Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 mei 2020
gepubliceerd op 25 mei 2020

Koninklijk besluit nr. 59 met betrekking tot de onttrekking van handelsgeschenken van geringe waarde en de onttrekking voor liefdadigheidsdoeleinden van voedingsmiddelen en levensnoodzakelijke niet-voedingsmiddelen andere dan goederen die op duurzame wijze kunnen worden gebruikt, wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2020041182
pub.
25/05/2020
prom.
18/05/2020
ELI
eli/besluit/2020/05/18/2020041182/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 MEI 2020. - Koninklijk besluit nr. 59 met betrekking tot de onttrekking van handelsgeschenken van geringe waarde en de onttrekking voor liefdadigheidsdoeleinden van voedingsmiddelen en levensnoodzakelijke niet-voedingsmiddelen andere dan goederen die op duurzame wijze kunnen worden gebruikt, wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp van koninklijk besluit vervangt het koninklijk besluit nr. 59 van 28 mei 2019 met betrekking tot de onttrekking van handelsgeschenken van geringe waarde en voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft - Belgisch Staatsblad van 20 juni 2019, ed. 2 (hierna: "koninklijk besluit nr. 59 van 28 mei 2019").

De vervanging vloeit voort uit de invoering, bij de wet van 7 april 2019 tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde teneinde schenkingen van niet-voedingsmiddelen aan de meest behoeftigen van btw vrij te stellen - Belgisch Staatsblad van 6 mei 2019, van een bepaling onder c) in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "het Wetboek"). Deze bepaling voorziet een gelijkaardige regeling als degene die bestaat voor de onttrekking van voedingsmiddelen met het oog op het om niet verstrekken ervan voor liefdadigheidsdoeleinden. Op grond van die bepaling wordt aldus niet met een levering onder bezwarende titel gelijkgesteld, het door een belastingplichtige aan zijn bedrijf onttrekken, met het oog op het om niet verstrekken voor liefdadigheidsdoeleinden, van levensnoodzakelijke niet-voedingsmiddelen, in zoverre het goederen betreft die niet op duurzame wijze kunnen worden gebruikt en waarvan de intrinsieke kenmerken verhinderen dat ze, in gelijk welke schakel van het economische circuit, nog worden verkocht tegen de oorspronkelijke commercialisatievoorwaarden.

Rekening houdend met de talrijke wijzigingen aan het koninklijk besluit nr. 59 van 28 mei 2019 die de invoering van deze nieuwe bepaling zou hebben meegebracht, werd ervoor gekozen om dat koninklijk besluit te vervangen in plaats van te wijzigen. HOOFDSTUK 1. - De onttrekkingen van goederen met het oog op het verstrekken van handelsgeschenken van geringe waarde Artikel 1 van dit ontwerp neemt artikel 1 van koninklijk besluit nr. 59 van 28 mei 2019 ongewijzigd over, dat de voorwaarden bepaalt waaronder onttrekkingen van goederen met het oog op het verstrekken van handelsgeschenken van geringe waarde niet worden gelijkgesteld met leveringen van goederen onder bezwarende titel. HOOFDSTUK 2. - De onttrekkingen van goederen met het oog op het verstrekken ervan voor liefdadigheidsdoeleinden Hoofdstuk 2 van dit ontwerp heeft voortaan betrekking op de voorwaarden en modaliteiten voor de toepassing van de regel van niet- gelijkstelling met een levering van goederen onder bezwarende titel: - van schenkingen van voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden, voorzien in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, b), van het Wetboek (Afdeling 1); - van schenkingen voor liefdadigheidsdoeleinden van levensnoodzakelijke niet-voedingsmiddelen, andere dan goederen die op duurzame wijze kunnen worden gebruikt, voorzien in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, c), van het Wetboek (Afdeling 2). Afdeling 3 van dit hoofdstuk voorziet de voorwaarden en modaliteiten

waaronder dergelijke schenkingen kunnen worden gedaan aan erkende verdeelplatformen. Afdeling 1. - De onttrekkingen van voedingsmiddelen met het oog op het

verstrekken ervan voor liefdadigheidsdoeleinden De artikelen 2 en 3 van dit ontwerp nemen de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit nr. 59 van 28 mei 2019 betreffende de onttrekking van voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden ongewijzigd over, behalve wat betreft de aanpassing van de verwijzingen.

Artikel 4, eerste lid, van dit ontwerp somt op limitatieve wijze de verschillende bedoelde categorieën begunstigden van schenkingen van voedingsmiddelen op voor de toepassing van deze regeling. Naast de categorieën die reeds zijn opgenomen in artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 59 van 28 mei 2019, worden voortaan eveneens bedoeld, de verdeelplatformen erkend door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde. Afdeling 3 van hoofdstuk 2 van dit ontwerp is volledig gewijd aan de regeling die van toepassing is op deze verdeelplatformen, ongeacht of ze actief zijn in de distributie van voedingsmiddelen of niet-voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden. Er wordt dan ook ter zake naar dit hoofdstuk verwezen.

Wat meer bepaald de door een overheidsinstantie erkende caritatieve organisaties betreft (zie artikel 4, eerste lid, 3°, van dit ontwerp), is gebleken dat niet alle betrokken overheden noodzakelijkerwijze in een formele procedure voor de erkenning van deze caritatieve organisaties voorzagen. Om te voorkomen dat liefdadigheidsinstellingen die voor hun erkenning afhankelijk zouden zijn van dergelijke overheden worden benadeeld, wordt in artikel 4, tweede lid, van het ontwerp bepaald dat elke organisatie zal geacht worden erkend te zijn indien zij een verklaring kan voorleggen van de bevoegde overheid, waarin die bevestigt dat de organisatie: - zich inzet voor de strijd tegen de armoede en voor de bedeling van goederen bedoeld in artikel 2; - in staat is om de goederen bedoeld in artikel 2 in goede omstandigheden te verdelen; - zich ertoe verbindt om de goederen bedoeld in artikel 2 niet voor commerciële doeleinden te gebruiken en ze uitsluitend te verdelen onder behoeftige personen zonder enige andere tegenprestatie dan een financiële bijdrage die niet hoger is dan de uitgaven die rechtstreeks verband houden met die verdeling.

Ten slotte neemt artikel 5 van het ontwerp artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 59 van 28 mei 2019 over, wat betreft het document (geïndividualiseerd per schenking dan wel een verzameldocument per maand) dat moet worden opgesteld door de belastingplichtige die een schenking van voedingsmiddelen doet aan een begunstigde bedoeld in artikel 4 van het ontwerp. Artikel 5, § 1, eerste lid, van het ontwerp legt niettemin een bijkomende vermelding op die in dit document moet worden opgenomen, i.e. de reden waarom de goederen niet meer kunnen verkocht worden tegen de normale commercialisatievoorwaarden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, 2°, van het ontwerp. Om redenen van gelijkvormigheid met de gelijkaardige verplichtingen in afdeling 2 met betrekking tot niet-voedingsmiddelen (artikel 9, § 3, van dit ontwerp) en afdeling 3 met betrekking tot de verdeelplatformen (artikel 12, § 3, van dit ontwerp) werd de verplichting inzake dagtekening en medeondertekening van de bedoelde documenten in artikel 5 geherformuleerd en samengebracht in een nieuwe paragraaf 3. Afdeling 2. - De onttrekkingen van levensnoodzakelijke

niet-voedingsmiddelen andere dan goederen die op duurzame wijze kunnen worden gebruikt, met het oog op het verstrekken ervan voor liefdadigheidsdoeleinden De artikelen 6 tot en met 9 van het ontwerp hebben betrekking op de voorwaarden en modaliteiten voor de toepassing van de regel van niet-gelijkstelling met een levering van goederen onder bezwarende titel van schenkingen van niet-voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden, bedoeld in artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, c), van het Wetboek.

