Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 17 februari 2002
gepubliceerd op 13 maart 2002

Koninklijk besluit houdende maatregelen ter omzetting in de interne rechtsorde van richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999 betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's

bron
ministerie van middenstand en landbouw
numac
2002016053
pub.
13/03/2002
prom.
17/02/2002
ELI
eli/besluit/2002/02/17/2002016053/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 FEBRUARI 2002. - Koninklijk besluit houdende maatregelen ter omzetting in de interne rechtsorde van richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999 betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, beoogt de omzetting in de interne rechtsorde van richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999 betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's.

Dit koninklijk besluit is aangepast volgens de opmerkingen die de Raad van State in zijn advies van 30 oktober 2001 heeft gemaakt, uitgezonderd één opmerking en wel omwille van de volgende redenen : De Raad van State meent dat het voorliggende besluit een aanpassingsstage moet voorzien, opdat het besluit aldus in overeenstemming zou zijn met de omgezette richtlijn.

In de richtlijn is inderdaad in artikel 3 het principe opgenomen van de keuze die aan de begunstigde moet worden geboden tussen een bekwaamheidsproef en een aanpassingsstage indien blijkt dat zijn diploma, certificaat of andere titel niet helemaal de in België vereiste kennis en vaardigheden dekt. De Raad van State schijnt echter geen rekening te houden met het tweede lid van dit artikel, dat in de richtlijn werd ingevoegd, op verzoek van België.

Dit tweede lid laat toe af te wijken van het bovenvermelde principe indien het gaat over zelfstandige beroepsactiviteiten die kennis en toepassing vereisen van de geldende specifieke nationale voorschriften. Dit is inderdaad het geval voor alle beoogde activiteiten opgesomd in artikel 2 van dit besluit. In dat geval kan de ontvangende Lidstaat een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid eisen.

De eventuele aanpassingsstage zou immers een organisatorische inspanning vragen die buiten verhouding zou staan tot de vraag. De wetgeving op de ondernemersvaardigheden bestrijkt immers een zeer breed veld. Het gaat niet alleen over 41 beroepsactiviteiten opgesomd in artikel 2 van dit besluit, maar ook over alle zelfstandige activiteiten die moeten worden ingeschreven in het handelsregister, onderworpen aan de verplichte basiskennis van het bedrijfsbeheer.

Daarom stel ik Uwe Majesteit voor, voor wat dit punt betreft, de oorspronkelijke tekst te behouden.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS

ADVIES 31.125/3 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, derde kamer, op 4 januari 2001 door de Minister van Landbouw en Middenstand verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende maatregelen ter voldoening aan de richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 juni 1999 betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's", heeft op 30 oktober 2001 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1.1. Het voor advies aan de Raad van State voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit beoogt de omzetting in de interne rechtsorde van richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999 betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende de beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's. 1.2. Deze richtlijn bepaalt in essentie dat wanneer een lidstaat de toegang tot of de uitoefening van een bepaalde beroepsactiviteit afhankelijk maakt van een bepaalde titel, de lidstaat deze titel dient te vergelijken met de titels die in de andere lidstaten met het oog op de uitoefening van dezelfde activiteit worden toegekend. Indien de kennis en de vaardigheden waarvan de titel van de andere lidstaat getuigt, overeenstemmen met de nationale vereisten, dient de houder ervan het recht te hebben de betrokken activiteit uit te oefenen. Is er toch een wezenlijk verschil, dan moet de houder van de titel de mogelijkheid krijgen om aan te tonen dat hij de ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven. De houder moet in dat geval de keuze hebben tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid (artikel 3 van richtlijn 1999/42/EG).

Wanneer de toegang tot of de uitoefening van een activiteit afhankelijk is van het bezit van algemene kennis, handels- of vakkennis en vakbekwaamheid, dan is een voldoende bewijs voor een lidstaat het feit dat de activiteit in kwestie in een andere lidstaat is uitgeoefend.

Naargelang het type van activiteit en de hoedanigheid waarin deze activiteit werd uitgeoefend, bepaalt de richtlijn de minimumduur van deze uitoefening. Het bewijs dat aan deze (uitoefenings-)voorwaarden is voldaan, wordt geleverd door middel van een verklaring afgegeven door de lidstaat van herkomst (artikelen 4 tot 8 richtlijn 1999/42/EG). 2. Het ontwerp van koninklijk besluit beoogt de omzetting van de voornoemde beginselen van richtlijn 1999/42/EG. De artikelen 1 tot 4 van het ontwerp regelen het toepassingsgebied van het ontworpen besluit. De artikelen 5 en 6 hebben betrekking op de erkenning van diploma's. De artikelen 7 tot 13 regelen de erkenning van beroepskwalificaties op grond van praktijkervaring. Artikel 14 betreft de zgn. "E.G.-verklaring", uit te reiken door de Belgische overheid. Artikel 15 ten slotte voorziet in de opheffing van een hele reeks specifieke koninklijke besluiten. 3. Artikel 4.§ 3, 1°, van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap machtigt de Koning om de akten aan te duiden die dienen als bewijs van de basiskennis van het bedrijfsbeheer. Artikel 5, § 3, 1°, van dezelfde wet geeft een analoge machtiging voor het bewijzen van de beroepsbekwaamheid die vereist is voor bepaalde activiteiten.

