Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 december 2018
gepubliceerd op 31 december 2018

Koninklijk besluit nr. 2 met betrekking tot de forfaitaire regeling inzake belasting over de toegevoegde waarde

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2018015734
pub.
31/12/2018
prom.
19/12/2018
ELI
eli/besluit/2018/12/19/2018015734/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 DECEMBER 2018. - Koninklijk besluit nr. 2 met betrekking tot de forfaitaire regeling inzake belasting over de toegevoegde waarde


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp van koninklijk besluit heeft tot doel het koninklijk besluit nr. 2 van 7 november 1969 met betrekking tot de vaststelling van forfaitaire grondslagen van aanslag voor de belasting over de toegevoegde waarde te vervangen, ingevolge de inwerkingtreding op 1 januari 2019 van artikel 12 van de wet van 30 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2018 pub. 10/08/2018 numac 2018040549 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde sluiten houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde (Belgisch Staatsblad van 10 augustus 2018 en 28 augustus 2018 - erratum).

Het voornoemd artikel 12 heeft artikel 56, § 1, van het Btw-Wetboek (hierna "Wetboek") dat betrekking heeft op de toepassing van forfaitaire grondslagen van aanslag voor sommige ondernemingen in bepaalde sectoren, vervangen door een artikel 56, nieuw, van het Wetboek. De forfaitaire grondslagen van aanslag maken het mogelijk om de belastbare omzet van de belastingplichtige te bepalen in de gevallen waarin deze omzet niet blijkt uit facturen of andere precieze gegevens, zonder dat de betrokkene zijn ontvangsten van dag tot dag moet optekenen.

Afgezien van het feit dat voormeld artikel 56, nieuw, van het Wetboek bepalingen opneemt die eigen zijn aan de toepassingsvoorwaarden ervan (vb. het is onmogelijk om forfaitaire grondslagen van aanslag toe te passen voor belastingplichtigen die, krachtens artikel 21bis, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, gehouden zijn tot het uitreiken van het kasticket bedoeld in het koninklijk besluit van 30 december 2009Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/12/2009 pub. 31/12/2009 numac 2009003491 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen sluiten tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen), herneemt het de inhoud van sommige essentiële bepalingen van het voormelde koninklijk besluit nr. 2 van 7 november 1969, die niet kunnen worden aangemerkt als eenvoudige uitvoeringsmaatregelen. Het gaat om het beginsel van de invoering van een forfaitaire regeling van aanslag, de voorwaarden om van dergelijke regeling te genieten, de fundamentele basisregels van de werking ervan, de mogelijkheid voor de betrokken belastingplichtigen om te opteren voor de normale regeling of de vrijstellingsregeling van belasting alsook de modaliteiten om de forfaitaire grondslagen van aanslag vast te stellen.

Dit ontwerp geeft uitvoering aan artikel 56, § 5, van het Wetboek en beoogt derhalve de loutere uitvoeringsbepalingen van het voornoemd koninklijk besluit nr. 2 van 7 november 1969 op te nemen en zo nodig te herschrijven, in een koninklijk besluit nr. 2, nieuw. Zo worden met name de praktische toepassingsvoorwaarden van deze belastingregeling vastgelegd alsook de formaliteiten die moeten worden nageleefd wat betreft onder meer de aanvang, de wijziging of de stopzetting van de activiteit van de belastingplichtige die forfaitaire grondslagen van aanslag toepast.

Het doel van het ontwerp is derhalve de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 2 die niet werden opgenomen in artikel 56, nieuw, van het Wetboek, te groeperen in een samenhangend kader, zonder er andere wijzigingen aan te brengen dan deze die noodzakelijk zijn om de bepalingen te moderniseren in een coherent geheel.

In dat verband dient overigens, in algemene bewoordingen, met betrekking tot het geheel van de artikelen van dit ontwerp, twee aspecten te worden benadrukt.

