Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 juli 1997
gepubliceerd op 10 oktober 1997

Koninklijk besluit betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties. - Addendum

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
1997015208
pub.
10/10/1997
prom.
18/07/1997
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 JULI 1997. Koninklijk besluit betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties. - Addendum


De volgende tekst geeft het advies weer van de Raad van State met betrekking tot het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties. Dit besluit werd op 18 juli 1997 getekend en is verschenen in het Belgisch Staatsblad van 27 augustus 1997 ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, negende kamer, op 4 april 1997, door de Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de Eerste Minister, verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de erkenning en betoelaging van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties", heeft op 21 mei 1997 het volgende advies gegeven : Het ontworpen koninklijk besluit strekt ertoe de gezamenlijke regels omtrent de "betoelaging" van de activiteiten van niet-gouvernementele organisaties (NGO's), die erkend zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, welke regels thans over verschillende koninklijke besluiten verspreid zijn, in één enkele tekst samen te brengen.

Die besluiten regelen voornamelijk vier soorten activiteiten : l. het koninklijk besluit van 14 september 1983 regelt de erkenning en subsidiëring van de NGO's voor activiteiten inzake opleiding, in België, van onderdanen van ontwikkelingslanden;2. het koninklijk besluit van 12 maart l991 voert een erkennings- en subsidiëringsregeling in voor educatieve activiteiten inzake ontwikkelingssamenwerking;3. het koninklijk besluit van 12 maart l991 regelt de erkenning en subsidiëring van de NGO's voor de projecten die zij in de ontwikkelingslanden tot stand willen brengen;4. het koninklijk besluit van 28 maart 1995 voert een regeling in voor de erkenning en subsidiëring van de NGO's voor het uitzenden van ontwikkelingswerkers. Het ontwerp stelt enerzijds nieuwe voorwaarden vast voor de erkenning van NGO's, door de erkenningen die thans per soort activiteiten worden toegestaan te vervangen door een enige erkenning, en anderzijds nieuwe "betoelagings"-voorwaarden, waarbij het de NGO's meer verantwoording laat dragen.

Bovendien wordt het toezicht van de administratieve overheid, meer in het bijzonder van het algemeen bestuur van de ontwikkelingssamenwerking - ABOS -, op de aanwending van de subsidies verstrekt.

Ten slotte wil het ontwerp de dialoog tussen het openbaar gezag en de NGO's institutionaliseren, door deze ertoe aan te zetten zich in federaties te verenigen, die ook erkenning behoeven en ook subsidies kunnen krijgen.

A. Algemene opmerkingen 1. Als rechtsgrond van het ontworpen besluit beroept men zich onder meer op de programmawet van 24 december 1993, die de wet van 10 augustus 1981 tot oprichting van een Fonds voor ontwikkelingssamenwerking en van een Fonds voor leningen aan vreemde Staten heeft gewijzigd. Artikel 49, § 1, 3°, van die programmawet bepaalt dat de hulp die verleend wordt aan de ontwikkelingslanden en hun bevolking onder meer de vorm kan aannemen van subsidies aan Belgische of lokale NGO's.

Inzake het toekennen van subsidies machtigt artikel 51 van de genoemde wet de Koning bovendien uitdrukkelijk om de voorwaarden vast te stellen voor de erkenning van de subsidiabele NGO's.

De meeste bepalingen van het ontwerp stellen dan ook de ene keer de regels voor de erkenning vast, de andere keer de regels voor de "betoelaging" van de NGO's.

Dat is echter niet zo met artikel 18, dat handelt over de organisatie van de NGO-federaties en de subsidiëring hiervan regelt. De genoemde programmawet kan daartoe niet als rechtsgrond dienen, aangezien zij het alleen mogelijk maakt om aan de NGO's subsidies toe te kennen en alleen ten aanzien van de NGO's de Koning machtigt om de voorwaarden voor de erkenning ervan te bepalen (1).

Weliswaar kunnen wat dat betreft bepalingen worden uitgevaardigd op basis van artikel 12, derde lid, van de wetten op de Rijkscomptabilititeit, gecoördineerd op 17 juli 1991, die ook in de aanhef van het ontwerp worden genoemd; maar aangezien, zoals we juist hebben gezien, er geen organieke wet bestaat tot invoering van de subsidiëring van de NGO- federaties, kan men zich alleen beroepen op de bijzondere begrotingsbepaling van artikel 2.15.5 van de wet van 16 december 1996 houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 1997; zulk een rechtsgrond zou echter slechts voor één jaar gelden, terwijl het ontwerp zich aandient als een permanente regeling die onverenigbaar is met de tijdelijkheid van de genoemde begrotingsbepaling.