Wat deze akten betreft, wordt de Koning in artikel 7, § 2, van dezelfde wet gemachtigd om te bepalen onder welke voorwaarden buitenlandse akten kunnen worden aanvaard.

Die laatste wetsbepaling biedt een voldoende rechtsgrond voor de bepalingen van het ontwerp, met uitzondering van artikel 14.

Wat dat artikel 14 betreft, kan evenwel aangenomen worden dat de Koning op grond van zijn algemene uitvoeringsbevoegdheid (artikel 108 van de Grondwet) de nodige bepalingen kan nemen ter uitvoering van titel II, hoofdstuk I, van de voornoemde programmawet van 10 februari 1998. De bepalingen van het bedoelde hoofdstuk, in hun geheel genomen, bieden hier dan ook de vereiste rechtsgrond. Onderzoek van de tekst Opschrift Men redigere het opschrift als volgt : « Koninklijk besluit houdende maatregelen ter omzetting in de interne rechtsorde van richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999... ».

Aanhef 1. Het eerste lid van de aanhef kan worden geschrapt.2. Na het tweede lid dienen in de aanhef leden te worden ingevoegd waarin verwezen wordt naar de koninklijke besluiten die bij artikel 15 van het ontworpen besluit worden opgeheven.1. In het derde lid van de aanhef schrappe men de woorden "van de Europese Unie". 4. In het vierde lid van de aanhef kunnen het nummer 131.125/3) en de datum (30 oktober 2001) van het voorliggende advies worden vermeld.

Artikel 1 1. Het verdient aanbeveling dit artikel op te splitsen in twee autonome bepalingen.Artikel 1 zou in die hypothese verwijzen naar de bijlage bij het ontwerp, terwijl artikel 2 dan de beroepswerkzaamheden zou vermelden, die thans zijn opgesomd in artikel 1, b).

Artikel 1 en het (nieuwe) artikel 2 zouden dan als volgt kunnen worden geredigeerd : «

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de beroepswerkzaamheden vermeld in de bijlage bij dit besluit (1).

Art. 2.De in België gereglementeerde beroepswerkzaamheden zijn de volgende : 1° aannemer-schrijnwerker-timmerman, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van...; 2°...; ... » Indien deze suggestie wordt gevolgd, dienen de andere artikelen van het ontwerp te worden vernummerd en moeten de verwijzingen naar artikel 1, a) of b), worden aangepast. 2. Met betrekking tot artikel 1, a), van het ontwerp moet worden opgemerkt dat weliswaar alle activiteiten die in de bijlage bij het ontwerp zijn opgenomen, overeenstemmen met een activiteit in bijlage A van richtlijn 1999/42/EG, maar dat, omgekeerd, niet alle activiteiten waarop deze richtlijn van toepassing is.hernomen worden in de bijlage bij het ontwerp.

Zo is het ontworpen besluit niet van toepassing op de activiteiten vermeld in bijlage A, deel 1, lijst II, van de richtlijn, met name niet op "het organiseren, aanbieden en verkopen [...] van een reis of verblijf [...]". Zoals de gemachtigde ambtenaar opmerkt, zijn de gewesten bevoegd voor de vestigingsvoorwaarden inzake toerisme (artikel 6, § 1, VI, laatste lid, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen).

Evenmin is het ontworpen besluit van toepassing op de activiteiten vermeld in bijlage A, deel 1, lijst IV, van de voornoemde richtlijn.

Volgens de toelichting verschaft door de gemachtigde ambtenaar, behoort het uitwerken van de nodige reglementering terzake tot de bevoegdheid van de minister die het verkeerswezen in haar bevoegdheid heeft. 3.1. Vanuit wetgevingstechnisch oogpunt verdient het aanbeveling artikel 1, b), van het ontwerp in te delen in 1°, 2°, 3°,..., in plaats van te werken met streepjes.

Dezelfde opmerking geldt eveneens voor de artikelen 3, § 2. 4, § 2, 8. § 2, en 15 van het ontwerp. 3.2. De koninklijke besluiten opgesomd in artikel 1, b), dienen met hun opschrift te worden vermeld. De wijzigende besluiten dienen daarentegen niet vermeld te worden.

In de opsomming is blijkbaar een chronologische volgorde gevolgd. De beroepswerkzaamheden vermeld in het vijftiende streepje (kleinhandelaar in vaste brandstoffen) en in het eenendertigste streepje (installateur-frigorist) staan dan echter niet op hun juiste plaats.

Artikel 2 De indeling van paragraaf 1, tweede lid, strookt niet met de regels van de wetgevingstechniek. De onderdelen dienen genummerd te worden als 1°. 2°, 3°, en binnen 3° dienen de onderdelen aangewezen te worden als a) en b).

Mutatis mutandis geldt deze opmerking eveneens voor de artikelen 8, § 1, 9, 12, § 1, en 13 van het ontwerp.

Artikel 3 Paragraaf 1 van dit artikel dient een duidelijke verwijzing naar de bijlage bij het ontworpen besluit te bevatten.

