Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 januari 2008
gepubliceerd op 23 januari 2008

Koninklijk besluit betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en treinpersoneel

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2007014358
pub.
23/01/2008
prom.
18/01/2008
ELI
eli/besluit/2008/01/18/2007014358/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 JANUARI 2008. - Koninklijk besluit betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en treinpersoneel


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb voor te leggen aan Uw Majesteit, werd in de Ministerraad overgelegd. Naast de criteria die moeten nageleefd worden om in België als orgaan belast met de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en treinbegeleiders te kunnen erkend worden, bevat dit ontwerp ook de modaliteiten van organisatie en de minimale inhoud van de opleiding, de examens, alsook de modaliteiten van uitreiking van de brevetten.

Dit ontwerp geeft dus uitvoering aan de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen in het algemeen en aan artikel 37 van die wet in het bijzonder.

Om aan de spoorwegondernemingen van de Europese Unie toe te laten om de gelegenheden die de liberalisering van het spoor hen aanbiedt te kunnen aangrijpen, en rekening houdend met het feit dat de opleiding van het treinpersoneel (treinbestuurders en treinbegeleiders) vaak bij de historische operatoren was gecentraliseerd, moeten de Lidstaten, krachtens richtlijn 2004/49/EG inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen, ervoor zorgen dat de ondernemingen die diensten van spoorwegvervoer beslissen te exploiteren over mogelijkheden van opleiding en van certificering van hun personeel beschikken.

Daarom voorziet artikel 34 van de voornoemde wet van 19 december 2006 een billijke en niet-discriminerende toegang tot opleidingsdiensten voor treinbestuurders en treinpersoneel telkens wanneer deze opleiding nodig is om aan de voorwaarden te voldoen voor het bekomen van een veiligheidscertificaat of, desgevallend een veiligheidsvergunning.

De memorie van toelichting van voornoemde richtlijn legt ook de nadruk op het feit dat « een wezenlijk aspect van de veiligheidscertificering betreft de opleiding en certificering van personeel, in het bijzonder van treinbestuurders. Als een spoorwegonderneming die een veiligheidscertificaat aanvraagt, geen opgeleid en gecertificeerd personeel kan werven in de lidstaat waar zij van plan is haar activiteiten te verrichten, moet zij over de mogelijkheden van opleidingen en certificatie kunnen beschikken voor haar bestaande personeel ».

De wetgever erkent het belang van de opleiding in de veiligheid en heeft de verplichting voorzien om een erkenning voorafgaand aan de verlening van opleidingsdiensten te bekomen.

Dit besluit kadert in deze context en heeft als doel om het kader te bepalen waarin de opleidingsinstellingen bekwaam tot de verlening van opleidingsdiensten zullen kunnen erkend worden. In de voorbereidende documenten van voornoemde richtlijn 2004/49/EG, wordt het volgende geschreven: « Omdat de opleiding de exploitatievoorschriften, het seingevings- en besturingssysteem, de trajectkennis en noodprocedures behelst, zal deze in eerste instantie slechts voor het nationaal spoornet gelden ». Dit besluit heeft dus ook als doel om, in afwachting van een eventuele tussenkomst van de Europese wetgever, de modaliteiten van de organisatie van die opleiding, de minimale inhoud van de opleiding, de examens, alsook de modaliteiten van uitreiking van de brevetten voor België in overeenstemming te brengen, om een hoog veiligheidsniveau te garanderen en dit, ondanks de vermeerdering van de actieve operatoren op het net.

Noch de fundamentele, noch de aanvullende opleiding mag worden verward met de opleiding die noodzakelijk is voor het bekomen van de bijlagen die bij de vergunning van bestuurder horen. Deze laatste opleiding kan in en door de onderneming zelf of door de infrastructuurbeheerder-gebruiker worden verstrekt, als die ertoe in staat is.

De aanvullende opleiding slaat op de gevallen waarin een treinbestuurder, die ten andere als zodanig erkend is, zich voorneemt, meer diensten te verstrekken of andere diensten, diensten van een andere aard dan die waarvoor hij een brevet bekomen heeft. Als voorbeeld kan worden aangehaald, de overgang voor een treinbestuurder van één tractiewijze naar een andere (diesel of elektrisch) de overgang van één dienst naar een andere (goederen, reizigers, rangeringen, werken, hoge snelheid enz.) of nog, de overgang van een technologie naar een andere (TBL, ETCS, enz.). De aanvullende opleiding bestaat m.a.w. uit modules die onderwezen worden tijdens de fundamentele opleiding die eigen is aan de gevraagde diensten. Het programma van de aanvullende opleiding wordt evenwel, gelet op wat de bestuurder eerder verworven heeft, verlicht met betrekking tot de modules die tijdens de fundamentele opleiding worden onderwezen. Een bestuurder die een aanvullende opleiding volgt, moet bijvoorbeeld niet meer de cursus volgen over de persoonsbescherming van een personeelslid dat zich op de infrastructuur bevindt, de organisatie van het Belgisch spoorwegsysteem, het ingenieurswerk, de betekenis van de gevaarsetiketten die op het materieel en de ladingen worden aangebracht, de veiligheidsmaatregelen bedoeld voor het geval van incidenten met de betrokken voertuigen enz. Daarentegen zullen hem wel de besturingsvaardigheden voor het beoogde nieuwe type van dienst worden bijgebracht.

Alle opmerkingen die de Raad van State in zijn advies nr 43.793/4 van 3 december 2007 uitbracht, werden in aanmerking genomen.

Artikelsgewijze bespreking TITEL I. - Algemeen Artikelen 1 en 2. Deze artikelen behoeven geen commentaar.

Art. 3.Deze bepaling bepaalt de minimale voorwaarden om een opleiding van treinbestuurder of begeleider te mogen volgen. Gezien het Belgisch recht geen dergelijke bepalingen bevat op het moment van de opstelling van het koninklijk besluit, inspireert dit besluit zich op de Belgische praktijk en op de richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en van de Raad inzake de certificering van het treinpersoneel belast met de besturing van locomotieven en treinen op het spoorwegnet van de Gemeenschap, van 23 oktober 2007.

Het moet worden benadrukt dat deze bepaling beter past in het bestek voor het veiligheidspersoneel en dat wanneer dit bestek wordt aangenomen, deze bepaling zal ophouden uitwerking te hebben.

In dat lastenboek zullen ook beter passen, alle vereisten betreffende het veiligheidspersoneel, in het bijzonder voor een eventueel verbod om werk aan uitzendkrachten te verschaffen in deze beroepscategorie, indien het paritair comité waartoe de gebruikersondernemingen behoren of de Nationale Arbeidsraad als geen paritair comité werd ingesteld dit aan de Koning voorstelt, overeenkomstig artikel 23 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.

