Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 17 juli 2002
gepubliceerd op 23 oktober 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 september 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen, betreffende de statuten van het Fonds voor bestaanszekerheid

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002012871
pub.
23/10/2002
prom.
17/07/2002
ELI
eli/besluit/2002/07/17/2002012871/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 JULI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 september 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen, betreffende de statuten van het Fonds voor bestaanszekerheid (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de edele metalen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 14 september 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen, betreffende de statuten van het Fonds voor bestaanszekerheid.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 17 juli 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de edele metalen Collectieve arbeidsovereenkomst van 14 september 1999 Statuten van het fonds voor bestaanszekerheid (Overeenkomst geregistreerd op 5 april 2000 onder het nummer 54527/CO/149.03) In uitvoering van artikel 4.2. van het nationaal akkoord 1999-2000 van 5 mei 1999.

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de edele metalen.

Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder "werklieden" verstaan : de werklieden en werksters.

Art. 2.De statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid - edele metalen" zijn bijgevoegd in bijlage.

Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999 en is gesloten voor een onbepaalde tijd.

Zij kan door één van de partijen worden opgezegd met een opzegging van zes maanden betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de edele metalen.

Art. 4.De collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997 betreffende de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid - edele metalen", geregistreerd onder het nummer 45758/CO/149.03 wordt opgeheven.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 juli 2002;

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX Statuten van het fonds HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, opdrachten en duur 1. Benaming Artikel 1.Er wordt een fonds voor bestaanszekerheid opgericht, bij collectieve arbeidsovereenkomst van 28 mei 1970, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 21 augustus 1970 (Belgisch Staatsblad van 20 november 1970) genaamd "Fonds voor bestaanszekerheid - edele metalen". 2. Zetel Art.2. De maatschappelijke zetel van het fonds is gevestigd te Brussel. Hij kan, bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de edele metalen, naar elke andere plaats in België worden overgebracht. 3. Opdrachten Art.3. Het fonds heeft als opdracht : 3.1. de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren; 3.2. de toekenning en de uitkering van de aanvullende vergoedingen te regelen en te verzekeren; 3.3. de vakbondsvorming van de werklieden te bevorderen; 3.4. de aanwerving en opleiding van de risicogroepen te bevorderen; 3.5. jaarlijks tewerkstellingsattesten af te leveren aan de werklieden van de ondernemingen welke ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de edele metalen; 3.6. ten laste nemen van bijzondere bijdragen; 3.7. in functie van de ontwikkeling van een sectoraal opleidingsbeleid, de werking en de initiatieven van de v.z.w. Educam te financieren volgens de door de raad van bestuur vastgelegde regels. 4. Duur Art.4. Het fonds wordt voor onbepaalde tijd opgericht. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 5.Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers, de werklieden en de werksters van de ondernemingen, die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de edele metalen.

Onder "werklieden" wordt verstaan : de werklieden en werksters. HOOFDSTUK III. - Statutaire opdrachten van het fonds 1. Inning en invordering van de bijdragen Art.6. Het fonds is belast de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren. 2. Toekenning en uitkering van de aanvullende vergoedingen 2.1. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij tijdelijke werkloosheid

Art. 7.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht, ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering of halve werkloosheidsuitkering erkend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en voorzien in artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen) op de vergoeding voorzien in artikel 7, § 2 van de statuten, voorzover zij volgende voorwaarden vervullen : - werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - op het ogenblik van de werkloosheid in dienst van de werkgever zijn. § 2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding wordt vanaf 1 mei 1999 vastgesteld op : - 200 BEF per werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 100 BEF per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. 2.2. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid

Art. 8.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben, ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering recht op de bij artikel 7, § 2, voorziene vergoeding, met een maximum van respectievelijk 200 dagen en 300 dagen per geval al naargelang zij op de eerste werkloosheidsdag minder dan 45 jaar oud zijn of 45 jaar en ouder zijn en voorzover zij volgende voorwaarden vervullen : 1. uitkeringen voor volledige werkloosheid genieten in toepassing van de wetgeving op de werkloosheidsverzekering;2. door een in artikel 5 bedoelde werkgever ontslagen geweest zijn, zonder op brugpensioen te zijn gesteld. § 2. Indien werklieden op het ogenblik van ontslag de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben, ontvangen zij van het fonds een maandelijkse vergoeding van 3 100 BEF vanaf de leeftijd van 57 jaar, na uitputting van de aanvullende vergoeding bij volledige werkloosheid. 2.3. Aanvullende ziektevergoeding

Art. 9.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben na ten minste zestig dagen ononderbroken arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval, recht, ten laste van het fonds, op een vergoeding die de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering aanvult, voor zover de werklieden volgende voorwaarden vervullen : - primaire uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering bij toepassing van de wetgeving terzake genieten; - op het ogenblik waarop de ongeschiktheid aanvangt, in dienst van een in artikel 5 bedoelde werkgever zijn. § 2. Het forfaitair bedrag van de bij artikel 9, § 1, bedoelde vergoeding wordt als volgt vastgesteld : 3 000 BEF na de eerste 60 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 000 BEF meer na de eerste 120 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 180 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 240 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 300 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 365 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 455 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 545 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 635 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 725 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 815 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 905 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 995 dagen ononderbroken ongeschiktheid. § 3. De werkers die minstens 60 jaar oud is op het ogenblik waarop de ongeschiktheid aanvangt, heeft, na uitputting van de voordelen vervat in artikel 9, § 2, en voorzover de ongeschiktheid voortduurt, recht op een driemaandelijkse uitkering van 3 900 BEF en dit tot op het ogenblik dat hij of zij het wettelijk pensioen geniet. De laatste driemaandelijkse uitkering zal, zelfs als het een onvolledige periode van drie maand betreft, volledig uitgekeerd worden. § 4. Een arbeidsongeschiktheid kan, ongeacht de duur ervan, slechts aanleiding geven tot de toekenning van een enkele reeks vergoedingen; het hervallen in eenzelfde ziekte wordt beschouwd als integraal deel uitmaken van de vorige ongeschiktheid wanneer die zich voordoet binnen de eerste veertien dagen volgend op het einde van die periode van arbeidsongeschiktheid. 2.4. Aanvullende vergoeding bij brugpensioen na ontslag

Art. 10.§ 1. In toepassing van en overeenkomstig - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974, in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling voor aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975 (Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975); - het nationaal akkoord 1997-1998 van 13 mei 1997 betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 januari 1998 en 30 juni 2000, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen; - het nationaal akkoord 1999-2000 van 5 mei 1999 betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 juli 2000 en 30 juni 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen; - de collectieve arbeidsovereenkomsten brugpensioen vanaf 58 jaar van 29 september 1998 en van 24 juni 1999 met een looptijd van respectievelijk 1 januari 1998 tot 30 juni 2000 en van 1 juli 2000 tot 30 juni 2001, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen; - de collectieve arbeidsovereenkomsten brugpensioen na ontslag van 12 juni 1997 en 24 juni 1999 met een looptijd van respectievelijk 1 januari 1998 tot 30 juni 2000 en vanaf 1 juli 2000 tot 30 juni 2001, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen; verzekert het fonds de integrale betaling van de aanvullende vergoeding met een minimum van 200 BEF per dag, vanaf de leeftijd van 57 jaar, en dit enkel voor de nieuwe bruggepensioneerden vanaf 1 juli 1993. § 2. Voor de werklieden die minder dan 57 jaar oud zijn en die ingevolge een ondernemingsakkoord genieten van een uitbreiding van de voordelen vermeld in voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, neemt het fonds onder dezelfde voorwaarden als bepaald in artikel 10, § 1, en voorzover de werkgever de bijdrage betaalt zoals bepaald in artikel 27, § 7, de toepassing van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 op zich en dit vanaf de eerste van de maand volgend op die waarin de werklieden 57 jaar worden. § 3. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing in geval van sluiting van ondernemingen noch in geval van overgang van ondernemingen in de zin van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 32 van 28 februari 1978, gesloten in de Nationale Arbeidsraad betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 19 april 1978.

