Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 december 2001
gepubliceerd op 12 januari 2002

Koninklijk besluit tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid en ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
2001013227
pub.
12/01/2002
prom.
19/12/2001
ELI
eli/besluit/2001/12/19/2001013227/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 14 november 1996 en de wetten van 13 maart 1997, 13 februari 1998, 22 december 1998, 26 maart 1999, 12 augustus 2000, 22 mei 2001 en 19 juli 2001;

Gelet op de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, inzonderheid op de artikelen 61, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1995, 26 juli 1996, 22 februari 1998, 26 maart 1999 en 2 januari 2001, en 63, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998;

Gelet op de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en diverse bepalingen, inzonderheid op de artikelen 188 en 194;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op de artikelen 27, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 juni 1992, 21 december 1992, 12 augustus 1994, 13 juni 1999 en 23 november 2000, 29, § 3, 4°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, 78quater, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1997 en gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 8 augustus 1997 en 9 juli 2000, 78quinquies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 maart 1999, 78sexies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juli 1998 en 13 juni 2001, 83, § 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juni 1992, 26 maart 1996, 4 augustus 1996, 9 juni 1997, 8 augustus 1997 en 13 juni 2001, 131quinquies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juli 2000, 131sexies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, 131septies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juli 2000, en 144, § 2, eerste lid, 6° en 7°, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 september 1992, 25 mei 1993, 22 december 1995, 9 juni 1997 en 8 augustus 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 april 1995, 23 december 1996 en 5 september 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1995, 22 december 1995, 23 december 1996, 25 juni 1997, 10 augustus 1998, 16 juni 1999, 18 juli 2000 en 12 september 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 februari 1998, 26 maart 1999 en 7 december 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 september 2000 tot uitvoering van de artikelen 188, tweede lid en 194, § 1, tweede lid van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen en van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;

Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, gegeven op 17 mei 2001;

Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, gegeven op 20 juli 2001;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 april 2001;

Gelet op het akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 26 april 2001;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 4 mei 2001 over de adviesaanvraag binnen een termijn van een maand en het besluit van de Ministeraad van 4 oktober 2001 over de adviesaanvraag binnen een termijn van drie dagen;

Gelet op het verzoek van spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de regering en de sociale partners zo spoedig mogelijk deze nieuwe regeling in werking wil laten treden teneinde de werkgelegenheidsgraad in het algemeen, en de werkgelegenheidsgraad van de ouderen in het bijzonder, te verhogen; dat alle instellingen belast met de praktische uitvoering van dit stelsel, inzonderheid de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening en de uitbetalingsinstellingen alsook de betrokken werkgevers en werknemers zo spoedig mogelijk op de hoogte dienen gebracht te worden van de in dit kader genomen uitvoeringsmaatregelen; dat, gelet op het feit dat deze nieuwe regeling de bestaande regelingen inzake dienstenbanen en voordeelbanenplan vervangt, er zekerheid moet zijn over de datum van inwerkingtreding, die overeenkomstig de adviezen van de betrokken beheerscomités best samenvalt met de aanvang van een kwartaal, dat de nieuwe reglementering in werking zou moeten treden vanaf 1 januari 2002;

Gelet op het advies 32.129/1 van de Raad van State, gegeven op 6 november 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en van Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werkgevers bedoeld in Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen voor zover de werknemer wordt aangeworven met een schriftelijke arbeidsovereenkomst die ten minste voorziet in een halftijds uurrooster.

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder « werkzoekende » verstaan de niet-werkende werknemer die als werkzoekende is ingeschreven bij de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling.

