Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 november 2004
gepubliceerd op 06 december 2004

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten

bron
federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2004000532
pub.
06/12/2004
prom.
18/11/2004
ELI
eli/besluit/2004/11/18/2004000532/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 NOVEMBER 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op artikel 121, zoals vervangen bij de wet van 26 april 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op de artikelen VIII.I.2, eerste lid, 2°, VIII.IV.1, VIII.IV.3, VIII.IV.10, 2°, VIII.VI.1, VIII.VII.1, VIII.VIII.1, tweede lid, VIII.XI.6, tweede lid, VIII.XI.7, VIII.XII.1, VIII.XII.2, VIII.XIII.1 tot VIII.XIII.14, VIII.XIV.1, tweede lid, VIII.XV.1, 2°, XI.II.16, eerste lid, en XI.IV.13, 8°, a) ;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 13 januari 2003;

Gelet op het protocol nr. 98 van 16 april 2003 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 26 april 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 16 mei 2003;

Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is; dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;

Gelet op het advies 37.590/2/V van de Raad van State, gegeven op 25 augustus 2004;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Artikel VIII.I.2, eerste lid, 2°, RPPol, wordt vervangen als volgt : « 2° het verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid, bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris of bij het kabinet van een politiek mandataris van de wetgevende macht. »

Art. 2.In artikel VIII.IV.1 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « , met uitzondering van de contractuele personeelsleden voor de omstandigheid bedoeld in 2°, » worden ingevoegd tussen de woorden « de personeelsleden » en de woorden « toegekend binnen de perken »;2° in 2° worden de woorden « 4 werkdagen » vervangen door de woorden « 10 werkdagen ».

Art. 3.Artikel VIII.IV.3 RPPol wordt aangevuld met het volgende lid : « Het personeelslid dat het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de bevoegde overheid de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt. »

Art. 4.Artikel VIII.IV.10, 2°, RPPol wordt opgeheven.

Art. 5.In het RPPol wordt een artikel VIII.V.10 ingevoegd, luidende : « Art. VIII.V.10. § 1. Het vrouwelijke personeelslid heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte van het kind.

In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en voorzover dat wordt bevestigd door een medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens dewelke het vrouwelijke personeelslid recht heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd. § 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. Het vrouwelijke personeelslid dat tijdens een dag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. Het vrouwelijke personeelslid dat tijdens een dag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als een vrouwelijk personeelslid recht heeft op twee pauzes tijdens een dag, kan zij deze opnemen in één of twee keer.

De duur van de borstvoedingspauze(s) is in de duur van de prestaties van de betrokken dag begrepen.

Het vrouwelijke personeelslid dient met de bevoegde overheid overeen te komen op welk(e) tijdstip(pen) van de dag zij de borstvoedingspauzes kan nemen. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingspauzes onmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden. § 3. Het vrouwelijke personeelslid dat de borstvoedingspauzes wenst te genieten, brengt de bevoegde overheid hiervan schriftelijk twee maanden op voorhand op de hoogte, tenzij deze op verzoek van het betrokken personeelslid een kortere termijn aanvaardt.

Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van het vrouwelijke personeelslid geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, « O.N.E. » of « Dienst für Kind und Familie » of door een medisch getuigschrift.

Nadien bezorgt het vrouwelijke personeelslid de bevoegde overheid elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan. ».

Art. 6.In het RPPol wordt een artikel VIII.V.11 ingevoegd, luidende : « Art. VIII.V.11. Deze titel, met uitzondering van de artikelen VIII.V.8 en VIII.V.10, is niet van toepassing op het contractueel personeelslid. »

Art. 7.In artikel VIII.VI.1 RPPol vervallen de woorden « , op de datum van de bevalling, ».

Art. 8.In het RPPol wordt een artikel VIII.VI.4 ingevoegd, luidende : « Art. VIII.VI.4. Deze titel is niet van toepassing op het contractueel personeelslid. »

Art. 9.In artikel VIII.VII.1 RPPol worden de woorden « bij de geboorte of de adoptie van een kind » vervangen door de woorden « bij de geboorte, de adoptie of de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg ».