Vooreerst, om de dienst of de ambtenaar aan te duiden met wie de ambtenaar in voorkomend geval contact kan opnemen of documenten kan toesturen of die hem in kennis stelt van een beslissing, worden de woorden "bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert" of "bevoegde ambtenaar van deze dienst" gebruikt, rekening houdend met de evolutie van de organisatorische structuur binnen de FOD Financiën (artikel 1 van het ontwerp van koninklijk besluit nr. 2, en de artikelen 2 tot en met 5, van het ontwerp, die verwijzen naar de dienst bedoeld in artikel 1, § 1, van het ontwerp).

Ten tweede, rekening houdend met de technische evolutie waardoor het mogelijk wordt om elektronische aangetekende zendingen te gebruiken, gebeurlijk via een andere dienstverrichter dan een verrichter van een universele postdienst, worden de woorden "aangetekende brief" gebruikt in de artikelen, 1, 3, 4 en 5, van het ontwerp in de plaats van de woorden "bij een ter post aangetekende brief".

Toelichting bij de artikelen De belastingplichtige die zijn activiteit aanvangt kan de regeling van forfaitaire grondslagen van aanslag genieten ingesteld bij artikel 56 van het Wetboek wanneer hij middels de in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek, bedoelde aangifte van aanvang van activiteit verklaart dat zijn activiteit zal voldoen aan de voorwaarden die voor de toepassing van deze regeling zijn bepaald en dat hij zijn activiteit uitoefent in één van de bedrijfssectoren die de toepassing van de forfaitaire grondslagen van aanslag geniet. Het betreft derhalve een optionele regeling. De betrokken bedrijfssectoren worden opgesomd in de bijlage bij onderhavig koninklijk besluit nr. 2.

De bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert, in casu het centrum Grote ondernemingen of Kleine en middelgrote ondernemingen dat territoriaal bevoegd is voor die belastingplichtige, kan niettemin beslissen dat deze laatste de normale regeling van de belasting moet toepassen wanneer duidelijk blijkt dat de voor de toepassing van de forfaitaire regeling gestelde voorwaarden niet zijn vervuld.

De voormelde bepalingen maken het voorwerp uit van artikel 1, § 1, van het ontwerp van koninklijk besluit nr. 2.

Artikel 1, § 2, van het ontwerp bepaalt de wijze waarop de beslissing om de forfaitaire grondslagen van aanslag aan te passen aan de eigen activiteit van de belastingplichtige (individuele forfaitaire grondslagen) aan de belastingplichtige wordt meegedeeld door de bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde.

Artikel 2 van het ontwerp legt de specifieke verplichtingen vast van de belastingplichtigen die aan de forfaitaire regeling onderworpen zijn. De eerste specifieke verplichting bestaat in het opmaken en bewaren van een stuk met de berekening van zijn omzet (gemeenzaam aangeduid als "het berekeningsblad"), waarvan het model wordt vastgelegd per sector van activiteit die onderworpen is aan forfaitaire grondslagen van aanslag. De tweede specifieke (en dubbele) verplichting van belastingplichtigen onderworpen aan de forfaitaire regeling bestaat erin om, desgevallend, in de aangifte die ten laatste op 20 oktober van ieder jaar moet worden ingediend, de herziening van de belasting op te nemen die voortvloeit uit de wijzigingen die in de forfaitaire grondslagen van aanslag van het vorige jaar zijn aangebracht en een stuk op te maken ter verantwoording van die herziening.

Het tweede lid van deze bepaling preciseert dat de voormelde documenten ter inzage moeten worden voorgelegd op ieder verzoek van de bevoegde ambtenaar.

Tot slot geeft het derde lid van deze bepaling aan dat de belastingplichtige die onderworpen is aan de forfaitaire regeling ervan ontheven is een intern stuk op te maken als hij een handeling stelt die wordt gelijkgesteld met een levering van goederen op grond van artikel 12, § 1, eerste lid, 1° en 2°, van het Wetboek, als die handeling betrekking heeft op goederen die in aanmerking worden genomen voor de toepassing van de forfaitaire regeling. Deze ontheffing is aldus verantwoord door de werking als dusdanig van de forfaitaire regeling.