De artikelen 37 en 108 van de Grondwet, waarnaar ook wordt verwezen in de aanhef, kunnen evenmin de verlangde rechtsgrond bieden; zoals de afdeling reeds heeft opgemerkt (1), kan voor een besluit dat "niet alleen de toekenning van subsidies binnen de perken van de begrotingskredieten regelt maar ook de erkenningsvoorwaarden vaststelt en subjectieve rechten op subsidie verleent aan personen die deze voorwaarden vervullen", geen voldoende rechtsgrond te vinden zijn in de genoemde grondwetsbepalingen.

Daaruit volgt dat het genoemde artikel 18 moet vervallen. 2. Het ontworpen besluit verleent de Minister tot wiens bevoegdheid ontwikkelingssamenwerking behoort, buitensporige machtigingen. De Koning kan immers alleen dan aan een Minister een regelgevende bevoegdheid opdragen om de uitvoeringsmaatregelen te nemen die nodig zijn voor een regeling die Hij heeft uitgevaardigd, wanneer de opdracht voldoende duidelijk omschreven is en alleen betrekking heeft op bijkomstige maatregelen of louter uitvoerende maatregelen (2).

Gelet op dat beginsel moeten de in de hiernavolgende artikelen verleende opdrachten, die vaak vaag zijn en verder gaan dan louter uitvoerende of bijkomstige maatregelen, als buitensporig worden beschouwd : a) in artikel 8, eerste lid, 4°, en tweede lid, dat bepaalt dat de Minister "bijkomende vormen van personele samenwerking" kan toelaten en, voor iedere soort activiteit, "de voorwaarden waaraan de activiteiten en de NGO's moeten voldoen om voor betoelaging in aanmerking te komen" kan bepalen;b) in artikel 13, 2, dat de Minister belast0met het bepalen van "de aard en de begrenzing van de kosten die voor betoelaging in aanmerking komen" voor sommige van de in artikel 8 genoemde activiteiten;c) in artikel 16, §§ 2 en 3, dat de Minister de bevoegdheid verleent om enerzijds "de aard, de bedragen en de uitkeringsvoorwaarden vast (te leggen) van de uitgaven ten behoeve van de NGO-coöperanten of van de eigen kosten waarvoor de toelage die de NGO ontvangt krachtens artikel 16, § 1, aangewend mag worden", en anderzijds "de minimale voorwaarden waaraan de NGO-coöperant moet voldoen om voor betoelaging in aanmerking te komen";d) in artikel 17, dat regels geeft voor de studie- of stagebeurzen, maar de Minister de bevoegdheid laat om de minimumverplichtingen vast te stellen die de NGO's moeten naleven bij de aanwending van de subsidies die zij daarvoor hebben gekregen, en hem bevoegd maakt om de "minimale voorwaarden waaraan de bursaal moet voldoen om voor betoelaging in aanmerking te komen" vast te stellen. Deze bepalingen, maar aangezien het om fundamentele bepalingen gaat ook het hele ontwerp, dienen derhalve grondig te worden herzien. 3. De ontworpen tekst houdt zich niet altijd aan de wetgevingstechnische regels (3). Zo : a) dienen de woorden "van dit besluit", voorafgegaan door het nummer van één of meer van de artikelen ervan, te vervallen;b) moet een instelling altijd genoemd worden met haar wettelijke benaming en moeten letterwoorden geweerd worden wanneer ze geen deel uitmaken van die benaming;c) moeten de haakjes vervallen;d) moeten de bedragen en termijnen voluit geschreven worden;e) worden de artikelen normaal gezien in hoofdstukken samengebracht, die in de Franse tekst onderverdeeld worden in "sections" en niet in "divisions"; Moniteur belge Belgisch Staatsblad f) wordt een artikel alleen onderverdeeld in paragrafen wanneer elke paragraaf twee of meer leden bevat;g) worden percentages weergegeven in "pct.» en niet in "%". h) dient overdreven gebruik van hoofdletters vermeden te worden;i) mogen niet teveel bepalingen worden samengebracht in één en hetzelfde artikel, zelfs als ze rechtstreeks verband houden met elkaar;in dat geval is het beter ze in afzonderlijke artikelen onder te brengen; j) wordt het verplicht zijn van een bepaling aangegeven met de onvoltooid tegenwoordige tijd, niet met de toekomende tijd;in artikel 6, tweede lid, bijvoorbeeld schrijve men : "wordt ingeperkt" in plaats van "zal worden ingeperkt"; k) moet de voegwoordcombinatie "en/of" vervangen worden door "en";l) zo schrijve men in de Franse tekst "par dérogation" in plaats van "A titre de derogation";"de leur coût total" in plaats van "du coût total des activités", enz. 4. Het verdient aanbeveling de redactie van de tekst zodanig te verbeteren dat inzonderheid uitdrukkingen of termen die verkeerd zijn of niet tot het juridische taalgebruik behoren, zoals "een planmatige aanpak", "relevante ervaring", "doelgroepen", "loonondersteuning in het kader van bijzondere personeelsstatuten", "betoelaging" enz., eruit worden gehaald.