In de gevallen voorzien bij het vorige lid kan het fonds voorschotten betalen aan de bruggepensioneerden die hun aanvraag tot brugpensioen indienen bij het fonds voor vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers bij toepassing van artikel 4 van de wet van 30 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers. Deze voorschotten zijn toegekend vooraleer het fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers zijn verplichtingen werkelijk uitvoert. § 4. De vergoedingen voorzien in § 1 zijn niet cumuleerbaar met de vergoedingen voorzien in artikel 8. 2.5. Aanvullende vergoeding bij halftijds brugpensioen

Art. 11.In toepassing en overeenkomstig : - de bepalingen opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van 13 juli 1993, gesloten in de Nationale Arbeidsraad en algemeen bindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers, in geval van halvering van de arbeidsprestaties, hierna collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 genoemd; - en de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 1999 en het nationaal akkoord 1999-2000 van 5 mei 1999, betreffende het halftijds brugpensioen tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen, verzekert het fonds de integrale betaling van de aanvullende vergoeding met een minimum van 200 BEF per dag. 2.6. Aanvullende sociale vergoeding

Art. 12.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht, ten laste van het fonds, op een aanvullende sociale vergoeding, voorzover zij voldoen aan de volgende voorwaarde : - sedert ten minste een jaar lid zijn van één van de interprofessionele organisaties van werknemers die voor het hele land zijn opgericht. § 2. Het bedrag van de bij § 1 bedoelde uitkering wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur. 2.7. Betalingsmodaliteiten van de bovengenoemde aanvullende vergoedingen

Art. 13.§ 1. De in bovenvermelde artikel 7 (aanvullende werkloosheidsvergoeding bij tijdelijke werkloosheid) bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks door de werkgevers aan hun werklieden uitbetaald en dit bij de eerste uitbetaling van het loon volgend op de maand in de loop waarvan de werklieden recht hebben op deze uitkeringen.

De werkgevers kunnen de terugbetaling ervan bekomen bij het fonds overeenkomstig de door de raad van bestuur bepaalde modaliteiten.

Vanaf 1 januari 2000 wordt bovenvermelde vergoeding rechtstreeks door het fonds aan de betrokken werklieden uitbetaald, voorzover zij het bewijs leveren dat zij recht hebben op deze vergoeding. § 2. De in artikelen 8 (aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid), 9 (aanvullende ziektevergoeding), 10 (aanvullende vergoeding bij brugpensioen na ontslag) en 11 (aanvullende vergoeding bij halftijds brugpensioen) bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks door het fonds aan de betrokken werklieden uitbetaald, voorzover zij het bewijs leveren dat zij recht hebben op de vergoedingen voorzien in voormelde artikelen. § 3. De in artikel 12 (aanvullende sociale vergoeding) bedoelde vergoeding wordt uitbetaald door de representatieve professionele werknemersorganisaties die nationaal georganiseerd zijn.

Art. 14.De raad van bestuur bepaalt de datum en de modaliteiten van de betaling van de door het fonds toegekende vergoedingen; in geen geval mag de betaling van de vergoeding afhankelijk zijn van de storting der bijdragen welke door de aan het fonds onderworpen werkgevers verschuldigd zijn. 3. Bevordering van de vakbondsvorming Art.15. Op verzoek van de werkgevers die het voorschot hebben uitbetaald, betaalt het fonds de uitbetaalde lonen terug (vermeerderd met de patronale bijdragen) van de werklieden die afwezig waren in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 1972, gesloten in het Nationaal Paritair Comité voor de sectoren welke aan de metaal-, machine- en elektrische bouw verwant zijn, betreffende de syndicale vorming van de werklieden en werksters tewerkgesteld in de ondernemingen van uurwerkmakerij, bijouterie, edelsmeed- en juwelierskunst, alsook de groot- en kleinhandel in de uurwerkmakerij, bijouterie, edelsmeed- en juwelierskunst, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 7 maart 1973 (Belgisch Staatsblad van 27 april 1973).

