Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 17 februari 1998
gepubliceerd op 27 mei 1998

Koninklijk besluit waarbij aan de "Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge" toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
1998000158
pub.
27/05/1998
prom.
17/02/1998
ELI
eli/besluit/1998/02/17/1998000158/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 FEBRUARI 1998. - Koninklijk besluit waarbij aan de "Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge" (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap alsmede voor de bijzondere sociale bijstandsverlening) toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat wij de eer hebben Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe de uitvoering van artikel 5, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen te verwezenlijken, door de "Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge" (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap alsmede voor de bijzondere sociale bijstandsverlening), hierna de Dienst genoemd, toegang te verlenen tot het Rijksregister van de natuurlijke personen.

De Dienst werd ingesteld bij artikel 1 van het decreet van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap van 19 juni 1990. Hij wordt ingedeeld bij de instellingen van categorie B bedoeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.

Luidens artikel 4 van het decreet bestaan de opdrachten van de Dienst erin : A. Wat de personen met een handicap betreft : 1° de personen met een handicap die een aanvraag indienen, in te schrijven en ervoor te zorgen dat een individueel hulp- en verzorgingsprogramma uitgewerkt wordt dat met de specifieke behoeften van deze personen rekening houdt;2° de voorlichting, oriëntering en begeleiding van de personen met een handicap en hun gezinsleden te bevorderen met het oog op een optimale integratie in het arbeidsmidden alsmede in alle andere sectoren van het gemeenschappelijk leven;3° de personen met een handicap, hun gezin en de personen die ze verzorgen adequate hulp- en aanpassingsmaatregelen aan te bieden en ervoor te zorgen dat de voorgeschreven uitkeringen aan hen verleend worden;4° voor de vroegtijdige hulp voor gehandicapte kleine kinderen en hun gezin te zorgen;voor de opname, de medische, sociale en pedagogische verzorging, de opvoeding, de herberging, de beroepsopleiding, revalidatie, omscholing en tewerkstelling van personen met een handicap te zorgen; 5° toelagen te verlenen voor de aankoop, de bouw, ombouw en uitbreiding, de uitrusting en het onderhoud van inrichtingen voor personen met een handicap;6° de informatie over de voorkoming, herkenning en diagnose van handicaps alsmede over de uitwerkingen ervan op de levenswijze van de betrokkenen en hun familieleden te bevorderen;7° documentatie en informatie te verspreiden, studies of onderzoeken in te stellen of te laten instellen alsmede de specialisering en voortdurende vorming van de personen te bevorderen die op dit gebied werkzaam zijn;8° alle opdrachten uit te voeren die de Executieve aan de Dienst toevertrouwt in het kader van zijn taken. B. Wat de bijzondere sociale bijstandsverlening betreft : 1° de hulp aan zieken die in een psychiatrische dienst, een tehuis of ambulant behandeld worden;2° de hulp aan personen die aan een ziekte lijden die door een tuberkel- of kankeraandoening veroorzaakt is. Wat artikel 36 van hetzelfde decreet betreft, dit bepaalt dat de Dienst de goederen, het personeel, de rechten en verplichtingen die de Duitstalige Gemeenschap toekomen, zal overnemen zodra de Koning de uitvoeringsbepalingen voor de overdracht van het Rijksfonds voor de sociale reclassering van de minder-validen heeft uitgevaardigd.

Aan het voormelde Rijksfonds was bij een koninklijk besluit van 11 februari 1988 toegang verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen.

Krachtens artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 juli 1991 betreffende de ontbinding van het voormelde Rijksfonds en de overdracht van zijn taken, goederen, rechten en verplichtingen aan de Gemeenschappen, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering, kan aan de door de Duitstalige Gemeenschap opgerichte Dienst toegang worden verleend tot de informatiegegevens van het Rijksregister binnen de perken en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld voor de toegang van het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen.

Dat is de inhoud van het ontwerp van besluit.

Het blijkt dat de toegang tot de gegevens van het Rijksregister noodzakelijk is om de Dienst in staat te stellen zijn opdrachten zo efficiënt mogelijk te vervullen, zowel wat snelheid in de behandeling van de dossiers als betrouwbaarheid van de verzamelde informatie betreft. Alle informatie die de Dienst medegedeeld wenst te krijgen, is nodig voor het uitvoeren van de taken die hem werden toevertrouwd bij het voormelde decreet van 19 juni 1990.