Art. 10.Artikel VIII.VIII.1, tweede lid, RPPol wordt vervangen als volgt : « Voor de toepassing van dit artikel worden de situatie die ontstaat ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin van een minderjarige en pleegvoogdij gelijkgesteld met adoptie. »

Art. 11.Artikel VIII.XI.6, tweede lid, RPPol wordt vervangen als volgt : « Voor de toepassing van artikel VIII.XI.4, is het laatste activiteitsloon dat welke verschuldigd was overeenkomstig het prestatiestelsel op het ogenblik waarop het personeelslid in disponibiliteit wordt gesteld. »

Art. 12.Artikel VIII.XI.7 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. VIII.XI.7. Onverminderd artikel IX.I.4, wordt het personeelslid, na een termijn van zes maanden vanaf zijn indisponibiliteitsstelling, opgeroepen voor de commissie voor geschiktheid van het personeel van de politiediensten. »

Art. 13.Het opschrift van Titel XII van Deel VIII RPPol, wordt vervangen als volgt : « Verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid, bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris of bij het kabinet van een politiek mandataris van de wetgevende macht. »

Art. 14.Artikel VIII.XII.1 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. VIII.XII.1. Het personeelslid van het administratief en logistiek kader kan, met akkoord van de minister, van de burgemeester of van het politiecollege waaronder het ressorteert, verlof krijgen wanneer het wordt aangewezen om een ambt uit te oefenen bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris of bij het kabinet van een politiek mandataris van de wetgevende macht.

Met uitzondering van de federale Regering is het akkoord voor wat betreft de andere organen afhankelijk van de voorwaarde dat deze een reglement hebben genomen waarbij de nadere regels inzake terugbetaling van de bezoldiging van het in het eerste lid bedoelde personeelslid worden bepaald. Voor wat betreft de federale Regering, is het verlof onbezoldigd. »

Art. 15.Artikel VIII.XII.2 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. VIII.XII.2. Onverminderd artikel 25 van de wet op het politieambt, bestaat voor het personeelslid van het operationeel kader de mogelijkheid om, met akkoord van de minister, een ambt uit te oefenen bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris of bij het kabinet van een politiek mandataris van de wetgevende macht dan wel bij een dienst die verband houdt met de politie.

Met uitzondering van de federale Regering is het akkoord voor wat betreft de andere organen afhankelijk van de voorwaarde dat deze een reglement hebben genomen waarbij de nadere regels inzake terugbetaling van de bezoldiging van het in het eerste lid bedoelde personeelslid worden bepaald. Voor wat betreft de federale Regering, is het verlof onbezoldigd. »

Art. 16.Titel XIII van Deel VIII RPPol, bestaande uit de artikelen VIII.XIII.1 tot VIII.XIII.14, wordt vervangen als volgt : « TITEL XIII. - VERLOF VOOR OPDRACHT VAN ALGEMEEN BELANG Art. VIII.XIII.1. Het personeelslid, met uitzondering van de aspirant, de stagiair, het personeelslid dat een mandaat bekleedt en, behoudens voor de opdracht bedoeld in het tweede lid, 2°, het contractuele personeelslid, bekomt verlof voor de uitoefening van een opdracht.

Onder opdracht moet worden verstaan : 1° de uitoefening van ambten ter vervulling van een nationale of internationale opdracht toevertrouwd : a) door de federale Regering, een Gewest- of Gemeenschapsregering, het College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, het College van de Franse Gemeenschapscommissie of een openbaar bestuur;b) door een buitenlandse regering of een buitenlands overheidsbestuur;c) door een internationale instelling;2° met voorafgaande machtiging van de minister en de Minister van begroting, elke opdracht die is toevertrouwd door een instelling die geen overheidskarakter heeft, die belast werd met de uitvoering van de Europese programma's Phare, Tacis of Meda;3° elke internationale opdracht die is toevertrouwd door een Beslissing van de Ministerraad in het raam van de ontwikkelingssamenwerking, vredesopdrachten, de wetenschappelijke vorsing of de humanitaire hulp;4° elke nationale opdracht met voorafgaande machtiging van de minister in dienst van jeugdbewegingen, jeugddiensten of jeugdgroeperingen of in dienst van sommige culturele instellingen die erkend zijn door de ter zake specifiek bevoegde overheid. Art. VIII.XIII.2. Indien de opdracht waarmee het personeelslid belast is, hem in feite of in rechte verhindert het hem toevertrouwde ambt uit te oefenen, verkrijgt het de vrijstellingen van dienst die voor het vervullen van een dergelijke opdracht vereist zijn.

Die vrijstellingen worden toegekend voor een duur van ten hoogste twee jaar. Zij kunnen hernieuwd worden voor periodes waarvan er geen de duur van twee jaar mag overschrijden.

Art. VIII.XIII.3. De duur van de in artikel VIII.XIII.1, tweede lid, 2°, vermelde opdrachten mag voor de gehele loopbaan niet meer dan zes jaar bedragen.

