Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 juli 2001
gepubliceerd op 28 juli 2001

Koninklijk besluit houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
2001002088
pub.
28/07/2001
prom.
19/07/2001
ELI
eli/besluit/2001/07/19/2001002088/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 JULI 2001. - Koninklijk besluit houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen heeft tot doel, in het kader van de modernisering van de federale overheidsdiensten, beter gekend onder de naam "Copernicus-hervorming", de overgang te verzekeren van het huidig systeem van ministeries naar de nieuwe organisatie van de federale overheidsdiensten.

Dit ontwerp beoogt ook de vervollediging van het eerste "Copernicus"-koninklijk besluit, namelijk het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst. HOOFDSTUK I. - Oprichting van een voorlopige cel, overdracht van personeel naar deze cel en integratie van het overgedragen personeel in de federale overheidsdienst (FOD) Dit hoofdstuk organiseert de overdracht van het personeel van de ministeries (en van een instelling van openbaar nut) naar de nieuwe federale overheidsdiensten (FOD) of naar instellingen van openbaar nut via een voorlopige cel wat het mogelijk maakt de integratie van dit personeel in hun nieuwe overheidsdienst te overdenken en te plannen.

De wettelijke basis van de eventuele overdracht van personeel van en naar de instellingen van openbaar nut is terug te vinden in artikel 47 van de Programmawet die op heden ter stemming in de Wetgevende Kamers voorligt. Artikel 2, tweede lid, regelt die situatie waar één ministerie wordt opgesplitst in 2 FOD's. Een type-voorbeeld hiervan is het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu dat opgesplitst wordt in de FOD Sociale Zekerheid en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu.

De gemeenschappelijke diensten van het ministerie, zoals bv. de personeelsdienst, dienen opgesplitst te worden en hun personeelsleden verdeeld over de 2 FOD's. Om dit te regelen zal in eerste instantie een oproep tot de personeelsleden gebeuren waarbij zij zelf mogen kiezen naar welke FOD ze wensen over te gaan.

Indien echter deze keuze een onevenwicht met zich zou meebrengen (daarmee bedoelen we bv. indien 40 % van het personeel naar Volksgezondheid gaat, dient eveneens 40 % van de personeelsleden van de personeelsdienst naar de FOD Volksgezondheid over te gaan) dan zullen de beide voorzitters beslissen hoe zij dit onevenwicht zullen rechtzetten en wiens verzoek derhalve niet wordt ingewilligd.

Zoals de Raad van State terecht stelt, dienen de woorden "overdracht" en "overgedragen" met betrekking tot de contractuele personeelsleden gelezen te worden als een verbintenis van de federale overheid om voor die personeelsleden de lopende arbeidsovereenkomst verder te honoreren of hen een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te bieden.

Artikel 3 voorziet daarentegen de overdracht van een resterend klein deel van een ministerie naar een cel bij een andere FOD of mogelijks ministerie dat pas in de tweede golf FOD wordt. Dezelfde formulering werd gebruikt bij de overdracht van delen van de ministeries naar de Gemeenschappen en Gewesten. Het doel van deze bepaling is om het ministerie te kunnen afschaffen, zelfs indien er een kleine cel mensen overblijft bv. een 10-tal personen die niet meegaan naar de FOD met de rest van het personeel maar naar een andere FOD of ministerie dienen overgebracht te worden. In het laatste geval worden zij dan overgebracht naar een voorlopige cel die gecreëerd wordt bij het ministerie dat ooit een FOD zal worden en dit overeenkomstig artikel 1, tweede lid.

Voorbeeld : het personeel van Financiën belast met het beheer van de dossiers inzake vergoedingspensioenen voor militairen moet overgedragen worden naar een op te richten voorlopige cel bij het Ministerie van Landsverdediging terzelfdertijd als de meerderheid van het personeel van Financiën overgedragen wordt naar de voorlopige cel van de nieuwe federale overheidsdienst Financiën. Daarentegen, indien de Administratie van Begroting tijdens de eerste golf overgedragen wordt naar de FOD Budget en Beheerscontrole, blijft de meerderheid van de diensten bij het Ministerie van Financiën en is het niet nodig het personeel van deze diensten over te dragen naar een voorlopige cel.

Artikel 3, tweede lid, regelt specifiek het geval van het Ministerie van Middenstand en Landbouw. Voormeld ministerie zal blijven bestaan (zonder de diensten die werden overgedragen naar de FOD's Economie en Volksgezondheid) tot aan zijn regionalisering in het kader van de volgende stap van de staatshervorming.