Artikel 3, 2°, vereist dat de kandidaat geen zware veroordelingen mag opgelopen hebben, dit met het oog op zijn eerbaarheid.

Deze voorwaarde heeft betrekking op de periode van tien jaar voorafgaand aan de aanvraag.

Met de termijn van tien jaar wordt uitdrukking gegeven aan dezelfde proportionaliteit als die welke de wetgever voor ogen heeft gestaan, toen hij bepaalde dat een herstel in eer en rechten niet eerder dan na verloop van tien jaar mogelijk is.

TITEL II. - Erkenning HOOFDSTUK I. - Beginselen

Art. 4.Dit artikel behoeft geen commentaar. HOOFDSTUK II. - Erkenningscriteria

Art. 5.Deze bepaling bepaalt de basisvoorwaarden die nageleefd moeten worden om aanspraak te kunnen maken op een erkenning op basis van artikel 34 van de wet.

De erkende instelling moet vooreerst een band hebben met een spoorwegonderneming. Deze verplichting is essentieel om over de nodige feedback te beschikken die nodig is voor de afstemming van de opleidingsplannen op de realiteit van de spoorwegexploitatie, althans wanneer de instelling een volledig opleidingsprogramma beoogt aan te bieden.

Bovendien, gezien het gebrek aan harmonisatie op Europees niveau van de opleidingsvoorwaarden van het treinpersoneel, en om een territoriale basis aan België te garanderen die een geschikte controle door het bestuur toelaat, kunnen enkel de ondernemingen die een exploitatiezetel in België hebben erkend worden.

Een derde voorwaarde beoogt slechts de erkenning van instellingen die echt tot de verlening van opleidingsdiensten bestemd zijn.

De laatste voorwaarde wordt in de volgende artikels ontwikkeld.

Art. 6.De beroepsbekwaamheid zal bewezen zijn wanneer de zeven voorwaarden tegelijk vervuld zullen zijn.

De tweede voorwaarde legt de instelling niet op om zelf de eigenaar van de technische middelen te zijn maar minstens het gebruik ervan te hebben, om het even bij wijze van een zakelijk of persoonlijk recht, zodat externe elementen aan de instelling haar niet kunnen verhinderen om deze middelen in het kader van de verlening van opleidingsdiensten te gebruiken.

Wat de verplichting om over een simulator te beschikken betreft, zal de Koning, tijdens de toekenning van de erkenning, een permanente vrijstelling voorzien, indien de beoogde diensten beperkt zijn tot de opleiding van treinbestuurders van werktreinen op buiten dienst gestelde lijnen of tot de opleiding van werkplaatsbestuurders en bestuurders van een spooraansluiting of gedurende een periode van twee jaar vanaf de inwerkingtreding van dit besluit in alle andere gevallen. Deze overgangsperiode zou aan iedereen die opleidingsdiensten wenst te verstrekken moeten toelaten om een software te ontwikkelen die de specificiteiten van het Belgische spoorwegnet integreert.

De verplichting om een redelijke prijs te stellen vloeit voort uit artikel 34 van de wet van 19 december 2006. Het zou immers kunnen dat één enkele instelling wordt erkend, die door monopolistische praktijken de toegang tot de opleidingsdienst duur maakt. Indien meerdere opleidingsinstellingen worden erkend, zou de redelijke prijs de marktprijs moeten zijn, indien de markt correct werkt. In beide gevallen zal het toezichtorgaan op grond van artikel 62 § 3 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de infrastructuur zijn controleopdracht vervullen.

Art. 7.Als de spoorwegondernemingen in het kader van hun veiligheidscertificaat een voldoende dekking van hun aansprakelijkheid moeten bewijzen, betreft deze dekking enkel de vervoerdiensten. Een verzekering voor de dekking van de verlening van opleidingsdiensten moet dan ook voorzien worden.

Art. 8.Dit artikel regelt de concrete modaliteiten voor het indienen van aanvragen voor het bekomen van een erkenning krachtens dit besluit.

Het bestuur leeft de algemene regels van vertrouwelijkheid ten aanzien van deze informaties na.

TITEL III. - Opleiding HOOFDSTUK I. - Organisatie van de opleiding

Art. 9.Deze bepaling laat aan de Belgische Staat toe om aan haar verplichting vastgesteld door de voornoemde richtlijn 2004/49/EG te voldoen, zijnde, ervoor te zorgen dat de opleidingsdiensten op een billijke en niet-discriminerende manier worden verleend aan de treinbestuurders en treinpersoneel telkens wanneer deze opleiding nodig is om aan de voorwaarden te voldoen voor het bekomen van het veiligheidscertificaat. De regering zal de naleving van deze voorwaarde globaal op het hele gebied evalueren, met oplegging, in voorkomend geval, in het kader van een erkenning van een of een andere instelling, van de verplichting om meerdere jaarzittingen te houden.

Indien het aantal erkende instellingen toeneemt zodat de naleving van artikel 9 logischerwijs wordt gegarandeerd, zal de regering ervoor zorgen dat de voorafgaande afgeleverde erkenningen herzien worden om dezelfde vereisten aan alle opleidingsdiensten op te leggen, overigens onder gelijke omstandigheden.

Art. 10 tot 13. Deze artikelen behoeven geen bijzondere commentaar. HOOFDSTUK II. - Inhoud van de opleiding Art. 14 en 15. De inhoud van de opleiding beschreven in de bijlagen waarnaar artikel 14 verwijst, gaat uit van de Belgische praktijk en de voornoemde richtlijn 2007/59/CE van het Europees Parlement en van de Raad inzake de certificering van het treinpersoneel belast met de besturing van locomotieven en treinen op het spoorwegnet van de Gemeenschap.

Ingevolge de vraag van de Raad van State naar de criteria op grond waarvan de verkorting van de opleidingsduur aan een particuliere kandidaat zou worden toegestaan, worden in artikel 14 de kwaliteit van de didactische middelen, de leermethoden en de pedagogische begeleiding in verband gebracht met de door de kandidaten benodigde bekwaamheden. De Minister zal de mogelijke verkorting dus beoordelen in functie van de noden van de door de kandidaat beoogde cursisten.

Art. 16.Artikels 8 en 9 van het koninklijk besluit van 16 januari 2007 houdende veiligheidsvereisten en -procedures van toepassing op de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen legt het bekomen van een attest van beroepsbekwaamheid op afgeleverd door een erkende instelling voorafgaand aan de certificering van het treinpersoneel. Daarom is elke treinbestuurder en treinbegeleider verplicht om examens bij een erkende instelling in België af te leggen. Daarenboven is een volstrekte erkenning van de attesten van beroepsbekwaamheid verkregen in een andere Lidstaat van de Europese Unie momenteel niet mogelijk omdat de opleiding exploitatievoorschriften, het seingevings- en besturingssysteem, de trajectkennis en noodprocedures behelst en dus in eerste instantie nationaal blijft.