Men schrijve dus : "Wat de activiteiten betreft van restaurants en slijterijen, bedoeld in groep 852 van lijst IV van de bijlage bij dit besluit, is dit besluit van toepassing... » (2).

Mutatis mutandis geldt deze opmerking eveneens voor de artikelen 3. § 2, eerste lid, en 4, § 1, van het ontwerp.

Artikel 6 Artikel 3, lid 1, van de voornoemde richtlijn 1999142/EG bepaalt dat indien er een wezenlijk verschil blijkt tussen de vaardigheden vereist in een andere lidstaat en in de ontvangende lidstaat, deze laatste aan de begunstigde de mogelijkheid moet bieden om aan te tonen dat hij de ontbrekende vaardigheden en kennis heeft verworven. De richtlijn bepaalt dat in dat geval de ontvangende lidstaat de aanvrager de keuze moet bieden tussen de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid.

Artikel 6 van het ontwerp voorziet echter enkel in een bekwaamheidsproef. Het ontworpen artikel moet op dat punt in overeenstemming met de richtlijn worden gebracht (3).

Artikel 7 Volgens dit artikel kan een verklaring van een andere staat worden aanvaard als een voldoende bewijs van de "ondernemersvaardigheden of beroepsvaardigheid".

In artikel 3 van de programmawet van 10 februari 1998 wordt het begrip "ondernemersvaardigheden" als algemene term gebruikt. en worden de betrokken vaardigheden omschreven als "basiskennis van het bedrijfsbeheer" en "beroepsbekwaamheid". De term "beroepsvaardigheid" wordt in de wet niet gebruikt.

Gewezen op het verschil in terminologie tussen de wet en het ontwerp, heeft de gemachtigde ambtenaar verklaard dat de woorden "of beroepsvaardigheid" weggelaten kunnen worden.

Artikel 10 In overeenstemming met artikel 5, § 1, van het ontwerp dient artikel 10, § 2, herwerkt te worden derwijze dat het ontworpen voorschrift ook geldt voor staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel 12 1.1. In de Nederlandse tekst van artikel 12, § 1, d), schrijve men : "d) hetzij gedurende... ". 1.2. Naar analogie van de artikel 8, § 1, laatste lid, en 9, laatste lid, van het ontwerp, redigere men artikel 12, § 1, laatste lid, als volgt : « In de onder a) en c) bedoelde gevallen mogen op de datum van de aanvraag van de in artikel 7 bedoelde verklaring sedert de beëindiging van de activiteit niet meer dan tien jaar zijn verstreken". 2.1. In artikel 12, § 2, wordt met "iedere andere activiteit" allicht bedoeld een activiteit die niet is vermeld in de lijst van artikel 1, b), van het ontwerp, aangezien de activiteiten vermeld in de artikelen 8, 9, 11 en 12, § 1, van het ontwerp volledig overeenstemmen met de activiteiten opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 1, b), van het ontwerp. Onder "iedere andere activiteit" vallen dus de activiteiten die vermeld zijn in de bijlage bij het ontwerp, doch die in België niet gereglementeerd zijn.

Artikel 12, § 2, van het ontwerp heeft dan ook een algemene draagwijdte, zodat de ontworpen bepaling de vorm moet krijgen van een afzonderlijk artikel. 2.2. Volgens artikel 12, § 2, van het ontwerp wordt de uitoefening van een (niet-gereglementeerde) activiteit aanvaard als bewijs van de basiskennis van het bedrijfsbeheer "zoals die is gedefinieerd in artikel 6 van het koninklijk besluit van 21 oktober 1998 tot uitvoering van Hoofdstuk I van Titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap".

Het bewijs van de basiskennis van het bedrijfsbeheer wordt door de wet zelf opgelegd, met name bij artikel 4 van de programmawet van 10 februari 1998. Het is dan ook beter niet te verwijzen naar een besluit genomen ter uitvoering van die wet.

Indien de stellers van het ontwerp het nodig vinden een verwijzing in artikel 12, § 2, te behouden, kan beter verwezen worden naar de voornoemde wetsbepaling.

Artikel 14 1. Het tweede lid van paragraaf 1 bevat een definitie van het begrip kleine en middelgrote ondernemingen".Die definitie geldt "voor de toepassing van (het ontworpen) besluit".

De bedoelde definitie stemt niet helemaal overeen met die van het begrip "K.M.O.'s" in artikel 2, § 1°, van de programmawet van 10 februari 1998.

Het zou bovendien duidelijker zijn indien reeds uit het eerste artikel van het ontwerp zou blijken dat de ontworpen regeling enkel geldt voor kleine en middelgrote ondernemingen. Daartoe zou artikel 1, zoals het hiervóór door de Raad van State is voorgesteld (zie opmerking bij artikel 1), kunnen aangepast worden als volgt «

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de beroepswerkzaamheden vermeld in de bijlage bij dit besluit, voorzover die worden uitgeoefend in een kleine of middelgrote onderneming.

Onder kleine en middelgrote ondernemingen worden verstaan de K.M.O.'s, in de zin van artikel 2, 1°, van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap. » 2. In artikel 14, § 5, dient allicht verwezen te worden naar paragraaf 1 van artikel 12. Indien ingegaan wordt op de suggestie om van artikel 12, § 2, een afzonderlijk artikel te maken (zie opmerking 2.1 bij artikel 12), is de verwijzing naar "artikel 12" uiteraard correct.

