Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 17 oktober 2011
gepubliceerd op 08 november 2011

Koninklijk besluit betreffende de fysieke beveiliging van het kernmateriaal en de nucleaire installaties

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federaal agentschap voor nucleaire controle
numac
2011205531
pub.
08/11/2011
prom.
17/10/2011
ELI
eli/besluit/2011/10/17/2011205531/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 OKTOBER 2011. - Koninklijk besluit betreffende de fysieke beveiliging van het kernmateriaal en de nucleaire installaties


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Wij hebben de eer ter ondertekening van Uwe Majesteit een ontwerp van besluit betreffende de fysieke beveiliging van het kernmateriaal en de nucleaire installaties voor te leggen. Dit ontwerp van besluit heeft in de eerste plaats betrekking op de uitvoering van artikel 17bis, eerste en tweede streepjes, en van artikel 17ter, § 4, van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle.

Dit ontwerp vormt samen met de drie volgende ontwerpen van besluit een geheel : - het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de categorisering en de definiëring van veiligheidszones in de nucleaire installaties en de nucleaire vervoersbedrijven; - het ontwerp van koninklijk besluit houdende de categorisering en de bescherming van de nucleaire documenten; - het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de veiligheidsattesten voor de nucleaire sector en tot regeling van de toegang tot de veiligheidszones, het kernmateriaal of tot de nucleaire documenten in bepaalde bijzondere omstandigheden.

Het eerstgenoemde laat het in hoofdzaak toe om de veiligheidszones van de installaties en de vervoerbedrijven (voertuigen inbegrepen) te bepalen, alsook de voorwaarden om deze te betreden, terwijl het tweede exclusief betrekking heeft op de documenten.

Wat betreft dit ontwerp van besluit heeft het hoofdzakelijk als doel de minimale beveiligingsniveaus vast te leggen, alsook de verplichtingen van de exploitanten, de erkenningsprocedures voor de fysieke beveiligingssystemen die geïnstalleerd werden en de maatregelen m.b.t. het verlies van kernmateriaal. Het Agentschap zal de aanbevelingen van technische aard opstellen die bedoeld zijn om de exploitant te helpen de door dit besluit voorziene fysieke beveiligingsmaatregelen toe te passen.

Een van de basisprincipes van de fysieke beveiliging, zoals goedgekeurd door de Raad van Gouverneurs van de IAEA en ingediend door de wijziging van 8 juli 2005 aan het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en kerninstallaties, bepaalt dat deze op nationaal niveau gebaseerd moet zijn op de door de Staat in kwestie uitgevoerde geactualiseerde evaluatie van de dreiging. Anderzijds, moet de exploitant erop toezien dat er bij de evaluatie van mogelijke risico's ook met de plaatselijke informatie en elementen rekening moet worden gehouden.

Een ander fundamenteel principe van de fysieke beveiliging is het concept « defence in depth » dat gebruikt wordt voor het concipiëren van fysieke beveiligingssystemen en uit hoofde waarvan een agressor verschillende obstakels moet nemen of omzeilen om zijn doel te bereiken. Het gevolg daarvan moet zijn dat de agressor (wiens intrusie kenbaar moet worden gemaakt door de detectiesystemen) wordt verhinderd zijn doel te bereiken vóór de aankomst van de politie.

Bij sommige bijzondere punten van het ontwerp van besluit zijn de volgende preciseringen nog vereist.

De opmerkingen van de Raad van State werden gevolgd. M.b.t. de wettelijke basis voor dit ontwerpbesluit werd de aanbeveling van de Raad van State om artikel 8bis, § 1, 2e lid, van de wet van 11 december 1998 niet als wettelijke basis te beschouwen, evenwel niet gevolgd. Wij zijn van oordeel dat deze bepaling de enige mogelijke wettelijke basis kan zijn voor artikel 2, § 8, van het ontwerp dat de vereiste machtigingsniveaus bepaalt voor de toegang tot de centrale veiligheidspost.

De afgevaardigde voor de fysieke beveiliging is het personeelslid van de operator dat moet toezien op de naleving van de regels inzake de fysieke beveiliging. De formele benoeming van deze persoon en de benaming van deze functie hebben als voordeel dat de gesprekspartner die voor deze materie bevoegd is, duidelijk kan worden geïdentificeerd. Dat maakt dat, zoals in dit besluit wordt bepaald, deze functie gecumuleerd kan worden met deze van veiligheidsofficier voorzien door de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.

Er dient te worden opgemerkt dat hoewel het ontwerpbesluit betreffende de categorisering en de definiëring van veiligheidszones in de nucleaire installaties en de nucleaire vervoerbedrijven de begrippen "externe perimeter" en "interne perimeter" definieert, het de nucleaire installaties niet verplicht om een interne perimeter te voorzien. In dit geval moet aan de vereisten waaraan op het niveau van de interne perimeter had moeten worden tegemoet gekomen, op het niveau van de externe perimeter worden tegemoet gekomen. Het instellen van een interne perimeter wordt dus overgelaten aan de appreciatie van de exploitanten die zo de verschillende beperkingen waarmee ze geconfronteerd worden op de meest efficiënte manier het hoofd kunnen bieden.

We herinneren er ten slotte aan dat de interne perimeter een fysieke barrière kan zijn die voorzien is van een toegangscontrolesysteem of ook een gebouw dat op dezelfde wijze is uitgerust.

De toegang van de voertuigen tot de interne perimeter, of, bij gebrek daaraan, tot de externe perimeter moet worden beperkt tot het strikte minimum omdat deze twee risico's inhouden : ze zijn moeilijker correct te controleren dan personen en ze vormen een aanzienlijke verwoestende kracht. Om coherent te zijn, moet bovenvermelde perimeter eveneens beschermd worden tegen een poging tot verwoesting met behulp van een voertuig.

Dit ontwerp van besluit voorziet dus dat enkel de voertuigen waarvan de toegang "gerechtvaardigd wordt door technische bepalingen die de goede werking van de installatie beïnvloeden" toegang tot de interne of externe perimeter hebben. Deze notie dient restrictief te worden geïnterpreteerd, d.w.z. een voertuig kan slechts toegang hebben indien er geen ander vervoermiddel redelijkerwijze kan worden voorzien.