Artikel 3 van het ontwerp regelt de toestand van de belastingplichtige die niet meer voldoet aan de overeenkomstig artikel 56, § 1, van het Wetboek opgelegde voorwaarden voor de toepassing van de forfaitaire regeling en die bijgevolg onderworpen is aan de normale regeling van de belasting, met dien verstande dat de belastingplichtige onderworpen aan de forfaitaire regeling nog steeds kan opteren voor de normale regeling van de belasting (artikel 3, §§ 1 en 2). Overeenkomstig punt 4 van het advies nr. 64.629/3 van 10 december 2018 van de Raad van State, werd artikel 3, § 2, van het ontwerp geherstructureerd om elk dubbel gebruik met de termen die worden gehanteerd in artikel 56, § 4, eerste lid, van het Wetboek te vermijden. Het eerste en het tweede lid van die bepaling werden in dat kader samengevoegd.

Wat de hiervoor bedoelde situaties betreft, bepaalt artikel 3, § 3, van het ontwerp de voorwaarden waaraan moet worden voldaan opdat de belastingplichtige teruggaaf van de belasting kan verkrijgen als bedoeld in artikel 56, § 4, derde lid, van het Wetboek.

Artikel 4 van het ontwerp regelt de toestand van de belastingplichtige onderworpen aan de forfaitaire regeling die de vrijstellingsregeling van belasting kan genieten omdat zijn omzet van het verlopen kalenderjaar het bedrag van 25.000 euro bepaald in artikel 56bis, § 1, van het Wetboek niet heeft overschreden. Hij moet in dat geval zijn wil uitdrukken om van deze vrijstellingsregeling te genieten volgens de modaliteiten bepaald in paragraaf 1 van artikel 4. Overeenkomstig punt 5 van het advies nr. 64.629/3 van 10 december 2018 van de Raad van State, werd artikel 4, § 1, van het ontwerp volledig herschreven ook al heeft deze bepaling nooit aanleiding gegeven tot bijzondere moeilijkheden inzake begrip of praktische toepassing. Het aldus herschreven artikel 4, § 1, van het ontwerp, laat evenwel toe om de bedoelde periodes nog duidelijk van elkaar te onderscheiden, namelijk: - de periode waarin de belastingplichtige, onder bepaalde voorwaarden, kan overgaan van de forfaitaire regeling naar de regeling van vrijstelling van de belasting en; - de referentieperiode, die onmiddellijk aan de voormelde periode voorafgaat, en waarvan het gerealiseerde omzetcijfer in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de wijziging van de belastingregeling. Voor 15 december van dezelfde periode moet tevens het verzoek tot wijziging van belastingregeling worden ingediend opdat de belastingplichtige vanaf 1 januari vervroegd die wijziging zou kunnen genieten.

Artikel 4, § 2, van het ontwerp bepaalt ter zake de modaliteiten voor de herziening van de belasting in het voordeel van de Staat alsook die voor de teruggaaf van de belasting voldaan onder de forfaitaire regeling.

Artikel 5 van het ontwerp bepaalt de modaliteiten volgens welke de belastingplichtige die volgens de normale regeling van de belasting wordt belast overeenkomstig artikel 56, § 4, vierde lid, van het Wetboek kan opteren voor de forfaitaire regeling, alsook de na te leven formaliteiten (voornamelijk de inventaris van de voorraad) en de te verrichten regularisaties rekening houdend met het beginsel van de forfaitaire belasting van de goederen in voorraad op het ogenblik van de overgang naar de forfaitaire regeling. Overeenkomstig punt 4 van het advies nr. 64.629/3 van 10 december 2018 van de Raad van State, werd artikel 5, § 1, van het ontwerp geherstructureerd om elk dubbel gebruik met de termen die worden gehanteerd in artikel 56, § 4, vierde lid, van het Wetboek te vermijden. Het eerste en het tweede lid van die bepaling werden in dat kader samengevoegd.