Art. VIII.XIII.4. § 1. De minister of, naar gelang van het geval, de burgemeester of het politiecollege kan, met instemming van de betrokkene, een personeelslid dat onder hem ressorteert, met de uitvoering van een opdracht belasten.

Eveneens kan ieder personeelslid, met akkoord van die overheid waaronder het ressorteert, de uitvoering van een opdracht aanvaarden. § 2. Het personeelslid dat wordt aangewezen om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen wordt ambtshalve in verlof voor opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.

Art. VIII.XIII.5. Met het oog op de toepassing van de beschikking van de Europese Commissie van 30 april 2002 betreffende de regeling die van toepassing is op de nationale deskundigen die bij de diensten van de Commissie zijn gedetacheerd, maakt de Minister tot wiens Bevoegdheid de Buitenlandse betrekkingen behoren in het Belgisch Staatsblad een oproep bekend waarin duidelijk wordt uiteengezet welke bekwaamheden, geschiktheden en beroepservaring van de gegadigden gevergd worden alsook hoelang de opdracht duurt en onder welke voorwaarden die wordt uitgeoefend.

Het personeelslid maakt binnen vijftien dagen na de datum van de bekendmaking van de in het eerste lid bedoelde oproep via de hiërarchische weg zijn kandidatuur over aan de overheid waaronder het ressorteert.

Laatstgenoemde stuurt, wanneer hij meent zich met de uitoefening van de opdracht akkoord te kunnen verklaren, de kandidatuur, met uitsluiting van elk ander element, binnen vijftien dagen na de ontvangst ervan door naar de Minister tot wiens bevoegdheid de Buitenlandse Zaken behoren.

De minister tot wiens bevoegdheid de buitenlandse zaken behoren legt de kandidatuur ter beslissing voor aan de Commissie van de Europese Unie.

Art. VIII.XIII.6. Tijdens de duur van een opdracht welke als van algemeen belang is erkend, is het personeelslid met verlof. Dat verlof wordt niet bezoldigd.

In afwijking van het eerste lid wordt het verlof bezoldigd : 1° wanneer het personeelslid wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beschikking van 30 april 2002 van de Europese Commissie;2° wanneer het personeelslid een opdracht uitoefent bij het Rentenfonds voor het beheer van de federale Staatsschuld;3° wanneer de opdracht is toegekend voor een opdracht in het kader van het Europees programma « Institution Building » ingevoerd door de Verordening nr.622/98 van de Raad van de Europese Unie betreffende de bijstand ten gunste van de kandidaat-landen; 4° wanneer het een opdracht betreft zoals bedoeld in artikel VIII.XIII.1, tweede lid, 3°.

Art. VIII.XIII.7. § 1. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend : 1° voor de opdrachten welke de uitoefening van een ambt in een ontwikkelingsland inhouden; 2° voor de opdrachten bedoeld in artikel VIII.XIII.1, tweede lid, 3° en 4°; 3° voor de opdrachten bedoeld in artikel VIII.XIII.4, § 2; 4° voor de opdrachten uitgeoefend door het personeelslid dat als nationaal deskundige is aangewezen krachtens de beschikking van de Europese Commissie van 30 april 2002;5° voor de opdrachten uitgeoefend bij het Rentenfonds voor het beheer van de federale Staatsschuld;6° voor de opdrachten uitgeoefend in het raam van het Europees programma « Institution Building », dat is ingesteld bij de Verordening nr.622/98 van de Raad van de Europese Unie betreffende de bijstand ten gunste van de kandidaat-landen. § 2. Het verlof voor opdracht kan voor de niet in § 1 bedoelde internationale opdrachten worden toegestaan door de minister of, naar gelang van het geval, de burgemeester of het politiecollege. De minister kan tevens het karakter van algemeen belang erkennen indien de opdracht geacht wordt van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor de federale Regering of de federale administratie. § 3. Iedere opdracht verliest van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin het personeelslid een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van de buitenlandse regering, van het buitenlandse openbaar bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld.

Art. VIII.XIII.8. Het personeelslid dat met de uitvoering van een van algemeen belang erkende opdracht wordt belast, verkrijgt de verhogingen in zijn loonschaal alsmede de hogere loonschaal waarop het aanspraak kan maken, op het tijdstip waarop het die zou verkrijgen of zou verkregen hebben indien het werkelijk in dienst was gebleven.