Het ontwerp van besluit maakt een onderscheid tussen de « toegangs- en uitgangspunten » d.w.z. de toegangspunten die voor het ene en/of andere van beide doelen voorzien zijn; de "toegangspunten", d.w.z. de toegangspunten die als toegangs-/uitgangspunt gebruikt kunnen worden; de "mogelijke toegangspunten" d.w.z. de elementen van een omsluiting die niet ontworpen werden om als toegangspunt te dienen, maar die, eventueel mits verwoesting, de mogelijkheid zouden bieden om de betrokken zone te betreden. Het gaat hier bijvoorbeeld om ramen, leidingen die de doorgang van een persoon toelaten of roosters die minder weerstand bieden dan de omsluiting zelf.

In de geest van het basisprincipe van de "defence in depth" en in de mate waarin het gebruikelijk is dat talrijke personen toegang moeten hebben tot een lokaal waarin zich kernmateriaal bevindt, zonder tot deze laatste toegang te moeten hebben, is het wenselijk dat er specifieke beveiligingsmaatregelen worden getroffen om deze toegang te verhinderen indien hun opslag- of gebruiksomstandigheden niet toelaten aan dit doel tegemoet te komen.

Het ontwerp van besluit betreffende de categorisering en de definiëring van veiligheidszones in de nucleaire installaties en de nucleaire vervoerbedrijven verdeelt het nationaal of internationaal vervoer van kernmateriaal in twee groepen. "Groep A" wordt gevormd door het nationaal of internationaal vervoer van kernmateriaal van categorie I met inbegrip van het kernmateriaal van categorie I dat in artikel 17ter § 3, 2e lid, van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle wordt bedoeld en van niet-bestraald kernmateriaal van categorie II. "Groep B" wordt gevormd door het nationaal of internationaal vervoer van bestraald kernmateriaal van categorie II en van materiaal van categorie III. Voor artikel 3, § 2, was de Raad van State van oordeel dat de juridische draagwijdte van de laatste zin, die bepaalt dat : "Daarenboven moet er, in geval van een internationaal vervoer, een voorafgaand akkoord gesloten worden tussen de natuurlijke of rechtspersonen die onder de jurisdictie van de regelgeving van de uit- en invoerende landen vallen met vermelding van de datum, de plaats en de modaliteiten voor de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de fysieke beveiliging van het vervoer van de verzender naar de geadresseerde " niet duidelijk was en dat de bepaling verduidelijkt moest worden. In het bijzonder zouden de woorden "de verantwoordelijkheid voor het vervoer" vaag zijn en België is in elk geval niet bevoegd om verplichtingen in termen van verantwoordelijkheden op te leggen aan buitenlandse operatoren voor operaties die zich niet op het Belgisch grondgebied zouden voordoen.

Er wordt dus voorgesteld om de opstelling hiervan te verduidelijken door zich nog meer te laten inspireren door de aanbevelingen 8.2.11.1 en 8.2.11.2 van de informatieve omzendbrief INFCIRC/225 rev4 (Corr), m.b.t. de fysieke beveiliging van het kernmateriaal en de nucleaire installaties, gepubliceerd door de IAEA in 2000.

De suggestie van de Raad van State om een gelijktijdige inwerkingtreding van het ontwerp van besluit en zijn rechtsgrond te voorzien werd gevolgd. De inwerkingtreding is voortaan voorzien 6 maanden na de publicatie in het Belgisch Staatsblad, of ten laatste op 1 oktober 2012. Bovendien werd het artikel 17 van het ontwerp zodanig aangepast dat een gelijktijdige inwerkingtreding van de wettelijke bepalingen die de rechtsgrond vormen voor de vier koninklijke besluiten betreffende de fysieke beveiliging van het kernmateriaal en de nucleaire installaties alsook de andere bepalingen van de wet van 30 maart 2011 die ten laatste op 1 oktober 2012 in werking moeten treden mogelijk wordt.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en trouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM

17 OKTOBER 2011. - Koninklijk besluit betreffende de fysieke beveiliging van het kernmateriaal en de nucleaire installaties ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, artikel 17bis, eerste streepje, ingevoegd door de wet van 2 april 2003, artikel 17bis, tweede streepje, vervangen door de wet van 30 maart 2011 en artikel 17ter, § 4, vervangen door de wet van 30 maart 2011;

Gelet op de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, artikel 8bis, § 1, ingevoegd bij voornoemde wet van 30 maart 2011;

Gelet op de wet van 2 april 2003 tot wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en tot regeling van de overdracht van sommige personeelsleden van de Dienst Veiligheid van de Staat op het gebied van de kernenergie, artikel 20;

Gelet op de wet van 30 maart 2011 tot wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en tot wijziging van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, artikel 18, § 2;

Gelet op de voorstellen van het Federaal Agentschap voor nucleaire controle verstuurd aan de Minister van Binnenlandse Zaken op 20 december 2005, 28 april 2008 en 18 maart 2011;

Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 april 2007 en op 6 juli 2009;

Gelet op het schrijven van de Minister van Klimaat en Energie van 19 november 2009 waarbij aan de Minister van Binnenlandse Zaken, in uitvoering van de beslissing van de Ministerraad van 17 juli 2009 een schatting van de financiële impact wordt overgemaakt voor de overheidsinstanties waarover de Minister van Klimaat en Energie zijn voogdij uitoefent;

Gelet op de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, artikel 28;

Overwegende dat de vertegenwoordigster van de Eerste Minister op het Ministerieel Comité voor Inlichtingen en Veiligheid op 15 februari 2011 heeft bevestigd dat het advies van het Comité niet meer nodig was, gezien het advies dat op 10 juli 2009 werd overgemaakt;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris van de Begroting, gegeven op 28 april 2011;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 29 april 2011 over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 49.675/2 van de Raad van State, gegeven op 7 juni 2011, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende de wet van 24 juli 1984 houdende goedkeuring van het Verdrag inzake externe beveiliging van kernmateriaal;

Overwegende de wet van 15 juli 2008 houdende instemming met de Wijziging van het Verdrag inzake de externe beveiliging van kernmateriaal, aangenomen te Wenen op 8 juli 2005 door de conferentie van de Staten die partij zijn bij het Verdrag;