De uitkeringsgerechtigde volledig werkloze bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° of 2°, wordt gelijkgesteld met de "werkzoekende" bedoeld in het vorige lid. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder « periode van werkzoekend zijn » verstaan een periode waarin men ingeschreven is als werkzoekende bij de gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling, en worden de volgende periodes daarmee gelijkgesteld : 1° de periodes, gelegen tijdens een periode van inschrijving als werkzoekende of tijdens een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid zoals bedoeld in artikel 3, die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van wets- of reglementsbepalingen inzake verplichte verzekering tegen ziekte- of invaliditeit of inzake moederschapsverzekering;2° de periodes van gevangenzetting tijdens een periode van inschrijving als werkzoekende of een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid zoals bedoeld in artikel 3;3° de periodes van tewerkstelling in de projecten erkend en gesubsidieerd overeenkomstig artikel 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 27 oktober 1993 houdende uitvoering van het koninklijk besluit nr.474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen; 4° de periodes van tewerkstelling in de projecten erkend en gesubsidieerd overeenkomstig artikel 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 27 oktober 1993 tot veralgemening van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen;5° de periodes van tewerkstelling in de tewerkstellingsprojecten erkend en gesubsidieerd overeenkomstig artikel 6 van het besluit van de Vlaamse regering van 27 oktober 1993 tot veralgemening van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen;6° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;7° de periodes van deeltijds onderwijs in het kader van de deeltijdse leerplicht;8° de periode van alternerende tewerkstelling en opleiding bedoeld in het koninklijk besluit nr.495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd voor deze jongeren; 9° de periode van een opleiding of een tewerkstelling in de projecten betreffende de partnershipovereenkomsten gesloten en gesubsidieerd krachtens het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 27 juni 1991 houdende machtiging voor de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling tot het sluiten van partnershipovereenkomsten teneinde de kansen van bepaalde werkzoekenden om werk te vinden of terug werk te vinden, te vergroten in het kader van gecoördineerde beschikkingen voor socio-professionele inschakeling, voor zover de werknemer geen getuigschrift of diploma heeft van het hoger middelbaar onderwijs;10° de periodes van inschrijving als minder-valide bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap of het "Agence wallonne pour l'Intégration des personnes handicapées" of de "Service bruxellois francophone des personnes handicapées" of de "Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behindering sowie für die besondere soziale Fürsorge »;11° de periodes van tewerkstelling als moeilijk te plaatsen werkzoekende in de sociale inschakelingseconomie behalve indien tijdens deze tewerkstelling de voordelen van dit besluit reeds toegekend werden;12° de periodes van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid zoals bedoeld in artikel 3;13° de periodes van tewerkstelling met een startbaanovereenkomst, met toepassing van Hoofdstuk VIII van Titel II van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, van een werknemer die geen getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezit;14° de periodes van gerechtigde op het bestaansminimum of de daarmee gelijkgestelde periodes. Voor de toepassing van het vorige lid, 11°, wordt verstaan onder : 1° tewerkstelling in de sociale inschakelingseconomie : een tewerkstelling bij een werkgever bedoeld in het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen;2° moeilijk te plaatsen werkzoekenden : de werkzoekenden die geen getuigschrift of diploma hebben van hoger middelbaar onderwijs en gedurende de laatste twaalf maanden geen onderwijs met volledig leerplan genoten hebben. Voor de toepassing van het eerste lid, 14°, wordt verstaan onder « gelijkgestelde periodes », de periodes van gerechtigde op financiële sociale bijstand gedurende dewelke die gerechtigde : - ofwel is ingeschreven in het bevolkingsregister; - ofwel beschikt over een verblijfsvergunning van onbepaalde duur; - ofwel beschikt over een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, in zoverre de verlenging van deze verblijfsvergunning onderworpen is aan de voorwaarde tewerkgesteld te zijn; - ofwel is gerechtigd of toegelaten, met toepassing van de artikelen 9 of 10 van de voormelde wet van 15 december 1980, voor een bepaalde duur op het grondgebied te verblijven in zoverre de mogelijkheid van een verblijfsvergunning van onbeperkte duur uitdrukkelijk voorzien is.

Art. 3.Voor de toepassing van dit besluit wordt onder uitkeringsgerechtigde volledig werkloze verstaan : 1° de volledig werkloze die, op grond van artikel 100 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, werkloosheids- of wachtuitkeringen ontvangt als voltijdse werknemer;2° de volledig werkloze die, op grond van artikel 103 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, werkloosheidsuitkeringen ontvangt als vrijwillig deeltijdse werknemer;3° de werknemer tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma in toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de doorstromingsprogramma's;4° de werknemer tewerkgesteld in een erkende arbeidspost in toepassing van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen. In afwijking van het eerste lid wordt niet als uitkeringsgerechtigde volledig werkloze beschouwd de werknemer die ofwel het conventioneel brugpensioen geniet, ofwel de aanvullende vergoeding bedoeld in het koninklijk besluit van 19 september 1980 betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen en op aanvullende vergoedingen van ontslagen bejaarde grensarbeiders of die volledig werkloos zijn gesteld.