Artikel 6 van het ontwerp legt het beginsel vast van de niet-gelijkstelling met leveringen van goederen onder bezwarende titel voor onttrekkingen van niet-voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden, dat voortvloeit uit artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, c), van het Wetboek.

Artikel 7, 1°, van het ontwerp specificeert de kenmerken waaraan niet-voedingsmiddelen moeten voldoen om voor deze regeling in aanmerking te komen.

In de eerste plaats moet het gaan om goederen voor levensnoodzakelijke behoeften, namelijk goederen die de levenskwaliteit van mensen die in armoede leven daadwerkelijk kunnen verbeteren. Hier worden de goederen bedoeld die onmisbaar zijn in het dagelijks leven van de betrokken personen en die hen in staat stellen een menswaardig bestaan te leiden. Worden aldus bijvoorbeeld bedoeld: - basishygiëneproducten (zepen, shampoos, tandpasta en tandenborstels), basisschoonheids- en verzorgingsproducten (reinigingscrèmes, scheerapparaten en scheerschuim) en producten voor baby's en jonge kinderen (luiers, aangepaste zepen); - medische basisproducten voor huishoudelijk gebruik, zoals aspirine, verband en ontsmettingsmiddelen; - huishoudelijke schoonmaakmiddelen (vloerreinigers, wasmiddelen, toiletpapier, papieren zakdoeken); - school- en kantooruitrusting (schooltassen, potloden, pennen), spelletjes en speelgoed met een beperkte levensduur; - gewoon keukengerei (servies, alledaagse potten en pannen); - kleding, schoenen en huishoudlinnen.

Producten die als niet noodzakelijk worden beschouwd alsook luxeproducten worden daarentegen niet bedoeld. In casu is het btw-tarief dat normaal op de levering van deze goederen van toepassing is, geen relevant onderscheidingscriterium.

Punt 6 van het advies nr. 67.148/3 van de Raad van State van 15 april 2020 dat een meer gedetailleerde beschrijving van de bedoelde goederen vooropstelt wordt niet gevolgd. In dat advies stelt de Raad van State voor om een rechtstreekse referentie op te nemen naar bepaalde rubrieken van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, om het begrip "levensnoodzakelijke niet-voedingsmiddelen" te preciseren. Het is evenwel belangrijk erop te wijzen dat de bedoelde goederen niet worden bepaald in functie van het op hen toepasselijke btw-tarief maar wel in functie van hun nut en noodzakelijkheid in het kader van een menswaardig leven dat minimale comfortgaranties inhoudt.

Een referentie naar deze of gene rubriek van dat koninklijk besluit zou hoe dan ook niet pertinent zijn aangezien bepaalde goederen daarin niet zijn opgenomen (met name de goederen onderworpen aan een tarief van 21 pct.).

De tweede voorwaarde met betrekking tot de goederen betreft het feit dat hun wederverkoopwaarde aanzienlijk afneemt vanaf hun eerste gebruik. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een tube tandpasta die, zodra hij wordt geopend, alle commerciële waarde verliest. Goederen die de kenmerken van een bedrijfsmiddel hebben, zoals voertuigen, tuingereedschap of huishoudelijke apparaten, zijn derhalve uitgesloten.

De derde voorwaarde met betrekking tot de goederen betreft het feit dat zij niet meer tegen de normale commercialisatievoorwaarden kunnen worden verkocht, overeenkomstig de normen die voor de betrokken belastingplichtige gelden (artikel 7, 2°, van het ontwerp).

De bedoelde omstandigheden zijn nagenoeg dezelfde als degene die voorzien zijn in artikel 3, eerste lid, 2°, van dit ontwerp met betrekking tot de voedingsmiddelen. Het valt op te merken dat de vervaldatum als generieke term, al naargelang het geval, verwijst naar de uiterste consumptiedatum of, wat meestal het geval is voor de niet-voedingsmiddelen, de minimale houdbaarheidsdatum (waarbij het goed na de vervaldatum nog niet ongeschikt is voor gebruik).

Artikel 8, eerste lid, van dit ontwerp somt op limitatieve wijze de verschillende categorieën begunstigden op van de bedoelde schenkingen van andere goederen dan voedingsmiddelen die voor de toepassing van deze regeling in aanmerking komen. Het zijn dezelfde categorieën begunstigden als die opgenomen in artikel 4, eerste lid, van dit ontwerp, met uitzondering van de voedselbanken die zich principieel beperken tot de verdeling van voedingsmiddelen.

Zoals voor de begunstigden van voedselschenkingen, voorziet artikel 8, tweede lid, van dit ontwerp voor de caritatieve organisaties als begunstigden van schenkingen van niet-voedingsmiddelen in een vereenvoudigde procedure voor het leveren van het bewijs dat ze erkend zijn door de bevoegde overheid als die geen specifieke erkenningsprocedure hebben uitgewerkt.

Artikel 9, § 1, van dit ontwerp herneemt, ten aanzien van de schenkingen van niet-voedingsmiddelen, voor de belastingplichtige de verplichting bedoeld in artikel 5, § 1, van dit ontwerp inzake de voedselschenkingen om voor elke schenking een document op te maken.

Overeenkomstig artikel 9, § 1, tweede lid, van dit ontwerp, moet dat document worden opgesteld uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin de levering van de goederen werd verricht.

Overeenkomstig artikel 9, § 1, eerste lid, van dit ontwerp, moet dat document toelaten om voor elke schenking het tijdstip van de schenking, de schenker, de begunstigde organisatie van de schenking, de aard en de hoeveelheid van de betrokken goederen en het gratis karakter van de schenking vast te stellen, alsook de reden aan te geven waarom de goederen niet meer kunnen verkocht worden tegen de normale commercialisatievoorwaarden als bedoeld in artikel 7, 2°, van het ontwerp. Zoals voor voedselschenkingen, moet dat gedagtekende en door de begunstigde van de schenking medeondertekende (zie artikel 9, § 3 van dit ontwerp) document een verklaring bevatten van de begunstigde waarin die zich ertoe verbindt om geen tegenprestatie te vragen wanneer hij op zijn beurt de goederen hetzij rechtstreeks verstrekt aan de behoeftige personen, hetzij verdeelt aan ander begunstigden bedoeld in artikel 8, eerste lid, van dit ontwerp die voor de verdere verstrekking van de goederen instaan. Bij wijze van uitzondering kan de begunstigde desgevallend een kleine financiële bijdrage vragen die niet hoger mag zijn dan het bedrag van de uitgaven die rechtstreeks verband houden met die verdeling.

Tot slot voorziet artikel 9, § 2, van dit ontwerp, naar analogie met artikel 5, § 2, van dit ontwerp met betrekking tot de voedselschenkingen, een tolerantie ten aanzien van het principe dat het document systematisch voor elke schenking moet worden opgesteld.

Aldus wordt toegelaten dat de belastingplichtige slechts één verzameldocument opstelt per maand, waarin de leveringen van goederen worden opgenomen die in de loop van die maand werden verricht. Afdeling 3. - Toepasselijke verplichtingen voor verdeelplatforms in

het kader van de onttrekkingen van voedingsmiddelen en levensnoodzakelijke niet-voedingsmiddelen andere dan goederen die op duurzame wijze kunnen worden gebruikt, met het oog op het verstrekken ervan voor liefdadigheidsdoeleinden De verdeelplatformen maken deel uit van de begunstigden van schenkingen van voedingsmiddelen en niet-voedingsmiddelen bedoeld in artikel 4, eerste lid, en 8, eerste lid, van dit ontwerp.