Overwegende het koninklijk besluit van 17 oktober 2011 betreffende de categorisering en de definiëring van veiligheidszones in de nucleaire installaties en de nucleaire vervoerbedrijven;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Definities Voor de toepassing van dit koninklijk besluit, dient te worden verstaan onder : - Exploitant : elke natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor een bedrijf voor het vervoer van kernmateriaal of voor een nucleaire installatie zoals bepaald door de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle; - externe perimeter : de externe perimeter zoals hij gedefinieerd wordt in het eerste artikel van het koninklijk besluit van 17 oktober 2011 betreffende de categorisering en de definiëring van veiligheidszones in de nucleaire installaties en de nucleaire vervoerbedrijven; - interne perimeter : de interne perimeter zoals hij gedefinieerd wordt in het eerste artikel van het koninklijk besluit van 17 oktober 2011 betreffende de categorisering en de definiëring van veiligheidszones in de nucleaire installaties en de nucleaire vervoerbedrijven; - beveiligde zone, beschermde zone, hoogbeschermde zone, zeer hoogbeschermde zone, vitale zone : de beveiligde zone, beschermde zone, hoogbeschermde zone, zeer hoogbeschermde zone, vitale zone : de beveiligde zone zoals ze gedefinieerd worden in artikel 2 van het koninklijk besluit van 17 oktober 2011 betreffende de categorisering en de definiëring van veiligheidszones in de nucleaire installaties en de nucleaire vervoerbedrijven; - niet-toegestane toegang : elke toegang tot een veiligheidszone evenals elke toegang tot kernmateriaal waaraan een veiligheidsrang werd toegekend, buiten de voorwaarden bepaald krachtens de bepalingen inzake de fysieke beveiliging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle; - agressie : gewone of zware diefstal, verduistering, evenals elk ander niet-toegestaan bezit of gebruik van kernmateriaal, de poging of dreiging tot dergelijke handelingen; de sabotage van kernmateriaal of van nucleaire installaties, evenals de poging of dreiging tot een dergelijke handeling; - de wet van 11 december 1998 : de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen; - vervoer van kernmateriaal van groep A en vervoer van kernmateriaal van groep B : de twee groepen van nationaal en internationaal vervoer van kernmateriaal zoals bepaald door artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 17 oktober 2011 betreffende de categorisering en de definiëring van veiligheidszones in de nucleaire installaties en de nucleaire vervoerbedrijven; - Agentschap : het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, opgericht door de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle; - afgevaardigde voor de fysieke beveiliging : de natuurlijke persoon die, afhankelijk van het geval, overeenkomstig artikel 6, § 5, of artikel 7, § 5, van dit besluit aangesteld wordt en belast is met het toezicht op de naleving van de fysieke beveiligingsregels in een nucleaire installatie of een nucleair vervoerbedrijf. HOOFDSTUK II. - Fysieke beveiliging van het kernmateriaal dat gebruikt, geproduceerd of opgeslagen wordt

Art. 2.Minimale beveiligingsniveaus § 1. De volgende minimale beveiligingsniveaus vormen één van de onderdelen van het fysiek beveiligingssysteem dat de Exploitant verplicht dient op te stellen krachtens artikel 6 § 1. § 2. De beveiliging van de externe perimeter van elke nucleaire installatie wordt verzekerd door bewakingsagenten die hiervoor erkend zijn overeenkomstig de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. Dit personeel is belast met de controle van de voertuigen en hun lading binnen de limieten van voormelde wet. De personen die gemachtigd zijn om de installatie te betreden, moeten hun identiteit bewijzen en de verificatie van de voertuigen evenals van de bagage en de colli toelaten met uitzondering van de radioactieve colli die ze vervoeren. § 3. De externe of interne perimeter moet omgeven zijn door een omsluiting, voorzien van een automatisch detectieinstallatie voor het detecteren van een mogelijke binnendringing of poging tot binnendringing binnen de desbetreffende perimeter. § 4. De motorvoertuigen mogen geen toegang hebben tot de interne perimeter of, indien deze ontbreekt, tot de externe perimeter, behalve indien deze toegang gerechtvaardigd wordt door technische beperkingen die de goede werking van de installatie beïnvloeden. In dit geval moeten de voertuigen vooraf worden gecontroleerd door de personeelsleden bedoeld in § 2.

Met uitzondering van de hulpdiensten kan geen enkel voertuig bestemd voor personenvervoer toegang hebben tot de interne perimeter, of indien deze ontbreekt, tot de externe perimeter.

De interne perimeter of, indien deze ontbreekt, de externe perimeter moet tegen pogingen tot vernieling met behulp van een voertuig beschermd worden. § 5. De toegang tot de beveiligde, vitale, beschermde, hoogbeschermde en zeer hoogbeschermde zones wordt zodanig gecontroleerd dat elke niet-toegestane toegang gedetecteerd en vertraagd wordt en dat risico's op agressie worden voorkomen. Hun omsluiting is zodanig beschermd dat risico's op niet-toegestane toegang en op agressie worden verhinderd en dat overtreders worden vertraagd. § 6. De beschermde, vitale, hoogbeschermde en zeer hoogbeschermde zones kunnen slechts een beperkt aantal ingangs en uitgangspunten bevatten die aan een gepaste controle onderworpen worden.

Wanneer niemand de toelating heeft om aanwezig te zijn, worden deze zones onder permanent toezicht geplaatst van een alarmsysteem dat in verbinding staat met een alarmcentrale en waardoor de eventuele aanwezigheid van personen kan worden gedetecteerd. Het alarmsysteem en de alarmcentrale moeten aan de door voormelde wet van 10 april 1990 voorgeschreven criteria beantwoorden, evenals aan haar uitvoeringsbesluiten. § 7. De vitale zones bevinden zich binnen de beschermde zone of op elke andere plaats die geniet van een beschermingsniveau dat op zijn minst gelijk is aan dat van de beschermde zone. De exploitant moet toezicht houden om zich ervan te vergewissen dat er zich geen manipulatie of verhindering van de werking van de uitrusting, systemen of voorzieningen die zich in de vitale zones bevinden, heeft voorgedaan, of hij moet de vereiste maatregelen treffen om voldoende snel een dergelijke manipulatie of verhindering van de werking te detecteren. § 8. Binnen de nucleaire installaties waar zich vitale zones bevinden, of waar zich kernmateriaal bevindt waaraan de veiligheidsrang "GEHEIM - NUC" of "ZEER GEHEIM - NUC" werd toegekend, wordt een centrale veiligheidspost opgesteld. De registratie van de alarmen, de evaluatie van de situatie en de communicatie met de bewakingsagenten en met de politiediensten gebeuren voortdurend en overeenkomstig voornoemde wet van 10 april 1990 en haar uitvoeringsbesluiten.