In dat opzicht dient te worden vermeld dat dit decreet de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen niet heeft opgeheven, waarvan artikel 39 bepaalt dat de openbare besturen en de instellingen van openbaar nut verplicht zijn aan het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen, in de rechten en verplichtingen waarvan de Dienst is getreden voor wat de Duitstalige Gemeenschap betreft, alle inlichtingen te verschaffen welke nodig zijn met het oog op de toepassing van de voormelde wet van 16 april 1963 en van haar uitvoeringsbesluiten.

Artikel 18, § 1, 2°, van het voormeld decreet van 19 juni 1990 beperkt echter de registratie als gehandicapte bij de Dienst tot de personen die de Belgische nationaliteit of die van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschap bezitten. Dit artikel preciseert dat wanneer men geen van deze nationaliteiten bezit, het voordeel van de inschrijving bij de Dienst in de voormelde hoedanigheid ondergeschikt is aan de voorwaarde van een verblijf zonder onderbreking sinds ten minste 5 jaar in België of het kunnen doen gelden van een totaal verblijf van tien jaar in België.

Uit het voorgaande volgt dat de Dienst zich zowel van de nationaliteit als van de hoofdverblijfplaats van de gehandicapte moet vergewissen.

De toegang tot de informatie betreffende de geboortedatum is eveneens nodig, voor zover de gehandicapte, om bij de Dienst te kunnen worden ingeschreven, bij het indienen van de aanvraag jonger is dan 65 jaar (artikel 18, § 1, 3°, van het voormeld decreet van 19 juni 1990).

Krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen - aangezien de Regering van de Duitstalige Gemeenschap geen besluit heeft genomen tot vaststelling van de procedure van inschrijving als gehandicapte bij de Dienst met toepassing van artikel 18, § 2, van het voormeld decreet van 19 juni 1990, is dat besluit immers nog steeds van toepassing -, moet de Dienst, naast de informatie betreffende de nationaliteit van de aanvragen, eveneens beschikken over een uittreksel uit zijn geboorteakte en een uittreksel uit het bevolkingsregister van de gemeente waar hij is ingeschreven, met vermelding van de samenstelling van zijn gezin.

Ten slotte vereist de toepassing van artikel 13 van dat koninklijk besluit de mededeling van de gegevens betreffende het geslacht, het beroep en de hoofdverblijfplaats.

Wat de in artikel 3, eerste lid, 6° (plaats en datum van overlijden) en 8° (burgerlijke staat) van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregister vermelde gegevens betreft, die zijn noodzakelijk voor het beheer van de dossiers in verband met het verlenen van sociale prestaties aan gehandicapten.

De Dienst vraagt overigens om toegang tot de opeenvolgende wijzigingen die in het informatiegegeven betreffende de hoofdverblijfplaats werden aangebracht.

Wat de opeenvolgende wijzigingen betreft die in het in artikel 3, tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregister bedoelde informatiegegeven werden aangebracht, leek het niet opportuun de toegang ertoe in de tijd te beperken.

De toegang tot de opeenvolgende wijzigingen die in het informatiegegeven betreffende de hoofdverblijfplaats werden aangebracht, blijkt immers noodzakelijk zonder beperking in de tijd, om de Dienst in staat te stellen te controleren of de voorwaarde inzake verblijf in België bedoeld in artikel 18, § 1, 2°, van het voormelde decreet van 19 juni 1990 (namelijk een totaal verblijf van tien jaar voor personen die noch de Belgische nationaliteit noch de nationaliteit van één der lidstaten van de Europese Gemeenschap bezitten en niet kunnen bewijzen dat zij sinds ten minste vijf jaar zonder onderbreking in België verblijven) vervuld is voor de persoon met een handicap die bij deze Dienst om zijn inschrijving in die hoedanigheid zou vragen.

De controle door de Dienst van deze voorwaarde kan opzoekingen vergen die betrekking hebben op een zeer lange periode.

Bijzondere aandacht werd besteed aan de organisatie van het toegangsrecht binnen de strikte perken van de noodwendigheden van de openbare dienst die de Dienst het hoofd moet bieden.