De verdeelplatformen vormen belangrijke actoren in het kader van de verdeling van goederen voor liefdadigheidsdoeleinden. Het komt inderdaad voor dat belastingplichtigen goederen van hun onderneming schenken door bemiddeling van dergelijke platformen die die goederen in ontvangst nemen, opslaan en vervolgens verdelen aan overheidsinstanties of caritatieve organisaties, waarbij laatstgenoemden worden gelast om de goederen te verstrekken aan de behoeftige personen. Dergelijke platformen kunnen zowel door een overheidsinstantie opgericht zijn als uitgaan van een privé-initiatief. Ze beschikken in principe over de logistieke en menselijke middelen om grotere hoeveelheden goederen bij schenkers op te halen, te vervoeren en op te slaan.

In dergelijke langere verdeelkettingen is het dan ook noodzakelijk om, in de gevallen waarin de belastingplichtige schenker zich beroept op de toepassing van artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek, de goederenstroom te kunnen volgen en concurrentieverstoring te voorkomen. Afdeling 3 van hoofdstuk 2 van dit ontwerp bepaalt bijgevolg de modaliteiten en voorwaarden die de verdeelplatformen moeten naleven om te kunnen worden beschouwd als begunstigden van schenkingen van voedingsmiddelen en niet-voedingsmiddelen voor de toepassing van onderhavige regeling.

Artikel 10, § 1, van dit ontwerp definieert wat moeten worden verstaan onder "verdeelplatform". Het betreft elke organisatie die materiële voedings- of niet-voedingshulp ontvangen van belastingplichtigen verdeelt aan de begunstigden bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, en 8, eerste lid, van dit ontwerp in het kader van activiteiten die rechtstreeks verband houden met liefdadigheidsdoeleinden ten voordele van behoeftige personen, die uitsluitend activiteiten uitoefent die rechtstreeks verband houden met liefdadigheidsdoeleinden en die geen winstoogmerk nastreeft.

Artikel 10, § 2, van dit ontwerp legt de voorwaarden vast die het platform moet vervullen om te worden erkend in de zin van de artikelen 4, eerste lid, 4°, en 8, eerste lid, 3°, van dit ontwerp (en om dienovereenkomstig te worden beschouwd als mogelijke begunstigde van schenkingen op grond van die bepalingen).

De eerste voorwaarde betreft de logistieke middelen waarover dat platform noodzakelijkerwijze moet beschikken. Het moet inderdaad technisch in staat zijn om die goederen op een adequate manier op te halen, op te slaan en te verdelen.

De tweede en derde voorwaarde houden in dat het platform er zich toe moet verbinden om de betrokken goederen niet voor commerciële doeleinden te gebruiken en om ze daadwerkelijk gratis te verdelen aan de begunstigden. Bij wijze van uitzondering kan het platform desgevallend een kleine financiële bijdrage vragen in het kader van de verdeling van die goederen, die niet hoger mag zijn dan het bedrag van de uitgaven die rechtstreeks daarmee verband houden. Hiermee worden met name bedoeld de kosten inzake vervoer, verpakking en opslag van de goederen, ongeacht of die kosten verbonden zijn aan de handelingen van het platform zelf dan wel aan betalingen voor de tussenkomst van derden.

Onder voorbehoud van de inachtneming van die voorwaarden worden die platformen aldus erkend door de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde. Artikel 10, § 2, tweede lid, van dit ontwerp, voorziet dat een lijst met alle erkende platformen zal worden gepubliceerd op de website van de administratie om de belastingplichtige schenkers de zekerheid te bieden dat de onderhavige regeling kan worden toegepast op de schenkingen die ze doen door bemiddeling van die platformen. De modaliteiten van de aanvraag of de hernieuwing van die erkenning zullen overeenkomstig die bepaling worden vastgelegd door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde.

Artikel 11 van dit ontwerp voorziet dat het verdeelplatform ertoe gehouden is om zowel met de belastingplichtige schenkers ( § 1) als met de begunstigden ( § 2) samenwerkingsovereenkomsten af te sluiten met betrekking tot de verdeling van de bedoelde goederen voor liefdadigheidsdoeleinden.

De overeenkomst afgesloten met de belastingplichtige schenkers wordt opgesteld in twee exemplaren, gedagtekend en ondertekend door de partijen. Ze moet het engagement van de belastingplichtige bevatten om goederen gratis aan het platform te verstrekken met het oog op hun verdeling aan de begunstigden bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, en 8, eerste lid, van dit ontwerp, het nummer van de erkenning van het platform (en de datum waarop die uitwerking heeft) en het engagement van het platform om geen enkele andere tegenprestatie te eisen voor de verdeling van die goederen dan de voormelde beperkte financiële bijdrage. In de regel zullen beide partijen in die overeenkomst ook bepalingen opnemen omtrent de manier waarop de goederen aan de begunstigden zullen worden overgemaakt (ophalen in depot, leveren bij de begunstigde,...).

De overeenkomst afgesloten met de begunstigden wordt eveneens opgesteld in twee exemplaren, gedagtekend en ondertekend door de partijen. Ze moet het engagement van het platform bevatten om goederen gratis te ontvangen van belastingplichtigen met het oog op de verdeling ervan aan de begunstigden evenals het nummer van de erkenning van het platform en de datum waarop die uitwerking heeft. In de regel zullen beide partijen in die overeenkomst ook bepalingen opnemen omtrent de manier waarop de goederen aan de begunstigden zullen worden overgemaakt (ophalen in depot, leveren bij de begunstigde,...).

Zowel in paragraaf 1 (derde lid) als in paragraaf 2 (eerste lid, 1° ) van deze bepaling wordt gepreciseerd dat die verplichtingen op identieke wijze van toepassing zijn als de schenking tussen twee verdeelplatformen gebeurt, wat mogelijk is onder de regeling. Dit wordt gepreciseerd in antwoord op punt 7 van het voormelde advies nr. 67.148/3 van de Raad van State.

Artikel 12, § 1, van dit ontwerp voorziet de verplichting voor het platform om een document op te stellen in twee exemplaren bij elke verdeling van goederen aan de begunstigden. Dat document bevat nagenoeg dezelfde vermeldingen als het document bedoeld in de artikelen 5, § 1, en 9, § 1, van dit ontwerp voor de schenkingen die door de belastingplichtige schenker aan dezelfde begunstigden worden gedaan. Dat document, gedagtekend en medeondertekend door de begunstigde, wordt opgesteld uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin de levering van goederen werd verricht.

Artikel 12, § 1, tweede lid, van dit ontwerp bepaalt, naar analogie met artikel 5, § 1, tweede lid, van dit ontwerp dat de vermelding van de aard en de hoeveelheid van de voedingsmiddelen mag worden vervangen door toevoeging van het kasticket of de scanningslijst met betrekking tot die goederen in bijlage van dat document. Artikel 12, § 2, van dit ontwerp voorziet eveneens dat het document kan worden vervangen door een verzameldocument per maand, dat enkel de verdelingen van goederen herneemt die gedurende die maand werden gedaan.

Artikel 12, § 4, van dit ontwerp voorziet bovendien in een andere verplichting voor het verdeelplatform om het mogelijk te maken de goederenstroom te volgen. Om die reden moet het verdeelplatform een gedetailleerd register bijhouden van de inkomende goederen (ontvangen van de belastingplichtige schenkers) en van de verdeelde goederen (aan de begunstigden). Dat register bevat de volgende vermeldingen voor elk ontvangen goed: - een volgnummer; - de datum van ontvangst van het goed; - de gebruikelijke benaming van dat goed of een identificatiemerk, indien aanwezig; - de volledige identificatiegegevens van de schenker of, desgevallend, van het verdeelplatform dat de schenking doet (in het geval van een schenking tussen verdeelplatformen); - de datum waarop het goed werd verdeeld; - de volledige identificatiegegevens van de begunstigde; - het bedrag dat desgevallend van de begunstigde werd geëist als financiële bijdrage.