Art. 16.Het bedrag dat bestemd is voor de organisatie van deze vakbondsvorming wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur van het fonds. 4. Aflevering van tewerkstellingsattesten Art.17. Het fonds is ermee belast de jaarlijkse aflevering van tewerkstellingsattesten te regelen en te verzekeren. Deze tewerkstellingsattesten worden bezorgd aan alle werklieden van de bij artikel 5 bedoelde werkgevers. De raad van bestuur wordt ermee belast de praktische toepassingsmodaliteiten van dit artikel vast te stellen. 5. Financiering van de werking en de initiatieven van de v.z.w. "Educam"

Art. 18.Het fonds financiert de werking en de initiatieven van de v.z.w. "Educam". De jaarlijkse financiële bijdrage van het fonds wordt door de raad van bestuur bepaald.

De v.z.w. "Educam" organiseert, in opdracht en in coöperatie met de betrokken paritaire comités en subcomités en de betrokken fondsen voor bestaanszekerheid de beroepsopleiding en de vorming voor de werklieden zoals omschreven in de statuten van de v.z.w. "Educam" en volgens de beslissingen genomen door de bestuursinstanties van deze v.z.w. inzake de stichtende en toegetreden leden. 6. Tenlasteneming van bijzondere bijdragen Art.19. De bijzondere bijdragen ten laste van de werkgevers op het conventioneel brugpensioen en ingevoerd enerzijds door de programmawet van 22 december 1989 en anderzijds door de programmawet van 29 december 1990, respectievelijk verschuldigd aan de "Rijksdienst voor Pensioenen" en de "Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening" worden door het fonds ten laste genomen.

De bedoelde bijzondere bijdragen worden vanaf 1 januari 1994 ten laste genomen voor de bruggepensioneerden vanaf de leeftijd van 57 jaar, voorzover het brugpensioen een aanvang heeft genomen tussen 1 januari 1994 en 30 juni 2001.

De bijzondere bijdragen worden ten laste genomen onder bovenvermelde voorwaarden en tot de op pensioenstelling van de werklieden.

Art. 20.De raad van bestuur van het fonds bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 19. 7. Algemene bepaling Art.21. De voorwaarden voor toekenning van de vergoedingen welke door het fonds worden verleend, evenals het bedrag, kunnen gewijzigd worden op voorstel van de raad van bestuur bij collectieve arbeidsovereenkomst van het Paritair Subcomité voor de edele metalen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK IV. - Beheer van het fonds

Art. 22.Het fonds wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties.

De raad van bestuur bestaat uit twaalf leden, te weten zes vertegenwoordigers van de werkgevers en zes vertegenwoordigers van de werknemers.

De leden van de raad van bestuur worden door het Paritair Subcomité voor de edele metalen benoemd.

Art. 23.Elk jaar duidt de raad van bestuur onder zijn leden een voorzitter en drie ondervoorzitters aan.

Het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap wordt beurtelings door de werkgevers- en de werknemersafgevaardigden waargenomen.

De tweede ondervoorzitter behoort tot de werknemersgroep en de derde tot de werkgeversgroep.

Art. 24.De raad van bestuur wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen. De voorzitter is ertoe gehouden de raad ten minste eenmaal per semester bijeen te roepen en telkens wanneer tenminste twee leden van de raad erom verzoeken. De uitnodiging vermeldt de agenda.

De notulen worden door de raad van bestuur aangeduide secretaris opgesteld en door de voorzitter van de vergadering ondertekend.

De uittreksels uit deze notulen worden door de voorzitter of twee bestuurders ondertekend.

Wanneer tot stemming moet worden overgegaan, dient een gelijk aantal leden van elke afvaardiging aan de stemming deel te nemen. Is het aantal ongelijk, dan onthoudt (onthouden) zich het jongste lid (de jongste leden).