Art. VIII.XIII.9. Tijdens de duur van een opdracht die niet erkend werd als zijnde van algemeen belang, wordt het personeelslid op non-activiteit gesteld.

Art. VIII.XIII.10. Het personeelslid met verlof wegens internationale opdracht, zoals bedoeld in artikel VIII.XIII.1, tweede lid, 1° en 3°, verkrijgt een vergoeding die bestemd is om werkelijke lasten te dragen en/of toelagen.

De minister bepaalt het bedrag van deze vergoedingen en toelagen, volgens de nadere voorwaarden die van kracht zijn voor de ambtenaren van de carrière van de Buitendienst en van de Kanselarijcarrière Buitenlandse Dienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking en afhankelijk van de graad waarmee het personeelslid dat met verlof is wegens opdracht bekleed is.

Art. VIII.XIII.11. De minister of, naar gelang van het geval, de burgemeester of het politiecollege waaronder het met een opdracht belaste personeelslid ressorteert, beslist volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is als vacant moet worden beschouwd zodra het betrokken personeelslid één jaar afwezig is.

Aan de in het eerste lid bedoelde beslissing moet, naar gelang van het geval, het advies van de commissaris-generaal of van de korpschef voorafgaan.

Art. VIII.XIII.12. Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten hoogste drie maanden, kan de minister of, naar gelang van het geval, de burgemeester of het politiecollege waaronder het personeelslid ressorteert, op ieder ogenblik een einde maken aan de opdracht waarmee het personeelslid is belast, tijdens de vervulling ervan.

Het personeelslid kan op ieder ogenblik een einde maken aan de opdracht tijdens de vervulling ervan.

Art. VIII.XIII.13. Het personeelslid wiens opdracht is verstreken of wordt onderbroken bij beslissing van de minister of, naar gelang van het geval, de burgemeester of het politiecollege, bij beschikking van de Commissie van de Europese Unie of bij beslissing van het personeelslid zelf, stelt zich ter beschikking van het politiekorps waarvan het deel uitmaakt.

Indien het zonder geldige reden weigert of verwaarloost dit te doen wordt het, na tien dagen afwezigheid, geacht te zijn ontslagen in de zin van artikel 125 van de wet.

Art. VIII.XIII.14. Zodra zijn opdracht is verstreken, bezet het personeelslid dat in zijn betrekking niet werd vervangen, die betrekking wanneer het zijn dienst hervat. »

Art. 17.Artikel VIII.XIV.1, tweede lid, RPPol wordt vervangen als volgt : « Het personeelslid dat een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de bevoegde overheid de datum mee waarop de afwezigheid zal aanvangen alsmede de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens drie maanden vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt. »

Art. 18.In artikel VIII.XV.1, 2°, RPPol, worden de woorden « artikel 138, § 1, tweede lid » vervangen door de woorden « artikel 138, § 1, vijfde lid ».

Art. 19.In artikel XI.II.16, eerste lid, RPPol worden de woorden « de artikelen VIII.XIII.5, tweede en derde lid, en VIII.XIII.6, §§ 6 en 7 » vervangen door de woorden « de artikelen VIII.XIII.4, § 2 en VIII.XIII.6, tweede lid ».

Art. 20.Artikel XI.IV.13, 8°, a), RPPol wordt aangevuld als volgt : « , tenzij de minister, in het belang van de Openbare Schatkist of indien hij meent dat deze categorie meer geschikt of gepast is in het licht van de nadere uitvoeringsregels van de opdracht, beslist deze dienstverplaatsing in de categorie bedoeld in 7° te houden ». HOOFDSTUK II. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 21.De statutaire personeelsleden die op 1 juli 2002 een deeltijdse loopbaanonderbreking genoten ten belope van een kwart of een derde, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen.

De statutaire personeelsleden die op 1 januari 2003 een loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen of medische bijstand ten belope van één derde of één vierde van hun normale prestaties genoten, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen.

De statutaire personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit een verlof voor opdracht genieten, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen.

Art. 22.Voor de statutaire personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit besluit hun loopbaan reeds deeltijds hebben onderbroken, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de tweeënzeventig maanden halftijdse loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 116 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.

Voor de statutaire personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit besluit hun loopbaan hebben onderbroken voor palliatieve zorgen of wegens medische bijstand, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maxima per omstandigheid zoals respectievelijk bedoeld in artikel 117, §§ 1 en 2 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.

Art. 23.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van de artikelen 2, 1°, en 5 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2002 en artikel 2, 2°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 2003.

Art. 24.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 18 november 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^