Artikel 13 van dit ontwerp voorziet dat de Minister van Financiën of zijn gemachtigde de erkenning van het platform kan intrekken wanneer de erkenning werd verkregen op grond van onjuiste verklaringen, wanneer het verdeelplatform niet langer de voorwaarden of engagementen opgenomen in de erkenning vervult of wanneer het verdeelplatform niet langer de verplichtingen vervult bedoeld in artikel 12. Wanneer een verdeelplatform niet langer over die erkenning beschikt, zal geen enkele schenking na die intrekking nog kunnen worden onderworpen aan de onderhavige regeling.

Overeenkomstig punt 3 van het voormelde advies nr. 67.148/3 van de Raad van State, wordt artikel 14(en afdeling 4 die die bepaling omvatte) van het ontwerp van koninklijk besluit dat werd voorgelegd aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State niet behouden. Deze bepaling voorzag in een uitdrukkelijke hoofdelijke aansprakelijkheid voor het verdeelplatform gekoppeld aan een ontlasting van aansprakelijkheid voor de belastingplichtige schenker voor de voldoening van de verschuldigde belasting, wanneer het verdeelplatform de voorwaarden bedoeld in de artikelen 10, § 2, 11, § 2, of 12, niet of niet meer vervult zodat de onttrekkingen die werden gedaan door de belastingplichtige schenker aan de belasting moeten worden onderworpen. Een gelijkaardige regeling was eveneens voorzien, mutatis mutandis, ingeval de begunstigden van de schenkingen niet de voorwaarden in acht namen van de verklaring bedoeld in de artikelen 5, § 1, 7°, en 9, § 1, 7°.

Bij gebrek aan een machtigingsbepaling in artikel 51bis, § 4, van het Wetboek die aan de Koning een verordenende bevoegdheid delegeert, kan die wetsbepaling niet worden uitgevoerd via koninklijk besluit en wordt deze bepaling dus weggelaten.

Ingeval de verdeelplatformen of de begunstigden de voorwaarden die verbonden zijn aan de voorliggende regeling niet in acht nemen, zal de administratie niettemin wel rechtstreeks gebruik maken van de hoofdelijke gehoudenheid tot de betaling bedoeld in artikel 51bis, § 4, van het Wetboek (en niet in artikel 50, § 4, van het Wetboek zoals was opgenomen in de aanhef van het oorspronkelijke ontwerp dat werd voorgelegd aan het advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State - cf. punt 4 van het voormelde advies nr. 67.148/3). Dat is met name het geval in alle situaties waarin die verdeelplatformen of die begunstigden door het niet in acht nemen van de verplichtingen "wisten of moesten weten dat de betaling van de belasting, in de ketting van de handelingen, niet werd gedaan of zal worden gedaan met de bedoeling de belasting te ontduiken". In dat verband zal de initiële doelstelling worden behouden die erin bestaat om de belastingplichtige schenker niet te belasten met de gevolgen van de niet-naleving van hun verplichtingen en engagementen, al naargelang het geval, door de verdeelplatformen of door de begunstigden, wanneer die belastingplichtige daarvan redelijkerwijze niet op de hoogte kon zijn.

In dat geval zal de verschuldigde belasting inderdaad prioritair worden ingevorderd lastens de in gebreke blijvende medecontractant van de belastingplichtige, die er in principe zal toe gehouden zijn om de overeenkomstig artikel 12, § 1, van het Wetboek verschuldigde belasting te voldoen. Het betreft in het bijzonder situaties die zich na de schenking hebben voorgedaan en waarin het platform of de begunstigde de ontvangen goederen zouden gebruiken voor andere doeleinden dan degene die waren overeengekomen (bijvoorbeeld voor commerciële doeleinden of voor de privédoeleinden van het personeel).

Wanneer de belastingplichtige evenwel op het moment van de onttrekking wist of moest weten dat de voormelde voorwaarden of engagementen niet vervuld waren (bijvoorbeeld ingeval van intrekking van de erkenning van een platform of wanneer de goederen niet beantwoorden aan de voorwaarden opgenomen in de artikelen 3 en 7 van dit ontwerp), blijft hij gehouden tot de voldoening van de belasting die verschuldigd is op de verrichte onttrekking. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen Artikel 14 van het ontwerp voorziet dat het koninklijk besluit nr. 59 van 28 mei 2019 met betrekking tot de handelsgeschenken van geringe waarde en voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft, vervangen door dit ontwerp, wordt opgeheven.

Artikel 15 van het ontwerp voorziet dat de bepalingen van hoofdstuk 2, met betrekking tot de onttrekkingen van goederen om ze voor liefdadigheidsdoeleinden te verstrekken, van toepassing zijn op de goederen die vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit het voorwerp uitmaken van een onttrekking om ze voor die doeleinden te verstrekken.

Rekening houdend met de bijzondere modaliteiten van deze regeling (met name de verplichtingen die daaruit voortvloeien) en om de rechtszekerheid te waarborgen voor de belastingplichtigen en de diverse actoren in de caritatieve sector, voorziet artikel 16 dat dit ontwerp van koninklijk besluit in werking treedt op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO

ADVIES 67.148/3 VAN 15 APRIL 2020 OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT NR. 59 `MET BETREKKING TOT DE ONTTREKKING VAN HANDELSGESCHENKEN VAN GERINGE WAARDE EN DE ONTTREKKING VOOR LIEFDADIGHEIDSDOELEINDEN VAN VOEDINGSMIDDELEN EN LEVENSNOODZAKELIJKE NIET-VOEDINGSMIDDELEN ANDERE DAN GOEDEREN DIE OP DUURZAME WIJZE KUNNEN WORDEN GEBRUIKT, WAT DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE BETREFT' Op 23 maart 2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit nr. 59 `met betrekking tot de onttrekking van handelsgeschenken van geringe waarde en de onttrekking voor liefdadigheidsdoeleinden van voedingsmiddelen en levensnoodzakelijke niet-voedingsmiddelen andere dan goederen die op duurzame wijze kunnen worden gebruikt, wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft'.

Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 7 april 2020 . De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Jeroen Van Nieuwenhove en Koen Muylle, staatsraden, Jan Velaers en Bruno Peeters, assessoren, en Annemie Goossens, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Kristine Bams, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo Baert, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 15 april 2020 . 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking van het ontwerp 2. Krachtens artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde (hierna: Btw-wetboek) worden niet aan de btw onderworpen, de door een belastingplichtige aan zijn bedrijf gedane onttrekkingen van goederen om ze om niet te verstrekken.Het gaat om onttrekkingen die worden gedaan met het oog op: "a) het verstrekken van handelsmonsters of handelsgeschenken van geringe waarde; b) het verstrekken voor liefdadigheidsdoeleinden van voedingsmiddelen bestemd voor de menselijke consumptie, met uitzondering van geestrijke dranken, waarvan de intrinsieke kenmerken niet meer toelaten dat ze, in gelijk welke schakel van het reguliere economische circuit, worden verkocht tegen de oorspronkelijke commercialisatievoorwaarden;c) het verstrekken voor liefdadigheidsdoeleinden van levensnoodzakelijke niet-voedingsmiddelen, andere dan goederen die op duurzame wijze kunnen worden gebruikt waarvan de intrinsieke kenmerken verhinderen dat ze, in gelijk welke schakel van het economische circuit, nog worden verkocht tegen de oorspronkelijke commercialisatievoorwaarden". Het derde lid van hetzelfde artikel 12, § 1, bevat de volgende delegatie aan de Koning: "De Koning bepaalt de toepassingsvoorwaarden waaraan de in het eerste lid, 2°, bedoelde onttrekkingen moeten voldoen, met betrekking tot de waarde van de handelsmonsters en de handelsgeschenken, de aard en de kenmerken van de in het eerste lid, 2°, b) en in het eerste lid, 2°, c), bedoelde goederen, de bedoelde liefdadigheidsdoeleinden, de omstandigheden waarin de bedoelde onverkoopbare goederen voor die doeleinden kunnen worden verstrekt, het bedrag dat als kosten in rekening kan worden gebracht en de vormvoorwaarden die moeten worden in acht genomen." Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe om uitvoering te geven aan die machtiging. Daartoe wordt de bestaande regeling vervangen die is opgenomen in het koninklijk besluit nr. 59 van 28 mei 2019 `met betrekking tot de onttrekking van handelsgeschenken van geringe waarde en voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft'.