Het personeel van het ministerie wordt van zodra de minister dit heeft beslist, namelijk ten vroegste eens de voorzitter van het directiecomité is aangesteld, ambtshalve overgedragen naar de voorlopige cel bij de nieuwe FOD. De Voorzitter van het directiecomité zal samen met de reeds aangestelde houders van de managementfuncties -1 in eerste instantie een inventaris van het personeel in de voorlopige cel opmaken en vervolgens aan de hand van deze inventaris het personeel indelen in de nieuwe structuur. Deze inventaris zal vervolgens, na proceshertekening, leiden tot het personeelsplan. De proceshertekening zal de werking en de diverse processen die gehanteerd worden in elke dienst in kaart brengen en de pijnpunten aanduiden. Aan de hand van de resultaten van de proceshertekening, zal het lijnmanagement de vereiste personeelsbehoeften, kwantitatief en kwalitatief, kunnen vaststellen en deze verwerken in het personeelsplan.

Het is niet de bedoeling om dit personeelsplan formeel vast te leggen noch om algemene regelen daaromtrent te bepalen. Dit is immers niet mogeljk gezien een personeelsplan een flexibel instrument behoort te zijn dat op ieder ogenblik in functie van de reële behoeften en de toegekende budgettaire middelen moet kunnen worden aangepast.

Na hun integratie in de nieuwe dienst behouden de personeelsleden hun administratief en geldelijk statuut tot op het ogenblik waarop nieuwe bepalingen van kracht worden. Dit kan in geen geval een achteruitgang inhouden op het vlak van het administratief en geldelijk statuut zoals gevrijwaard in artikel 6 van dit besluit. Er dient opgemerkt dat artikel 7 geen enkele wijziging impliceert van de algemene pensioenregeling.

De beroepsprocedures worden na de overdracht voortgezet in de nieuwe overheidsdienst niettegenstaande het feit dat de beroepsorganen eventueel niet meer op dezelfde manier zullen samengesteld zijn.

Zoals de Raad van State terecht stelt, zal, in gevolge de integratie van het overgedragen personeel in de FOD, een definitief taalkader moeten worden vastgesteld. Op heden zijn reeds voorlopige taalkaders ingediend die de nieuwe functies in de federale overheidsdiensten, zijnde de management- en staffuncties, indelen en dit met het oog op hun nakende aanstelling.

Er is echter geen enkele wettelijke bepaling die de federale overheid verplicht de reglementaire vastlegging van de personeelsformatie aan te houden. In de federale overheidsdienst zullen derhalve personeelsplannen worden vastgesteld die de reële aanwezigheid en behoeften van personeel zullen aangeven.

Met het oog op de eerbiediging van het geldend taalkader, zal de federale overheidsdienst op elk moment dienen te kunnen bewijzen aan de hand van de reële invulling van zijn personeelsplan, dat hij het vastgelegd taalkader eerbiedigt.

Op vraag van de Raad van State, wordt elk ministerie, zoals bepaald in artikel 8, bij koninklijk besluit afgeschaft van zodra al het personeel is overgedragen. HOOFDSTUK II. - Terbeschikkingstelling van personeel aan en de werking van de programmatorische federale overheidsdiensten (POD) Dit hoofdstuk organiseert de terbeschikkingstelling van personeel van de federale overheidsdiensten aan de programmatorische federale overheidsdiensten die, opgericht voor de duur van de legislatuur, een tijdelijk bestaan kennen. Tijdens deze terbeschikkingstelling blijven de personeelsleden verbonden aan hun federale overheidsdienst van oorsprong. Zij worden verder financieel beheerd door de stafdienst "Budget en Beheerscontrole" van de FOD. Deze personeelsleden zijn evenwel onderworpen aan het hiërarchisch gezag van de voorzitter van de POD. HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst Er moet een vierde orgaan toegevoegd worden aan de drie gemeenschappelijke organen die bij koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst zijn opgericht nl. het Auditcomité dat ondersteund wordt door de stafdienst "Interne Audit".

Het Auditcomité is een orgaan dat onafhankelijk is van elke functionele dienst van de betrokken federale overheidsdienst; het heeft als opdracht toe te zien op de uitvoering van de managementplannen en elke maatregel voor te stellen die kan bijdragen tot een betere werking van de federale overheidsdienst.