Art. 4.Wordt voor de toepassing van dit besluit en van de voordelen die erin worden voorzien, gelijkgesteld met een indienstneming, de verderzetting van een tewerkstelling na afloop van een periode zoals voorzien bij artikel 2, § 2, eerste lid, 6°, 7°, 8° en 13°, en artikel 3, eerste lid, 3° en 4°. HOOFDSTUK II. - Aanwerving van werkzoekenden die minder dan 45 jaar oud zijn Afdeling 1. - Vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale

zekerheid

Art. 5.De werkgevers bedoeld in artikel 1 van dit besluit worden vrijgesteld van de betaling van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in artikel 61, § 2, van voormelde wet van 21 december 1994 ten belope van 75 % vanaf de indienstneming tot het einde van het vierde kwartaal volgend op dit waarin de indienstneming heeft plaatsgehad en ten belope van 50 % gedurende de daaropvolgende vier kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° op het ogenblik van de indienstneming is hij minder dan 45 jaar oud;2° op het ogenblik van de indienstneming is hij werkzoekende;3° in de loop van de achttien kalendermaanden voorafgaand aan de maand van indienstneming is hij werkzoekende geweest gedurende minstens driehonderd en twaalf dagen gerekend in het zesdaagse stelsel. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2°.

Art. 6.De werkgevers bedoeld in artikel 1 van dit besluit worden vrijgesteld van de betaling van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in artikel 61, § 2, van voormelde wet van 21 december 1994 ten belope van 100 % vanaf de indienstneming tot het einde van het vierde kwartaal volgend op dit waarin de indienstneming heeft plaatsgehad en ten belope van 75 % gedurende de daaropvolgende vier kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° op het ogenblik van de indienstneming is hij minder dan 45 jaar oud;2° op het ogenblik van de indienstneming is hij werkzoekende;3° in de loop van de zesendertig kalendermaanden voorafgaand aan de maand van indienstneming is hij werkzoekende geweest gedurende ten minste zeshonderd vierentwintig dagen, gerekend in het zesdaagse stelsel. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2°. Afdeling 2. - Activering van de werkloosheidsuitkeringen

Art. 7.De werknemer die voldoet aan de voorwaarden van artikel 6 en die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de vijfendertig daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand.

De werkuitkering van maximum 500 EUR bedoeld in het vorige lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking. HOOFDSTUK III. - Aanwerving van werkzoekenden van minstens 45 jaar oud Afdeling 1. - Vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale

zekerheid

Art. 8.De werkgevers bedoeld in artikel 1 van dit besluit worden vrijgesteld van de betaling van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in artikel 61, § 2, van voormelde wet van 21 december 1994 ten belope van 75 % vanaf de indienstneming tot het einde van het vierde kwartaal volgend op dit waarin de indienstneming heeft plaatsgehad en ten belope van 50 % gedurende de daaropvolgende zestien kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer gelijktijdig de volgende voorwaarden vervult : 1° op het ogenblik van de indienstneming is hij minstens 45 jaar oud;2° op het ogenblik van de indienstneming is hij werkzoekende;3° in de loop van de negen kalendermaanden voorafgaand aan de maand van indienstneming is hij werkzoekende geweest gedurende ten minste honderd zesenvijftig dagen gerekend in het zesdaagse stelsel. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2°.

Art. 9.De werkgevers bedoeld in artikel 1 van dit besluit worden vrijgesteld van de betaling van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in artikel 61, § 2, van voormelde wet van 21 december 1994 ten belope van 100 % vanaf de indienstneming tot het einde van het vierde kwartaal volgend op dit waarin de indienstneming heeft plaatsgehad en ten belope van 75 % gedurende de daaropvolgende zestien kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer gelijktijdig de volgende voorwaarden vervult : 1° op het ogenblik van de indienstneming is hij minstens 45 jaar oud;2° op het ogenblik van de indienstneming is hij werkzoekende;3° in de loop van de achttien kalendermaanden voorafgaand aan de maand van indienstneming is hij werkzoekende geweest gedurende minstens driehonderd en twaalf dagen of in de loop van de zesendertig kalendermaanden voorafgaand aan de maand van indienstneming gedurende tenminste zeshonderd vierentwintig dagen, telkens gerekend in het zesdaagse stelsel. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2°. Afdeling 2. - Activering van de werkloosheidsuitkeringen

Art. 10.De werknemer die voldoet aan de voorwaarden van artikel 8 of 9 en die op het ogenblik van indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, gedurende de maand van indienstneming en de elf daaropvolgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand.

De werkuitkering van ten hoogste 500 EUR bedoeld in het vorige lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel voorziene wekelijkse arbeidsduur in de deeltijdse betrekking.

Art. 11.De werknemer die voldoet aan de voorwaarden van artikel 9, is, in afwijking van het vorig artikel en van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, gedurende de maand van indienstneming en de vijfendertig daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van maximum 500 EUR per kalendermaand, indien hij, op het ogenblik van de indienstneming : - uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was; - en in de loop van de zesendertig kalendermaanden voorafgaand aan de maand van indienstneming gedurende tenminste zeshonderd vierentwintig dagen werkzoekend was, gerekend in het zesdaagse stelsel.