Desalniettemin zouden bepaalde kandidaten reeds of elders een basisopleiding kunnen gekregen hebben. Daarom kunnen vrijstellingen toegekend worden, onder het toezicht van de veiligheidsinstantie. HOOFDSTUK III. - Opleiders Art. 17 en 18. Deze bepalingen bepalen de minimale voorschriften waaraan de opleiders moeten voldoen, alsook een mechanisme die de controle daarvan toelaat.

TITEL IV. - Examens HOOFDSTUK I. - Organisatie van de examens

Art. 19.Dit artikel maakt een lijst op van de gevallen waarin de erkende instelling examens zou kunnen organiseren. Het eerste geval is deze waarin de kandidaat een opleiding binnen de instelling heeft gevolgd. Het tweede geval betreft de bijwerkingen die in § 3 van artikels 8 en 9 van het voornoemde koninklijk besluit van 16 januari 2007 beoogd worden. Het derde geval, ten laatste beoogt vooral de hypothesen waarin de treinbestuurders of treinbegeleiders intern bestraft werden of onderworpen werden aan maatregelen door de infrastructuurbeheerder op basis van artikel 27 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur of door de veiligheidsinstantie. In dit geval, moet dit personeel bewijzen dat het nog steeds beroepsbekwaam is om in zijn functie te kunnen worden hersteld.

Het kan hier gaan om een zware fout tegen de veiligheid of om een incident dat doet twijfelen aan de beroepsbekwaamheid.

Art. 20.Aangezien de inschrijving voor de in het eerste geval van vorig artikel bedoelde examens al door artikel 10 geregeld wordt, regelt artikel 20 de inschrijving van de kandidaten voor de examens in de andere gevallen.

Art. 21.Dit artikel behoeft geen commentaar.

Art. 22.Deze bepaling betreffende de samenstelling van de jury, laat de aanwezigheid van de veiligheidsinstantie toe voor de controle bedoeld in artikel 12 van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen.

Art. 23 en 24. Deze artikelen behoeven geen commentaar. HOOFDSTUK II. - Inhoud van de examens

Art. 25.Dit artikel gaat uit van de Belgische praktijk en de voornoemde richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad inzake de certificering van het treinpersoneel belast met de besturing van locomotieven en treinen op het spoorwegnet van de Gemeenschap.

Art. 26 en 27. Deze bepalingen behoeven geen commentaar. HOOFDSTUK III. - Examinatoren

Art. 28.Deze bepaling stelt de minimale criteria vast waaraan de examinatoren moeten voldoen.

TITEL V. - Aflevering van brevetten en attesten Art. 29 tot 32. Deze artikelen betreffen de aflevering van de eigenlijke attesten. De instelling levert de brevetten of hun bijwerkingen af die met het afgelegde examen overeenkomen. Wanneer de kandidaat de diensten van de instelling voor de permanente opleiding of de lijnkennis heeft gebruikt, levert de instelling een daaraan verbonden attest af.

TITEL VI. - Verslag en controle Art. 32 tot 34. Om de controle van de naleving van de voorwaarden die tot de erkenning hebben geleid toe te laten, moet de instelling een verslag van haar opleidingsactiviteiten opstellen. Een nieuw onderzoek wordt hoe dan ook verplicht na de eerste twee jaren van activiteiten.

De niet-naleving van voorwaarden kan tot de intrekking van de erkenning leiden.

TITEL VII. - Slotbepalingen

Art. 35.Voor het tweede lid, zie de commentaar bij artikel 3.

Art. 36.Deze overgangsbepaling voorziet in de mogelijkheid om opleidingen die vóór de inwerkingtreding van dit besluit werden gestart, te voltooien en de opleidingsactiviteiten tot de erkenning voort te zetten, zonder de voorwaarden van dit besluit te vervullen.

Art. 37.Gelet op de problemen die in de praktijk werden ondervonden en die voortkomen uit het blijven voortbestaan van het koninklijk besluit van 12 januari 2004 houdende goedkeuring van de normen en voorschriften betreffende de veiligheid van de spoorweginfrastructuur en haar gebruik, beter gekend onder de naam van ARGSI (Algemeen Reglement op het Gebruik van de Spoorweginfrastructuur) 3.1.1., en niettegenstaande de commentaar bij artikel 6 van de wet van 19 december 2006 betreffende de veiligheid van de spoorwegexploitatie die opgenomen is in de memorie van toelichting, wordt hier overgegaan tot de opheffing van de voorschriften in dit ARGSI 3.1.1. die voorbijgestreefd zijn.

De opgeheven bepalingen kennen een beperkte toepassing door Infrabel en het bestuur bij het onderzoek van de aanvragen van veiligheidscertificaten die werden ingediend vóór 2 februari 2007, dat is, gedurende de overgangsperiode bedoeld bij artikel 60 van de wet van 19 december 2006.

Art. 38 en 39. Deze artikelen behoeven geen commentaar.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uw Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Mobiliteit, Y. LETERME

18 JANUARI 2008. - Koninklijk besluit betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en treinpersoneel ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, inzonderheid op artikel 37;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 januari 2004 tot goedkeuring van de normen en voorschriften betreffende de veiligheid van de spoorweginfrastructuur en haar gebruik;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 28 maart 2007;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op advies nr. 43.793/4 van de Raad van State, gegeven op 3 december 2007 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Algemeen