Bovendien schrijve men in de Franse tekst "non gouvernementales" zonder koppelteken, "sur la base de" en niet "sur base de", "prévu" en niet "tel que prévu", "la commission d'avis-ONG donne des avis au Ministre... » en niet "la Commission d'avis-ONG rend des avis au Ministre... » , enz.

B. Bijzondere Opmerkingen Opschrift 1. Het woord "betoelaging" behoort te worden vervangen door het woord "subsidiëring".2. Wat de "federaties" betreft, wordt verwezen naar algemene opmerking nr.1.

Aanhef Eerste en tweede lid : Deze leden moeten vervallen.

Derde lid (dat het eerste lid wordt) : Aan het einde schrijve men "..., inzonderheid op de artikelen 49, § 1, 3°, en 51;".

Vierde lid en volgende (die de leden 2 en volgende worden) : Deze leden moeten als volgt worden gesteld : « Gelet op het advies van de inspecteur van financiën, gegeven op 18 maart 1997;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting van 25 maart 1997;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 28 maart 1997, waarbij gevorderd wordt dat het advies van de Raad van State wordt toegezonden binnen een termijn van ten hoogste één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 21 mei 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;".

Voordrachtformulier Men schrijve : « Op de voordracht van Onze Eerste Minister en Onze Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking,".

De vermelding dat de Ministers daarover in Raad vergaderd hebben, is immers niet verplicht.

Bepalend gedeelte HOOFDSTUK I In de Franse tekst dienen de hoofdstukken genummerd te worden zoals aangegeven is in de Franse versie van dit advies. Artikel 1 1. In punt 1° schrijve men : « 1° "de Minister" : de Minister tot wiens bevoegdheid de ontwikkelingssamenwerking behoort;".

Het is immers overbodig om de Staatssecretaris te noemen, aangezien, krachtens artikel 1 van het koninklijk besluit van 24 maart 1972 betreffende de Staatssecretarissen, zij in de aangelegenheden die hun zijn toegewezen alle bevoegdheden van een minister hebben. 2. Punt 3° moet als volgt worden gesteld : « 3 "NGO" : niet-gouvernementele organisatie, afgekort als NGO, die overeenkomstig dit besluit erkend kan worden en subsidies kan krijgen;". 3. Wat punt 4° betreft, wordt verwezen naar de eerste algemene opmerking.4. Voorgesteld wordt om punt 5° als volgt te stellen : « 5 "partnerland" : land dat door het Comité van Ontwikkelingshulp van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling beschouwd wordt als ontwikkelingsland;». 5. In punt 6° schrijve men : « 6° "lokale partner" : organisatie of instelling waarmee de NGO in het partnerland samenwerkt;". 6. Punt 7° moet als volgt worden gesteld : « 7° "NGO-ontwikkelingswerker" : persoon, uitgezonden door een NGO, waarvoor de NGO een subsidie krijgt, zoals bepaald in art.16, § 1 ». 7. Punt 8° moet vervallen.Het volstaat om de eerste keer dat er sprake is van de adviescommissie van de niet-gouvernementele organisaties, te schrijven : "de in artikel 19 genoemde adviescommissie, hierna te noemen "NGO-adviescommissie"". 8. In punt 9° (dat punt 8° wordt), moet het begrip "strategisch kader" nader bepaald worden en moeten de woorden "voorziet een indicatief budget", zoals de inspecteur van financiën voorstelt in zijn advies, vervangen worden door de woorden "geeft op enuntiatieve wijze aan welke financiële middelen nodig zijn voor de komende vijf jaar;".

Dezelfde opmerking geldt voor punt 10° (dat punt 9° wordt). 9. In punt 11° (dat punt 10° wordt) schrijve men veeleer "nuttige ervaring" dan "relevante ervaring".10. In punt 12° (dat punt 11° wordt), dienen aan het einde de woorden "van dit besluit" te vervallen. HOOFDSTUK II Het Franse opschrift zou beter als volgt gesteld worden : « CHAPITRE II. - De l'agrément des ONG ». Artikel 2 Rekening houdend met de precieze termijnen in de artikelen 7 en 9 voor het indienen van de programma's en de actieplannen moeten hier de termijnen worden aangegeven waarbinnen het onderzoek van de erkenningsaanvragen wordt gedaan.

Bovendien schrijve men in de Franse tekst "aupres du Ministre" in plaats van "au Ministre".

Artikel 3 1. In de inleidende zin schrijve men : "... aan de volgende voorwaarden voldoen :".