De werkuitkering van maximum 500 EUR bedoeld in het vorige lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking. HOOFDSTUK IV. - Aanvullende bepalingen

Art. 12.In afwijking van artikel 1 komen de volgende werknemers niet in aanmerking voor een vrijstelling van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in de artikelen 5, 6, 8 en 9 en voor de toekenning van een werkuitkering bedoeld bij dit besluit : 1° de werknemers die worden aangeworven vanaf het ogenblik dat zij zich in een statutaire toestand bevinden;2° de werknemers die worden aangeworven als leden van het academisch en wetenschappelijk personeel door de instellingen van universitair onderwijs of als leden van het onderwijzend personeel in de andere onderwijsinstellingen;3° de werknemers die worden aangeworven door : a) het Rijk, met daarinbegrepen de Rechterlijke Macht, de Raad van State, het leger en de federale politie, met uitzondering van de werknemers die worden aangeworven in een doorstromingsprogramma, in toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's;b) de Gemeenschappen en de Gewesten met uitzondering van de onderwijsinstellingen voor de werknemers die niet bedoeld worden onder 1° en 2° en met uitzondering van de werknemers die worden aangeworven in een doorstromingsprogramma, in toepassing van het voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997;c) de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie met uitzondering van de werknemers die worden aangeworven in een doorstromingsprogramma, in toepassing van het voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997;d) de instellingen van openbaar nut en de openbare instellingen die onder het toezicht vallen van de onder a), b) en c) voornoemde instellingen, met uitzondering van : de openbare krediet-instellingen; de autonome overheidsbedrijven; de openbare maatschappijen voor personenvervoer; de openbare instellingen voor het personeel dat zij als uitzendkrachten aanwerven om het ter beschikking te stellen van gebruikers met het oog op het uitvoeren van een tijdelijke arbeid, overeenkomstig de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers; de onderwijsinstellingen voor de werknemers die niet bedoeld worden onder 1° en 2°; en de werknemers die worden aangeworven in een doorstromingsprogramma, in toepassing van het voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997.

In afwijking van artikel 1 komt niet in aanmerking voor een vrijstelling van werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in de artikelen 5, 6, 8 en 9, de werknemer die van het voordeel van de vrijstelling werd uitgesloten door een beslissing van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, genomen op basis van een rapport van de hierna vernoemde inspectiediensten indien na klacht werd vastgesteld dat de werknemer werd aangenomen ter vervanging en in eenzelfde functie van een ontslagen werknemer met als hoofdzakelijk doel de voordelen van dit koninklijk besluit te bekomen.

Het toezicht gebeurt door de hierna vermelde inspecties waarvan de bevoegdheden zijn bepaald bij de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie : 1. de inspecteurs en adjunct-inspecteurs van de Administratie van de inspectie van de sociale wetten van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid;2. de inspecteurs en adjunct-inspecteurs van de Sociale Inspectie van het Ministerie van Sociale Voorzorg;3. de inspecteurs en adjunct-inspecteurs van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;4. de hoofdcontroleurs, de controleurs en de adjunct-controleurs van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening alsmede de eerstaanwezend inspecteurs-hoofd van dienst, de eerst-aanwezend inspecteurs, de inspecteurs, de eerstaanwezend adjunct-inspecteurs, de adjunct-inspecteurs 2e klasse en de adjunct-inspecteurs 1ste klasse van de Algemene Inspectie van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. In afwijking van het eerste lid kan de werknemer die in dienst wordt genomen in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's, geen aanspraak maken op de werkuitkering. HOOFDSTUK V. - Procedure

Art. 13.Een werkgever kan de voordelen genieten bedoeld in artikelen 5 tot 11 indien hij een werkzoekende in dienst neemt tijdens de geldigheidsduur van een werkkaart.

Door middel van deze werkkaart attesteert het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, bevoegd voor de woonplaats van de werkzoekende, dat de werkzoekende voldoet aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 5 tot 11.

De werkkaart kan worden aangevraagd door de werkzoekende. De werkkaart kan tevens worden aangevraagd door een werkgever indien de werkzoekende op het ogenblik van de indienstneming geen geldige werkkaart bezit. Deze aanvraag wordt slechts aanvaard indien zij individueel wordt opgesteld en de identiteit van de werkgever vermeldt alsmede de identiteit van de werknemer, zijn woonplaats en identificatienummer van de sociale zekerheid en de datum van de indienstneming.