Rechtsgrond 3. Uit het eerste lid van de aanhef blijkt dat voor het ontworpen besluit rechtsgrond wordt gezocht in de artikelen 12, § 1, derde lid, 51, § 4, en 53octies, § 1, zesde lid, van het Btw-wetboek. 3.1. Artikel 12, § 1, derde lid, van het Btw-wetboek biedt rechtsgrond voor de meeste bepalingen van het ontworpen besluit, namelijk de artikelen 1 tot 10 en 13, maar ook artikel 53octies, § 1, zesde lid, van het Btw-wetboek is nodig voor de artikelen 10 en 11 ervan. 3.2. Artikel 51, § 4, van het Btw-wetboek bepaalt dat de Koning kan afwijken van de regel dat de belasting verschuldigd is door de belastingplichtige die in België een belastbare levering van goederen of een belastbare dienst verricht, om de medecontractant van de leverancier van goederen of van de dienstverrichter tot voldoening van de belasting te verplichten in de mate dat hij zulks noodzakelijk acht om die voldoening te vrijwaren.

Aan de gemachtigde is gevraagd voor welke bepaling van het ontworpen besluit artikel 51, § 4, rechtsgrond biedt. De gemachtigde antwoordde het volgende: "L'article 14, alinéa 1er, 2° et alinéa 2, 2°, du projet prévoit deux situations dans lesquelles l'assujetti qui réalise la livraison de biens (à titre gratuit) ne sera pas tenu au paiement de la taxe due sur le prélèvement de biens ayant donné lieu aux dons qui ne respecteraient pas les conditions du présent arrêté royal.

La première hypothèse vise le cas où la plateforme de distribution `visée aux articles 4, alinéa 1er, 4°, et 8, alinéa 1er, 3°, ne remplit pas ou ne remplit plus les conditions visées aux articles 10, § 2, 11, § 2, ou 12, entraînant la soumission à la taxe des prélèvements visés aux articles 2 et 6' mais que la convention visée à l'article 11, § 1er, en combinaison avec la déclaration visée aux articles 5, § 1er, alinéa 1er, 7°, et 9, § 1er, alinéa 1er, 7° sont en possession de cet assujetti. Dans ce cas, il est déchargé du paiement de la TVA due, sauf s'il savait ou devait savoir, au moment du prélèvement, que ces conditions n'étaient pas remplies.

La seconde hypothèse vise le cas où les bénéficiaires `visés aux articles 4, alinéa 1er, et 8, alinéa 1er, ne respectent pas les conditions de la déclaration visée aux articles 5, § 1er, alinéa 1er, 7°, et 9, § 1er, alinéa 1er, 7° ' mais que le document visé aux articles 5 et 9 est en possession de cet assujetti. Dans ce cas également, il est déchargé du paiement de la TVA due, sauf s'il savait ou devait savoir, au moment du prélèvement, que ces conditions n'étaient pas remplies.

Il ne s'agit en réalité pas d'une dérogation à l'article 51, § 1er, 1°, du Code prise conformément à la délégation au Roi prévue à l'article 51, § 4, du Code mais de l'application d'une solidarité au paiement de la taxe fondée sur l'article 51bis, § 4, du Code, couplée avec une décharge (sous condition) de la responsabilité de l'assujetti pour le paiement de cette taxe.

L'assujetti qui réalise le don demeure bel et bien le redevable primaire de la taxe mais, dans certaines circonstances, le recouvrement de la taxe due ne se fera pas entre ses mains mais entre celles de la plateforme ou du bénéficiaire. La référence à l'article 51, § 4, du Code dans le préambule sera remplacée par une référence à l'article 51bis, § 4, du Code." Artikel 51bis, § 4, van het Btw-wetboek waar de gemachtigde naar verwijst, luidt: "Elke belastingplichtige is hoofdelijk gehouden de belasting te voldoen met de persoon die er krachtens artikel 51, §§ 1 en 2, schuldenaar van is, als hij op het tijdstip waarop hij een handeling heeft verricht, wist of moest weten dat de betaling van de belasting, in de ketting van de handelingen, niet werd gedaan of zal worden gedaan met de bedoeling de belasting te ontduiken." Deze bepaling bevat echter geen delegatie aan de Koning. Er lijkt dan ook geen rechtsgrond te zijn voor de aansprakelijkheidsregeling opgenomen in artikel 14 van het ontworpen besluit. Tenzij alsnog een rechtsgrond ervoor kan worden aangewezen, zal dat artikel moeten worden weggelaten.

Onderzoek van de tekst Aanhef 4. De aanhef dient in overeenstemming te worden gebracht met wat hiervoor is opgemerkt over de rechtsgrond van het ontworpen besluit. Dat betekent dat de verwijzing in het eerste lid van de aanhef naar artikel 51, § 4, van het Btw-wetboek weggelaten moet worden.

Artikel 2 5. Voor de niet-gelijkstelling met leveringen van goederen verricht onder bezwarende titel in de zin van artikel 12, § 1, van het Btw-wetboek geldt luidens artikel 2 van het ontwerp dat de onttrekkingen van voedingsmiddelen onder meer moeten voldoen aan de in "afdeling 3 voorgeschreven modaliteiten".Die afdeling bevat verplichtingen voor verdeelplatforms. Het is dus enkel wanneer in de ketting van leveringen van goederen een verdeelplatform optreedt dat aan die verplichtingen moet worden voldaan. Er kan dan ook beter worden geschreven "... en, in voorkomend geval, afdeling 3 voorgeschreven nadere regels" (1) Deze opmerking is van overeenkomstige toepassing voor artikel 6 van het ontwerp.

Artikel 7 6. In artikel 7, 1°, a), van het ontwerp is sprake van "goederen andere dan voedingsmiddelen (...) die tegemoetkomen aan levensnoodzakelijke behoeften". Het is niet zo duidelijk wat onder levensnoodzakelijke niet-voedingsmiddelen moet worden begrepen.

Ter wille van de rechtszekerheid zal die notie beter omschreven moeten worden. Dat kan bijvoorbeeld door een verband te leggen met bepaalde rubrieken van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 `tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven'.

Artikelen 10 tot 12 7. Bij de artikelen 10, § 1, 1°, en § 2, eerste lid, 1° en 2°, 11, § 1, eerste lid, 1°, en 12, § 1, eerste lid, en § 4, eerste lid, van het ontwerp rijst de vraag of de zinsdelen "de in de artikelen 4, eerste lid, en 8, eerste lid, bedoelde begunstigden" of "begunstigden bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, en 8, eerste lid" ook betrekking kunnen hebben op verdeelplatforms.Met andere woorden: kunnen er in de verdeelketting van belastingplichtige naar begunstigde twee verdeelplatformen na elkaar voorkomen (van belastingplichtige naar verdeelplatform naar verdeelplatform naar begunstigde)? De gemachtigde antwoordde: "Oui, une distribution de plateforme à plateforme peut intervenir dans la chaîne de distribution pour autant que ces deux plateformes de distribution agissent `dans le cadre d'activités directement liées à des fins caritatives en faveur des personnes nécessiteuses' (article 10, § 1er, 1°, du projet)." Dit antwoord lijkt niet in overeenstemming met het bepaalde in artikel 11, § 2, eerste lid, 1°, van het ontwerp, waaruit blijkt dat het verdeelplatform zich ertoe moet verbinden de in de artikelen 2 en 6 bedoelde goederen om niet te ontvangen van belastingplichtigen, terwijl volgens de gemachtigde een verdeelplatform die goederen ook kan ontvangen van een ander verdeelplatform. Indien het de bedoeling van de stellers van het ontwerp is om dit toch mogelijk te maken, dan zal dit duidelijk uit de regeling moeten blijken en zal het ontworpen besluit in die zin aangepast moeten worden. In dat geval zal ook artikel 12, § 4, tweede lid, 4°, van het ontwerp moeten worden aangepast.