Deze opmerking geldt ook voor de artikelen 4 en 5, waar het woord "alle" vervangen moet woorden door het woord "de". 2. Als eerste voorwaarde om erkend te worden, moet de NGO de rechtsvorm van een vereniging zonder winstoogmerk hebben aangenomen, welke voorwaarde reeds is voorgeschreven door de verschillende koninklijke besluiten die thans van kracht zijn, of de rechtsvorm van een vennootschap met een sociaal oogmerk. Dit laatste vennootschapstype is geregeld bij de wet van 13 april 1995, die in de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen de nieuwe artikelen 164bis tot 164quater heeft ingevoegd. Het gaat om een vennootschap die een van de rechtsvormen van een handelsvennootschap heeft aangenomen, die genoemd worden in artikel 2 van de gecoördineerde wetten en die enerzijds gekenmerkt door het feit dat de vennoten in beperkte mate of helemaal geen winst nastreven, en anderzijds door het doel ervan (1). Uit de parlementaire voorbereiding van de wet blijkt dat dit vennootschapstype tot stand is gebracht omdat het doel van de verenigingen zonder winstoogmerk in principe niet mag bestaan in het drijven van handel als hoofdbezigheid; genoemd zijn onder meer de sociale ondernemingen waarvan het doel bestaat in het ondersteunen van ontwikkelingsprojecten in derde-wereldlanden, het aanbieden van werk aan marginalen die uitgesloten zijn van de normale bepaalde beschutte werkplaatsen, enz.

Er wordt echter op gewezen dat de negende erkenningsvoorwaarde, namelijk "een transparante boekhouding voeren", anders vervuld zal worden naargelang het om een vereniging zonder winstoogmerk gaat of om een vennootschap met een sociaal oogmerk. Op deze laatste is immers de regeling voor handelsvennootschappen van toepassing, terwijl de vereisten inzake boekhouding voor verenigingen zonder winstoogmerk heel wat vager zijn. 3. In punt 3° is er sprake van een evaluatie van de werking van de NGO, op initiatief van de Minister.In het ontwerp wordt echter een onderscheid gemaakt tussen de evaluatie die krachtens artikel 20 aan onafhankelijke experts moet worden toevertrouwd, en de financiële controle die krachtens artikel 22 bevolen wordt door de Minister. Uit punt 3° kan niet worden opgemaakt of die evaluatie vóór of na de erkenning plaatsvindt. Indien die evaluatie vóór de erkenning mocht plaatsvinden, dan zou deze nader omschreven moeten worden en de beoordelingsbevoegdheid van de Minister vergezeld moeten gaan van objectieve criteria. 4. In punt 4° moet duidelijker worden bepaald wat wordt verstaan onder "beleidsplan".5. De tekst van punt 5° is bijzonder slecht gesteld;hij moet herschreven worden om duidelijker aan te geven welke elementen bepalend zijn voor de autonomie van een NGO. 6. Krachtens punt 6° moet de NGO, om erkend te kunnen worden, over een "eigen vermogen (beschikken) dat voor meer dan de helft van Belgische oorsprong is". Het woord "capital" in de Franse tekst is niet geschikt voor een vereniging zonder winstoogmerk. Bovendien is het niet duidelijk waarom zo'n voorwaarde wordt gesteld en hoe kan worden nagegaan of die wordt vervuld. Als het de bedoeling is buitenlandse NGO's die vanuit België werkzaam zijn niet in aanmerking te laten komen voor erkenning en subsidiëring, zou het beter zijn te bepalen dat de meeste leden van de bestuursorganen van de NGO de Belgische nationaliteit moeten bezitten. 7. In punt 7° en 8° wordt bepaald dat de NGO moet aantonen dat ze "beschikt over steun bij de Belgische publieke opinie", alsook dat ze "activiteiten (uitvoert), conform aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens".Die voorwaarden zijn zo vaag dat een te grote bevoegdheid zou worden gegeven aan de overheid die de erkenning verleent of weigert. Daarenboven valt moeilijk in te zien hoe het voldoen aan zulke voorwaarden getoetst kan worden.

Die bepalingen moeten vervallen. 8. Voor punt 9° wordt verwezen naar de opmerking onder punt 2. Artikel 5 Dit artikel behoeft meer samenhang en moet worden herschreven.

Het is immers tegenstrijdig de erkenning van een NGO in te trekken en haar vervolgens de mogelijkheid te bieden bezwaar aan te tekenen bij de Minister en die Minister ten slotte twee maanden de tijd te geven om een definitieve beslissing te nemen.

Als de steller van het ontwerp wil dat het bezwaar van de NGO een nuttig effect heeft, behoort veeleer te worden bepaald dat eerst een waarschuwing aan de NGO wordt gericht, waarin haar wordt meegedeeld dat haar erkenning binnen twee maanden na deze waarschuwing kan worden ingetrokken indien ze zich niet houdt aan de erkenningsvoorwaarden, dat zij binnen die termijn haar standpunt kan uiteenzetten en dat de Minister na die termijn een definitieve beslissing tot intrekking of handhaving van de erkenning neemt. HOOFDSTUK III In de Franse tekst is het beter het opschrift van het hoofdstuk als volgt te stellen : « CHAPITRE III. - Des subsides aux ONG".