De centrale veiligheidspost verzorgt eveneens de communicatie met de directie van de installatie.

Hij beschikt over eenzelfde beschermingsniveau als de beschermde zone.

Hij beschikt over een telefoonverbinding voorbehouden voor de communicatie met de politiedienst die wordt opgeroepen om tussen te komen in geval van agressie.

De toegang tot de centrale veiligheidspost is beperkt tot een minimum aantal gemachtigde personen die, overeenkomstig de wet van 11 december 1998 en haar uitvoeringsbesluiten houder zijn van een machtiging "GEHEIM". In het geval er kernmateriaal waaraan de veiligheidsrang "ZEER GEHEIM - NUC" werd toegekend aanwezig is in de nucleaire installatie, moeten deze personen houder zijn van een machtiging "ZEER GEHEIM". § 9. De hoogbeschermde en zeer hoogbeschermde zones worden onder permanent bewaking van een toegangscontrolesysteem geplaatst dat op twee verschillende controlemiddelen steunt.

Deze zones zijn zodanig ingericht dat de toegangspunten tot het noodzakelijke minimum beperkt zijn. Deze toegangspunten zijn uitgerust met een intrinsiek intrusiedetectiesysteem. De mogelijke toegangspunten tot deze zones moeten eveneens met intrusiedetectoren worden uitgerust.

De hoogbeschermde en zeer hoogbeschermde zones moeten voorzien zijn van een voorziening die verbonden is met een alarmsysteem en die de personen die zich binnen deze zones bevinden toelaat om alarm te slaan. § 10. Het kernmateriaal dat zich binnen veiligheidszones bevindt, moet het voorwerp uitmaken van specifieke beschermingsmaatregelen zodat dit kernmateriaal enkel voor geautoriseerde personen rechtstreeks toegankelijk is, indien dit doel niet kan worden bereikt door zijn opslag- of gebruiksvoorwaarden.

Deze maatregelen, opslag- of gebruiksomstandigheden moeten ook een fysieke hindernis vormen. HOOFDSTUK III. - Fysieke beveiliging van het kernmateriaal tijdens het vervoer

Art. 3.Minimale beveiligingsniveaus § 1. De totale duur van elk vervoer van kernmateriaal evenals het aantal overladingen moeten tot een minimum worden beperkt. § 2. Elk vervoer van kernmateriaal is onderworpen aan op voorhand getroffen regelingen tussen de verzender, de ontvanger en het nucleaire vervoerbedrijf, die betrekking hebben op de vervoersmodaliteiten. De verzender moet voorafgaand aan de voorziene verzending een kennisgeving overmaken aan de ontvanger, met vermelding van de vervoerswijze, de voorziene datum en het uur van aankomst en de exacte plaats van de overhandiging van de lading, wanneer deze plaats heeft op een tussenliggend punt voor de eindbestemming. Daarenboven moet er, in geval van een internationaal vervoer, een voorafgaand akkoord gesloten worden tussen de natuurlijke of rechtspersonen die onder de jurisdictie van de regelgeving van de uit- en invoerende landen vallen met vermelding van de datum, de plaats en de modaliteiten voor de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de fysieke beveiliging van het vervoer van de verzender naar de ontvanger. § 3. Vooraleer tot de lading en de verzending over te gaan, moet het transportvoertuig voor groep A, evenals het wegtransportvoertuig voor groep B, aan een controle worden onderworpen om er zeker van te zijn dat er geen toestel of voorwerp werd ingebracht met als doel te saboteren of dat er niet werd geknoeid met essentiële onderdelen van het voertuig. Voor het niet-wegvervoer van groep B wordt een dergelijke controle in de mate van het mogelijke uitgevoerd. § 4. Voor het vervoer van groep B moeten de colli, tenzij hiervan uitdrukkelijk wordt afgeweken in de vervoervergunning, verzegeld worden en vastgezet worden in het voertuig of in de container en moeten de transportvoertuigen, -compartimenten of -containers voorzien zijn van grendels of zegels. Het vervoer van colli met een massa groter dan 1,5 ton, vastgezet of bevestigd in het transportvoertuig of de transportcontainer, mag in open voertuigen of containers gebeuren. § 5. Voor het vervoer van groep A moeten de colli, tenzij hiervan uitdrukkelijk wordt afgeweken in de vervoervergunning, verzegeld worden en vastgezet worden in het voertuig of in de container en moeten de transportvoertuigen, -compartimenten of -containers voorzien zijn van grendels of zegels. Met expliciete toelating van het Agentschap, mag het vervoer van colli met een massa groter dan 2 ton vastgezet of bevestigd in het transportvoertuig of de transportcontainer gebeuren in open voertuigen of containers. § 6. Vanaf de aankomst van elk collo met kernmateriaal moet de ontvanger de verzender hiervan op de hoogte brengen. Voor een vervoer van groep A is de bestemmeling bovendien verplicht om na te gaan of de colli, de grendels en de zegels ongeschonden zijn en om de lading te aanvaarden. Elke anomalie moet onmiddellijk aan de verzender en aan het Agentschap gemeld worden. De ontvanger moet eveneens de verzender op de hoogte brengen van elke significante vertraging. § 7. Het vervoer van groep A wordt begeleid door de federale politie.

Het vervoer van groep B kan, op basis van een evaluatie van de dreiging, begeleid worden door de federale politie.

De modaliteiten van deze begeleidingen worden door de Minister van Binnenlandse Zaken bepaald. § 8. Elk vervoer langs de weg moet worden uitgevoerd door ten minste twee overeenkomstig de wet van 11 december 1998 en op het niveau bepaald door artikel 3 van het koninklijk besluit van 17 oktober 2011 betreffende de categorisering, en de definiëring van veiligheidszones in de kerninstallaties en de nucleaire vervoerbedrijven gemachtigde personen. Er moeten twee overeenkomstig de wet van 11 december 1998 en op het niveau bepaald door artikel 3 van voormeld koninklijk besluit gemachtigde personen het laden en lossen bijwonen. § 9. De personen belast met de uitvoering van het wegvervoer van kernmateriaal moeten in het bezit zijn van geschreven instructies goedgekeurd door het Agentschap. Deze instructies hebben in het bijzonder betrekking op de maatregelen te treffen om het kernmateriaal permanent te beschermen tijdens het vervoer, evenals op de maatregelen die in geval van agressie moeten worden getroffen. § 10. Omwille van administratieve en organisatorische redenen wordt het wegvervoer van groep A daarenboven eveneens uitgevoerd onder de permanente supervisie van twee personen aan boord van het voertuig die op zijn minst bekwaam zijn om een verbinding met een vervoerscontrolecentrum te verzekeren. § 11. Tijdens een wegvervoer van groep A wordt er permanent toezicht gehouden op de positie van het transportvoertuig door een vervoerscontrolecentrum dat zich in de lokalen van de Exploitant bevindt. Dit controlecentrum verzekert een verbinding met de bevoegde politiediensten. § 12. Het Agentschap is ertoe gemachtigd om aanbevelingen op te stellen die betrekking hebben op de fysieke beveiliging van de wegtransportvoertuigen.