Met betrekking tot het doeleinde dat bedoeld wordt in artikel 1, eerste lid, 2°, van het ontworpen besluit, is de toegang tot de gegevens van het Rijksregister gerechtvaardigd gezien het feit dat de Dienst, in het kader van de vervulling van zijn opdracht betreffende de integratie in de arbeidsmarkt van personen met een handicap, een percentage van de loonkosten en de sociale bijdragen die gedragen worden door de werkgever bij wie de gehandicapte persoon tewerkgesteld is, terugbetaalt. Deze bijdrage is bedoeld om, voor de werkgever, het lagere rendement van de tewerkgestelde persoon omwille van zijn handicap, te compenseren.

Er werd bovendien rekening gehouden met de bepaling van artikel 11 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en met de voorschriften van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Volgens de reeds herhaaldelijk door de Raad van State uitgedrukte wens wordt in de aanhef van het besluit naar deze laatste wet verwezen, en meer bepaald naar artikel 5 ervan, dat betrekking heeft op de naleving van het finaliteitsprincipe van de doeleinden.

Om de vertrouwelijkheid van de verzamelde gegevens te waarborgen, zal de toegang tot het Rijksregister georganiseerd worden door middel van terminals die uitsluitend gebruikt zullen worden door de personeelsleden van de Dienst die bij of krachtens het machtigingsbesluit zijn aangewezen.

Als de toegang via een computer of een server plaatsvindt, zal hij beveiligd worden door een code die uitsluitend in het bezit zal zijn van de daartoe bij naam aangewezen personeelsleden.

Ten slotte is er zoals de Raad van State en de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aanbevelen, in voorzien dat de lijst van de personeelsleden die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 1, tweede lid, van dit besluit, jaarlijks zal worden opgemaakt en volgens dezelfde periodiciteit aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zal worden bezorgd.

Zowel het besluit als het verslag aan de Koning zijn aangepast aan de opmerkingen die de Raad van State geformuleerd heeft in zijn advies van 21 oktober 1996.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE De Minister van Justitie, S. DE CLERK

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 18 januari 1996 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « waarbij aan de « Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge » (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap alsmede voor de bijzondere sociale bijstandsverlening) toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen », heeft op 21 oktober 1996 het volgend advies gegeven : Algemene opmerkingen 1. Artikel 5, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen bepaalt dat de Koning toegang verleent tot het Rijksregister aan de openbare overheden,... voor de informatie die zij krachtens een wet of een decreet bevoegd zijn te kennen.

Voor het bepalen van de informatie die deze overheden bevoegd zijn te kennen, kan men ervan uitgaan dat zulk een bevoegdverklaring, als ze niet in uitdrukkelijke bewoordingen is gesteld, het gevolg kan zijn van de taken waarmee die overheden door of krachtens de wet of een decreet zijn belast.

Kan aldus worden aangenomen dat de omstandigheid dat een taak wordt opgedragen een indirecte bevoegdverklaring inhoudt om informatie te kennen, toch neemt dit niet weg dat de eerbiediging van het wettigheidsbeginsel de Regering ertoe verplicht om, wanneer zij zich voorneemt de toegang bepaald in artikel 5 van de voormelde wet te verlenen, nauwgezet te controleren of het voor de openbare overheid in kwestie onontbeerlijk is elk van de informatiegegevens opgesomd in artikel 3 van die wet te kennen om haar taak te kunnen volbrengen en vooraf zorgvuldig te bepalen welke "taken" in aanmerking kunnen worden genomen.

Deze dubbele controle door de Regering is des te noodzakelijker daar de Raad van State niet alle feitelijke gegevens kent op basis waarvan hij zelf zulk een controle zou kunnen uitoefenen. Die controle behoort des te nauwgezetter te worden uitgeoefend daar artikel 22, eerste lid, van de Grondwet thans bepaalt dat "ieder... recht (heeft) op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald".

Daarom zou het verslag aan de Koning de taak in kwestie uitdrukkelijker moeten bepalen, zoals het toekennen van tegemoetkomingen aan de werkgevers die personen met een handicap tewerkstellen. 2. Artikel 2, eerste lid en tweede lid, 3°, van het ontworpen besluit is in de volgende bewoordingen gesteld : « De met toepassing van artikel 1 verkregen informatie mag slechts worden gebruikt voor de in dat artikel vermelde doeleinden.Zij mag niet aan derden worden meegedeeld.