Artikel 1.Dit besluit strekt tot gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur alsmede veiligheidscertificering.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « instelling » : de door de Koning erkende opleidingsinstelling of opleidingsinstellingen;2° « kandidaat » : iedere persoon die in aanmerking komt om opleidingen te ontvangen en de examens af te leggen voor het bekomen van één van de in bijlage 1 bedoelde brevetten;3° « brevet » : het document dat de vakbekwaamheid van een persoon om de functies van treinbestuurder of van ander treinpersoneel uit te oefenen, attesteert;4° « vakbekwaamheid » : de bekwaamheid van een persoon om een bepaalde veiligheidsfunctie uit te oefenen;5° « fundamentele opleiding » : de opleiding die erin bestaat, de kandidaten voor de functie van treinbestuurder een trein te leren besturen en de kandidaten voor de functie van treinpersoneel een reizigerstrein te leren begeleiden, alsook hen de veiligheidsregels in te prenten;6° « aanvullende opleiding » : de opleiding die erin bestaat, de treinbestuurders en de andere leden van het treinpersoneel toe te laten, hun opleiding aan te vullen in geval van uitbreiding en/ of wijziging van de aard van de diensten die ze verzekeren of in geval van gebruik van nieuwe werkvoorschriften of -methoden;7° « permanente opleiding » : de opleiding die erin bestaat, de treinbestuurders en de andere leden van het treinpersoneel toe te laten, hun bekwaamheid te behouden of te verdiepen;8° « lijnkennis van de treinbestuurders » : voor een treinbestuurder, het feit te beschikken over een voldoende kennis van de installaties om in staat te zijn, vooruit beslissingen te nemen en de in veiligheidsopzicht gepaste reacties te hebben;9° « feedback » : het georganiseerd en systematisch proces van verzamelen en gebruiken van gegevens dat, vertrekkende van indicatoren, duidelijk maakt, welke vooruitgang werd geboekt en welke vooruitgang nog moet worden gemaakt;10° « professionele vaardigheden » : de eigenlijke vakkennis en de geschiktheid om ze op de juiste wijze in praktijk te brengen in normale en verslechterde situaties.Zij worden in het bestek voor het veiligheidspersoneel gedetailleerd; 11° « simulator » : het toestel dat onder andere toelaat, de treinbestuurder virtueel te confronteren met reële exploitatiesituaties, in het bijzonder verslechterde, die van deze laatste de uitvoering eisen van bijzondere professionele veiligheidshandelingen of - procedures die eigen zijn aan de Belgische spoorweginfrastructuur, en de goede uitvoering daarvan te controleren;12° « rollend materieel » : naar gelang het geval, krachtvoertuigen, wagons voor goederenvervoer of rijtuigen voor reizigersvervoer;13° « bestek voor het veiligheidspersoneel » : bestek voor het veiligheidspersoneel als bedoeld in het koninklijk besluit van 16 januari 2007 houdende veiligheidsvereisten en -procedures van toepassing op de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen;14° « wet » : de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen;15° « richtlijn » : richtlijn 2004/49/EG van het Europese Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en richtlijn 2001/14/EG van het Europese Parlement en de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering;16° « toezichthoudend orgaan » : de overheid bevoegd voor de economische regulering van het spoorwegvervoer, zoals gedefinieerd in de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur;17° « Verordening » : verordening (EG) nr.653/2007 van de Commissie van 13 juni 2007 betreffende het gebruik van een gemeenschappelijk Europees formaat voor veiligheidscertificaten en aanvraagdocumenten overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad en betreffende de geldigheid van overeenkomstig Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad afgegeven veiligheidscertificaten.

Art. 3.Naast de toepassing van het bestek voor het veiligheidspersoneel, kan enkel kandidaat worden de persoon die : 1° de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt;2° niet in de loop van tien jaar voorafgaand aan de aanvraag, tot een gevangenisstraf van meer dan zes maanden werd veroordeeld, zoals bewezen door een getuigschrift van goed zedelijk gedrag, afgeleverd door een openbaar bestuur en dat op het moment van de aanvraag tot inschrijving niet ouder is dan drie maanden of door een equivalent document afgeleverd door een andere Lidstaat van de Europese Unie of door elk ander document afgeleverd door een openbare administratie, dat de afwezigheid van enige veroordeling tot een gevangenisstraf van meer dan zes maanden aanwijst. TITEL II. - Erkenning HOOFDSTUK I. - Beginselen

Art. 4.De fundamentele opleiding en de aanvullende opleiding van de treinbestuurders en het treinpersoneel die circuleren op de Belgische spoorweginfrastructuur, worden uitsluitend verstrekt door erkende instellingen.

De andere voor dat personeel bestemde opleidingen kunnen worden verstrekt door de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die het benuttigt, voor zover de benodigde voorzieningen beschreven zijn in het dossier dat de aanvraag om een veiligheidscertificaat deel B of de aanvraag voor een veiligheidsvergunning vergezelt.

De in het tweede lid bedoelde voorwaarde is niet van toepassing op spoorwegondernemingen die houdster zijn van een veiligheidscertificaat dat werd afgeleverd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur en zijn uitvoeringsbesluiten en waarvan de geldigheid erkend werd door artikel 60 van de wet en door de verordening. HOOFDSTUK II. - Erkenningscriteria

Art. 5.Om te kunnen worden erkend, moet een opleidingsinstelling voldoen aan de volgende criteria : 1° een band hebben met een spoorwegonderneming die gemachtigd is, te rijden op de Belgische spoorweginfrastructuur, behalve indien ze slechts opleidingsdiensten verstrekt voor de brevetten A3 en A4;2° een exploitatiezetel in België hebben;3° beschikken over een minimale jaarlijkse capaciteit die aan de opleiders en examinatoren een hoeveelheid te verstrekken opleidingen en af te nemen examens garandeert, die voldoende is om hun bekwaamheid ter zake op peil te houden;4° voldoen aan de voorwaarden inzake beroepsbekwaamheid en dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid als bedoeld in de artikelen 6 en 7.

Art. 6.Om te voldoen aan de voorwaarden van beroepsbekwaamheid, moet de opleidingsinstelling : 1° beschikken over voldoende opleiders en examinatoren;2° beschikken over technische middelen zoals didactisch materieel, een simulator, rollend materieel en leslokalen;3° beschikken over de financiële middelen die nodig zijn voor het verstrekken van een kwaliteitsopleiding en het waarborgen van een niet-discriminerende toegang tot de opleidingsdiensten op het Belgisch grondgebied tegen een redelijke en niet-discriminerende prijs die in verhouding staat tot de kosten en die een winstmarge mag bevatten;4° beschikken over een systeem van permanente evaluatie van de opleidingsbehoeften, dat toelaat, het hoofd te bieden aan te voorziene schommelingen in de vraag naar opleidingen en examens;5° beschikken over een op feedback gebaseerd systeem van evaluatie en verbetering van de verstrekte opleidingen alsook van de bekwaamheid van zijn opleiders en examinatoren;6° in staat zijn, de opleidingen te verstrekken die verbonden zijn met de categorieën van brevetten die zij wil afleveren;7° in staat zijn, de examens te organiseren die betrekking hebben op de categorieën van brevetten die zij wil afleveren, alsook, in voorkomend geval, de beheersing van de taaleisen die in bestek voor het veiligheidspersoneel beschreven zijn tijdens die examens te verifiëren. Deze voorwaarden worden geëvalueerd ten opzichte van de vooruitzichten die de instelling heeft aangekondigd.

Op basis van een gemotiveerd en omstandig verzoek dat het mogelijk maakt de kwaliteit van de didactische middelen, de opleidingsmethodes en de pedagogische begeleiding te evalueren, kan, rekening houdend met de competenties waarover de kandidaten dienen te beschikken, vrijstelling worden verleend van de verplichting over een simulator te beschikken bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad wanneer de instelling slechts diensten verstrekt met het oog op de aflevering van brevetten A3 en A4 of wanneer de instelling diensten verstrekt met het oog op de aflevering van brevetten A1, A2, B1 en B2 gedurende een periode van twee jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.