De voertuigen voor wegtransport die gebruikt worden door de exploitanten van een in het buitenland gevestigd vervoerbedrijf voor kernmateriaal, moeten evenwaardige garanties bieden vanuit het oogpunt van de fysieke beveiliging als deze die eventueel vereist zijn uit hoofde van het eerste lid. § 13. De personen die het niet-wegvervoer van kernmateriaal begeleiden, moeten kennis nemen van de beveiligingsinstructies die door het Agentschap werden goedgekeurd.

Het Agentschap kan de beveiligingsinstructies bestemd voor andere personen belast met de uitvoering van het niet-wegvervoer van kernmateriaal goedkeuren.

De veiligheidsinstructies bedoeld in de voorgaande leden hebben in het bijzonder betrekking op de maatregelen te treffen om het kernmateriaal tijdens het vervoer en in geval van agressie te beschermen. § 14. Het spoorwegvervoer van kernmateriaal van groep A dient te gebeuren met een goederentrein in een wagon onder uitsluitend gebruik.

De gemachtigde persoon of personen die dit vervoer moeten begeleiden, reizen mee in de wagon die zich het dichtst bij de wagon met de lading bevindt.

In het geval van spoorwegvervoer van voertuigen voor het wegvervoer van kernmateriaal, dan zal het eerste lid worden toegepast in de mate van het mogelijke en rekening houdend met eventuele specifieke regels. § 15. Het vervoer van kernmateriaal van groep A met zee- of binnenscheepvaart, moet uitgevoerd worden met een gespecialiseerd zee- of binnenschip.

De lading moet geplaatst worden in een beschermd compartiment of in een beschermde, vergrendelde en verzegelde container.

In het geval van vervoer van transportvoertuigen voor het wegvervoer van kernmateriaal via de zee- of de binnenscheepvaart, zijn de voorgaande leden in de mate van het mogelijke en rekening gehouden met eventuele specifieke regels, van toepassing. § 16. Het luchtvervoer van kernmateriaal van groep A dient te gebeuren aan boord van een luchtvaartuig uitsluitend bestemd voor goederenvervoer en waarvan het kernmateriaal de enige lading is.

Art. 4.Opgesplitst vervoer In geval van een opgesplitst vervoer, hetgeen de deelname van twee of meerdere nucleaire vervoerbedrijven inhoudt, wordt de verplichting om de fysieke beveiliging te verzekeren van het ene nucleair vervoerbedrijf op het andere overgedragen, in omstandigheden die de continuïteit van de fysieke beveiliging garanderen.

Art. 5.Tijdelijke opslag § 1. De toegang tot de tijdelijke opslagruimte voor het kernmateriaal is beperkt.

Er wordt een permanente wacht ingesteld die wordt verzekerd door bewakingsagenten die hiertoe vergund zijn overeenkomstig de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.

Deze agenten moeten gemakkelijk in contact kunnen treden met de bevoegde politiedienst die op voorhand van deze situatie op de hoogte zal zijn gebracht.

Wanneer het voertuig dat wordt gebruikt voor het wegvervoer van Groep, A niet onder het visueel toezicht kan zijn van het personeel belast met de besturing ervan of van bewakingsagenten, dan moet dit toezicht worden verzekerd door middel van een camera voorzien voor dit doel.

Een plan voor de tijdelijke opslag van kernmateriaal met vermelding van in het bijzonder de maatregelen die ingevolge deze paragraaf moeten worden getroffen, wordt op voorhand opgesteld. § 2. Artikel 2, § 10, is van toepassing wanneer de tijdelijke opslag gebeurt in een veiligheidszone. HOOFDSTUK IV. - Verplichtingen voor de exploitanten van nucleaire installaties en bedrijven voor het vervoer van kernmateriaal

Art. 6.Verplichtingen voor de exploitanten van nucleaire installaties die kernmateriaal gebruiken, produceren of opslaan § 1. De Exploitant is ertoe gehouden een fysiek beveiligingssysteem eigen aan zijn installatie in te richten.

Dit systeem is gebaseerd op de minimale beveiligingsniveaus voorzien in artikel 2 en op de evaluatie van mogelijke, zowel interne als externe, risico's op agressie of sabotage waarvan het kernmateriaal en de kerninstallatie het voorwerp kunnen uitmaken. § 2. De Exploitant is daarenboven verplicht om zich op de hoogte te houden van de evolutie van het risico en om indien nodig de vereiste bijkomende beschermingsmaatregelen te treffen. § 3. Het fysiek beveiligingssysteem wordt zodanig ontworpen dat elke niet-toegestane toegang maximaal kan opgespoord en vertraagd worden en dat de risico's op agressie worden voorkomen. § 4. Het fysiek beveiligingssysteem van elke kerninstallatie wordt door het Agentschap erkend. § 5. De Exploitant stelt, onder het personeel van zijn installatie, een vast afgevaardigde voor de fysieke beveiliging en een plaatsvervangend afgevaardigde voor de fysieke beveiliging aan, beide houder van een veiligheidsmachtiging "ZEER GEHEIM" overeenkomstig de wet van 11 december 1998 en verantwoordelijk voor de toepassing van het door het Agentschap erkend fysiek beveiligingssysteem. Deze aanstelling moet voorafgaandelijk door het Agentschap worden goedgekeurd.

De uit hoofde van de wet van 11 december 1998 aangestelde veiligheidsofficier kan als vast of plaatsvervangend afgevaardigde voor de fysieke beveiliging worden aangesteld. § 6. De exploitant of de afgevaardigde voor de fysieke beveiliging is verplicht om aan het personeel, evenals aan de externe personen van de kerninstallatie die belast zijn met werken of diensten, de schriftelijke instructies te verstrekken die nodig zijn om de naleving van de praktische maatregelen die vereist zijn door het erkend fysiek beveiligingssysteem te verzekeren.