De griffier, A. Goossens De voorzitter, J. Baert _______ Nota (1) Omdat "modaliteit" geen algemeen Nederlands is, wordt in plaats ervan beter "nadere regels" geschreven. 18 MEI 2020. - Koninklijk besluit nr. 59 met betrekking tot de onttrekking van handelsgeschenken van geringe waarde en de onttrekking voor liefdadigheidsdoeleinden van voedingsmiddelen en levensnoodzakelijke niet-voedingsmiddelen andere dan goederen die op duurzame wijze kunnen worden gebruikt, wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft (1) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, artikel 12, § 1, derde lid, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2018 en gewijzigd bij de wet van 7 april 2019 en artikel 53octies, § 1, zesde lid, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en vervangen bij de wet van 17 december 2012;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 59 van 28 mei 2019 met betrekking tot de onttrekking van handelsgeschenken van geringe waarde en voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 8 januari 2020;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 24 februari 2020;

Gelet op het advies nr. 09/2020 van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 31 januari 2020;

Gelet op advies nr. 67.148/3 van de Raad van State, gegeven op 15 april 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - De onttrekkingen van goederen met het oog op het verstrekken van handelsgeschenken van geringe waarde

Artikel 1.Worden niet gelijkgesteld met leveringen van goederen verricht onder bezwarende titel in de zin van artikel 12, § 1, van het Wetboek, de onttrekkingen van goederen gedaan door een belastingplichtige met het oog op het verstrekken om niet van handelsgeschenken van geringe waarde die voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° het goed wordt verstrekt in het kader van handelsrelaties;2° het goed mag niet worden doorverkocht door de begunstigde in het kader van een economische activiteit;3° de aankoopprijs, of indien er geen aankoopprijs is, de normale waarde van het goed, exclusief belasting, is lager dan 50 euro. HOOFDSTUK 2. - De onttrekkingen van goederen met het oog op het verstrekken ervan voor liefdadigheidsdoeleinden Afdeling 1. - De onttrekkingen van voedingsmiddelen met het oog op het

verstrekken ervan voor liefdadigheidsdoeleinden

Art. 2.Worden niet gelijkgesteld met leveringen van goederen verricht onder bezwarende titel in de zin van artikel 12, § 1, van het Wetboek, de onttrekkingen van voedingsmiddelen, gedaan door een belastingplichtige, die voldoen aan de in de artikelen 3 en 4 voorgeschreven voorwaarden en worden verricht volgens de in artikel 5 en, in voorkomend geval, afdeling 3 voorgeschreven nadere regels.

Art. 3.Worden bedoeld in artikel 2, de goederen die: 1° bestaan in voedingsmiddelen, met inbegrip van dranken andere dan geestrijke dranken, die: a) bestemd zijn voor menselijke consumptie;b) nog geschikt zijn voor menselijke consumptie;2° niet meer verkocht kunnen worden tegen de normale commercialisatievoorwaarden wegens één of meer van de volgende redenen: a) de houdbaarheidsdatum van het goed verstrijkt ten laatste vijf dagen na de datum van de onttrekking van het goed;b) de verpakking van het goed is beschadigd of niet in overeenstemming met de commercialisatiestandaard van de fabrikant of handelaar;c) het voedingsmiddel beantwoordt niet aan de productiestandaard vastgelegd door de fabrikant;d) de gebruikelijke commercialisatieperiode voor het goed is verlopen. De goederen bedoeld in het eerste lid kunnen geleverd worden, onder de voorwaarden bepaald in artikel 4, in de staat waarin ze oorspronkelijk werden verhandeld of na verwerking of bereiding, in de vorm van maaltijden of voedselpakketten.

Art. 4.Worden bedoeld in artikel 2, de onttrekkingen van goederen gedaan met het oog op een levering om niet aan: 1° een voedselbank: a) die lid is van de Belgische Federatie van Voedselbanken of van een instelling die zelf lid is van de Europese Federatie van Voedselbanken;b) waarvan het doel bestaat in de verdeling van voedselhulp aan behoeftige personen via caritatieve verenigingen erkend door de voedselbanken;2° een lokale, gemeentelijke, intercommunale, provinciale, gemeenschaps-, gewestelijke of federale administratie of overheid, in het kader van hun opdrachten tot het verdelen van voedselhulp aan behoeftige personen;3° elke door een overheid bedoeld onder 2° erkende caritatieve organisatie;4° een door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde erkend verdeelplatform. In afwezigheid van een formele erkenningsprocedure door de bevoegde overheid, wordt een in het eerste lid, 3°, bedoelde caritatieve organisatie geacht erkend te zijn indien zij een verklaring kan voorleggen van de bevoegde overheid, waarin die bevestigt dat de organisatie: 1° zich inzet voor de strijd tegen de armoede en voor de bedeling van in artikel 2 bedoelde goederen;2° in staat is om de in artikel 2 bedoelde goederen in goede omstandigheden te verdelen;3° zich ertoe verbindt om de in artikel 2 bedoelde goederen niet voor commerciële doeleinden te gebruiken en ze uitsluitend te verdelen onder behoeftige personen zonder enige andere tegenprestatie dan een financiële bijdrage die niet hoger is dan de uitgaven die rechtstreeks verband houden met die verdeling.

Art. 5.§ 1. Bij een onttrekking bedoeld in artikel 2, stelt de belastingplichtige een document op in twee exemplaren, met de volgende vermeldingen: 1° de datum waarop de begunstigde bezit genomen heeft van de goederen;2° de naam of maatschappelijke benaming, het adres en het btw-identificatienummer van de belastingplichtige;3° de naam of maatschappelijke benaming, het adres en het ondernemingsnummer van de begunstigde;4° de aard en de hoeveelheid van de geleverde goederen;5° de in artikel 3, eerste lid, 2°, bedoelde reden waarom de goederen niet meer kunnen verkocht worden tegen de normale commercialisatievoorwaarden;6° het kosteloze karakter van die levering;7° een verklaring van de in artikel 4 bedoelde organisatie, administratie of overheid, op grond waarvan die zich ertoe verbindt: a) de ontvangen goederen niet voor commerciële doeleinden te gebruiken;b) de ontvangen goederen te bestemmen voor een sociale actie ten voordele van behoeftige personen;c) geen tegenprestatie te eisen bij de verdeling van die goederen, met uitzondering van een eventuele financiële bijdrage die niet hoger is dan de uitgaven die rechtstreeks verband houden met die verdeling. De in het eerste lid, 4°, bedoelde vermelding mag worden vervangen door toevoeging van het kasticket of de scanningslijst met betrekking tot de geleverde goederen in bijlage van het document bedoeld in het eerste lid.

Dit document wordt opgesteld uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin de levering van goederen werd verricht. § 2. In afwijking van paragraaf 1, mag een verzameldocument worden opgesteld waarin de leveringen verricht in de loop van een maand worden gegroepeerd.