De toegang tot de documenten en informatie van de leden van het Auditcomité zal afzonderlijk geregeld worden.

HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen Dit besluit treedt in werking op de datum vastgesteld door de minister onder wiens gezag de dienst is geplaatst.

Ook de terbeschikkingstelling van personeel aan de programmatorische federale overheidsdienst gebeurt op de datum vastgesteld door de minister onder wiens gezag deze dienst is geplaatst.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 8 mei 2001 door de Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van openbare besturen verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten", heeft op 31 mei 2001 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de overgang te regelen van de af te schaffen ministeries en - blijkens het verslag aan de Koning - van een openbare instelling naar de nieuwe federale overheidsdiensten (FOD) of naar openbare instellingen. Deze overgang kadert in het plan tot modernisering van de federale overheidsdiensten (de zgn. Copernicushervorming).

In het eerste hoofdstuk van het ontwerp, meer bepaald in de artikelen 1 tot 3, worden voorlopige cellen opgericht voor het onthaal van het ambtshalve naar de federale overheidsdiensten overgedragen personeel en worden enkele bijzondere gevallen geregeld. De artikelen 4 tot 9 bevatten nadere regelen, vooral gericht op het behoud van de rechtspositie van dit personeel.

Het tweede hoofdstuk (artikel 10) bevat transitieregelen inzake personeel en werking van de programmatorische federale overheidsdienst (POD).

Het derde hoofdstuk (artikelen 12 tot 21) bevat bepalingen tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst. Het gaat vooral om de oprichting van auditcomités, naast een aantal technische aanpassingen.

Het vierde hoofdstuk (artikelen 22 en 23) ten slotte, regelt de temporele werking en de uitvoering.

Rechtsgrond van het ontwerp De Koning ontleent aan de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet de bevoegdheid tot het organiseren van de federale diensten van algemeen bestuur.

Tenzij de wet hem daartoe machtigt, heeft de Koning echter geen bevoegdheid ten aanzien van openbare instellingen. In de mate dat het voorliggende ontwerp van besluit de overdracht behelst van personeelsleden van openbare instellingen naar federale overheidsdiensten, is derhalve een wettelijke machtiging nodig.

Daarvoor wordt in de aanhef van het ontwerp verwezen naar artikel 47 van het ontwerp van programmawet (1), luidend : « De Koning kan, in het kader van de oprichting van de federale overheidsdiensten, bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst, bij een in Ministerraad overlegd besluit maatregelen nemen om : 1. de terminologie van de wettelijke bepalingen aan te passen;2. de activiteiten en de organisatie te wijzigen en de overdracht van goederen en middelen met inbegrip van het personeel te regelen van of naar de instellingen van openbaar nut. Deze delegatie geldt tot en met 31 december 2002. » Het ontwerp kan worden geacht mede rechtsgrond te vinden in de aangehaalde bepaling, eenmaal die wet is geworden.

Onderzoek van de tekst Aanhef 1. Bij het vijfde lid van de aanhef dient te worden opgemerkt dat uit het aan de Raad van State voorgelegde stuk blijkt dat het akkoord van de Minister van Begroting wellicht van 29 maart 2001 dateert en niet van 17 april 2001. 2. In het achtste lid van de aanhef dient de vermelding van het nummer (31.640/1) en van de datum (31 mei 2001) van het voorliggende advies te worden toegevoegd. HOOFDSTUK I 1. De artikelen 1 en volgende van het ontwerp regelen niet alleen de overdracht van ambtenaren, maar ook van contractueel aangestelde personeelsleden.Het spreekt vanzelf dat de federale uitvoerende macht daarbij niet kan afwijken van de toepasselijke regels van het arbeidsrecht of van de verplichtingen inzake arbeidsovereenkomsten. De woorden "overdracht" en "overgedragen" moeten met betrekking tot die personeelsleden dan ook enkel worden gelezen als een verbintenis van de federale overheid, als huidig of toekomstig werkgever, om voor de betrokken personeelsleden de lopende arbeidsovereenkomst verder te honoreren of een nieuwe aan te bieden met de waarborgen vermeld in de artikelen 6 en 7 van het ontwerp. 2. Inzake de in de artikelen 1 tot 3 geregelde aangelegenheden heeft de gemachtigde van de regering aan het bevoegde lid van het auditoraat het volgende verklaard : « Artikel 2, tweede lid en artikel 3, eerste lid viseren twee verschillende situaties. Artikel 2, tweede lid regelt die situatie waar één ministerie wordt opgesplitst in 2 FOD's. Een type-voorbeeld hiervan is het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu dat opgesplitst wordt in de FOD Sociale Zekerheid en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu. De gemene diensten van het ministerie, zoals bv. de personeelsdienst, dienen opgesplitst te worden en de personeelsleden verdeeld over de 2 FOD's. Om dit te regelen zal in eerste instantie een oproep tot de personeelsleden gebeuren waarbij zij zelf mogen kiezen naar welke FOD ze wensen over te gaan. Indien echter deze keuze een onevenwicht met zich zou meebrengen (daarmee bedoelen we bv. indien 40 % van het personeel naar Volksgezondheid gaat, dient eveneens 40 % van de personeelsleden van de personeelsdienst naar de FOD Volksgezondheid over te gaan) dan zullen de beide voorzitters beslissen hoe zij dit onevenwicht zullen rechtzetten en wiens verzoek derhalve niet wordt ingewilligd.