Hij vaardigt de te volgen regels uit en bepaalt de te nemen maatregelen in noodsituaties. § 7. De Exploitant moet het fysiek beveiligingssysteem evalueren en testen om hiervan de betrouwbaarheid en de doeltreffendheid te bepalen. Hiervoor moet hij met name overgaan tot oefeningen waarbij, in de mate van het mogelijke, de politiediensten worden betrokken.

Deze evaluatie moet minimum een maal per jaar plaatsvinden voor de nucleaire installaties waar zich een zeer hoogbeveiligde zone, een hoogbeveiligde zone, of een vitale zone bevindt. Deze evaluatie moet minimum een maal om de twee jaar plaatsvinden voor de andere nucleaire installaties bedoeld in dit besluit.

Wanneer er tekortkomingen worden vastgesteld, moeten er zo snel mogelijk corrigerende maatregelen worden genomen.

Na elke evaluatie stelt de Exploitant binnen de maand een verslag op waarvan hij onverwijld een kopie aan het Agentschap meedeelt.

Art. 7.Verplichtingen van de exploitanten van vervoerbedrijven voor kernmateriaal § 1. De Exploitant van een instelling of van een bedrijf dat het vervoer van kernmateriaal verzorgt, is verplicht om een fysiek beveiligingssysteem, genaamd "algemeen beveiligingssysteem" in te richten om het materiaal en het voertuig te beschermen tegen elke niet-toegestane toegang en tegen risico's op agressie tijdens een nationaal of internationaal vervoer. Dit systeem moet gebaseerd zijn op de minimale beveiligingsniveaus voorzien in artikel 3 en op de evaluatie van mogelijke, zowel interne als externe risico's op agressie of sabotage waarvan het kernmateriaal en de transportvoertuigen het voorwerp kunnen uitmaken. § 2. De exploitant is daarenboven verplicht om zich op de hoogte te houden van de evolutie van het risico en om indien nodig de vereiste bijkomende beveiligingsmaatregelen te treffen. § 3. Het algemeen beveiligingssysteem dat ingericht wordt, wordt door het Agentschap erkend. § 4. Daarenboven is de Exploitant verplicht om een fysiek beveiligingssysteem, genaamd "specifiek beveiligingssysteem" in te richten om de veiligheid van elk nucleair vervoer te verzekeren en dit onverminderd de andere toepasselijke wettelijke of reglementaire bepalingen inzake het vervoer van kernmateriaal.

Het specifiek beveiligingssysteem is gebaseerd op de minimale beveiligingsniveaus voorzien in artikel 3 evenals op de evaluatie van de politieke, sociale, economische en culturele omstandigheden binnen de context waarin het vervoer, dient te gebeuren. § 5. De exploitant stelt aan, onder de leden van zijn personeel, een vast afgevaardigde voor de fysieke beveiliging en een plaatsvervangend afgevaardigde voor de fysieke beveiliging, beide houder van een veiligheidsmachtiging "ZEER GEHEIM" overeenkomstig de wet van 11 december 1998 en verantwoordelijk voor de toepassing van het door het Agentschap erkend algemeen en specifiek beveiligingssysteem. Deze aanstelling moet voorafgaandelijk door het Agentschap worden goedgekeurd.

De veiligheidsofficier die krachtens de wet van 11 december 1998 werd aangesteld, kan als vast of plaatsvervangend afgevaardigde voor de fysieke beveiliging worden aangesteld. § 6. De Exploitant of de afgevaardigde voor de fysieke beveiliging is eveneens verplicht om aan de personeelsleden belast met de uitvoering van dit vervoer, de schriftelijke instructies te verstrekken die nodig zijn om de naleving te verzekeren van de praktische maatregelen die vereist zijn door het algemeen en het specifiek beveiligingssysteem Hij vaardigt de te volgen regels uit en bepaalt de te nemen maatregelen in geval van noodsituaties. § 7 De Exploitant moet zijn algemeen beveiligingssysteem evalueren en testen om hiervan de betrouwbaarheid en doeltreffenheid te bepalen.

Hiervoor moet hij met name overgaan tot oefeningen waarbij, in de mate van het mogelijke, de politiediensten worden betrokken.

Deze evaluatie moet minimum één maal per jaar plaatsvinden.

Wanneer er tekortkomingen worden vastgesteld, moeten er zo snel mogelijk corrigerende maatregelen worden genomen.

Na elke evaluatie stelt de Exploitant binnen de maand een verslag op waarvan hij onverwijld een kopie aan het Agentschap meedeelt. HOOFDSTUK V. - Erkenningsprocedure voor de fysieke beveiligingssystemen

Art. 8.Erkenningsprocedure voor de fysieke beveiligingsystemen van een nucleaire installatie § 1. Onverminderd de artikelen 6 en 7 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen, is de Exploitant van een nieuwe installatie, wanneer hij zijn aanvraag voor een oprichtings- en exploitatievergunning bij het Agentschap indient, verplicht om tegelijk de erkenning van het fysiek beveiligingssysteem van zijn installatie aan te vragen. Deze moet voorafgaand aan de definitieve inbedrijfname door het Agentschap worden erkend. Het Agentschap bepaalt de modaliteiten en de vormen volgens welke dit fysiek beveiligingssysteem aan hem moet worden voorgelegd. § 2 De Exploitant van een bestaande installatie legt zijn aanvraag tot erkenning van het fysiek beveiligingssysteem van zijn installatie voor aan het Agentschap binnen de 6 maanden die volgen op de inwerkingtreding van dit besluit, Het Agentschap bepaalt de modaliteiten en de vormen volgens welke dit fysiek beveiligingssysteem aan hem moet worden voorgelegd. § 3. Het Agentschap beschikt over 6 maanden om over te gaan tot het onderzoek van het ontwerp van fysiek beveiligingssysteem voorgelegd door de Exploitant en om deze zijn advies kenbaar te maken.

Vanaf de ontvangst van dit advies, beschikt de Exploitant over een periode van maximum 36 maanden voor het uitvoeren van het ontwerp van fysiek beveiligingssysteem, in voorkomend geval aangepast op basis van het advies afgeleverd door het Agentschap.

Gedurende de uitvoering van het ontwerp, informeert de Exploitant het Agentschap haljaarlijks en op eigen initiatief over de staat van vordering van dit project. De Exploitant brengt het Agentschap op de hoogte van het einde van de uitvoering van het ontwerp.

