Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 april 1999
gepubliceerd op 07 mei 1999

Koninklijk besluit tot regeling van het statuut van het tijdens de tweede wereldoorlog ondergedoken joodse kind

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1999022370
pub.
07/05/1999
prom.
19/04/1999
ELI
eli/besluit/1999/04/19/1999022370/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot regeling van het statuut van het tijdens de tweede wereldoorlog ondergedoken joodse kind


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 6 van de wet van 26 januari 1999 houdende nieuwe maatregelen ten voordele van de oorlogsslachtoffers;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor oorlogsinvaliden, oudstrijders en oorlogsslachtoffers;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de hoge leeftijd van de belanghebbenden tot een vlugge uitvoering van de wettelijke bepalingen noopt;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - De begunstigden

Artikel 1.In dit besluit : 1° wordt met de hoedanigheid « ondergedoken kind » de hoedanigheid bedoeld die wordt toegekend aan elk kind van minder dan 21 jaar op 10 mei 1940 of na deze datum geboren, dat gedwongen werd gedurende de in artikel 5 omschreven periode, clandestien te leven om zich te onttrekken aan anti-joodse maatregelen uitgevaardigd door de bezetter.2° is « de Minister », de Minister tot wiens bevoegdheid de oorlogsslachtoffers behoren.

Art. 2.De hoedanigheid van « ondergedoken kind » wordt toegekend aan de kinderen bedoeld in artikel 1, 1° onder voorwaarde dat zij hun gewone verblijfplaats in België hadden op 10 mei 1940 en de Belgische nationaliteit bezitten bij het indienen van de aanvraag.

Art. 3.Uitgesloten van het voordeel van dit besluit, zijn de personen : 1° die veroordeeld werden wegens misdaad of wanbedrijf tegen de uitwendige of inwendige veiligheid van de Staat.2° die hetzij veroordeeld werden tot een vrijheidsstraf van twee jaar of meer, hetzij vervallen zijn verklaard van hun burgerlijke rechten. De uitsluiting eindigt van rechtswege wanneer deze personen in eer hersteld zijn of hun burgerlijke rechten herwinnen. HOOFDSTUK II. - De aanvraag en het onderzoek

Art. 4.§ 1. Om het voordeel van dit besluit te kunnen genieten, moeten de belanghebbenden een aanvraag indienen rechtstreeks bij de Dienst voor de Oorlogsslachtoffers of via een representatieve vereniging van de joodse gemeenschap, vergezeld, op straf van onontvankelijkheid, van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag dat minder dan drie maanden voor de datum van de aanvraag is afgegeven. De aanvraag moet toekomen bij de Dienst voor de Oorlogsslachtoffers bij een ter post aangetekende brief, binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit. § 2. De belanghebbenden leveren met alle rechtsmiddelen bewijs van hun hoedanigheid van ondergedoken kind en van de periode die ze alzo doorbrachten.

Art. 5.Met clandestiniteit vóór 1 juli 1942 wordt geenszins rekening gehouden.

De uiterste datum die als einde van de clandestiniteit kan in aanmerking worden genomen is deze van de bevrijding van de streek waar het kind ondergedoken was.

Art. 6.De Minister doet uitspraak over de aanvragen, die overeenkomstig artikel 4 werden ingediend na advies van de bevoegde kamer van de Commissie van nationale erkentelijkheid, daartoe opgericht en samengesteld uit : - een voorzitter; - een ambtenaar van de Dienst voor de Oorlogsslachtoffers; - een afgevaardigde van een representatieve vereniging van ondergedoken kinderen.

Art. 7.Elke beslissing, getroffen overeenkomstig artikel 6, kan herzien worden wegens dwaling in feite op in rechte of ten gevolge van het overleggen van nieuwe gegevens die de herziening wettigen.

Art. 8.§ 1. De herziening wordt gevorderd hetzij door de Minister die de belanghebbende ervan op de hoogte brengt, hetzij door deze zelf die een aanvraag richt aan de Dienst voor de Oorlogsslachtoffers.

Telkens doet de Minister, na een nieuw onderzoek en advies van de Commissie bedoeld in artikel 6, uitspraak bij een gemotiveerde beslissing die aan de belanghebbende betekend wordt.

De aanvragen en de betekening voorzien in dit artikel gebeuren bij een ter post aangetekend schrijven. § 2. Tenzij zij steunt op de overlegging van nieuwe gegevens, moet de herziening, op straffe van uitsluiting, gevorderd worden binnen een termijn van tien jaar vanaf de dag waarop de beslissing waarvan de herziening wordt gevorderd, definitief is geworden.

Art. 9.§ 1. Een aanvraag kan niet postuum worden ingediend. § 2. Het overlijden van de verzoeker stuit de procedure. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen

Art. 10.De toekenning van de hoedanigheid van ondergedoken kind geeft aanleiding tot het opstellen van een kaart van eershalve toekenning van het statuut.

Art. 11.Het genot van dit besluit kan noch een huidige of toekomstige financiële weerslag hebben, noch een recht inhouden op een ander statuut van nationale erkentelijkheid.

Art. 12.Onze Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 april 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

^