Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 december 2001
gepubliceerd op 28 december 2001

Koninklijk besluit tot invoering van een zomertijd vanaf het jaar 2002

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2001001327
pub.
28/12/2001
prom.
19/12/2001
ELI
eli/besluit/2001/12/19/2001001327/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot invoering van een zomertijd vanaf het jaar 2002


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe de richtlijn nr. 2000/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2001 betreffende de zomertijd om te zetten in intern recht (1).

In België is de wettelijke tijd bepaald door de wet van 29 april 1892 houdende de nieuwe tijdsindeling in België (2). Krachtens deze wet is de wettelijke tijd het G.M.T.-uur.

De Regering is echter gemachtigd, bij de wet van 7 februari 1920 houdende de wijziging der wet van 29 april 1892 tot vaststelling van het wettelijke uur (3), om de wettelijke tijd, in bijzondere omstandigheden, te wijzigen.

Overeenkomstig de voormelde wet van 7 februari 1920 hebben de besluiten van de Regent van 30 september 1946 (4) en 15 september 1947 (5) respectievelijk geleid tot een vooruitzetting van zestig minuten ten opzichte van de normale wettelijke tijd (het G.M.T.-uur) en het behoud daarvan.

Het is eveneens op basis van diezelfde wet van 7 februari 1920 dat de koninklijke besluiten van 28 oktober 1976, 6 oktober 1977, 9 november 1978, 27 november 1979, 9 februari 1981, 29 december 1982, 9 mei 1985, 26 september 1988, 4 oktober 1989, 14 september 1992, 21 februari 1995 en 12 december 1997 sinds 1977, overeenkomstig de akkoorden, eerst tussen de Benelux en Frankrijk, en daarna binnen de Europese Gemeenschappen, een stelsel hebben ingevoerd van een vooruitzetting van de tijd met zestig minuten op het G.M.T.-uur tijdens de wintermaanden en een vooruitzetting met honderdtwintig minuten op het G.M.T.-uur tijdens de zomermaanden.

Dit besluit moet het voormelde koninklijk besluit van 12 december 1997 tot invoering van een zomertijd in 1998, 1999, 2000 en 2001 (6) vervangen, en zet de richtlijn nr. 2000/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2001 betreffende de zomertijd om in intern recht.

Krachtens deze richtlijn wordt er verduidelijkt dat de periode van het zomeruur, namelijk de periode van het jaar waarin het uur vooruitgezet wordt met zestig minuten ten opzichte van het uur van de rest van het jaar, vanaf het jaar 2002 en voor een onbepaalde periode, zal beginnen op de laatste zondag van de maand maart, om 1 uur 's morgens, wereldtijd (2 uur, plaatselijke tijd) en zal eindigen op de laatste zondag van de maand oktober, om 1 uur 's morgens, wereldtijd (3 uur, plaatselijke tijd).

De aanhef van de richtlijn bepaalt dat de bepalingen betreffende de periode van het zomeruur opgesteld worden voor een onbepaalde periode.

Ook al is de maatregel voorzien voor een onbepaalde periode, toch bewaart zij haar aard van eenvoudige wijziging die aangebracht wordt aan het wettelijke uur. Het gaat derhalve niet zozeer om een onomkeerbare maatregel, die de bepaling van het wettelijke uur zou wijzigen. Een wijziging van de wet van 29 april 1892 houdende de nieuwe tijdsindeling in België is dus niet noodzakelijk, en de richtlijn kan in intern recht omgezet worden door een koninklijk besluit, overeenkomstig de wet van 7 februari 1920.

Krachtens artikel 5 van de richtlijn moet de Commissie, uiterlijk op 31 december 2007, aan het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité, verslag uitbrengen over de gevolgen van de bepaling van de zomertijd voor de betrokken sectoren.