De aanvraag van de werkkaart bedoeld in het vorige lid, moet ten laatste de dertigste dag volgend op de dag van de indienstneming ingediend worden op het bevoegde werkloosheidsbureau anders wordt zij als ongeldig beschouwd.

Indien de aanvraag bedoeld in de vorige leden per post wordt verstuurd, wordt de postdatum als de datum van indiening beschouwd.

De werkkaart draagt als geldigheidsdatum : 1° de datum waarop de aanvraag wordt ingediend indien de werkzoekende nog niet in dienst is genomen.2° de datum van de indienstneming indien de werkzoekende reeds in dienst is genomen. De werkkaart heeft een geldigheidsduur van drie maanden en is geldig voor elke indienstneming die plaatsvindt tijdens haar geldigheidsperiode.

Wanneer een nieuwe werkkaart wordt aangevraagd tijdens de geldigheidsduur van een vorige werkkaart, wordt een werkkaart gegeven met dezelfde geldigheidsperiode als de vorige werkkaart.

De geldigheid van de werkkaart is verlengbaar met periodes van telkens drie maanden voor zover de werkzoekende aantoont dat hij op de datum van indiening van de nieuwe aanvraag of op de datum van de indienstneming opnieuw voldoet aan de gestelde voorwaarden.

De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bezorgt de gegevens betreffende de werkkaarten aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen.

Art. 14.Voor de toepassing de hoofdstukken II en III van dit besluit wordt de werkzoekende die aan vermelde voorwaarden voldoet op het tijdstip van de aanvraag van de werkkaart bedoeld in artikel 13, gelijkgesteld met een werkzoekende die deze voorwaarden vervult op het tijdstip van de indienstneming.

Art. 15.§ 1. De werkuitkering bedoeld in artikel 7, 10 en 11 wordt beschouwd als een uitkering zoals bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders.

De werkuitkering wordt slechts toegekend indien voldaan is aan artikel 13, en voor zover de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° de werknemer dient bij de aanvang van zijn tewerkstelling een uitkeringsaanvraag in via zijn uitbetalingsinstelling tezamen met een exemplaar van de arbeidsovereenkomst;2° de arbeidsovereenkomst bedoeld bij 1° bevat bepalingen waaruit blijkt dat de werknemer overeenkomstig de werkkaart, afgeleverd door het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, in aanmerking komt voor de toekenning van een werkuitkering en dat het door de werkgever te betalen nettoloon bekomen wordt door de werkuitkering in mindering te brengen van het nettoloon voor de beschouwde maand;3° de werkgever verbindt er zich toe : a) het werkloosheidsbureau in kennis te stellen van een arbeidsongeval dat de werknemer overkomt;b) in geval van terugbetaling door de arbeidsongevallenverzekeraar, aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een betaling te verrichten gelijk aan het resultaat van de formule : A X B X C/D, waarbij : A gelijk is aan 0,9; B gelijk is aan de uitkering betaald voor de beschouwde maand;

C gelijk is aan het belastbaar bedrag van het loon voor de periode van arbeidsongeschiktheid in de beschouwde maand;

D gelijk is aan het belastbaar bedrag van het loon voor de beschouwde maand.

De werknemer die aanspraak maakt op de werkuitkering wordt voor de toepassing van de artikelen 29, § 3, 81, zesde lid, 83, § 3, 133, § 1, 10°, 138 en 144, § 2, eerste lid, 6° en 7°, van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gelijkgesteld met een werknemer die aanspraak maakt op de integratie-uitkering.

In afwijking van de bepalingen genomen krachtens artikel 138 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 moet het dossier dat de aanvraag om de werkuitkering bevat, toekomen op het werkloosheidsbureau binnen een termijn van vier maanden volgend op de maand waarin de tewerkstelling een aanvang neemt.

In geval van laattijdige ontvangst van het volledig dossier, mag de werkgever in afwijking van het tweede lid, 2°, voor de periode die voorafgaat aan de maand waarin de laattijdige ontvangst gesitueerd is, de werkuitkering niet in mindering brengen van het door hem te betalen nettoloon. § 2. De werkgever overhandigt uit eigen beweging aan de werknemer die aanspraak maakt op de werkuitkering na het verstrijken van iedere maand een « vergoedingsbewijs » dat, voor de toepassing van artikel 160 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, de controlekaart vervangt.

De werknemer wordt gedurende de duur van het contract vrijgesteld van de toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk III, afdelingen 1 tot 3 en van de artikelen 68 en 71 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991.

De vrijstelling bedoeld in het vorige lid doet evenwel geen afbreuk aan de verplichtingen die voortvloeien uit het statuut van deeltijdse werknemer met behoud van rechten indien de werknemer eveneens een inkomensgarantie-uitkering geniet of uit het statuut van tijdelijk werkloze indien de werknemer uitkeringen ontvangt voor de uren van tijdelijke werkloosheid.