In de 6 maanden die volgen, gaat het Agentschap over tot de evaluatie van het ingericht fysieke beveiligingssysteem, en doet een uitspraak over de erkenningsaanvraag. § 4 Indien het Agentschap het fysiek beveiligingssysteem erkent, maakt het deze beslissing kenbaar aan de Exploitant.

Indien het Agentschap het fysiek beveiligingssysteem niet erkent, deelt het zijn bevindingen mee aan de Exploitant, die vervolgens over 3 maanden beschikt om hierop te antwoorden en, indien nodig, om aan het fysiek beveiligingssysteem de door het Agentschap aanbevolen aanpassingen, door te voeren.

Binnen de drie maanden die volgen op het verstrijken van deze periode, doet het Agentschap opnieuw een uitspraak over de erkenning van het fysiek beveiligingssysteem dat door de Exploitant werd ingericht en maakt deze zijn beslissing kenbaar.

In het geval van een weigering tot erkenning, motiveert het Agentschap zijn beslissing en legt het bijkomende fysieke beveiligingsmaatregelen op die de Exploitant in werking moet stellen, alsook de uitvoeringstermijnen. Wanneer het Agentschap kan vaststellen dat alle bijkomende fysieke beveiligingsmaatregelen genomen zijn, erkent het, in de maand die volgt op deze vaststelling, het fysiek beveiligingssysteem, en brengt het de Exploitant op de hoogte van deze beslissing. § 5. Indien de beslissing van het Agentschap door de Exploitant betwist wordt, kan deze een beroep indienen bij de Minister waarvan het Agentschap afhangt binnen de 3 maanden die volgen op de kennisgeving van de beslissing van het Agentschap. Deze treft alle nodige maatregelen om het geschil te beslechten en doet in laatste instantie een uitspraak over de erkenningsaanvraag. § 6. Het Agentschap gaat periodiek, en minstens eenmaal elke drie jaar vanaf de datum van de kennisgeving van de erkenning, over tot de evaluatie van het fysiek beveiligingssysteem. § 7. Elke wijziging die door de Exploitant aan het fysiek beveiligingssysteem van zijn installatie wordt aangebracht, en die hierop een significante invloed heeft, moet het voorwerp uitmaken van een voorafgaande erkenningsaanvraag aan het Agentschap. Het Agentschap beschikt over 3 maanden om een uitspraak over deze aanvraag te doen; de wijziging mag niet worden doorgevoerd zonder uitdrukkelijk akkoord van het Agentschap.

Art. 9.Erkenningsprocedure voor het algemeen beveiligingssysteem § 1. Onverminderd de andere wettelijke en reglementaire normen m.b.t. de exploitatievergunning van een bedrijf voor het vervoer van kernmateriaal, wordt het algemeen beveiligingssysteem van het bedrijf voorafgaand aan de door het Agentschap toegekende vergunning voor het eerste vervoer van kernmateriaal dat het voorwerp van een dergelijke vergunning uit hoofde van de wet van 15 april 1994 moet uitmaken, door het Agentschap erkend.

Het Agentschap bepaalt de modaliteiten en vorm volgens welke het algemeen beveiligingssysteem aan hem voorgesteld moet worden. § 2 De Exploitant van een bestaand bedrijf voor het vervoer van kernmateriaal wendt zich, binnen de 6 maanden die volgen op de inwerkingtreding van dit besluit, tot het Agentschap voor de erkenningsaanvraag van het algemeen beveiligingssysteem voor zijn onderneming. Het Agentschap bepaalt de modaliteiten en vorm volgens welke het algemeen beveiligingssysteem aan hem voorgesteld moet worden. § 3. Het Agentschap beschikt over 6 maanden om over te gaan tot het onderzoek van het ontwerp van algemeen beveiligingssysteem voorgelegd door de Exploitant en om deze zijn advies kenbaar te maken.

Vanaf de dag van ontvangst van dit advies, beschikt de Exploitant over een maximumperiode van 36 maanden voor het uitvoeren van het ontwerp van algemeen beveiligingssysteem, in voorkomend geval aangepast op basis van het door het Agentschap overgebrachte advies.

Gedurende de uitvoering van het ontwerp, informeert de Exploitant het Agentschap halfjaarlijks en op eigen initiatief over de staat van vordering van dit ontwerp. De Exploitant brengt het Agentschap op de hoogte van het einde van de uitvoering van het ontwerp.

In de 6 maanden die volgen, gaat het Agentschap over tot de evaluatie van het geïnstalleerd algemeen beveiligingssysteem en doet een uitspraak over de erkenningsaanvraag. § 4 Indien het Agentschap het algemeen beveiligingssysteem erkent, maakt het deze beslissing kenbaar aan de Exploitant.

Indien het Agentschap het algemeen beveiligingssysteem niet erkent, deelt het zijn bevindingen mee aan de Exploitant, die vervolgens over 3 maanden beschikt om hierop te antwoorden en, indien nodig, om aan het algemeen beveiligingssysteem de door het Agentschap aanbevolen aanpassingen, door te voeren.

Binnen de drie maanden na het verstrijken van deze periode, doet het Agentschap opnieuw een uitspraak over de erkenning van het algemeen beveiligingssysteem dat door de Exploitant werd ingericht en maakt deze zijn beslissing kenbaar.

In het geval van een weigering tot erkenning, motiveert het Agentschap zijn beslissing en legt het bijkomende fysieke beveiligingsmaatregelen op die de Exploitant in werking moet stellen, alsook de uitvoeringstermijnen.

Wanneer het Agentschap kan vaststellen dat alle bijkomende fysieke beveiligingsmaatregelen genomen zijn, erkent het, in de maand die volgt op deze vaststelling, het algemeen beveiligingssysteem, en brengt het de Exploitant op de hoogte van deze beslissing. § 5. Indien de beslissing van het Agentschap door de Exploitant betwist wordt, kan deze een beroep indienen bij de Minister waarvan het Agentschap afhangt, binnen de 3 maanden die volgen op de kennisgeving van de beslissing van het Agentschap. Deze treft alle vereiste maatregelen om het geschil te beslechten en doet in laatste instantie een uitspraak over de erkenningsaanvraag. § 6. Het Agentschap gaat periodiek, en minstens eenmaal elke drie jaar vanaf de datum van de kennisgeving van de erkenning, over tot de evaluatie van het algemeen beveiligingssysteem. § 7. Elke wijziging die door de Exploitant aan het algemeen beveiligingssysteem wordt aangebracht, en die hierop een significante invloed heeft, moet het voorwerp uitmaken van een voorafgaande erkenningsaanvraag aan het Agentschap. Het Agentschap beschikt over 3 maanden om een uitspraak over deze aanvraag te doen; de wijziging mag niet worden doorgevoerd zonder uitdrukkelijk akkoord van het Agentschap.