Artikel 6 van het ontwerp voorziet in de modaliteiten volgens welke de belastingplichtige die de in artikel 56bis van het Wetboek bedoelde vrijstellingsregeling geniet overeenkomstig artikel 56, § 4, vierde lid, van het Wetboek, kan opteren voor de forfaitaire regeling, in de na te leven formaliteiten (voornamelijk de inventaris van de voorraad) en de te verrichten regularisaties rekening houdend met het beginsel van de forfaitaire belasting van de goederen in voorraad op het ogenblik van de overgang naar de forfaitaire regeling alsook in de mogelijkheid teruggaaf van de belasting te verkrijgen overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen.

De artikelen 7 en 8 van het ontwerp van koninklijk besluit bepaalt de wijze waarop de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde voorlopige en definitieve forfaitaire grondslagen vaststelt alsook de eventuele wijzigingen ervan, in overleg met de betrokken bedrijfsgroeperingen. Overeenkomstig de punten 7 en 8 van het advies nr. 64.629/3 van 10 december 2018 van de Raad van State, werd artikel 7 geherstructureerd om elk dubbel gebruik met het bepaalde in artikel 56, § 1, eerste lid, van het Wetboek te vermijden inzake het principe van het overleg tussen de administratie en de betrokken beroepsgroeperingen. Anderzijds strekt de herstructurering er eveneens toe om de procedure van vaststelling van de forfaitaire grondslagen van heffing te verduidelijken. Inzake dat laatste punt, voorzien het eerste en het tweede lid van artikel 7 van het ontwerp voortaan in de procedure van vaststelling en eventuele wijziging van de voorlopige forfaitaire grondslagen van heffing, die, krachtens het derde lid van die bepaling vervolgens definitief worden tenzij zich een wijziging van meer dan 2 pct. zou voordoen in het forfaitair berekende omzetcijfer ingevolge wijzigingen in de constitutieve bestanddelen van de forfaitaire regeling.

Artikel 9 van het ontwerp voorzit in een delegatie aan de Minister van Financiën of zijn gemachtigde om de praktische toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 2 te bepalen inzake de voldoening van de belasting, de wijziging van belastingregeling en de documenten met betrekking tot deze regeling. Overeenkomstig punt 9 van het advies nr. 64.629/3 van 10 december 2018 van de Raad van State, beperkt artikel 9 van het ontwerp op exhaustieve wijze de elementen waarop de delegatie aan de Minister van Financiën betrekking heeft. De termen "in het bijzonder" werden bijgevolg geschrapt.

Rekening houdend met het feit dat onderhavig ontwerp overgaat tot een volledige herschikking van het koninklijk besluit nr. 2 van 7 november 1969 met betrekking tot de vaststelling van forfaitaire grondslagen van aanslag voor de belasting over de toegevoegde waarde, heft artikel 10 van het ontwerp dit koninklijk besluit op.

Artikel 11 van het ontwerp stelt tot slot de inwerkingtreding van het koninklijk besluit nr. 2, nieuw, vast op 1 januari 2019, rekening houdend met de inwerkingtreding op dezelfde datum van artikel 12 van de wet van 30 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2018 pub. 10/08/2018 numac 2018040549 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde sluiten houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde, dat artikel 56 van het Wetboek vervangt.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO

19 DECEMBER 2018. - Koninklijk besluit nr. 2 met betrekking tot de forfaitaire regeling inzake belasting over de toegevoegde waarde FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, artikel 56, vervangen bij de wet van 30 juli 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2018 pub. 10/08/2018 numac 2018040549 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde sluiten;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 2 van 7 november 1969 met betrekking tot de vaststelling van forfaitaire grondslagen van aanslag voor de belasting over de toegevoegde waarde;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 4 oktober 2018;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 30 november 2018;

Gelet op advies nr. 64.629/3 van de Raad van State, gegeven op 10 december 2018 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. De belastingplichtige die zijn activiteit aanvangt kan de regeling van forfaitaire grondslagen van aanslag genieten ingesteld bij artikel 56 van het Wetboek voor de in bijlage bij dit besluit opgesomde sectoren van activiteit wanneer hij in de bij artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek bedoelde aangifte verklaart dat naar alle waarschijnlijkheid zijn activiteit zal voldoen aan de voorwaarden die voor de toepassing van deze regeling zijn bepaald.

De bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert kan niettemin beslissen dat deze laatste de normale regeling van de belasting moet toepassen wanneer duidelijk blijkt dat de voor de toepassing van de forfaitaire regeling gestelde voorwaarden niet zijn vervuld. De kennisgeving van deze beslissing aan de belastingplichtige gebeurt bij aangetekende brief door de bevoegde ambtenaar van deze dienst. § 2. De beslissing van de in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde dienst om overeenkomstig artikel 56, § 1, vijfde lid, van het Wetboek de forfaitaire grondslagen van aanslag aan te passen aan de eigen activiteit van de belastingplichtige, wordt hem door die dienst bij aangetekende brief meegedeeld.

Wanneer de belastingplichtige binnen een maand na deze kennisgeving die dienst niet heeft ingelicht de normale regeling van de belasting te willen behouden, is de beslissing op hem van toepassing en wordt hij geacht aan de forfaitaire regeling onderworpen te zijn.

Art. 2.De belastingplichtige die onderworpen is aan de forfaitaire regeling is gehouden: 1° met het oog op het opstellen van zijn periodieke aangiften, een stuk op te maken met de berekening van zijn omzet volgens de forfaitaire grondslagen van aanslag;2° de regularisatie van de belasting die voortvloeit uit de wijzigingen die in de forfaitaire grondslagen van aanslag van het vorige jaar krachtens artikel 7, derde lid, zijn aangebracht, in voorkomend geval op te nemen in de aangifte in te dienen uiterlijk op 20 oktober van ieder jaar en een stuk op te maken ter verantwoording van het bedrag van die herziening. Deze stukken dienen ter inzage te worden gelegd op ieder verzoek van de bevoegde ambtenaar van de dienst bedoeld in artikel 1, § 1, tweede lid.

In afwijking van artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, is de belastingplichtige ervan ontheven een stuk op te maken voor de vaststelling van in artikel 12, § 1, eerste lid, 1° en 2°, van het Wetboek bedoelde handelingen die betrekking hebben op goederen die in aanmerking worden genomen voor de toepassing van de forfaitaire regeling.

Art. 3.§ 1. De belastingplichtige die niet meer de voorwaarden vervult om te worden belast volgens de forfaitaire regeling overeenkomstig artikel 56, § 1, van het Wetboek, wordt onderworpen aan de normale regeling van de belasting te rekenen vanaf de eerste dag van het kalenderkwartaal na dat waarin zijn toestand werd gewijzigd. § 2. De aan de forfaitaire regeling onderworpen belastingplichtige die overeenkomstig artikel 56, § 4, eerste lid, van het Wetboek wenst te opteren voor de normale regeling van de belasting, richt daartoe een aangetekende brief aan de in artikel 1, § 1, tweede lid, bedoelde dienst. Die optie moet worden uitgeoefend vóór 15 maart en heeft uitwerking vanaf 1 april van hetzelfde jaar.

De belastingplichtige kan slechts opnieuw overgaan naar de forfaitaire regeling na gedurende twee volle jaren aan de normale regeling van de belasting onderworpen te zijn geweest. § 3. De overeenkomstig artikel 56, § 4, derde lid, van het Wetboek terug te geven belasting wordt berekend over de waarde waarop de belastingplichtige bij toepassing van de forfaitaire regeling werd belast.

De teruggaaf kan slechts worden verleend mits indiening bij de in artikel 1, § 1, tweede lid, bedoelde dienst, van een inventaris van de voorraad, in twee exemplaren, binnen een maand vanaf de datum van de wijziging van de belastingregeling. De inventaris moet de gedetailleerde aanduiding bevatten van de hoeveelheden goederen in voorraad en de maatstaf aanduiden waarover de belasting werd berekend bij de verkrijging van deze goederen.

Wanneer de belastingplichtige die aan de forfaitaire regeling is onderworpen een jaarlijkse inventaris opmaakt, wordt de teruggaaf beperkt tot de belasting die betrekking heeft op de vermeerdering van de voorraad ten opzichte van de laatste opgemaakte inventaris waarmee rekening werd gehouden voor de berekening van de belasting. In de mate dat geen inventaris werd opgemaakt vóór de overgang naar de normale regeling, heeft de teruggaaf betrekking op alle goederen die in voorraad waren op het tijdstip van de wijziging van belastingregeling.