Het verzameldocument bevat, per levering van goederen, de in paragraaf 1 bedoelde vermeldingen, met uitzondering van de data waarop de begunstigden bezit hebben genomen van de goederen, die mogen worden vervangen door een globale verwijzing naar de maand waarop het document betrekking heeft.

Het verzameldocument wordt opgesteld uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin die leveringen van goederen werden verricht. § 3. Het in paragraaf 1 bedoelde document en het in paragraaf 2 bedoelde verzameldocument worden gedagtekend en medeondertekend door de begunstigde van de geleverde goederen. Afdeling 2. - De onttrekkingen van levensnoodzakelijke

niet-voedingsmiddelen andere dan goederen die op duurzame wijze kunnen worden gebruikt, met het oog op het verstrekken ervan voor liefdadigheidsdoeleinden

Art. 6.Worden niet gelijkgesteld met leveringen van goederen verricht onder bezwarende titel in de zin van artikel 12, § 1, van het Wetboek, de onttrekkingen van niet-voedingsmiddelen, gedaan door een belastingplichtige, die voldoen aan de in de artikelen 7 en 8 voorgeschreven voorwaarden en worden verricht volgens de in artikel 9 en, in voorkomend geval, afdeling 3 voorgeschreven nadere regels.

Art. 7.Worden bedoeld in artikel 6, de goederen die: 1° bestaan in goederen andere dan voedingsmiddelen: a) die tegemoetkomen aan levensnoodzakelijke behoeften;b) waarvan de wederverkoopwaarde aanzienlijk vermindert vanaf hun eerste gebruik;2° niet meer kunnen worden verkocht tegen de normale commercialisatievoorwaarden wegens één of meer van de volgende redenen: a) de houdbaarheidsdatum of de gebruiksdatum van het goed, naargelang van het geval, nadert of is verlopen op het tijdstip van de onttrekking van het goed;b) de verpakking van het goed is beschadigd of niet in overeenstemming met de commercialisatiestandaard van de fabrikant of handelaar;c) het goed beantwoordt niet aan de productiestandaard vastgelegd door de fabrikant;d) de gebruikelijke commercialisatieperiode voor het goed is verlopen.

Art. 8.Worden bedoeld in artikel 6, de onttrekkingen van goederen gedaan met het oog op een levering om niet aan de volgende begunstigden: 1° een lokale, gemeentelijke, intercommunale, provinciale, gemeenschaps-, gewestelijke of federale administratie of overheid, in het kader van hun opdrachten tot het verdelen van materiële hulp aan behoeftige personen;2° elke caritatieve organisatie erkend door een onder 1° bedoelde overheid;3° een door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde erkend verdeelplatform. In afwezigheid van een formele erkenningsprocedure door de bevoegde overheid, wordt een in het eerst lid, 2°, bedoelde caritatieve organisatie geacht erkend te zijn indien zij een verklaring kan voorleggen van de bevoegde overheid, waarin die bevestigt dat de organisatie: 1° zich inzet voor de strijd tegen de armoede en voor de bedeling van in artikel 6 bedoelde goederen;2° in staat is om de in artikel 6 bedoelde goederen in goede omstandigheden te verdelen;3° zich ertoe verbindt om de in artikel 6 bedoelde goederen niet voor commerciële doeleinden te gebruiken en ze uitsluitend te verdelen onder behoeftige personen zonder enige andere tegenprestatie dan een financiële bijdrage die niet hoger is dan de uitgaven die rechtstreeks verband houden met die verdeling.

Art. 9.§ 1. Bij een in artikel 6 bedoelde onttrekking stelt de belastingplichtige een document op in twee exemplaren, met de volgende vermeldingen: 1° de datum waarop de begunstigde bezit genomen heeft van de goederen;2° de naam of maatschappelijke benaming, het adres en het btw-identificatienummer van de belastingplichtige;3° de naam of maatschappelijke benaming, het adres en het ondernemingsnummer van de begunstigde;4° de aard en de hoeveelheid van de geleverde goederen;5° de in artikel 7, 2°, bedoelde reden waarom de goederen niet meer kunnen verkocht worden tegen de normale commercialisatievoorwaarden;6° het kosteloze karakter van die levering;7° een verklaring van de begunstigde waarin hij zich verbindt: a) de ontvangen goederen niet voor commerciële doeleinden te gebruiken;b) de ontvangen goederen te bestemmen voor een sociale actie ten voordele van behoeftige personen;c) geen tegenprestatie te eisen bij de verdeling van die goederen, met uitzondering van een eventuele financiële bijdrage die niet hoger is dan de uitgaven die rechtstreeks verband houden met die verdeling. Dit document wordt opgesteld uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin de levering van goederen werd verricht. § 2. In afwijking van paragraaf 1, mag een verzameldocument worden opgesteld waarin de leveringen verricht in de loop van een maand worden gegroepeerd.

Het verzameldocument bevat, per levering van goederen, de in paragraaf 1 bedoelde vermeldingen, met uitzondering van de data waarop de begunstigden bezit hebben genomen van de goederen, die mogen worden vervangen door een globale verwijzing naar de maand waarop het document betrekking heeft.

Het verzameldocument wordt opgesteld uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin die leveringen van goederen werden verricht. § 3. Het in paragraaf 1 bedoelde document en het in paragraaf 2 bedoelde verzameldocument worden gedagtekend en medeondertekend door de begunstigde van de geleverde goederen. Afdeling 3. - Toepasselijke verplichtingen voor verdeelplatforms in

het kader van de onttrekkingen van voedingsmiddelen en levensnoodzakelijke niet-voedingsmiddelen andere dan goederen die op duurzame wijze kunnen worden gebruikt, met het oog op het verstrekken ervan voor liefdadigheidsdoeleinden

Art. 10.§ 1. Wordt beschouwd als in de artikelen 4, eerste lid, 4°, en 8, eerste lid, 3°, bedoelde verdeelplatform, elke organisatie die: 1° materiële voedings- of niet-voedingshulp ontvangen van belastingplichtigen verdeelt aan de in de artikelen 4, eerste lid, en 8, eerste lid, bedoelde begunstigden in het kader van activiteiten die rechtstreeks verband houden met liefdadigheidsdoeleinden ten voordele van behoeftige personen;2° uitsluitend activiteiten uitoefent die rechtstreeks verband houden met liefdadigheidsdoeleinden;3° geen winstoogmerk nastreeft. § 2. Een verdeelplatform kan worden erkend in de zin van de artikelen 4, eerste lid, 4°, en 8, eerste lid, 3°, wanneer het beantwoordt aan de volgende voorwaarden: 1° het beschikt over voldoende logistieke middelen voor de inzameling, de opslag en de effectieve verdeling van voedings- en niet-voedingsmiddelen ten voordele van de in de artikelen 4, eerste lid, en 8, eerste lid, bedoelde begunstigden;2° het verbindt er zich toe de ontvangen goederen niet voor commerciële doeleinden te gebruiken en deze goederen uitsluitend te verdelen ten voordele van de in de artikelen 4, eerste lid, en 8, eerste lid, bedoelde begunstigden;3° het verbindt er zich toe geen tegenprestatie te eisen bij de verdeling van die goederen, met uitzondering van een eventuele financiële bijdrage die niet hoger is dan de uitgaven die rechtstreeks verband houden met die verdeling. De lijst van de erkende verdeelplatforms wordt gepubliceerd op de website van de administratie belast met de belasting op de toegevoegde waarde. De Minister van Financiën of zijn gemachtigde bepalen de manier waarop de erkenning moet worden aangevraagd en vernieuwd, de voor te leggen verantwoordingsstukken en de datum waarop de erkenning uitwerking heeft.