Deze aanvraag wordt in het dossier gevoegd dat wordt ingediend op basis van artikel 8, 4°.

Art. 7.Om te voldoen aan de voorwaarden van dekking van de burgerlijke aansprakelijkheid, bewijst de opleidingsinstelling dat zij voldoende verzekerd is of dat zij gelijkwaardige schikkingen heeft getroffen om, met toepassing van de nationale en de internationale wetgeving, haar burgerlijke aansprakelijkheid ten opzichte van derden te dekken. HOOFDSTUK III. - Procedure voor het verlenen van de erkenning

Art. 8.Om een erkenning te bekomen, stuurt de instelling bij ter post aangetekende zending haar aanvraag toe aan de Minister. De Minister kan bepalen dat de aanvraag uitsluitend of eveneens wordt toegezonden aan het bestuur.

Bij de aanvraag worden de volgende gegevens gevoegd : 1° het ondernemingsnummer van de kruispuntbank van de ondernemingen;2° de beschrijving van de interne organisatie van de instelling;3° in voorkomend geval, de referentie van de vergunning en van het veiligheidscertificaat van de spoorwegonderneming of spoorwegondernemingen bedoeld in artikel 5, 1°;4° een dossier dat in detail beschrijft hoe de instelling voldoet aan de criteria van dit besluit;5° het aantal kandidaten dat men voorziet op te leiden in de eerstkomende twee bedrijfsjaren;6° de vermoedelijke datum van aanvang van de activiteiten;7° de beschrijving van : -de procedure en de eventuele bijkomende criteria voor de selectie van opleiders en examinatoren; - de acties die zij wat betreft de fundamentele, de aanvullende en de permanente opleidingen ten gunste van de opleiders en de examinatoren zal ondernemen; - van de specifieke criteria inzake de taalkennissen die gerespecteerd moeten worden, voor de opleiders die tot functies van examinatoren zullen geroepen worden; - de regels voor de werking van de examenjury's.

De aanvraag wordt onderzocht binnen een termijn van negentig dagen na ontvangst van een volledig dossier.

Indien het bestuur vaststelt dat het onderzoek van de aanvraag bijkomende informatie vereist, betekent ze dit aan de aanvrager en vraagt hem, hem aanvullende of verklarende stukken te bezorgen. De in het derde lid bedoelde termijn wordt opgeschort vanaf de betekening van deze vraag tot de ontvangst van de ontbrekende stukken.

TITEL III. - Opleiding HOOFDSTUK I. - Organisatie van de opleiding

Art. 9.Er worden jaarlijks minstens twee opleidingssessies gegarandeerd in België.

De datum voor de afsluiting van de inschrijvingen voor elke sessie wordt door de instelling op haar Internetsite bekendgemaakt. Een opleidingssessie begint ten laatste drie maand na de afsluiting van de inschrijvingen.

De inschrijving van een treinbestuurder of van een ander lid van het treinpersoneel voor een opleiding wordt bij de instelling gedaan door de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die het personeelslid benuttigt.

Onverminderd artikel 3, kan een kandidaat slechts worden geweigerd wegens laattijdige inschrijving en enkel voor de duur van de betreffende sessie. Hij wordt automatisch toegelaten tot de volgende sessie.

Art. 10.De inschrijving vermeldt de categorie van aangevraagd brevet zoals beschreven in bijlage 1, het type van dienst die zal worden verricht, de vereiste taalkennis en, eventueel, de specifieke bedoelde lijnen of vakken.

Art. 11.De instelling maakt op haar website de formule voor de berekening van de prijs, gebaseerd op unitaire prijzen, van haar opleidingsdiensten bekend.

Art. 12.De fundamentele en de aanvullende opleidingen worden door de erkende instellingen verstrekt.

De permanente opleiding en de lijnkennis kunnen door de spoorwegonderneming intern worden verstrekt, of gevolgd worden bij een erkende instelling indien ze dit type van opleiding organiseert.

Art. 13.De instelling houdt een gegevensbank over de verstrekte opleidingen, die door het bestuur, de veiligheidsinstantie en het toezichthoudend orgaan volgens hun respectieve bevoegdheden kan worden geraadpleegd. Deze databank bevat voor elke in werking gestelde fundamentele en aanvullende opleiding de volgende gegevens : 1° een beschrijving van haar inhoud;2° de lijst van de kandidaten;3° haar tijdstip en duur;4° de resultaten van de kennisevaluaties die gedurende de opleiding worden gehouden;5° haar opleider of opleiders. De instelling mag deze gegevens niet verstrekken aan derden. HOOFDSTUK II. - Inhoud van de opleiding

Art. 14.De instelling biedt kwaliteitsopleidingsdiensten en stelt een programma voor fundamentele opleiding op met naleving van de eisen die zijn opgenomen in de bijlagen 2 en 3.

Op grond van een gemotiveerd en uitvoerig dossier dat toelaat, de kwaliteit van de didactische middelen, de leermethoden en de pedagogische begeleiding te evalueren ten opzichte van de door de kandidaten benodigde bekwaamheden, kan de duur van de opleidingen door de Minister worden verkort zonder minder te mogen bedragen dan vijfenzeventig procent van de in de bijlagen 2 en 3 voorgeschreven duur.

Art. 15.De inhoud van de opleiding stelt de kandidaten in staat, de professionele vaardigheden te verwerven die door het bestek van het veiligheidspersoneel vereist worden voor de uitoefening van de betreffende veiligheidsfuncties. Hij is aangepast aan de categorie van brevet dat de kandidaat wenst te verwerven.

Art. 16.De instelling kan, in overeenstemming met reeds verworven kennis van de kandidaat, vrijstellingen verlenen die de duur van de opleiding kunnen verminderen. De spoorwegonderneming of spoorweginfrastructuurbeheerder die de kandidaat benuttigt, doet daartoe een gemotiveerde aanvraag, gebaseerd op documenten die overeenkomstig artikel 13, § 3 van de richtlijn werden afgeleverd. De instelling bekomt op voorhand toestemming van de veiligheidsinstantie die zich binnen de eenentwintig dagen uitspreekt. Doet zij dat niet, dan wordt de toestemming geacht te zijn verkregen. HOOFDSTUK III. - Opleiders

Art. 17.De fundamentele en de aanvullende opleidingen worden verstrekt door opleiders die voldoen aan de minimale voorwaarden van dit artikel.