De teruggaaf heeft plaats overeenkomstig de regelen bepaald door of ter uitvoering van de artikelen 78 en 80 van het Wetboek.

Art. 4.§ 1. De belastingplichtige onderworpen aan de forfaitaire regeling kan vanaf 1 juli de vrijstellingsregeling van belasting ingesteld bij artikel 56bis van het Wetboek genieten wanneer zijn totale omzet die aan de forfaitaire regeling onderworpen is, tijdens het voorafgaande kalenderjaar niet meer bedroeg dan het bedrag bedoeld in artikel 56bis, § 1, eerste lid, van het Wetboek. De belastingplichtige die deze regeling wil genieten, stelt de in artikel 1, § 1, tweede lid, bedoelde dienst daarvan, vóór 1 juni, bij aangetekende brief in kennis.

De belastingplichtige onderworpen aan de forfaitaire regeling die al wil genieten van de vrijstellingsregeling van belasting vanaf 1 januari, kan daartoe een aanvraag indienen bij de in het eerste lid bedoelde dienst in de loop van het laatste kwartaal maar vóór 15 december van het voorafgaande kalenderjaar. Die aanvraag wordt verricht bij aangetekende brief waarin tevens melding wordt gemaakt van het bedrag van de omzet van de eerste drie kwartalen van dat voorafgaande kalenderjaar, alsmede een raming van de omzet van het vierde kwartaal van dat jaar. § 2. Bij de overgang naar de vrijstellingsregeling van belasting, verricht de belastingplichtige de herziening volgens de voorwaarden bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen. Hij kan evenwel overeenkomstig artikel 56, § 4, derde lid, van het Wetboek, teruggaaf van de voldane belasting verkrijgen volgens de modaliteiten voorzien in artikel 3, § 3, tweede en derde lid.

Art. 5.§ 1. De aan de normale regeling onderworpen belastingplichtige die overeenkomstig artikel 56, § 4, vierde lid, van het Wetboek wenst te opteren voor de forfaitaire regeling, richt daartoe een aangetekende brief aan de in artikel 1, § 1, tweede lid, bedoelde dienst. Die optie moet worden uitgeoefend vóór 15 maart en heeft uitwerking vanaf 1 april van hetzelfde jaar. § 2. De inventaris van overgang naar de forfaitaire regeling bevat de gedetailleerde aanduiding van de aard, de hoeveelheid en de waarde, uitgedrukt in inkoopprijs, van de goederen in voorraad.

Deze goederen moeten bovendien worden gegroepeerd volgens de uitsplitsing van het boek voor inkomende facturen, die voorgeschreven is door de forfaitaire regeling die door de belastingplichtige zal worden gevolgd. § 3. De goederen die opgenomen zijn in de inventaris bedoeld in paragraaf 2 worden geacht te zullen worden geleverd, al dan niet na bewerking of verwerking, of te zullen worden gebruikt bij de uitvoering van diensten, onder de forfaitaire regeling die door de belastingplichtige wordt gevolgd. De toepassing van deze regeling op de bovenvermelde goederen wordt evenwel opgeschort tot bij het verstrijken van het jaar waarin de overgang plaatsvond.

Wanneer de belastingplichtige een inventaris van zijn voorraad opmaakt bij het verstrijken van het jaar waarin de overgang plaatsvond, wordt de in artikel 56, § 3, derde lid, van het Wetboek bepaalde regularisatie toegepast, wanneer uit de vergelijking van die laatste inventaris met de inventaris van overgang blijkt dat de voorraad vermeerderd of verminderd is.

Wanneer de belastingplichtige bij het verstrijken van het jaar waarin de overgang plaatsvond geen inventaris van zijn voorraad opmaakt, wordt de belasting die verschuldigd is krachtens het vermoeden dat in het eerste lid is opgenomen, voor de goederen begrepen in de inventaris van overgang berekend op de waarde, uitgedrukt in inkoopprijzen van die goederen volgens de tarieven van de belasting en de forfaitaire coëfficiënten die van toepassing zijn voor het voormelde jaar. De belasting is opeisbaar, en dit tot beloop van één vierde van haar bedrag, bij het verstrijken van elk kalenderkwartaal van het daaropvolgende jaar.