In de Nederlandse tekst schrijve men : « HOOFDSTUK III. - Subsidies aan de NGO's". Artikel 6 1. In het eerste lid van de ontworpen tekst wordt bepaald dat de Minister subsidies kan verlenen "binnen de perken van de op de begroting ingeschreven kredieten". Die laatste precisering is vanzelfsprekend; ze is dus overbodig en moet vervallen. 2. In het tweede lid van dezelfde tekst wordt de Minister gemachtigd om de subsidie van elke NGO te verlagen "met een (...) gevalsgewijs te bepalen percentage", indien het subsidiëringsbudget ontoereikend is.

De afwezigheid van beoordelingscriteria kan tot willekeurige beslissingen leiden; bovendien dreigen de NGO's daardoor in een onvoorspelbare situatie terecht te komen, wat hun beheer bijzonder moeilijk en zelfs onmogelijk kan maken.

De tekst moet worden herzien. 3. In hetzelfde tweede lid behoren de woorden "en indien geen beroep kan worden gedaan op andere kredieten ingeschreven op de begroting van het Departement om dit tekort te compenseren," te vervallen. De Koning mag immers niet afwijken van de wettelijke regeling betreffende de bestemming van kredieten, vervat in de artikelen 14 en 15 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, of in andere bepalingen, die in voorkomend geval de vorm hebben van begrotingsbijbepalingen.

De artikelen 7 en 8 1. Deze bepalingen bevatten geen objectieve criteria waarmee de Minister moet werken wanneer hij beslist het programma van een NGO al dan niet goed te keuren.Daarbij valt op te merken dat artikel 11 van het koninklijk besluit van 12 maart 1991 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele organisaties en van federaties inzake projecten in ontwikkelingslanden, concrete beoordelingscriteria bevat. 2. In artikel 8, 1°, is het niet duidelijk wat bedoeld wordt met de woorden "en andere ondersteuning van activiteiten, die opgezet worden in samenwerking met lokale partners". De gemachtigde ambtenaren hebben dat niet kunnen toelichten.

De tekst moet worden herzien. 3. Punt 3° moet worden verduidelijkt en herschreven.4. Krachtens 4° van dezelfde bepaling omvat "personele samenwerking" zowel het inzetten van NGO-ontwikkelingswerkers als het verlenen van studie- en stagebeurzen aan onderdanen van partnerlanden.Beide types van activiteiten zijn te specifiek dan dat ze dezelfde naam wordt gegeven.

Voor het overige wordt verwezen naar algemene opmerking nr. 2.

Het zou overigens beter zijn de bepaling veel duidelijker te formuleren, want het gaat om één van de hoofdbepalingen van het ontwerp.

Artikel 9 Zie de commentaar bij artikel 6.

Artikel 10 1. In het ontworpen artikel wordt niet verduidelijkt wat het activiteitenverslag en het financieel verslag precies inhouden. Hierbij moet worden gewezen op de verplichtingen die de vennootschappen met een sociaal oogmerk reeds moeten vervullen krachtens artikel 164bis, § 1, 6°, van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen en krachtens de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen.

De in de ontworpen tekst voorgeschreven verslagen dreigen een overkapping te vormen van die welke in de voormelde wetsbepalingen worden voorgeschreven. 2. Gelet op de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der bedrijfsrevisoren is het woord "erkend" overbodig en moet het vervallen (1). Artikel 11 Als het de bedoeling is elke NGO of elk NGO-samenwerkingsverband ten hoogste één subsidie per jaar toe te kennen, maar ze de mogelijkheid te bieden slechts om de vijf jaar een programma in te dienen, dan moet die bedoeling duidelijk worden vermeld.

Artikel 12 1. In de eerste zin van de Franse tekst moeten de woorden "doit être affecté" worden vervangen door de woorden "doivent être affectés".2. De tweede zin moet worden herschreven of zelfs vervallen indien de taak die aan de commissie wordt toevertrouwd en die geen adviestaak is, wordt toegevoegd aan de taken genoemd in artikel l9, wat verkieslijk is. Afdeling 2

In de Franse tekst schrijve men : « Section 2 - Des subsides".

In de Nederlandse tekst schrijve men : « Afdeling 2 - Subsidies".

Artikel 13 De tekst is volkomen onduidelijk en moet worden herschreven.

Als de staatssubsidie maximaal 75 pct. van de totale kostprijs van de activiteiten mag bedragen, is het bovendien niet duidelijk waarom de Koning wil bepalen hoe de NGO's voor aanvullende financiering moeten zorgen en waarom Hij bepaalde financieringsbronnen voor sommige activiteiten aanvaardt en voor andere niet. De handelwijze kan namelijk discriminerend lijken.

Voor het overige wordt verwezen naar algemene opmerking nr. 2.

Artikel 14 Het is de bedoeling de NGO's aan te sporen om een samenwerkingsverband op te zetten om aldus tot een voordeliger subsidiëringsmechanisme te komen.

