zijn; - 25 000 BEF voor de ontslagen werknemers die op het ogenblik van het ontslag tussen 40 en 45 jaar oud zijn; - 30 000 BEF voor de ontslagen werknemers die op het ogenblik van het ontslag tussen 45 en 50 jaar oud zijn; - 50 000 BEF voor de ontslagen werknemers die op het ogenblik van het ontslag ouder dan 50 jaar zijn en die niet in aanmerking komen voor het conventioneel brugpensioen; - 150 000 BEF - te spreiden over tien jaar - voor de ontslagen werknemers die op het ogenblik van het ontslag ouder dan 50 jaar zijn, minstens 20 jaar sectoranciënniteit kunnen bewijzen en niet in aanmerking komen voor het conventioneel brugpensioen. HOOFDSTUK VII. - Bijdragen aan het sociaal waarborgfonds

Art. 11.Artikel 15 van de statuten van het sociaal waarborgfonds, bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 april 1979, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, houdende coördinatie van de statuten van het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid", algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 11 december 1979 en voor de laatste maal gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart 1995, gesloten in bovenvermeld paritair comité en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 30 mei 1997 wordt gewijzigd als volgt : « § 1. Van 1 juli 1996 tot 31 december 1997 worden de werkgeversbijdragen bepaald op 2,25 pct. van de brutolonen van de werklieden. § 2. Van 1 januari 1998 tot 30 juni 1999 worden de werkgeversbijdragen bepaald op 2,40 pct. van de brutolonen van de werklieden. » . HOOFDSTUK VIII. - Sociale vorming en voorlichting

Art. 12.In de schoot van het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid" wordt een protocol gesloten met betrekking tot de aanwezigheid van arbeid(st)ers met een syndicaal mandaat in de onderneming bij statutaire bijeenkomsten van de werknemersorganisaties. HOOFDSTUK IX. - Werkgroepen

Art. 13.In de schoot van het paritair comité worden vier werkgroepen opgericht. 1. Een werkgroep die de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende de functieclassificatie van 31 mei 1991, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 19 juni 1992, bestudeert met de bedoeling deze aan te vullen waar nodig.2. Een werkgroep die de classificatie van de functies bestudeert in de bedrijven die toeleveranciers aan de automobielnijverheid zijn.3. Een werkgroep die uitvoering geeft aan de principes bepaald bij artikel 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 december 1993, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende bijzondere regelingen voor de tentenbedrijven, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 1 maart 1995.4. Een werkgroep die pilootprojecten inzake kinderopvang bestudeert. HOOFDSTUK X. - Vormingsinitiatieven

Art. 14.In toepassing van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen zijn de werkgevers bedoeld in artikel 1 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, voor de jaren 1997 en 1998,een bijdrage verschuldigd van 0,10 pct. berekend op grond van het volledige loon van de werknemers, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet.

Deze bijdrage is bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie een begeleidingsplan van toepassing is.

De betaling wordt verricht aan het "Sociaal Waarborgfonds voor de arbeiders van de kleding- en confectienijverheid", zoals voorzien in artikel 8 van de statuten van dit fonds.

Dit sociaal waarborgfonds draagt deze middelen over aan het Instituut voor Vorming en Onderzoek in de Confectie (IVOC). HOOFDSTUK XI. - Niet-cumulatie van voordelen

Art. 15.In de ondernemingen die reeds vóór de datum van het afsluiten van deze collectieve arbeidsovereenkomst voordelen hebben toegekend, die minstens gelijk zijn aan de in deze collectieve arbeidsovereenkomst overeengekomen voordelen, dienen deze laatste niet meer te worden toegekend. HOOFDSTUK XII. - Sociale vrede

Art. 16.Tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst waarborgen de ondertekenende partijen de inachtneming van de sociale vrede, hetgeen het volgende inhoudt : 1) alle bepalingen betreffende de lonen en arbeidsvoorwaarden worden stipt nageleefd en kunnen niet in betwisting worden gebracht door de werknemers- of de werkgeversorganisaties, noch door de arbeid(st)ers noch door de werkgevers;2) de werknemersorganisaties en de arbeid(st)ers verbinden er zich toe geen eisen te stellen op nationaal noch op gewestelijk vlak, noch op dat van de onderneming aangezien alle individuele normatieve bepalingen geregeld zijn door deze collectieve arbeidsovereenkomst. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 16 oktober 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN ________ * Koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen (Belgisch Staatsblad van 11 maart 1997).

^