De opleiders worden gekozen overeenkomstig de vaardigheden die vereist zijn op het gebied van : 1° persoonlijke veiligheid;2° aan het spoordomein eigen technologie;3° organisatie van het spoorwegsysteem;4° signalisatie en verkeer, met inbegrip van de procedures van communicatie met de infrastructuurbeheerder;5° in voorkomend geval, remming en tractie;6° pedagogie. De opleiders voor de praktische opleiding van treinbestuurders zijn houder van het relevante brevet en hebben een ervaring van minstens drie jaar met het besturen van krachtvoertuigen.

De opleiders voor de praktische opleiding van treinbegeleiders zijn houder van het brevet van treinbegeleider en hebben een ervaring van minstens drie jaar met het begeleiden van reizigerstreinen.

Art. 18.De instelling houdt een gegevensbank over haar opleiders, die volgens hun respectieve bevoegdheden kan worden geraadpleegd door het bestuur, de veiligheidsinstantie en het toezichthoudende orgaan. Zij bevat voor elke opleider de volgende gegevens : 1° de selectieprocedure;2° de basisopleiding (technisch en pedagogisch);3° de methoden voor de evaluatie van zijn activiteit als opleider en haar resultaten;4° de verschillende gevolgde opleidingen;5° de opleidingen die hij geeft (inhoud, doelpubliek, duur, frequentie). De instelling mag deze gegevens niet verstrekken aan derden.

TITEL IV. - Examens HOOFDSTUK I. - Organisatie van de examens

Art. 19.De instelling organiseert examens in de volgende gevallen : 1° aan het einde van een sessie voor fundamentele of aanvullende opleiding;2° naar aanleiding van de driejaarlijkse controle van de vakbekwaamheid;3° op gemotiveerde ad hoc-vraag om controle van de beroepsbekwaamheid, door de spoorwegonderneming, de spoorweginfrastructuurbeheerder die het benuttigt of de veiligheidsinstantie.

Art. 20.In de gevallen van artikel 19, 2° en 3° wordt de inschrijving van een treinbestuurder of van een ander lid van het treinpersoneel voor een examen bij de instelling gedaan door de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die hem benuttigt Ten laatste binnen de dertig dagen die volgen op de datum van ontvangst van de inschrijving deelt de instelling aan de aanvrager en aan de veiligheidsinstantie de voorziene datum van examens mee die binnen de drie maanden na de aanvraag plaatsvinden.

Art. 21.Het examen dat betrekking heeft op de theoretische kennis gaat door op een plaats die de instelling bepaalt.

Op vraag van de spoorwegonderneming of van de spoorweginfrastructuurbeheerder en onverminderd de bepalingen opgenomen in artikel 25, 8°, kan het doorgaan in een andere taal mits op kosten van de aanvrager een beroep wordt gedaan op een tolkendienst die beslagen is in spoorwegzaken.

Het theoretisch examen wordt voorafgegaan of gevolgd door een praktisch examen dat kan doorgaan aan boord van materieel dat aan de aanvrager toebehoort.

Art. 22.Het theoretisch examen heeft plaats voor een door de instelling gevormde jury, die door de instelling zodanig wordt samengesteld dat elk belangenconflict wordt vermeden.

De jury bestaat uit minstens twee examinatoren.

De veiligheidsinstantie alsook een vertegenwoordiger van de spoorwegonderneming of van de spoorweginfrastructuurbeheerder die de kandidaat heeft ingeschreven, kunnen er als waarnemer in deze jury zetelen. Minstens één jurylid moet opgenomen zijn in de gegevensbank van de opleiders van de instelling.

Een kandidaat mag niet worden geëvalueerd door een opleider van wie hij onderricht heeft gehad over de geëvalueerde materie.

Het tweede lid is niet van toepassing wanneer de instelling slechts opleidingsdiensten verstrekt met het oog op de aflevering van brevetten A3 en A4.

Art. 23.De resultaten van het examen zijn voldoende wanneer de kandidaat : 1° geen zware fouten tegen de veiligheid heeft begaan, opgenomen in de door de Minister bepaalde lijst;2° op het theoretisch examen 60 % heeft gehaald;3° op het praktisch examen beschikt over de vaardigheden die zijn functie vereisen.

Art. 24.De instelling houdt een gegevensbank van de examens, die door het bestuur, de veiligheidsinstantie en het toezichthoudend orgaan volgens hun respectieve bevoegdheden kan worden geraadpleegd. Zij bevat voor elk door de instelling georganiseerd examen de volgende gegevens : 1° de aangevraagde categorie van brevet;2° de context van het examen overeenkomstig de in artikel 19 bedoelde gevallen;3° de naam van de kandidaat;4° zijn tijdstip en duur;5° de gehaalde resultaten;6° zijn examinator(en). De instelling mag deze gegevens niet verstrekken aan derden. HOOFDSTUK II - Inhoud van de examens

Art. 25.Het examen heeft tot doel, de vakbekwaamheid van de kandidaat na te gaan.

Het heeft betrekking op de vakbekwaamheid die nodig is voor de uitoefening van de betreffende veiligheidsfunctie, dat is minstens op : 1° de vakkennis;2° de correcte toepassing van de veiligheidsprocedures;3° de bekwaamheid om in een beroepsomgeving, zowel in een verstoorde als in de normale situatie, de verworven kennis in praktijk te brengen;4° de beheersing van de toepassing van de procedures en de regelen van de kunst van de uitgeoefende veiligheidsfuncties, met inbegrip van de communicatieprocedures;5° de beheersing van het gebruik van de installaties en het materieel dat moet gebruikt worden;6° de beheersing van de toepassing van de regels ter voorkoming van de beroepsrisico's betreffende het personeel en in het algemeen, van de gedragingen die passen bij de verschillende beroepssituaties;7° de praktische evaluatie die wordt gedaan tijdens een prestatie op de lijn;8° de controle van de taalvaardigheid volgens de vereisten die in het bestek voor het veiligheidspersoneel opgenomen zijn.

Art. 26.De examenprocedures zijn geformaliseerd en niet-discriminerend.

Art. 27.Het examen neemt in aanmerking de vaardigheden die gevergd worden overeenkomstig de categorie van aangevraagd brevet. In het geval van de fundamentele opleiding dekt het het geheel van de betreffende reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op de Belgische spoorweginfrastructuur, zonder dat deze het voorwerp van vrijstelling kunnen zijn. HOOFDSTUK III. - Examinatoren

Art. 28.De examinatoren beschikken : - indien zij opgenomen zijn in de gegevensbank voor opleiders, over een professionele ervaring van minstens één jaar in het opleiden van treinbestuurders of treinbegeleiders en over een vergunning van treinbestuurder of een certificaat van begeleider; - in het andere geval, over een professionele ervaring van minstens vijf jaar in het beheer van personeel voor de besturing van krachtvoertuigen op de lijn of van personeel voor de begeleiding van reizigerstreinen.