Er zijn evenwel een aantal discrepanties. 1. De voorwaarde gesteld in het eerste lid, 1°, lijkt niet nuttig, gelet op die in punt 2°, die veel soepeler is.2. Men kan zich terecht vragen stellen bij de draagwijdte van het in punt 2° genoemde "moraliteitsonderzoek".Om willekeur te voorkomen, zou op zijn minst de inhoud ervan moeten worden bepaald. 3. De huidige redactie van 2° biedt niet-erkende verenigingen zonder winstoogmerk de mogelijkheid subsidie te krijgen : wat is dan de verhouding tussen de overheid en die rechtspersonen ? Een fundamentelere vraag is of de bepaling verenigbaar is met het ontwerp, zoals het is opgevat, en met het oogmerk ervan ? 4.Aangezien een NGO de rechtsvorm van een vennootschap met een sociaal oogmerk mag aannemen, rijst de vraag waarom in 2° dan alleen sprake is van verenigingen zonder winstoogmerk ? 5. In 3° wordt de aard van de "specifieke doelstellingen" die niet door een andere NGO worden gerealiseerd, niet gepreciseerd.6. Voor het tweede lid wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 13. Artikel 15 In de bepaling zou moeten worden verduidelijkt welke rechtsregels op het samenwerkingsverband van toepassing zijn.

De ontworpen regeling dreigt tot conflicten te leiden.

Wat gebeurt er bijvoorbeeld met de subsidie als de NGO die de subsidie heeft ontvangen, zich uit het samenwerkingsverband terugtrekt? Wat gebeurt er als de erkenning van één van de NGO's van het samenwerkingsverband wordt ingetrokken ? Wie beslist over de verdeling van de subsidie binnen het samenwerkingsverband ? Ook het begrip "gecoördineerde boekhouding" moet duidelijker in het ontwerp worden omschreven.

Artikel 16 De bepaling moet grondig worden herzien, gelet op de verregaande bevoegdheidsopdrachten die ze bevat.

In die bepaling zou ook de rechtstoestand en de financiële situatie van de ontwikkelingswerker moeten worden gepreciseerd, aangezien het koninklijk besluit van 28 maart 1995 betreffende de erkenning, betoelaging en subsidiëring van personen, van niet-gouvernementele organisaties en van federaties inzake het uitzenden van NGO-coöperanten, op dat punt veel explicieter is.

Die opmerkingen gelden ook voor artikel 17. HOOFDSTUK IV Het opschrift van dit hoofdstuk moet worden herzien om rekening te houden met de algemene opmerking nr. 1.

Artikel 19 1. Duidelijkheidshalve moet de bepaling in drie paragrafen worden ingedeeld.De eerste paragraaf betreft dan de oprichting van de NGO- adviescommissie, de tweede de samenstelling ervan en de derde de taken van die commissie. 2. Gelet op de algemene opmerking nr.1 moet de samenstelling van de commissie worden herzien, aangezien de federaties erin vertegenwoordigd zijn en zij de experts mede aanwijzen.

In dat opzicht moeten ook de paragrafen 6 en 8 worden gewijzigd. 3. In paragraaf 1, tweede lid, schrijve men : "De Minister wijst uit de kring van onafhankelijke experts voor een periode van drie jaar een voorzitter en een ondervoorzitter aan, waarbij de ene Nederlandstalig en de andere Franstalig is." 4. Gelet op de wet van 20 juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in organen met adviserende bevoegdheid is de zin "De federaties zullen bij hun voorstel rekening houden met een evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen" overbodig en moet die vervallen.5. In paragraaf 3 moet ook het vereiste aantal stemmen worden bepaald.6. In paragraaf 4, tweede zin, schrijve men : « Indien die personen moeten worden vergoed, is de voorafgaande toestemming van de Minister vereist.» 7. Volgens paragraaf 5 komt het presentiegeld van de onafhankelijke experts ten laste van de begroting die bestemd is voor de medefinanciering van de NGO's. Daarbij wordt opgemerkt dat programma 15.54.1 in de algemene begroting voor het begrotingsj aar 1997 geen enkele basisallocatie bevat die met de aard van die uitgave overeenstemt. HOOFDSTUK V In de Franse tekst moet het opschrift als volgt worden gesteld : « CHAPITRE V. - De l'évaluation ».

De artikelen 20 en 21 Krachtens die bepalingen moeten de NGO's "minstens gemiddeld 1 % van de toelage (...) besteden aan interne evaluaties, uitgevoerd door onafhankelijke exporten".

Er moet worden verduidelijkt wat onder onafhankelijke experts wordt verstaan, want uit de taak die hun hier wordt toevertrouwd, blijkt niet dat het om dezelfde onafhankelijke experts gaat als in artikel 1, 11°, en artikel 19, § 1. HOOFDSTUK VI In de Franse tekst schrijve men : « CHAPITRE VI. - Du contrôle ».