Artikel 15 In het vierde streepje (lees : 4°) schrijve men "15 oktober 1968" in plaats van "18 oktober 1968". _______ Nota's (1) In opmerking 1 bij artikel 14 van het ontwerp wordt nog een verdere aanpassing van de voorgestelde tekst gesuggereerd. (2) De verklaring van de afkorting N.I.C.E., is beter op haar plaats in de bijlage (zie de opmerking hierna, bij de bijlage). (3) Volgens de gemachtigde ambtenaar is de organisatie van individuele aanpassingsstages niet haalbaar en in de praktijk niet nodig.Die vaststelling vormt geen wettige verantwoording voor een afwijking van de richtlijn.

Bijlage Onder het opschrift van de bijlage komt de vermelding "NICE-nomenclatuur", tussen haakjes, voor. Het zou beter zijn een wat ruimere toelichting te verstrekken. De Raad van State geeft ter overweging om de bepalingen van de bijlage te laten voorafgaan door de volgende toelichting « De nomenclatuur van de hieronder vermelde beroepswerkzaamheden is die van de systematische indeling van de industrietakken in de Europese Gemeenschappen ("Nomenclature des industries établies dans les Communautés européennes », afgekort als N.I.C.E. ".

De kamer was samengesteld uit : De heren : W. Deroover, eerste voorzitter;

D. Albrecht en P. Lemmens, staatsraden;

H. Cousy en A. Spruyt, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. F. Lievens, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer D. Albrecht.

Het verslag werd uitgebracht door de heer W. Pas, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. K. Bams, adjunct-referendaris.

De griffier, De eerste voorzitter, F. Lievens. W. Deroover.

17 FEBRUARI 2002. - Koninklijk besluit houdende maatregelen ter omzetting in de interne rechtsorde van richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999 betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, inzonderheid Hoofdstuk I van Titel II;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 oktober 1965 houdende maatregelen ter voldoening aan de richtlijn van 25 februari 1964 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de werkzaamheden in de groothandel en van de werkzaamheden van tussenpersonen in handel, industrie en ambacht;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 december 1965 houdende maatregelen ter voldoening aan de richtlijn van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 7 juli 1964 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van de bewerkende en verwerkende nijverheid behorende tot de klassen 23 tot en met 40 van de I.S.I.C. (industrie en ambacht);

Gelet op het koninklijk besluit van 17 april 1970 houdende maatregelen ter voldoening aan de richtlijn van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 15 oktober 1968 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder de kleinhandel ressorteren (ex groep 612 C.I.T.I.);

Gelet op het koninklijk besluit van 17 april 1970 houdende maatregelen ter voldoening aan de richtlijn van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 18 oktober 1968 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder persoonlijke diensten ressorteren (ex klasse 85 C.I.T.I.) : 1. Restaurants en slijterijen (groep 852 C.I.T.I.), 2. Hotels, pensions en dergelijke inrichtingen, kampeerterreinen (groep 853 C.I.T.I.);

Gelet op het koninklijk besluit van 17 april 1970 houdende maatregelen ter voldoening aan de richtlijnen van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 15 oktober 1968 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden in de levensmiddelenindustrie alsmede bij de vervaardiging van dranken (klassen 20 en 21 C.I.T.I.) en betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van diezelfde werkzaamheden;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 juni 1973 houdende maatregelen ter voldoening aan de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 november 1970 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder de groothandel in steenkool ressorteren en van de werkzaamheden van tussenpersonen op het gebied van steenkool (ex groep 6112 C.I.T.I.);

Gelet op het koninklijk besluit van 11 april 1980 tot toepassing van de regels betreffende de uitoefening van het beroep van wasser, droogkuiser-verver en fotograaf en tot aanwijzing van de overheid belast met het uitreiken van attesten betreffende het vrij verrichten van diensten, ter voldoening aan de richtlijn van 16 juni 1975 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende maatregelen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor diverse werkzaamheden (ex klasse 01 tot en met 85 C.I.T.I.) en houdende met name overgangsmaatregelen voor deze werkzaamheden;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 mei 1984 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 februari 1962 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van kapper in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;

Gelet op de richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999 betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's;

Gelet op advies nr. 31.125/3 van 30 oktober 2001 van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister belast met Middenstand, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de beroepswerkzaamheden vermeld in de bijlage bij dit besluit, voor zover die worden uitgeoefend in een kleine of middelgrote onderneming.

Onder kleine en middelgrote ondernemingen worden verstaan de K.M.O.'s, in de zin van artikel 2, 1°, van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap.