Art. 10.Erkenningsprocedure voor het specifiek beveiligingssysteem De exploitant richt de erkenningsaanvraag voor het specifiek beveiligingssysteem aan het Agentschap.

De erkenningsaanvraag voor het specifiek beveiligingssysteem voor het vervoer van kernmateriaal van groep B kan betrekking hebben op één enkel transport of, behalve in geval van verhoogde dreiging, op een reeks transporten die in de loop van een bepaalde periode worden uitgevoerd die evenwel niet meer dan drie maanden mag bedragen.

De aanvraag moet ten laatste 30 dagen voor de datum voorzien voor de uitvoering van het vervoer bij het Agentschap worden ingediend of, in het geval waarin de erkenning voor een reeks transporten uit hoofde van het tweede lid wordt aangevraagd; voor de datum voorzien voor het eerste vervoer.

Het Agentschap bepaalt de modaliteiten en de vormen volgens welke dit specifiek beveiligingssysteem aan hem moet worden voorgelegd.

Het Agentschap dient zijn beslissing aan de Exploitant ten laatste 15 dagen voor de datum voorzien voor de uitvoering van het vervoer aan de exploitant kenbaar te maken, of in het geval waarin de erkenning voor een reeks transporten uit hoofde van het tweede lid wordt aangevraagd, voor de datum voorzien voor het eerste vervoer. HOOFDSTUK VI. - Bijzondere fysieke beveiligingsmaatregelen

Art. 11.Het Agentschap kan aanbevelingen van technische aard opstellen die betrekking hebben op de fysieke beveiliging van het kernmateriaal, de nucleaire installaties en het nucleair vervoer waarop de exploitant zich kan inspireren om de door dit besluit voorziene maatregelen toe te passen. Deze aanbevelingen worden schriftelijk meegedeeld aan de Exploitant. HOOFDSTUK VII. - Vertrouwelijkheid van de fysieke beveiligingsmaatregelen

Art. 12.Op het ogenblik van hun indiensttreding, hetzij in een nucleaire installatie, hetzij in een instelling of een bedrijf dat het nucleair vervoer uitvoert, ondertekenen de personen die houder zijn van een veiligheidsmachtiging of -attest een verklaring waardoor ze erkennen kennis te nemen van de fysieke beveiligingsmaatregelen die op hun activiteiten betrekking hebben. Ze engageren zich daarenboven om hun vertrouwelijkheid te waarborgen gedurende de looptijd van de uitoefening van hun functie alsook na de beëindiging ervan. HOOFDSTUK VIII. - Maatregelen die in geval van beveiligingsincidenten moeten worden getroffen

Art. 13.Maatregelen bij het verlies van kernmateriaal § 1. Ieder persoon die het verlies van kernmateriaal vaststelt, moet hiervan de afgevaardigde voor de fysieke beveiliging verwittigen, die onmiddellijk het Agentschap verwittigt. § 2. Iedere persoon die kernmateriaal vindt, moet hiervan onmiddellijk de procureur des Konings tot wiens bevoegdheid het grondgebied behoort waarop het kernmateriaal werd gevonden, de Politiediensten of het Agentschap verwittigen. Deze instellingen wisselen, met het akkoord van het openbaar ministerie, de ontvangen informatie uit om de procedure voor de berging van het desbetreffende materiaal tot een goed einde te brengen.

Art. 14.Maatregelen m.b.t. de niet-toegestane toegang tot kernmateriaal of tot een nucleaire installatie of een agressie die schade berokkent aan het kernmateriaal of aan een nucleaire installatie § 1. Iedere persoon die op de site of aan boord van een transportvoertuig aanwezig is en die een niet-toegestane toegang tot kernmateriaal of tot een nucleaire installatie vaststelt, of een actie vaststelt die schade berokkent aan het kernmateriaal of aan een nucleaire installatie, moet hiervan onmiddellijk de Exploitant of de afgevaardigde voor de fysieke beveiliging op hiervan verwittigen, die er dan onverwijld de politiediensten en het Agentschap over inlicht. § 2. Ieder persoon die getuige is van een niet-toegestane toegang tot kernmateriaal of tot een nucleaire installatie, of van een actie die schade berokkent aan het kernmateriaal of aan de nucleaire installatie, moet hiervan onmiddellijk de politiediensten en vervolgens de Exploitant of de afgevaardigde voor de fysieke beveiliging verwittigen, die er dan onverwijld het Agentschap over inlicht. HOOFDSTUK IX. - Algemene en slotbepalingen

Art. 15.Onder voorbehoud van de uitzonderingen voorzien door of uit hoofde van artikel 8bis van de wet van 11 december 1998, is het niemand toegestaan om toegang te hebben tot kernmateriaal of tot veiligheidszones die gecategoriseerd zijn als "ZEER GEHEIM - NUC", "GEHEIM - NUC", "VERTROUWELIJK - NUC" indien hij geen houder is van een veiligheidsmachtiging van het overeenstemmende niveau, respectievelijk "ZEER GEHEIM", "GEHEIM" en "VERTROUWELIJK" en indien hij de toegang niet nodig heeft voor de uitoefening van zijn functie of zijn opdracht.

Art. 16.Uitzonderingsbepaling Dit besluit is niet van toepassing op de fysieke beveiliging van het kernmateriaal en de nucleaire installaties van de Krijgsmacht.

Art. 17.Op de eerste dag van de zesde maand die volgt op deze waarin dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt of ten laatste op 1ste oktober 2012, treden in werking : 1°) de artikelen 6, 8 en 12 tot en met 17 van de wet van 30 maart 2011 tot wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en tot wijziging van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen; 2°) het artikel 12 van de wet van 2 april 2003 tot wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en tot regeling van de overdracht van sommige personeelsleden van de Dienst Veiligheid van de Staat op het gebied van de kernenergie, voor wat betreft artikel 17bis, eerste streepje, van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle; 3°) dit besluit.

Art. 18.Onze Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, op 17 oktober 2011.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM

^