Art. 6.§ 1. De belastingplichtige die de in artikel 56bis van het Wetboek bedoelde vrijstellingsregeling van de belasting geniet, kan overeenkomstig artikel 56, § 4, vierde lid, van het Wetboek voor de forfaitaire regeling opteren wanneer hij voldoet aan de voorwaarden die voor de toepassing van die regeling zijn bepaald. § 2. De inventaris van overgang moet de gedetailleerde aanduiding bevatten van de aard, de hoeveelheid en de waarde, uitgedrukt in inkoopprijs, van de goederen in voorraad.

Deze goederen moeten bovendien worden gegroepeerd volgens de uitsplitsing van het boek voor inkomende facturen, die voorgeschreven is door de forfaitaire regeling die door de belastingplichtige zal worden gevolgd.

De bepalingen van artikel 5, § 3 zijn eveneens van toepassing op de belastingplichtige die aan de vrijstellingsregeling is onderworpen en die opteert voor de forfaitaire regeling. § 3. Bij de overgang naar de forfaitaire regeling ingesteld bij artikel 56 van het Wetboek, bekomt de belastingplichtige de teruggaaf van de belasting, voorzien in artikel 7 van het voornoemd koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014.

Art. 7.In de loop van ieder jaar worden overeenkomstig artikel 56, § 1, eerste lid, van het Wetboek, voorlopige forfaitaire grondslagen vastgesteld voor de berekening van de in de loop van het volgend jaar te betalen belasting.

Deze grondslagen kunnen in de loop van dit laatste jaar volgens dezelfde procedure worden gewijzigd, om rekening te houden met de gevoelige wijzigingen die ondertussen zouden zijn ingetreden in de samenstellende elementen van de forfaitaire regeling.

De grondslagen die werden vastgesteld overeenkomstig het eerste en tweede lid zijn definitief voor zover de wijzigingen, die na de vaststelling van de grondslagen in de samenstellende elementen van de forfaitaire regeling zouden zijn ingetreden, de forfaitair berekende omzet niet ten minste 2 pct. hebben gewijzigd.

Art. 8.De bedrijfsgroeperingen die geraadpleegd wensen te worden voor de vaststelling van de forfaitaire grondslagen van aanslag dienen ieder jaar voor 1 februari, aan de administratie de gedetailleerde en becijferde elementen te verschaffen die nodig zijn voor de vaststelling van deze forfaitaire grondslagen.

Art. 9.De Minister van Financiën of zijn gemachtigde bepaalt de praktische toepassingsmodaliteiten van onderhavig besluit wat betreft de voldoening van de belasting en de wijziging van belastingregeling.

Hij bepaalt tevens de vorm en de inhoud van de documenten met betrekking tot deze regeling.

Art. 10.Het koninklijk besluit nr. 2 van 7 november 1969 met betrekking tot de vaststelling van forfaitaire grondslagen van aanslag voor de belasting over de toegevoegde waarde wordt opgeheven.

Art. 11.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019.

Art. 12.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 december 2018.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO

Bijlage bij het koninklijk besluit nr. 2 van 19 december 2018 met betrekking tot de forfaitaire regeling inzake belasting over de toegevoegde waarde Bijlage bedoeld in artikel 1 van KB nr. 2

Forfaitaire grondslagen van aanslag zijn vastgesteld voor de volgende sectoren van activiteit:

Apothekers

Bakkers, brood- en banketbakkers

Caféhouders

Consumptie-ijsbereiders

Exploitanten van frietkramen

Foornijveraars

Kappers

Kleinhandelaars in diverse textiel- en lederwaren

Kleinhandelaars in kranten en tijdschriften

Kleinhandelaars in levensmiddelen

Kleinhandelaars in zuivelproducten en melkventers

Schoenherstellers

Slagers-spekslagers


Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 19 december 2018.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO

^