Art. 2.De in België gereglementeerde beroepswerkzaamheden zijn de volgende : 1° aannemer-schrijnwerker-timmerman, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 2 december 1960 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer-schrijnwerker-timmerman in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;2° installateur in centrale verwarming, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 22 februari 1961 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van installateur in centrale verwarming in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;3° aannemer-plafonneerder-cementwerker, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1961 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer-plafonneerder-cementwerker in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;4° kapper, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 28 februari 1962 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van kapper in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;5° molenaar, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 21 maart 1962 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van molenaar in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;6° aannemer van schilderwerken, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 21 juni 1963 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer van schilderwerken in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;7° handelaar in inlandse granen, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 7 augustus 1963 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van handelaar in inlandse granen in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;8° opticien, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1964, tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van opticien in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;9° fietsmecanicien, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1964, tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheden van fietsmecanicien, van bromfietsmecanicien en van motorfietsmecanicien in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;10° bromfietsmecanicien, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1964 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheden van fietsmecanicien, van bromfietsmecanicien en van motorfietsmecanicien in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;11° motorfietsmecanicien, geregeld bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1964 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheden van fietsmecanicien, van bromfietsmecanicien en van motorfietsmecanicien in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;12° aannemer van metsel- en betonwerken, zoals geregeld bij koninklijk besluit van 21 november 1964 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer van metsel- en betonwerken in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;13° aannemer-steenhouwer, zoals geregeld bij koninklijk besluit van 13 april 1965 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer-steenhouwer in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;14° kleinhandelaar in vaste brandstoffen, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 22 april 1966 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van kleinhandelaar in vaste brandstoffen in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;15° fotograaf, zoals geregeld bij koninklijk besluit van 27 april 1966 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van fotograaf in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;16° aannemer-marmerbewerker, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 10 mei 1966 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer-marmerbewerker in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;17° handelaar in fourage en stro, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 26 juli 1967 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van handelaar in fourage en stro in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;18° aannemer-tegelzetter, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 6 december 1968 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer-tegelzetter in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;19° elektrotechnisch installateur, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 6 december 1968 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van elektrotechnisch installateur in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;20° behanger-plaatser van wand- en vloerbekledingen, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 14 augustus 1969 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van behanger-plaatser van wand- en vloerbekledingen in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;21° horlogemaker-hersteller, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 17 april 1970 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van horlogemaker-hersteller in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;22° technicus in tandprothese, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 24 december 1973 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van technicus in tandprothese in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;23° garagehouder-hersteller, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 24 januari 1974 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van garagehouder-hersteller in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;24° aannemer van glaswerken, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 24 januari 1974 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer van glaswerken in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;25° kleinhandelaar in vloeibare brandstoffen, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 25 juli 1974 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van kleinhandelaar in vloeibare brandstoffen in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;26° handelaar in tweedehandse autovoertuigen, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 20 december 1974 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van handelaar in tweedehandse autovoertuigen in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;27° installateur-frigorist, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 21 december 1974 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van installateur-frigorist in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;28° sanitair installateur-loodgieter, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 14 januari 1975 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheden van sanitair installateur-loodgieter, van installateur van verwarming met gas met individuele toestellen en van aannemer van zinkwerken en metalen dakbedekkingen van gebouwen in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;29° installateur van verwarming met gas met individuele toestellen, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 14 januari 1975 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheden van sanitair installateur-loodgieter, van installateur van verwarming met gas met individuele toestellen en van aannemer van zinkwerken en metalen dakbedekkingen van gebouwen in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;30° aannemer van zinkwerken en metalen dakbedekkingen van gebouwen, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 14 januari 1975 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheden van sanitair installateur-loodgieter, van installateur van verwarming met gas met individuele toestellen en van aannemer van zinkwerken en metalen dakbedekkingen van gebouwen in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;31° aannemer van niet metalen dakbedekkingen van gebouwen, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 14 januari 1975 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer van niet metalen dakbedekkingen van gebouwen in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;32° droogkuiser-verver, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 24 februari 1978 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van droogkuiser-verver in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;33° wasser, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 24 februari 1978 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van wasser in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;34° carrossier-hersteller, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 10 maart 1982 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van carrossier-hersteller in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;35° begrafenisondernemer, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 22 december 1982 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van begrafenisondernemer in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;36° fabrikant-installateur van lichtreclames, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 11 mei 1983 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van fabrikant-installateur van lichtreclames in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;37° restaurateur of traiteur-banketaannemer, zoals gereglementeerd bij het koninklijk besluit van 13 juni 1984 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van restaurateur of traiteur-banketaannemer in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;38° aannemer voor het waterdichtmaken van bouwwerken, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 14 augustus 1986 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer voor het waterdichtmaken van bouwwerken in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;39° aannemer van sloopwerken, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 13 november 1986 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van aannemer van sloopwerken in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;40° brood- en banketbakker, zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 14 januari 1993 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van brood- en banketbakker in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen;41° schoonheidsspecialist(e), zoals geregeld bij het koninklijk besluit van 14 januari 1993 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van schoonheidsspecialist(e) in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen.

Art. 3.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder kleinhandel de werkzaamheden verricht door iedere natuurlijke persoon of vennootschap die er zijn (haar) beroep van maakt geregeld goederen op eigen naam en voor eigen rekening te kopen en rechtstreeks aan de eindconsument weder te verkopen. De goederen kunnen weder worden verkocht in dezelfde staat of nadat deze op een in de kleinhandel gebruikelijke wijze zijn bewerkt, behandeld of opgemaakt.