De praktische evaluaties moeten worden gedaan door examinatoren die in het bezit zijn van een vergunning van bestuurder of van een certificaat van begeleider.

TITEL V. - Aflevering van brevetten en attesten

Art. 29.In geval van slagen voor het examen, levert de instelling een brevet op naam af dat overeenstemt met de aangevraagde categorie.

Het brevet van treinbestuurder wordt afgeleverd overeenkomstig het model dat in bijlage 4 is weergegeven.

Het brevet van treinbegeleider wordt afgeleverd overeenkomstig het model dat in bijlage 5 is weergegeven.

Art. 30.De instelling levert een attest af aan de kandidaat die bij haar zijn vaardigheden heeft onderhouden en verdiept en die de stof die hem bij die gelegenheid werd onderwezen, heeft verwerkt.

Art. 31.De instelling levert een attest af aan de kandidaat die bij haar de lijnkennis heeft verworven.

TITEL VI. - Verslag en controle

Art. 32.De instelling bezorgt elk jaar aan het bestuur een activiteitenverslag. Deze informeert de Minister, de veiligheidsinstantie en het toezichthoudend orgaan.

Dit verslag bevat : 1° het resultaat van de verstrekte opleiding;2° de lijst van het pedagogisch personeel en zijn professionele vaardigheden;3° in numerieke volgorde, de identiteit van de kandidaten, de inschrijvingsdatum, het tijdstip van de verstrekte opleidingen en van de georganiseerde examens met vermelding van de aan- of afwezigheid van de kandidaten, alsook van de behaalde resultaten en de aangerekende prijs. De instelling toont daarin haar vermogen om een vrije en niet-discriminerende toegang tot haar diensten te verschaffen, haar operationele capaciteit aan menselijke en materiële middelen, haar pedagogisch kunnen, alsook de kwaliteit van haar opleiding aan. De methodologie voor de evaluatie van de in het verslag betoogde kwaliteit is het voorwerp van een door een onafhankelijke organisatie uitgevoerde audit.

De in het eerste lid bedoelde gegevens worden gedurende zes jaar bewaard.

Art. 33.Behalve de toevallige inspecties is de erkenning ook het voorwerp van een nieuw onderzoek door het bestuur na de eerste twee werkjaren en bij elke belangrijke wijziging van de instelling, teneinde zich ervan te vergewissen dat de voorwaarden waarvan haar aflevering afhankelijk was, worden nageleefd.

Art. 34.In geval van niet-naleving van de voorwaarden waarvan de aflevering van de erkenning afhankelijk was, legt het bestuur aan de Minister een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit tot intrekking van de erkenning voor.

TITEL VII. - Slotbepalingen

Art. 35.Artikel 3 is niet van toepassing op treinbestuurders of treinbegeleiders die hun opleiding zijn begonnen vóór de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 3 treedt buiten werking op het ogenblik dat de Minister het bestek voor het veiligheidspersoneel dat werkt voor rekening van een spoorwegonderneming of van de spoorweginfrastructuurbeheerder, aanneemt op grond van artikel 12 van het koninklijk besluit van 16 januari 2007 houdende veiligheidsvereisten en procedures van toepassing op de spoorweginfrastructuurbeheerder en de spoorwegondernemingen.

Art. 36.De ondernemingen die toegang hebben tot de spoorweginfrastructuur die, binnen dertig dagen na de inwerkingtreding van dit besluit, aan de veiligheidsinstantie verklaren en bewijzen dat ze opleidingen hebben gestart vóór deze inwerkingtreding, kunnen deze voltooien zonder de voorwaarden van dit besluit te vervullen. Zij kunnen bovendien hun opleidingsactiviteiten voortzetten gedurende het onderzoek van hun aanvraag om erkenning.

In afwachting van de inwerkingtreding van het lastenboek van het veiligheidspersoneel, aangenomen overeenkomstig artikel 12 van het bovenvermelde koninklijk besluit van 16 januari 2007 : 1° is bijlage 1 niet van toepassing;2° worden in de artikelen 5, 1°, 5, laatste lid en 22 laatste lid en in bijlage 2 de termen « A3 en A4 » gelezen als « B en A »;3° in artikel 6, laatste lid en in bijlage 2, de termen « A1 » gelezen als « D »;4° in artikel 6, laatste lid en in bijlage 2, de termen « A2 » gelezen als « C »;5° in artikel 6, laatste lid en in bijlage 2, de termen « B1 en B2 » gelezen als « F ».

Art. 37.- In de bijlage bij het koninklijk besluit van 21 januari 2004 tot goedkeuring van de normen en voorschriften betreffende de veiligheid van de spoorweginfrastructuur en haar gebruik, worden opgeheven : - in punt 1.1., de streepjes 2, 3, 5 tot 10, 13, 16 tot 19, 21 tot 25, 27 en 28; - het punt 1.2.1.; - het punt 1.3.1.; - het punt 1.3.2.; - het punt 1.3.5.; - het punt 1.3.9.; - het punt 1.3.10.; - het punt 1.3.11.; - het punt 1.4.; - het punt A 2.1.; - het punt A 2.2.; - het punt A 2.3.; - het punt A 2.4.; - het punt A 2.5.; - het punt A 2.6.; - het punt A 2.7., met uitzondering van de onderverdelingen 2.7.2. en 2.7.4.; - het punt A 2.8.; - het punt A 2.9.; - het punt A 2.10.; - het punt 4.1.1.; - het punt 4.1.2.; - het punt 4.1.3.; - het punt 4.1.4.; - het punt 4.1.5.; - het punt 4.1.7.; - het punt 4.2.; - het punt 4.4.; - het punt 5.; - de bijlagen 8 en 12.

Art. 38.Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 39.Onze Minister tot wiens bevoegdheid de regulering van het spoorvervoer behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 18 januari 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, Y. LETERME

Bijlage 1 De verschillende categorieën van brevetten 1. Bestuurders A1 : bestuurder van locomotieven voor rangeringen, voor de bediening van een installatie en gelijkgestelde bewegingen; A2 : bestuurder van locomotieven voor werktreinen;

A3 : bestuurder voor locomotieven voor werktreinen die enkel op een buiten dienst gesteld spoor rijden;

A4 : werkplaatsbestuurder/bestuurder van een spooraansluiting;

B1 : bestuurder voor personenvervoer;

B2 : bestuurder voor goederenvervoer; 2. Treinbegeleiders Brevet voor treinbegeleider. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 18 januari 2008 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en treinpersoneel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, Y. LETERME

Bijlage 2 Minimale eisen inzake fundamentele opleiding voor bestuurder Inhoud.