Het bedrag van de werkuitkering voorzien in dit besluit wordt begrensd tot het nettoloon waarop de werknemer voor de betreffende maand recht heeft.

Art. 16.Wanneer een werkgever reeds van de voordelen van dit besluit genoten heeft voor een werknemer en hij deze terug in dienst neemt binnen een periode van twaalf maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst worden voor de vaststelling van het percentage van de vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen en voor de duur voor dewelke zij wordt toegekend alsmede voor de duur van de toekenning van de werkuitkering deze tewerkstellingen als één tewerkstelling beschouwd. De periode gelegen tussen de arbeidsovereenkomsten verlengt de periode tijdens dewelke de voormelde voordelen worden toegekend, niet.

De voordelen van dit besluit worden niet toegekend voor een werknemer die door dezelfde werkgever terug in dienst genomen wordt binnen een periode van twaalf maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst die gesloten was voor een onbepaalde duur, wanneer de werkgever voor deze werknemer en voor deze tewerkstelling genoten heeft van de voordelen van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen.

De voordelen van dit besluit worden wel toegekend wanneer de arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur bedoeld in het vorige lid is gesloten in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's.

Art. 17.Voor de werkzoekende die minder dan 45 jaar oud is op het ogenblik van de indienstneming en die aangeworven wordt in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing artikel 5, § 1, 2°, eerste en tweede streepje, van het voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997, geldt het voordeel van de in artikel 5 vermelde vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen, zonder dat de voorwaarden van artikel 5 en 13 vervuld moeten worden.

Voor de werkzoekende die minder dan 45 jaar oud is op het ogenblik van de indienstneming en die aangeworven wordt in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing van artikel 5, § 1, 2°, derde streepje, van het voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997, geldt het voordeel van de in artikel 6 vermelde vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen, zonder dat de voorwaarden van artikel 6 en 13 vervuld moeten worden.

Voor de werkzoekende die ten minste 45 jaar oud is op het ogenblik van de indienstneming en die aangeworven wordt in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing artikel 5, § 1, 2°, tweede streepje, van het voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997, geldt het voordeel van de in artikel 8 vermelde vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen, zonder dat de voorwaarden van artikel 8 en 13 vervuld moeten worden.

Voor de werkzoekende die ten minste 45 jaar oud is op het ogenblik van de indienstneming en die aangeworven wordt in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing artikel 5, § 1, 2°, derde streepje, van het voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997, geldt het voordeel van de in artikel 9 vermelde vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen, zonder dat de voorwaarden van artikel 9 en 13 vervuld moeten worden.

De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bezorgt de gegevens betreffende deze tewerkstelling aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen. HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen aan de werkloosheidsreglementering en andere bepalingen

Art. 18.Artikel 27 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wordt aangevuld met een 11°, luidend als volgt : 11° Werkuitkering : de uitkering voorzien bij het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de inwerkstelling van langdurig werkzoekenden.

Art. 19.Artikel 29, § 3, 4°, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 20.De artikelen 78quater en 78quinquies van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 21.Artikel 78sexies van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen : « De werkuitkering bedoeld in artikel 27, 11°, wordt in afwijking van artikel 27, 4°, niet als een uitkering beschouwd voor de toepassing van de artikelen 38, § 1, eerste lid, 1°, 42, 79, § 4, 80, 89, 92, 93 en 97.

De integratie-uitkering bedoeld in artikel 131quater en de herinschakelingsuitkering bedoeld in artikel 131quinquies worden, in afwijking van artikel 27, 4°, niet als een uitkering beschouwd voor de toepassing van de artikelen 38, § 1, eerste lid, 1°, 42, 80, 89, 92, 93 en 97.

Voor de toepassing van de bepalingen in dit besluit waarbij rekening wordt gehouden met de bezoldiging van een werknemer, worden de integratie-uitkering bedoeld in artikel 131quater, de herinschakelingsuitkering bedoeld in artikel 131quinquies of de werkuitkering bedoeld in artikel 27, 11°, geacht integraal deel uit te maken van de bezoldiging.