Als kleinhandel worden eveneens beschouwd : 1° de verkoop in het klein door producenten, die zonder als producent in het ontvangende land gevestigd te zijn, daar zelf hun producten aan de eindconsument verkopen;2° het verhuren van goederen voor zover deze werkzaamheid niet is uitgesloten in de lijst IV van de bijlage bij dit besluit;3° de niet-industriële of niet-ambachtelijke ambulante handel, namelijk de koop en verkoop van goederen : a) door venters en colporteurs;b) op overdekte markten anders dan in inrichtingen en op niet overdekte markten. § 2. Ressorteren voor de toepassing van dit besluit niet onder de kleinhandel : 1° de verkoop in het klein van geneesmiddelen en farmaceutische producten, van giftige producten en ziekteverwekkende agentia, van tabak en van zout;2° de werkzaamheden van tussenpersonen die voor rekening van derden goederen in het klein verkopen op veilingen;3° het onderzoeken van het gezichts- of gehoororgaan of van andere organen of delen van het menselijk lichaam met het oog op het aanpassen, bijstellen en verkopen van apparaten voor het verbeteren van gebreken in gezichtsvermogen en gehoor, of van orthopedische apparatuur.

Art. 4.§ 1. Wat de activiteiten betreft van restaurants en slijterijen, bedoeld in groep 852 van lijst IV van de bijlage bij dit besluit, is dit besluit van toepassing op de werkzaamheden verricht door iedere natuurlijke persoon of vennootschap die er zijn of haar beroep van maakt op eigen naam en voor eigen rekening geregeld in één of meer door hem of haar gehouden bedrijven bereide voedingsmiddelen of dranken voor gebruik ter plaatse te leveren.

De levering van maaltijden die worden gebruikt buiten het bedrijf waar zij werden bereid, valt eveneens in de bovenvermelde dienstengroep. § 2. Wat de activiteiten betreft van hotels, pensions en dergelijke inrichtingen en kampeerterreinen, bedoeld in groep 853 van lijst IV van de bijlage bij dit besluit, is dit besluit van toepassing op de werkzaamheden verricht door iedere natuurlijke persoon of vennootschap die er zijn of haar beroep van maakt op eigen naam en voor eigen rekening geregeld : 1° in één of meer door hem of haar gehouden bedrijven aan de klanten gemeubileerde appartementen of gemeubileerde kamers te verschaffen, 2° of op daartoe ingerichte terreinen kampeerplaatsen en -installaties voor tijdelijk verblijf ter beschikking te stellen, en, in elk van deze gevallen, bovendien de gewoonlijk daarmee samenhangende, bijkomende diensten te verstrekken.

Art. 5.§ 1. Behalve de activiteiten die overeenkomen met deze bedoeld in de klassen 20A, 20B, 21 en groep 304 van lijst IV van de bijlage bij dit besluit, behoren voor de toepassing van dit besluit tot de levensmiddelenindustrie en de vervaardiging van dranken, de verkoopwerkzaamheden van fabrikanten die als zodanig in het ontvangende land gevestigd zijn en zelf hun productie verkopen, in het groot of in het klein. § 2. Ressorteren niet onder de levensmiddelenindustrie : 1° de vervaardiging van geneesmiddelen en farmaceutische producten;2° de productie van grondstoffen voor levensmiddelen en dranken door de landbouw, met inbegrip van de wijnbouw, door de bosbouw, de jacht en de visserij;3° de visverwerking aan boord van vissersschepen of fabrieksschepen. HOOFDSTUK II. - Erkenning van diploma's

Art. 6.§ 1. Een onderdaan van een Lidstaat van de Europese Gemeenschap of van een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna de begunstigde genoemd, kan zijn aanvraag om vestigingsgetuigschrift van ondernemersvaardigheden voor de uitoefening van een van de beroepswerkzaamheden bedoeld in artikel 2 van dit besluit staven met een certificaat, diploma of andere akte die is behaald met het oog op de uitoefening van dezelfde activiteit elders in de Europese Gemeenschap of de Europese Economische Ruimte. § 2. Wanneer het gaat om een vreemde akte die niet gelijkwaardig werd verklaard volgens internationale verdragen of door de bevoegde instantie met deze voorzien door de bepalingen van wetten en besluiten bedoeld in § 1 van dit artikel, kan de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft, of zijn gemachtigde of de Vestigingsraad ingeval van beroep, die akte erkennen na het vergelijken van de kennis en de vaardigheden bevestigd door de akte met deze die zijn vereist door die bepalingen.

Art. 7.Indien uit de vergelijking een wezenlijk verschil tussen de bedoelde vaardigheden blijkt, kan de begunstigde een bekwaamheidsproef afleggen voor een centrale examencommissie. Deze proef gaat over de vastgestelde wezenlijke verschillen.

De centrale examencommissies die werden opgericht overeenkomstig het koninklijk besluit van 21 oktober 1998 tot uitvoering van Hoofdstuk I van Titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap zijn bevoegd. HOOFDSTUK III. - Erkenning van beroepskwalificaties op grond van praktijkervaring

Art. 8.Een verklaring van een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap of van een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, betreffende de uitoefening op haar grondgebied van activiteiten die deel uitmaken van gereglementeerde beroepen, bedoeld in artikel 2 van dit besluit, wordt aanvaard als voldoende bewijs van de ondernemersvaardigheden van dezelfde beroepen, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van dit besluit.