De artikelen 22 en 23 1. Daar artikel 22 ook voor de federaties geldt, moet de redactie ervan worden herzien teneinde rekening te houden met algemene opmerking nr.1. 2. Terecht rijst de vraag of dit artikel 22 wel noodzakelijk is, want artikel 56, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit bepaalt het volgende : "Door het aanvaarden van de toelage, verleent de toelagetrekker meteen aan het Rijk het recht om ter plaatse controle te doen uitoefenen op de aanwending van de toegekende gelden".3. Artikel 23, eerste lid, biedt de Minister de mogelijkheid een erkenning in te trekken, louter op basis van de constatering dat de controles tot "een negatieve eindbeoordeling" leiden.Op die manier wordt hem een volkomen discretionaire beoordelingsbevoegdheid verleend.

De tekst moet worden herzien. 4. Gelet op de artikelen 55 tot 58 van de wet op de Rijkscomptabiliteit is het tweede lid overbodig en moet het vervallen. Artikel 24 De laatste zin van het tweede lid strookt niet met het eerste lid.

Volgens het eerste lid kan de Minister de subsidiëring immers onderbreken, terwijl in het tweede lid staat dat het resterende bedrag van de subsidie volledig aan de lokale partner kan worden overgedragen.

Fundamenteler is echter dat een deel van de subsidie kan worden toegekend aan een lokale partner, die niet voldoet aan de voorwaarden die door het ontworpen besluit aan de toekenning van subsidie worden verbonden en die niet kan worden gecontroleerd zoals in dit besluit wordt bepaald.

De bepaling moet grondig worden herzien. HOOFDSTUK VIII In de Franse tekst moet het opschrift als volgt worden gesteld : « CHAPITRE VIII. - De l'indexation ».

HOOFDSTUK IX Het opschrift behoort als volgt te worden gesteld : « HOOFDSTUK IX. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen ».

Hoofdstuk X "Slotbepalingen" vervalt.

De artikelen 26 tot 30 In de opheffingsbepalingen moet geen voorbehoud worden gemaakt betreffende de overgangsbepalingen, zoals in artikel 26, tweede lid, en artikel 27, tweede en derde lid, van het ontwerp ten onrechte wordt gedaan. De overgangsbepalingen moeten in één of meer afzonderlijke artikelen worden samengebracht, te plaatsen na de opheffingsbepalingen.

Bovendien is het niet duidelijk waarom de opheffingsbepalingen op 31 december 1997 in werking treden, terwijl het ontworpen besluit krachtens zijn artikel 34 op 1 juni 1997 in werking treedt. Op deze laatstgenoemde datum moeten de opheffingen volledig en definitief zijn. Daarvoor zijn overgangsbepalingen overigens bedoeld.

Aangezien het recht op subsidie een verkregen recht is, hoeft dat in principe niet in een overgangsbepaling te worden gepreciseerd. Voor de rechtszekerheid kan het in casu evenwel gewettigd zijn uitdrukkelijk te vermelden dat de begunstigden recht blijven hebben op hun subsidies, onder de voorwaarden die in de opgeheven besluiten worden gesteld.

Uit die opmerkingen vloeit voort : 1. Dat artikel 26 als volgt moet worden gesteld : « Art.26. Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 14 september 1983 houdende een stelsel voor betoelaging van niet-gouvernementele organisaties voor de opleidingsactiviteiten in België van de onderdanen van de ontwikkelingslanden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 november 1984;2° het koninklijk besluit van 12 maart 1991 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele organisaties en federaties voor educatieve activiteiten inzake ontwikkelingssamenwerking, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 september 1992 en 17 januari 1995;3° het koninklijk besluit van 12 maart 1991 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele organisaties en van federaties inzake projecten in ontwikkelingslanden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 september 1992;4° het koninklijk besluit van 2 april 1991 betreffende de erkenning van federaties van de niet-gouvernementele organisaties inzake ontwikkelingssamenwerking, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 september 1992 en 2 september 1992;5° het koninklijk besluit van 28 maart 1995 betreffende de erkenning, betoelaging en subsidiëring van personen, van niet-gouvernementele organisaties en van federaties inzake het uitzenden van NGO-coöperanten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 november 1995.» (1). 2. Dat een artikel 27 moet worden ingevoerd, luidend « Art.27 De tegemoetkomingen van de Schatkist voor de ontwikkelingswerkers, de vergoedingen voor de uitzendorganisaties alsook de subsidies die worden verleend ingevolge de bij artikel 26 opgeheven bepalingen, komen verder ten goede aan de begunstigden daarvan op de voorwaarden gesteld in die bepalingen. » Artikel 31 1. Wat de federaties betreft, wordt verwezen naar algemene opmerking nr.1. 2. De geciteerde artikelen 26, 27, 28, 29 en 30 moeten worden vernummerd op basis van de opmerking die zojuist over die bepalingen is gemaakt. Artikel 32 De tekst is onduidelijk.

Hij moet worden herschreven.