De fundamentele opleiding voor bestuurder behandelt de volgende leerstof : -de persoonsbeveiliging van een personeelslid dat zich op de spoorweginfrastructuur bevindt; - de organisatie van het Belgische spoorsysteem; - de engineering (spoorweginfrastructuren en identificatie van het rollend materieel), de nadruk wordt op de signalisatie, de remmensystemen en de controlesystemen van de treinen, de voorbereiding van de treinen, de detectie van de defecten en de herstelling gelegd.

Beslissingsneming wat de bekwaamheid betreft het gebruik van de locomotief; - de betekenis van de gevaarsetiketten op het materieel en de ladingen en, in voorkomend geval de voorziene veiligheidsprocedures bij incidenten met de betrokken voertuigen; - de definitie van de toegewezen opdracht en de bijzonderheden ervan (beheer van de opdracht met name ten aanzien van dienstregelingen, reiswegen, tijdelijke of plaatselijke bijzonderheden, enz.) - de nazichten van het krachtvoertuig die voorgeschreven zijn vóór het vertrek; - het koppelen en ontkoppelen van het krachtvoertuig; - het bepalen van de maximum toegelaten snelheid van het konvooi; - het aanleren van de bekwaamheden van besturing : door een ervaren bestuurder te begeleiden; door te besturen onder toezicht; op simulator, door alleen te besturen; - de vereiste procedures om : o de eerste dringende maatregelen te nemen als de veiligheid van het verkeer en van de personen in gevaar komt; o het betrokken personeel te informeren als dit vereist is; o hulp te verlenen aan een konvooi in nood; o bij een beschadiging aan een konvooi de voorwaarden te bepalen waaronder het konvooi de rit kan verder zetten; o te verhinderen dat een krachtvoertuig of een konvooi ontijdig in beweging komt; o verslag uit te brengen van de gedane vaststellingen tijdens de opdracht; o de veiligheidsmededelingen over te maken aan het personeel van de Infrastructuurbeheerder; - de nazichten van het konvooi bij een incident of een ongeval om onregelmatigheden op te sporen (vrije-ruimteprofiel, pneumatische uitrusting) vernietiging.

Duur van de opleiding en verwerking van de stof. 1. De duur van de fundamentele opleiding voor het bekomen van brevetten A1 en A2 is minimum 175 dagen (met inbegrip van de verwerving van de kennis van het tractiematerieel en het eindexamen) en omvat : - minstens 50 dagen praktijk gedurende welke de kandidaat de ervaring verwerft die onmisbaar is voor het besturen van de treinen; - minstens twee controles over de verwerking van de stof, billijk gespreid over de duur van de opleiding. 2. De duur van de elementaire opleiding voor het bekomen van brevetten B1 en B2 is minimum 250 dagen (met inbegrip van de verwerving van de kennis van het tractiematerieel en het eindexamen) en omvat : - minstens 70 dagen praktijk gedurende welke de kandidaat de ervaring verwerft die onmisbaar is voor het besturen van de treinen; - minstens drie controles over de verwerking van de stof, billijk gespreid over de duur van de opleiding. 3. De duur van de fundamentele opleiding voor het bekomen van brevetten A3 is minimum 6 dagen (met inbegrip van het eindexamen).4. De duur van de fundamentele opleiding voor het bekomen van brevetten A4 is minimum 2 dagen (met inbegrip van het eindexamen). Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 18 januari 2008 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en treinpersoneel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, Y. LETERME

Bijlage 3 Minimale eisen voor de fundamentele opleiding van de andere leden van het treinpersoneel Inhoud De fundamentele opleiding voor het treinpersoneel belast met de begeleiding van reizigerstreinen behandelt de volgende leerstof : - de persoonsbeveiliging van een personeelslid dat zich binnen de spoorweginfrastructuur bevindt; - de definitie van de toegewezen opdracht en de bijzonderheden ervan (dienstregeling, reisweg, tijdelijke of plaatselijke bijzonderheden,..); - de nazichten van en de tussenkomsten op het materieel wat betreft : o de signalisatie van de staart van het konvooi; o de vergrendeling van de deuren aan de uiteinden; o de remuitrustingen; o de werking en de buitendienststelling van toegangsdeuren; o het correct plaatsen van de koppelingen, balgen en diverse verbindingen. - de deelname aan de uitvoering van remproeven in samenwerking met de bestuurder; - de deelname aan de koppelings- en ontkoppelingsbewerkingen; - het aflezen van de opschriften op de voertuigen voor het meedelen aan de bestuurder van : o de maximale snelheid; o de last en het remvermogen van het gesleepte stel; o het aantal en het type voertuigen waaruit de trein samengesteld is; - de betekenis van de gevaarsetiketten op het materieel en de ladingen en, in voorkomend geval, de voorziene veiligheidsprocedures bij incidenten met de betrokken voertuigen; - het vaststellen van beschadigingen aan het materieel en het nemen van de passende maatregelen om eraan te verhelpen; - het openen van een toegangsdeur met behulp van het veiligheidsdispositief; - de vereiste prodecures : o om zich aan te melden in de door de Infrastructuurbeheerder voorziene toepassing voor een onmiddellijke identificatie of contact door en/of met het personeel van de verkeersregeling; o voor de afdekking van een hinder in het (de) spo(o)r(en) of van een konvooi in nood (eerste dringende maatregelen, tijdelijke afdekking op lange en op korte afstand); o om een noodoproep te versturen en een verbreking te vragen van de bovenleidingspanning; o om te verhinderen dat een krachtvoertuig of een konvooi ontijdig in beweging komt; o om verslag uit te brengen van de gedane vaststellingen tijdens de opdracht; o om een trein te evacueren; o om een noodsein te herbewapenen; o om een brand aan boord van een trein te bestrijden; o om een noodremming te veroorzaken; o voor het vertrek van een trein met inbegrip van het sluiten van de deuren en het overmaken van VG aan de bestuurder (of, wanneer, hoe); - verhouding met de Infrastructuurbeheerder; - elementaire kennis van de seininrichting die de begeleiding aanbelangt (waarneming en betekenis van de akoestische, de vaste en de mobiele seinen).

Duur van de opleiding en verwerking van de leerstof.

De duur van de fundamentele opleiding van de andere leden van het treinpersoneel is minimum 18 dagen waarvan 4 dagen lijnpraktijk, gedurende welke de kandidaat de onmisbare ervaring verwerft, en één examendag.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 18 januari 2008 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en treinpersoneel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, Y. LETERME Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 18 januari 2008 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en treinpersoneel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, Y. LETERME

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 18 januari 2008 betreffende de verlening van opleidingsdiensten aan treinbestuurders en treinpersoneel.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, Y. LETERME

^