De werknemer kan voor eenzelfde periode slechts gerechtigd zijn op één van de uitkeringen bedoeld in de vorige leden. »

Art. 22.Artikel 83, § 3, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. Indien de werkloze op het ogenblik dat de schorsing uitwerking zou moeten hebben, een vrijstelling geniet op basis van de artikelen 78, 78ter of 90, heeft de schorsing slechts uitwerking de eerste dag die volgt op het einde van de vrijstelling op basis van de artikelen 78 of 78ter, of op het einde van de lopende vrijstelling op basis van artikel 90. »

Art. 23.Artikel 131quinquies van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen : « Het bedrag van de herinschakelingsuitkering waarop de werknemer bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen gerechtigd is, bedraagt, voor iedere kalendermaand waarin hij verbonden is door een arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster : 433,81 EUR voor een minstens halftijds uurrooster; 545,37 EUR voor een uurrooster van minstens 4/5 tijds.

Het bedrag van de uitkering wordt evenwel begrensd tot het netto-loon waarop de werknemer voor de betreffende kalendermaand recht heeft. »

Art. 24.Artikel 131sexies van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 25.Artikel 131septies, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° de werknemer voldoet op het tijdstip van de in dit lid bedoelde laatst vergoede werkloosheidsdag aan de voorwaarden inzake het statuut en de duur van inschrijving als werkzoekende of van de daarmee gelijkgestelde gebeurtenissen voor het verkrijgen van een werkkaart, bedoeld in het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden; ».

Art. 26.In artikel 144, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit worden het 6° en het 7° vervangen door de volgende bepalingen : « 6° het recht op uitkeringen wordt ontzegd op grond van de artikelen 55, 2°, 4° tot 7°, 60 tot 70, 73, 74, § 2, derde lid, 75, 76, 78bis of 78ter, of indien het recht op uitkeringen geschorst wordt op grond van de artikelen 80 tot 85; 7° het recht op uitkeringen ontzegd wordt op grond van de bepalingen betreffende de berekening van de uitkeringen vermeld in de artikelen 99 tot 129 en in de artikelen 131 tot 131septies.»

Art. 27.In artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen worden de volgende leden toegevoegd : « De bepalingen van artikel 15 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden zijn van toepassing op de werknemers en de werkgevers bedoeld in onderhavig besluit.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt de herinschakelingsuitkering gelijkgesteld met de werkuitkering en wordt het attest waaruit blijkt dat de werknemer aan de gestelde voorwaarden voldoet, gelijkgesteld met de werkkaart. » HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding en Overgangsbepalingen

Art. 28.Het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen wordt opgeheven. Dit koninklijk besluit blijft evenwel van toepassing op indienstnemingen die plaatsvonden vóór 1 januari 2002 en blijft eveneens van toepassing voor de indienstnemingen vanaf deze datum wanneer deze gebeurd zijn met gebruik van een banenkaart bedoeld in het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen.

Art. 29.Het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen wordt opgeheven. Dit koninklijk besluit blijft evenwel van toepassing op indienstnemingen die plaatsvonden vóór 1 januari 2002 en blijft eveneens van toepassing voor de indienstnemingen vanaf deze datum wanneer deze gebeurd zijn met gebruik van een banenkaart bedoeld in het voormeld koninklijk besluit van 23 december 1994.

Art. 30.Het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen, wordt opgeheven.

Het voormeld koninklijk besluit van 8 augustus 1997 blijft evenwel van toepassing op de werknemers die in dienst waren getreden vóór de datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit, in het kader van het erkende project, gedurende de duur van erkenning van het project.

Indien de beslissing tot erkenning of weigering van een project, van een verlenging of een wijziging van een bestaand project, bedoeld in artikel 6, § 3, eerste lid of § 4, eerste lid, van het voormeld besluit van 8 augustus 1997, nog moet worden genomen op het ogenblik van de publicatie van onderhavig besluit, wordt de duur van de erkenning van dat project beperkt tot maximaal een periode van één jaar, te rekenen vanaf de begindatum van het project, van de verlenging of van de wijziging van het bestaande project, indien deze datum gelegen is vóór 1 januari 2002.

Indien de beslissing tot erkenning of weigering van een project, van een verlenging of een wijziging van een bestaand project, bedoeld in artikel 6, § 3, eerste lid of § 4, eerste lid, van het voormeld besluit van 8 augustus 1997, nog moet worden genomen op het ogenblik van de publicatie van onderhavig besluit, wordt het project geweigerd, indien de begindatum van het project, van de verlenging of wijziging van het bestaande project gelegen is na 31 december 2001.

Art. 31.Het koninklijk besluit van 25 september 2000 tot uitvoering van de artikelen 188, tweede lid en 194, § 1, tweede lid, van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen en van artikel 7, § 1 derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt opgeheven.

Dit koninklijk besluit van 25 september 2000 blijft evenwel tot 30 juni 2002 van toepassing op de werknemers die in dienst waren getreden vóór de inwerkingtreding van onderhavig besluit.