Voor de toepassing van het eerste lid worden niet als derden beschouwd : 3° binnen de perken van de informatie die hun ter beschikking moet worden gesteld, de natuurlijke of rechtspersonen, de feitelijke verenigingen en de instellingen van Belgisch recht die een opdracht van algemeen nut vervullen, voor het uitvoeren van de taken die hun bij een wettelijke, decretale of reglementaire bepaling betreffende de sociale integratie van gehandicapten en hun inschakeling in het arbeidsproces worden toevertrouwd". Artikel 5, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 luidt echter als volgt : « De Koning verleent toegang tot het Rijksregister aan de openbare overheden, de instellingen van.openbaar nut bedoeld bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, de notarissen en gerechtsdeurwaarders, voor de informatie die zij krachtens een wet of een decreet bevoegd zijn te kennen, alsmede de Belgische Nationale Orde van Advocaten, met als enig doel aan de advocaten de informatie mede te delen die zij nodig hebben voor de taken die zij als medewerkers van het gerecht vervullen.

De Koning, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, ingesteld bij de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, kan bij in Ministerraad overlegd besluit : a) de toegang uitbreiden tot instellingen van Belgisch recht die opdrachten van algemeen belang vervullen;de Koning wijst deze instellingen nominatief aan; b) aan instellingen van Belgisch recht die opdrachten van algemeen belang vervullen en die Hij nominatief aanwijst, de mededeling verlenen van de nodige informatiegegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, en tweede lid, uitsluitend voor de uitvoering van wetenschappelijke, navorsings- en onderzoekswerkzaamheden, binnen de perken van de informatiegegevens die hen ter beschikking moeten worden gesteld uitsluitend voor de uitvoering van die werkzaamheden;de instellingen mogen slechts over de bedoelde informatiegegevens beschikken gedurende de tijd nodig voor de uitvoering van die werken en enkel tot dat doel; de Koning bepaalt de andere voorwaarden waaraan deze instellingen moeten voldoen om mededeling van deze informatiegegevens te bekomen".

Als men ervan uitgaat dat artikel 2, tweede lid, 3°, van het ontwerp van besluit een "mededeling" toestaat die in feite veel weg heeft van een "toegang", in de zin van artikel 5 van de wet, zou de onwettigheid van de voorgenomen machtiging vaststaan, aangezien daarbij wordt voorbijgegaan aan de garanties vermeld in artikel 5, tweede lid, a, namelijk : het inwinnen van het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de beraadslaging in de Ministerraad, het bij name aanwijzen van de instelling.

Men zou er ook van uit kunnen gaan dat wanneer de Dienst informatiegegevens uit het Rijksregister aan derden meedeelt, zulks geen eigenlijk recht op toegang vormt en evenmin te maken heeft met de regeling inzake mededelingen voor wetenschappelijke doeleinden, bedoeld in b. Deze tweede interpretatie doet de vraag rijzen of de door de Koning verleende machtiging niet overbodig is.

Hoewel de gemachtigde ambtenaar erop gewezen heeft dat de aldus beschreven moeilijkheid niet heel nieuw is, inzonderheid in de aangelegenheden die onder de sociale bescherming ressorteren, zou ze stellig opnieuw moeten worden onderzocht in het licht van de inwerkingtreding van artikel 22 van de Grondwet en van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Daarom zou het nuttig zijn het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in te winnen opdat er uit juridisch oogpunt klaarheid komt over de kwestieuze beginselen. De Raad van State wijst er echter nu reeds op dat het koninklijk besluit van 30 januari 1995 tot regeling van de toegang tot de informatiegegevens en van het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen in hoofde van het Vlaams Fonds voor de sociale integratie van personen met een handicap (1) - in een zeer verwant domein - niet in zulk een indirecte toegang heeft voorzien. Ook dat gegeven zou moeten aanzetten tot een nieuw en grondig onderzoek van de kwestie op basis van vergelijking.

Bijzondere opmerkingen Aanhef Tweede en derde lid.

Aangezien deze leden niet verwijzen naar de rechtsgrond van het ontworpen besluit, dienen zij te vervallen.

Vierde lid.