Art. 9.§ 1. De uitoefening van de in § 2 van dit artikel genoemde gereglementeerde beroepen moet zijn geschied : 1° hetzij gedurende zes opeenvolgende jaren als zelfstandig ondernemingshoofd of als bedrijfsleider;2° hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandig ondernemingshoofd of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt;3° hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandig ondernemingshoofd, indien de begunstigde bewijst dat hij de betrokken activiteit gedurende ten minste vijf jaar als werknemer heeft uitgeoefend;4° hetzij gedurende vijf opeenvolgende jaren in leidinggevende functies waarvan minstens drie jaar in technische functies die de verantwoordelijkheid voor ten minste één afdeling van de onderneming inhouden, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die is afgesloten met een op nationaal niveau erkend certificaat of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt. In de onder 1° en 3° bedoelde gevallen mogen op de datum van de aanvraag van de in artikel 8 bedoelde verklaring sedert de beëindiging van de activiteit niet meer dan tien jaar zijn verstreken. § 2. Dit artikel is van toepassing op de volgende gereglementeerde activiteiten, bedoeld in artikel 2 van dit besluit : 1°aannemer-schrijnwerker-timmerman; 2° installateur in centrale verwarming;3° aannemer-plafonneerder-cementwerker;4° aannemer van schilderwerken;5° aannemer van metsel- en betonwerken;6° aannemer-steenhouwer;7° aannemer-marmerbewerker;8° aannemer-tegelzetter;9° elektrotechnisch installateur;10° behanger-plaatser van wand- en vloerbekledingen;11° aannemer van glaswerken;12° sanitair installateur-loodgieter;13° installateur van verwarming met gas met individuele toestellen;14° aannemer van zinkwerken en metalen dakbedekkingen van gebouwen;15° aannemer van niet metalen dakbedekkingen van gebouwen;16° installateur-frigorist;17° fabrikant-installateur van lichtreclames;18° aannemer voor het waterdichtmaken van bouwwerken;19° aannemer van sloopwerken;20° fietsmecanicien;21° bromfietsmecanicien;22° motorfietsmecanicien;23° garagehouder-hersteller;24° carrossier-hersteller;25° technicus in tandprothese;26° opticien;27° horlogemaker-hersteller;28° fotograaf;29° molenaar;30° brood- en banketbakker;31° wasser;32° droogkuiser-verver.

Art. 10.De uitoefening van de gereglementeerde beroepswerkzaamheid van kapper moet zijn geschied : 1° hetzij gedurende zes opeenvolgende jaren als zelfstandig ondernemingshoofd of als bedrijfsleider;2° hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandig ondernemingshoofd of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt;3° hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandig ondernemingshoofd, indien de begunstigde bewijst dat hij de betrokken activiteit gedurende ten minste vijf jaar als werknemer heeft uitgeoefend. In de onder 1° en 3° bedoelde gevallen mogen op de datum van de aanvraag van de in artikel 8 bedoelde verklaring sedert de beëindiging van de activiteit niet meer dan tien jaar zijn verstreken.

Art. 11.§ 1. Wanneer de begunstigde een opleiding heeft gevolgd van ten minste twee jaar, maar minder dan drie jaar, dan is aan de vereisten van de artikelen 9 of 10 voldaan wanneer de duur van de beroepservaring als zelfstandig ondernemingshoofd of als bedrijfsleider, zoals gespecifieerd in artikel 9, § 1, eerste lid, onder 2° en 4°, en artikel 10, eerste lid, onder 2°, naar rato wordt uitgebreid om het verschil in opleidingsduur te overbruggen. § 2. Wanneer de begunstigde een op nationaal niveau erkend certificaat bezit, verworven in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap of van een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en een bewijs vormt van kennis en bekwaamheid op het gebied van de betrokken activiteit die gelijkwaardig zijn aan ten minste drie jaar beroepsopleiding, dan wordt dat certificaat op dezelfde wijze behandeld als een certificaat van opleiding bedoeld in artikel 9, § 1, eerste lid, onder 2° en 4° en artikel 10, eerste lid, onder 2°.

Art. 12.De uitoefening van de beroepswerkzaamheden van handelaar in inlandse granen en handelaar in fourage en stro moet zijn geschied gedurende drie jaar als zelfstandig ondernemingshoofd of als bedrijfsleider, op voorwaarde dat op de datum van aanvraag van de in artikel 8 bedoelde verklaring sedert de beëindiging van de betrokken activiteit niet meer dan twee jaar zijn verstreken.

Art. 13.De uitoefening van de gereglementeerde beroepen van kleinhandelaar in vaste brandstoffen, kleinhandelaar in vloeibare brandstoffen, handelaar in tweedehandse autovoertuigen, restaurateur of traiteur-banketaannemer, schoonheidsspecialist(e) en begrafenis-ondernemer moet zijn geschied : 1° hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandig ondernemingshoofd of als bedrijfsleider;2° hetzij gedurende twee opeenvolgende jaren als zelfstandig ondernemingshoofd of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie als volwaardig is aangemerkt;3° hetzij gedurende twee opeenvolgende jaren als zelfstandig ondernemingshoofd of als bedrijfsleider, indien de begunstigde bewijst dat hij de betrokken activiteit gedurende ten minste drie jaar als werknemer heeft uitgeoefend;4° hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als werknemer, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de betrokken activiteit een voorafgaande opleiding heeft gevolgd, die met een op nationaal niveau erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is aangemerkt. In de onder 1° en 3° bedoelde gevallen mogen op de datum van de aanvraag van de in artikel 8 bedoelde verklaring sedert de beëindiging van de activiteit niet meer dan tien jaar zijn verstreken.