Art. 32.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002 en is van toepassing op indienstnemingen die plaatsvinden vanaf deze datum.

De artikelen 29, 78quater, 78quinquies, 78sexies, 83, § 3, 131quinquies, 131sexies, 131septies en 144, § 2, van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, zoals geldend vóór de inwerkingtreding van onderhavig besluit, blijven verder van toepassing op de werknemers die op de dag vóór de inwerkingtreding van dit besluit genoten van het voordeel van deze bepalingen, gedurende de periode waarvoor het voordeel werd toegekend.

Art. 33.Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 december 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Verwijzignen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944; Wet van 14 juli 1951, Belgisch Staatsblad van 16 december 1951;

Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961;

Wet van 16 april 1963, Belgisch Staatsblad van 23 april 1963;

Wet van 11 januari 1967, Belgisch Staatsblad van 14 januari 1967;

Wet van 10 oktober 1967, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1967;

Koninklijk besluit nr. 13 van 11 oktober 1978, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1978;

Koninklijk besluit nr. 28 van 24 maart 1982, Belgisch Staatsblad van 26 maart 1982;

Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985;

Wet van 30 december 1988, Belgisch Staatsblad van 5 januari 1989;

Wet van 26 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992;

Wet van 30 maart 1994, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1994;

Koninklijk besluit van 14 november 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996;

Wet van 13 maart 1997, Belgisch Staatsblad van 10 juni 1997;

Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998;

Wet van 22 december 1998, Belgisch Staatsblad van 10 april 1999;

Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999;

Wet van 12 augustus 2000, Belgisch Staatsblad van 31 augustus 2000;

Wet van 22 mei 2001, Belgisch Staatsblad van 21 juni 2001;

Wet van 19 juli 2001, Belgisch Staatsblad van 28 juli 2001;

Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991;

Koninklijk besluit van 22 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992;

Koninklijk besluit van 29 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 5 juli 1992;

Koninklijk besluit van 14 september 1992, Belgisch Staatsblad van 23 september 1992;

Koninklijk besluit van 21 december 1992, Belgisch Staatsblad van 30 december 1992;

Koninklijk besluit van 25 mei 1993, Belgisch Staatsblad van 28 mei 1993;

Koninklijk besluit van 12 augustus 1994, Belgisch Staatsblad van 27 augustus 1994;

Koninklijk besluit van 23 december 1994, Belgisch Staatsblad van 31 december 1994;

Koninklijk besluit van 27 december 1994, Belgisch Staatsblad van 31 december 1994;

Koninklijk besluit van 30 maart 1995, Belgisch Staatsblad van 11 april 1995;

Koninklijk besluit van 7 april 1995, Belgisch Staatsblad van 17 april 1995;

Koninklijk besluit van 22 december 1995, Belgisch Staatsblad van 12 januari 1996;

Koninklijk besluit van 22 december 1995, Belgisch Staatsblad van 13 januari 1996;

Koninklijk besluit van 26 maart 1996, Belgisch Staatsblad van 6 april 1996;

Koninklijk besluit van 23 december 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996;

Koninklijk besluit van 23 december 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996;

Koninklijk besluit van 9 juni 1997, Belgisch Staatsblad van 21 juni 1997;

Koninklijk besluit van 25 juni 1997, Belgisch Staatsblad van 3 juli 1997;

Koninklijk besluit van 8 augustus 1997, Belgisch Staatsblad van 9 september 1997;

Koninklijk besluit van 15 juli 1998, Belgisch Staatsblad van 31 juli 1998;

Koninklijk besluit van 10 augustus 1998, Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1998;

Koninklijk besluit van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 3 april 1999;

Koninklijk besluit van 3 mei 1999, Belgisch Staatsblad van 5 juni 1999;

Koninklijk besluit van 13 juni 1999, Belgisch Staatsblad van 3 juli 1999;

Koninklijk besluit van 7 december 1999, Belgisch Staatsblad van 12 januari 2000;

Koninklijk besluit van 9 juli 2000, Belgisch Staatsblad van 18 juli 2000;

Koninklijk besluit van 18 juli 2000, Belgisch Staatsblad van 27 juli 2000;

Koninklijk besluit van 23 november 2000, Belgisch Staatsblad van 30 november 2000;

Koninklijk besluit van 13 juni 2001, Belgisch Staatsblad van 26 juni 2001;

Koninklijk besluit van 5 september 2001, Belgisch Staatsblad van 21 september 2001;

Koninklijk besluit van 12 september 2001, Belgisch Staatsblad van 25 september 2001.

^