De verwijzing naar de artikelen 1 en 36 van het decreet, die geen betrekking hebben op de taken van de Dienst, dienen te vervallen.

Vijfde lid.

In plaats van "Gelet op de wet..., inzonderheid op artikel 5;" schrijve men "Gezien de wet..., inzonderheid artikel 5;".

Bepalend gedeelte Artikel 1 In het ontworpen 1° schrijve men "in contanten" in plaats van "in speciën"; in het ontworpen 3° "naaste familieleden" in plaats van "naasten" en "arbeidsmilieu" in plaats van "arbeidsmidden".

Artikel 2 In het ontworpen 3° schrijve men "naar Belgisch recht" en niet "van Belgisch recht".

De kamer was samengesteld uit : de heren : J.-J. Stryckmans, voorzitter;

Y. Boucquey, Y. Kreins, staatsraden;

J. de Gavre, P. Gothot, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. J. Gielissen, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. Regnier, eerste auditeur.

De nota van het coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer M. Bauwens, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. Stryckmans.

De griffier, J. Gielissen.

De voorzitter, J.-J. Stryckmans.

17 FEBRUARI 1998. - Koninklijk besluit waarbij aan de " Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge" (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap alsmede voor de bijzondere sociale bijstandsverlening) toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 5, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1995;

Gelet op het decreet van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap van 19 juni 1990 houdende oprichting van een "Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung sowie für die besondere soziale Fürsorge" (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap alsmede voor de bijzondere sociale bijstandsverlening), inzonderheid de artikelen 4 en 23 tot 27;

Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid op artikel 5;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor het vervullen van zijn taken wordt aan de "Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit eines Behinderung sowie für die besondere sociale Fürsorge" (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap alsmede voor de bijzondere sociale bijstandsverlening), hierna de Dienst genoemd, toegang verleend tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen voor de hierna bepaalde doeleinden en binnen de in artikel 2 vastgestelde perken : 1° voor het verlenen van prestaties in natura of in contanten aan gehandicapten;2° voor het verlenen van tegemoetkomingen aan de werkgevers die gehandicapten tewerkstellen;3° om de gehandicapten en hun naaste familieleden, alsook de instellingen die voor gehandicapten zorgen te adviseren, te informeren en te helpen, teneinde hun integratie in het arbeidsmilieu alsmede in alle andere sectoren van het leven te bevorderen;4° voor het verlenen van de bijzondere sociale bijstandsverlening aan psychisch zieken die in een psychiatrische dienst, in een tehuis of ambulant behandeld worden alsmede aan de personen die aan een ziekte lijden die door een tuberkel- of kankeraandoening veroorzaakt is. De in het eerste lid van dit artikel vermelde toegang is voorbehouden aan de Directeur en de personeelsleden van de Dienst die deze daartoe schriftelijk bij naam aanwijst op grond van hun ambt, op voorwaarde dat zij houder zijn van een graad die gelijkwaardig is aan die van niveau 1 van het Rijkspersoneel.

De toegang tot de opeenvolgende wijzigingen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de voormelde wet van 8 augustus 1983 is slechts toegestaan, en dit zonder beperking in de tijd, voor het informatiegegegeven met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en bedoeld in het eerste lid, 5°, van dit artikel 3.

Art. 2.De met toepassing van artikel 1 verkregen informatie mag slechts worden gebruikt voor de in dat artikel vermelde doeleinden.

Zij mag niet aan derden worden meegedeeld.

Voor de toepassing van het eerste lid worden niet als derden beschouwd : 1° de natuurlijke personen op wie deze gegevens betrekking hebben of hun wettelijke vertegenwoordigers;2° de openbare overheden en de krachtens artikel 5 van de voornoemde wet van 8 augustus 1983 aangewezen instellingen, in het kader van de betrekkingen die zij met de Dienst onderhouden voor de in artikel 1, eerste lid, bedoelde doeleinden en binnen de perken van de gegevens die hun krachtens hun aanwijzing mogen worden meegedeeld.

Art. 3.De lijst van de overeenkomstig artikel 1, tweede lid, aangewezen personen wordt jaarlijks opgemaakt en volgens dezelfde periodiciteit aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bezorgd.

Art. 4.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 17 februari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE De Minister van Justitie, S. DE CLERCK

(1) Belgisch Staatsblad, 9 maart 1995.

^