Art. 14.De uitoefening van iedere andere activiteit wordt volgens één van de voorwaarden van artikel 12 aanvaard als voldoende bewijs van de basiskennis van het bedrijfsbeheer.

Art. 15.De activiteit van bedrijfsleider in de zin van de artikelen 9, 10, 12 en 13 wordt geacht te worden uitgeoefend door ieder die in een onderneming van de bedrijfstak in kwestie werkzaam is geweest : 1° als bedrijfsleider of als leider van een filiaal van een onderneming;2° of als plaatsvervanger van de ondernemer of van de bedrijfsleider indien deze functie, wat verantwoordelijkheid betreft, met die van de vertegenwoordigde ondernemer of bedrijfsleider overeenstemt;3° of als lid van het leidinggevend personeel, belast met commerciële en/of technische taken en verantwoordelijk voor een of meer afdelingen van de onderneming. HOOFDSTUK IV. - De E.G.-verklaring

Art. 16.§ 1. De verklaring, E.G.-verklaring genoemd, betreffende de uitoefening in een kleine of middelgrote onderneming op het grondgebied van het Koninkrijk van beroepwerkzaamheden bedoeld in de bijlage bij dit besluit wordt uitgereikt door Onze Minister bevoegd voor de Middenstand. § 2. Voor een E.G.-verklaring van een of meer van de activiteiten vermeld in lijst I van de bijlage bij dit besluit, gelden de voorwaarden van artikel 9 van dit besluit. § 3. Voor een E.G.-verklaring van activiteiten met betrekking tot kapsalons, zoals bedoeld in lijst II van de bijlage, gelden de voorwaarden van artikel 10 van dit besluit. § 4. Voor een E.G.-verklaring van een of meer van de beroepswerkzaamheden van lijst III van de bijlage gelden de voorwaarden van artikel 12 van dit besluit. § 5. Voor een E.G.-verklaring van een of meer van de activiteiten bedoeld in lijst IV van de bijlage, gelden de voorwaarden van artikel 13 van dit besluit. HOOFDSTUK V. - Opheffings- en uitvoeringsbepalingen

Art. 17.De volgende koninklijke besluiten worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 4 oktober 1965 houdende maatregelen ter voldoening aan de richtlijn van 25 februari 1964 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de werkzaamheden in de groothandel en van de werkzaamheden van tussenpersonen in handel, industrie en ambacht; 2° het koninklijk besluit van 2 december 1965 houdende maatregelen ter voldoening aan de richtlijn van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 7 juli 1964 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van de bewerkende en verwerkende nijverheid behorende tot de klassen 23 tot en met 40 van de I.S.I.C. (industrie en ambacht); 3° het koninklijk besluit van 17 april 1970 houdende maatregelen ter voldoening aan de richtlijn van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 15 oktober 1968 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder de kleinhandel ressorteren (ex groep 612 C.I.T.I.); 4° het koninklijk besluit van 17 april 1970 houdende maatregelen ter voldoening aan de richtlijn van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 15 oktober 1968 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder persoonlijke diensten ressorteren (ex klasse 85 C.I.T.I.) : 1. Restaurants en slijterijen (groep 852 C.I.T.I.), 2. Hotels, pensions en dergelijke inrichtingen, kampeerterreinen (groep 853 C.I.T.I.); 5° het koninklijk besluit van 17 april 1970 houdende maatregelen ter voldoening aan de richtlijnen van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 15 oktober 1968 betreffende de verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden in de levensmiddelenindustrie alsmede bij de vervaardiging van dranken (klassen 20 en 21 C.I.T.I.) en betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van diezelfde werkzaamheden; 6° het koninklijk besluit van 13 juni 1973 houdende maatregelen ter voldoening aan de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 november 1970 betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder de groothandel in steenkool ressorteren en van de werkzaamheden van tussenpersonen op het gebied van steenkool (ex groep 6112 C.I.T.I.); 7° het koninklijk besluit van 11 april 1980 tot toepassing van de regels betreffende de uitoefening van het beroep van wasser, droogkuiser-verver en fotograaf en tot aanwijzing van de overheid belast met het uitreiken van attesten betreffende het vrij verrichten van diensten, ter voldoening aan de richtlijn van 16 juni 1975 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende maatregelen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor diverse werkzaamheden (ex klasse 01 tot en met 85 C.I.T.I.) en houdende met name overgangsmaatregelen voor deze werkzaamheden; 8° het koninklijk besluit van 4 mei 1984 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 februari 1962 tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van de beroepswerkzaamheid van kapper in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen.

Art. 18.Onze Minister belast met Middenstand, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 17 februari 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS Bijlage Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 17 februari 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS

^