Krachtens artikel 7 van de richtlijn moeten de Lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om er uiterlijk op 31 december 2001 aan te voldoen. Zij moeten de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

De Raad van State heeft zijn advies uitgebracht op 5 december 2001. Er werd rekening gehouden met de ontmerkingen van dit Hoge Rechtscollege.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE _______ Nota's (1) J.O.L. 31, 2 februari 2001, blz. 21-22. (2) Belgisch Staatsblad van 30 april 1892.(3) Belgisch Staatsblad van 8 februari 1920.(4) Belgisch Staatsblad van 2 oktober 1946.(5) Belgisch Staatsblad van 5 oktober 1947.(6) Belgisch Staatsblad van 19 december 1997. ADVIES 32.178/2 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 29 augustus 2001 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot invoering van een zomertijd vanaf het jaar 2002", heeft op 5 december 2001 het volgende advies gegeven : Onderzoek van het ontwerp Aanhef Eerste tot derde lid Van de in de eerste drie leden aangehaalde wets- en verordeningsbepalingen vormt alleen de wet van 7 februari 1920 houdende de wijziging der wet van 29 april 1892 tot vaststelling van het wettelijk uur de rechtsgrond van het ontworpen besluit. Het eerste en het derde lid dienen dus te vervallen.

Vierde lid (dat het vijfde lid wordt) Richtlijn nr. 2000/84/EG zou veeleer moeten worden opgenomen in een overweging, luidende : « Overweging dat richtlijn nr. 2000/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 januari 2001 betreffende de zomertijd van toepassing is; ».

Vijfde lid (dat het tweede lid wordt) Het woord "Inspectie" dient vervangen te worden door het woord "inspecteur".

Zesde lid (dat het derde lid wordt) De datum van het besluit van de Ministerraad dient te vervallen en de tekst dient voorts te luiden als volgt : "... over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;".

Zevende lid (dat het vierde lid wordt) Het nummer van het advies van de Raad van State dient te worden vermeld als volgt : « Gelet op advies 32.178/2 van de Raad van State, gegeven op 5 december 2001 » (voorts zoals in het ontwerp);".

Dispositief Artikel 1 In de Franse tekst dienen de woorden "temps local" vervangen te worden door "heure locale".

In de Nederlandse tekst zou het beter zijn te schrijven : «

Artikel 1.Vanaf het jaar 2002 wordt de klok op de laatste zondag van maart om 1 uur 's morgens, wereldtijd (2 uur, plaatselijke tijd), ten opzichte van de wettelijke tijd honderdtwintig minuten vooruitgezet in plaats van zestig minuten.

Ze wordt ten opzichte van de wettelijke tijd wederom zestig minuten vooruitgezet op de laatste zondag van oktober 1 uur 's morgens, wereldtijd (3 uur, plaatselijke tijd). » De kamer was samengesteld uit : de heer. Y. Kreins, kamervoorzitter;

De heren : P. Lienardy, J. Jaumotte, staatsraden;

F. Delperee, J. Kirkpatrick, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. Regnier, eerste auditeur-adfelingshoofd. De nota van het coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer L. Jans, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Lienardy.

De griffier, De voorzitter, B. Vigneron. Y. Kreins.

19 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot invoering van een zomertijd vanaf het jaar 2002 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 februari 1920 houdende de wijziging der wet van 29 april 1892 tot vaststelling van het wettelijk uur;

Overweging dat de richtlijn nr. 2000/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 januari 2001 betreffende de zomertijd van toepassing is;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 12 maart 2001;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 32.178/2 van de Raad van State, gegeven op 5 december 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Vanaf het jaar 2002 wordt de klok op de laatste zondag van maart om 1 uur 's morgens, wereldtijd (2 uur, plaatselijke tijd), ten opzichte van de wettelijke tijd honderd twintig minuten vooruitgezet in plaats van zestig minuten.

Ze wordt ten opzichte van de wettelijke tijd wederom zestig minuten vooruitgezet op de laatste zondag van oktober om 1 uur 's morgens, wereldtijd (3 uur, plaatselijke tijd).

Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 31 december 2001.

Art. 3.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 december 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

^