De raad kan slechts geldig beslissen over de ge-agendeerde kwesties in aanwezigheid van ten minste de helft van de leden die tot de werknemersafvaardiging en tenminste de helft van de leden die tot de werkgeversafvaardiging behoren.

De beslissingen worden met een meerderheid van twee derden van de stemgerechtigden genomen.

Art. 25.De raad van bestuur heeft tot taak het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen die voor zijn goede werking zijn vereist.

Hij beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheid inzake het beheer en de leiding van het fond.

De raad van bestuur treedt in rechte op in naam van het fonds, op vervolging en ten verzoek van de voorzitter of van een tot dat doel afgevaardigde bestuurder.

De raad van bestuur kan bijzondere bevoegdheden overdragen aan één of meer van zijn leden of zelfs aan derden.

Voor al de andere handelingen dan deze waarvoor de raad speciale volmachten heeft verleend, volstaan de gezamenlijke handtekeningen van vier bestuurders (twee van werknemerszijde en twee van werkgeverszijde).

De verantwoordelijkheid van de bestuurders beperkt zich tot de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verbintenis aan betreffende hun beheer ten opzichte van de verplichtingen van het fonds. HOOFDSTUK V. - Financiering van het fonds

Art. 26.Om de financiering van de in artikel 7 tot artikel 19 bedoelde vergoedingen en financiële tussenkomsten te verzekeren beschikt het fonds over de bijdragen welke door de bij artikel 5 bedoelde werkgevers verschuldigd zijn.

Art. 27.§ 1. De bijdrage gebaseerd op de laatste brutobezoldiging berekend aan 108 pct. verdiend door de werklieden bedoeld bij artikel 10, § 2, wordt door de werkgever rechtstreeks aan het fonds betaald vóór de aanvangsdatum van het brugpensioen van de werklieden. Zij wordt berekend vanaf de aanvang van het brugpensioen in de onderneming tot de leeftijd van 57 jaar en betaald volgens de modaliteiten bepaald door de raad van bestuur. § 2. Vanaf 1 oktober 1999 wordt de bijdrage van de werkgevers bepaald op 2,30 pct. van het brutoloon van de werklieden. § 3. Een buitengewone bijdrage kan door de raad van bestuur van het fonds worden bepaald met bepaling van de innings- en verdelingsmodaliteiten. Deze buitengewone bijdrage moet het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.

Art. 28.§ 1. De inning en invordering van de bijdragen worden door de "Rijksdienst voor Sociale Zekerheid" verzekerd bij toepassing van artikel 7 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid. § 2. De raad van bestuur van het fonds bepaalt de verdeling van de bijdragen voorzien in de artikelen 7 tot en met 19. HOOFDSTUK VI. - Begroting en rekeningen van het fonds

Art. 29.Het dienstjaar vangt aan op 1 januari en sluit op 31 december.

Art. 30.Elk jaar, uiterlijk gedurende de maand december, wordt een begroting voor het volgende jaar aan het Paritair Subcomité voor de edele metalen ter goedkeuring voorgelegd.

Art. 31.De rekeningen over het afgelopen jaar worden op 31 december afgesloten.

De raad van bestuur, evenals de door het Paritair Subcomité voor de edele metalen aangeduide revisor of accountant, maken jaarlijks elk een schriftelijk verslag op betreffende de uitvoering van hun opdracht gedurende het afgelopen jaar. De balans, samen met de hierboven bedoelde schriftelijke jaarverslagen, moeten uiterlijk gedurende de maand juni aan het Paritair Subcomité voor de edele metalen ter goedkeuring worden voorgelegd. HOOFDSTUK VII. - Ontbinding en vereffening van het fonds

Art. 32.Het fonds kan slechts bij eenparige beslissing van het Paritair Subcomité voor de edele metalen worden ontbonden. Dit laatste dient tegelijkertijd de vereffenaars te benoemen, hun bevoegdheid en hun bezoldiging vast te stellen en de bestemming van de netto-activa van het fonds te bepalen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 juli 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^