Artikel 34 Men schrijve : « Art... Dit besluit treedt in werking op 1 juni 1997. » Slotopmerkingen De Nederlandse tekst van het ontwerp laat erg te wensen over wat een correct taalgebruik betreft. Hij bulkt van gallicismen en andere niet- correcte termen en wendingen en bevat zelfs fouten tegen de spraakkunst. Onder voorbehoud van de voorgaande opmerkingen worden bij wijze van voorbeeld de volgende opmerkingen gemaakt : In het hele ontwerp schrijve men "subsidie, subsidiëren en subsidiëring" in plaats van "toelage, betoelagen en betoelaging", "ontwikkelingswerker" in plaats van "coöperant" en "experts" in plaats van "experten".

In artikel 1 schrijve men "Het programma (...)" in plaats van "Een programma (...)" (punt 9°, dat punt 8° wordt); "regels voor de evaluatie en de opvolging" in plaats van "mechanismen van evaluatie en opvolging" (punt 10°) en "niet door een arbeidscontract aan een NGO of aan een federatie gebonden is" in plaats van "niet gebonden is door een arbeidscontract aan een NGO of aan een federatie" (punt 11°).

Voorts schrijve men "genieten" of "krijgen" in plaats van "genieten van" (art. 1, 12°, art. 7); "nadere regels" in plaats van "modaliteiten (art. 2); "op de datum van" in plaats van "op datum van" (art. 3, inleidende zin); "vennootschap met een sociaal oogmerk" in plaats van "Vennootschap met Sociaal Oogmerk", (art. 3, 10°) "doel" in plaats van "maatschappelijk doel" (art. 3, 2°); "ervaring in een domein" in plaats van "ervaring i.v.m. een domein" (art. 3, 3°); "ten minste" in plaats van "tenminste" (art. 3, 4°).

In art. 3, 6° schrijve men "over uitgeruste lokalen die alleen door haar mogen worden gebruikt" in plaats van "over voorbehouden en uitgeruste lokalen" en "een wachtdienst voorhanden is" in plaats van "een permanentie wordt verzekerd".

In artikel 5 schrijve men "binnen twee maanden" in plaats van "binnen de twee maand" en "kennisgeving" in plaats van "berekening"; in hoofdstuk III, afdeling 1, schrijve men "Algemeen" in plaats van "Algemeenheden"; in artikel 6 schrijve men "de (...) uitgetrokken kredieten" in plaats van "de (...) ingeschreven kredieten" en "geval voor geval" in plaats van "gevalsgewijs"; in artikel 7 schrijve men "nadere regels voor" in plaats van "modaliteiten van"; in artikel 8 schrijve men "één of meer" in plaats van "één of meerdere"; in artikel 9 schrijve men "de uitvoering ervan" in plaats van "zijn uitvoering" en "uiterlijk" in plaats van "ten laatste"; in artikel 11 schrijve men "met toepassing van" in plaats van "in toepassing van" en "vermeld worden" in plaats van "voorzien worden"; in artikel 12 schrijve men "het totale budget" in plaats van "de globale enveloppe"; in artikel 13, § 1, in fine, schrijve men "de minimaal resterende 25 pct. » in plaats van "de minimaal 25 %" en in artikel 13, § 3, schrijve men "mag in administratiekosten voorzien worden, die evenwel niet meer dan 10 pct. van de in dit besluit bedoelde overheidssubsidie mogen bedragen" in plaats van "mogen administratiekosten voorzien worden, die evenwel 10° van het bedrag van de overheidstoelage, bedoeld in dit besluit, niet mogen overstijgen";in artikel 14, 1°, schrijve men "is besteed" in plaats van "werd besteed" en in artikel 14, 2°, schrijve men "voorafgaand moraliteitsonderzoek" in plaats van "voorafgaandelijk moraliteitsonderzoek"; in artikel 15 schrijve men "als zodanig vermeld" in plaats van "als dusdanig aangeduid"; in artikel 16, § 1, 1° schrijve men "geschiedt" in plaats van "gebeurt";in artikel 19, § 5, schrijve men "bestemd voor" in plaats van "voorzien voor" (deze opmerking geldt, mutatis mutandis, ook voor artikel 21); in artikel 24 "geheel of gedeeltelijk" in plaats van "deels of volledig" en "niet langer mogelijk maken" in plaats van "niet langer toelaat"; in artikel 31 "met toepassing van" in plaats van "in toepassing van", "genoemd" in plaats van "vernoemd" en "op de datum van" in plaats van "op datum van"; in artikel 33 "Om conform artikel 11 van dit besluit te zijn" in plaats van "Om conform te zijn met... » en "weer opgenomen worden" in plaats van "gereïntegreerd worden". De Nederlandse tekst van het ontwerp moet helemaal worden herschreven.

De kamer was samengesteld uit : de heren : C.-L. Closset, kamervoorzitter;

C. Wettinck, P. Lienardy, staatsraden;

F. Delperée, assessor van de afdeling wetgeving;

Mevr. M. Proost, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. P. Vandernacht, adjunct-auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. F. Charlier, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Lienardy.

De griffier, M. Proost.

De voorzitter, C.-L. Closset.

Voor de raadpleging van de voetnoten, zie beeld.

^