Art. 11.§ 1. Het in de artikelen 4, eerste lid, 4°, en 8, eerste lid, 3°, bedoelde verdeelplatform, dat om niet in de artikelen 2 en 6 bedoelde goederen verkrijgt van een belastingplichtige, is gehouden met deze belastingplichtige een overeenkomst af te sluiten in twee exemplaren waarin: 1° de belastingplichtige zich verbindt aan het platform goederen om niet te leveren met het oog op de verdeling ervan aan de in de artikelen 4, eerste lid, en 8, eerste lid, bedoelde begunstigden;2° het nummer van de in artikel 10, § 2, tweede lid, bedoelde erkenning wordt vermeld, evenals de datum vanaf wanneer die uitwerking heeft;3° het platform zich verbindt geen tegenprestatie te eisen bij de verdeling van de goederen, met uitzondering van een eventuele financiële bijdrage die niet hoger is dan de uitgaven die rechtstreeks verband houden met die verdeling. De overeenkomst wordt opgemaakt in twee exemplaren, waarvan het verdeelplatform en de belastingplichtige verklaren er elk één te hebben ontvangen. De overeenkomst wordt gedagtekend en ondertekend door beide partijen.

De in deze paragraaf bedoelde verplichtingen zijn op identieke wijze van toepassing wanneer de levering om niet van in artikel 2 en 6 bedoelde goederen wordt verricht tussen twee in de artikelen 4, eerste lid, 4°, en 8, eerste lid, 3°, bedoelde verdeelplatformen. § 2. Het in de artikelen 4, eerste lid, 4°, en 8, eerste lid, 3°, bedoelde verdeelplatform dat aan de in de artikelen 4, eerste lid, en 8, eerste lid, bedoelde begunstigden in de artikelen 2 en 6, bedoelde goederen verdeelt, is gehouden met deze begunstigden een overeenkomst in twee exemplaren af te sluiten waarin: 1° het platform zich verbindt de in de artikelen 2 en 6 bedoelde goederen om niet te ontvangen van belastingplichtigen of, desgevallend, van de in de artikelen 4, eerste lid, 4° en 8, eerste lid, 3°, bedoelde platformen;2° het nummer van de in artikel 10 § 2, tweede lid, bedoelde erkenning wordt vermeld evenals de datum vanaf wanneer die uitwerking heeft. De overeenkomst wordt opgemaakt in twee exemplaren, waarvan het verdeelplatform en de begunstigde verklaren er elk één te hebben ontvangen. De overeenkomst wordt gedagtekend en ondertekend door beide partijen.

Art. 12.§ 1. In geval van verdeling van de in de artikelen 2 en 6 bedoelde goederen door een in de artikelen 4, eerste lid, 4°, en 8, eerste lid, 3°, bedoeld verdeelplatform, aan in de artikelen 4, eerste lid, en 8, eerste lid, bedoelde begunstigden stelt dit platform een document op in twee exemplaren, met de volgende vermeldingen: 1° de datum waarop de begunstigde bezit genomen heeft van de goederen;2° de naam of maatschappelijke benaming, het adres en het ondernemingsnummer van het verdeelplatform;3° de naam of maatschappelijke benaming, het adres en het ondernemingsnummer van de begunstigde;4° de aard en de hoeveelheid van de geleverde goederen;5° de in artikel 3, eerste lid, 2°, en in artikel 7, 2°, bedoelde reden waarom de goederen niet meer kunnen verkocht worden tegen de normale commercialisatievoorwaarden;6° het kosteloze karakter van die levering of, desgevallend, het bedrag van de in artikel 10, § 2, eerste lid, 3°, bedoelde financiële bijdrage;7° een verklaring van de begunstigde waarin hij zich verbindt: a) de ontvangen goederen niet voor commerciële doeleinden te gebruiken;b) de ontvangen goederen te bestemmen voor een sociale actie ten voordele van behoeftige personen;c) geen tegenprestatie te eisen bij de verdeling van die goederen, met uitzondering van een eventuele financiële bijdrage die niet hoger is dan de uitgaven die rechtstreeks verband houden met die verdeling. De in het eerste lid, 4°, bedoelde vermelding mag voor voedingsmiddelen worden vervangen door toevoeging van het kasticket of de scanningslijst met betrekking tot de geleverde goederen in bijlage van het in het eerste lid bedoelde document.

Dit document wordt opgesteld uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin de levering van goederen werd verricht. § 2. In afwijking van paragraaf 1, mag een verzameldocument worden opgesteld waarin de verdelingen verricht in de loop van een maand worden gegroepeerd.

Het verzameldocument bevat, per verdeling van goederen, de in paragraaf 1 bedoelde vermeldingen, met uitzondering van de data waarop de begunstigden bezit hebben genomen van de goederen, die mogen worden vervangen door een globale verwijzing naar de maand waarop het document betrekking heeft.

Het verzameldocument wordt opgesteld uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin die verdelingen van goederen werden verricht. § 3. Het in paragraaf 1 bedoelde document en het in paragraaf 2 bedoelde verzameldocument worden gedagtekend en medeondertekend door de begunstigde van de geleverde goederen. § 4. Het in de artikelen 4, eerste lid, 4°, en 8, eerste lid, 3°, bedoelde verdeelplatform houdt een register bij waarin het de goederen vermeldt die aan het platform werden geleverd alsook de goederen die het platform heeft verdeeld aan de in de artikelen 4, eerste lid, en 8, eerste lid, bedoelde begunstigden.

Het platform vermeldt in het in het eerste lid bedoelde register voor elk ontvangen goed: 1° een volgnummer;2° de datum van ontvangst van het goed;3° de gebruikelijke benaming van dat goed of een identificatiemerk, indien aanwezig;4° de naam of maatschappelijke benaming, het adres en het btw-identificatienummer van de belastingplichtige die of, desgevallend, het platform dat het goed heeft geleverd;5° de datum waarop het goed werd verdeeld;6° de naam of maatschappelijke benaming, het adres en het ondernemingsnummer van de begunstigde;7° het bedrag dat eventueel van de begunstigde wordt geëist als de in artikel 10, § 2, eerste lid, 3°, bedoelde financiële bijdrage.

Art. 13.De Minister van Financiën of zijn gemachtigde kan de erkenning van het in de artikelen 4, eerste lid, 4°, en 8, eerste lid, 3°, bedoelde verdeelplatform intrekken in de volgende gevallen: 1° wanneer die erkenning werd verkregen ingevolge onjuiste verklaringen;2° wanneer het verdeelplatform niet langer de voorwaarden of engagementen vervult opgenomen in die erkenning;3° wanneer het verdeelplatform niet langer de in artikel 12 bedoelde verplichtingen vervult. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen

Art. 14.Het koninklijk besluit nr. 59 van 28 mei 2019 met betrekking tot de onttrekkingen van handelsgeschenken van geringe waarde en voedingsmiddelen voor liefdadigheidsdoeleinden wat de belasting over de toegevoegde waarde betreft wordt opgeheven.

Art. 15.Hoofdstuk 2 is van toepassing op goederen die vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit het voorwerp uitmaken van een onttrekking om ze te verstrekken voor liefdadigheidsdoeleinden.

Art. 16.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 17.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 18 mei 2020.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad: Wet van 3 juli 1969, Belgisch Staatsblad van 17 juli 1969; Wet van 28 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 1e editie;

Wet van 17 december 2012, Belgisch Staatsblad van 21 december 2012, 2e editie;

Wet van 30 juli 2018, Belgisch Staatsblad van 10 augustus 2018;

Wet van 7 april 2019, Belgisch Staatsblad van 6 mei 2019;

Koninklijk besluit nr. 59 van 28 mei 2019, Belgisch Staatsblad van 20 juni 2019, 2e editie;

Gecoördineerde wetten op de Raad van State, koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.

^