Artikel 3 voorziet daarentegen de overdracht van een resterend klein deel van een ministerie naar een cel bij een andere FOD of mogelijks ministerie dat pas in de tweede golf FOD wordt. Dezelfde formulering werd gebruikt bij de overdracht van delen van de ministeries naar de Gemeenschappen en Gewesten. Het doel van deze bepaling is om het ministerie te kunnen afschaffen, zelfs indien er een kleine cel mensen overblijft bv. een 10-tal personen die niet meegaan naar de FOD met de rest van het personeel maar naar een andere FOD of ministerie dienen overgebracht te worden. In het laatste geval worden zij dan overgebracht naar een voorlopige cel die gecreëerd wordt bij het ministerie dat ooit een FOD zal worden ». 2.1. De omschrijvingen "personeelsleden van de diensten die niet in hun geheel worden overgedragen" (artikel 2, tweede lid) en "personeel van een ministerie (dat) niet integraal wordt overgedragen" (artikel 3, eerste lid) laten niet toe om beide situaties duidelijk te onderscheiden. De gebruikte omschrijvingen dienen dan ook verder te worden verduidelijkt, hetzij in de tekst, hetzij in het verslag aan de Koning. 2.2. De gemachtigde van de regering bevestigt dat in artikel 1, tweede lid, de woorden "voor de uitvoering van artikel 3" enkel op het eerste lid van dat artikel slaan. Artikel 1, tweede lid, dient dienovereenkomstig te worden aangepast, waarbij verduidelijkt kan worden dat het "ontvangende" ministeries betreft. 3. Hoe de overdracht en de integratie van het personeel en de mogelijke herziening van de affectatie in de praktijk zullen worden gerealiseerd, werd door de gemachtige van de regering als volgt toegelicht : « Overeenkomstig het voorliggend ontwerp van koninklijk besluit wordt het personeel van het ministerie, van zodra de minister dit heeft beslist namelijk ten vroegste eens de voorzitter van het directiecomité is aangesteld, ambtshalve overgedragen naar een voorlopige cel bij de nieuwe FOD.De Voorzitter van het directiecomité zal samen met de reeds aangestelde houders van de managementfuncties -1 in eerste instantie een inventaris van het personeel in de voorlopige cel opmaken en vervolgens aan de hand van deze inventaris het personeel indelen in de nieuwe structuur. Deze inventaris zal vervolgens overgenomen worden in het personeelsplan. Het is niet de bedoeling om dit personeelsplan formeel vast te leggen noch om algemene regelen daaromtrent te bepalen. Dit is immers niet mogelijk gezien een personeelsplan een flexibel instrument behoort te zijn dat op ieder ogenblik in functie van de reële behoeften moet kunnen worden aangepast. » 3.1. De voorlopige cellen dienen voor de transitie van het personeel.

Uit de ontworpen regeling kan niet worden uitgemaakt hoelang de overgangsfase zal duren, met andere woorden wanneer tot integratie wordt overgegaan. 3.2. Van zodra personeel is overgedragen naar een voorlopige cel, zullen een personeelsformatie en een taalkader moeten worden vastgesteld voor het betrokken personeel. Het gaat immers om een centrale dienst in de zin van artikel 43, § 3, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. 4. Aangezien de bepalingen van hoofdstuk I ook betrekking hebben op de integratie in de federale overheidsdiensten van de aan de voorlopige cellen overgedragen personeelsleden, moet in het opschrift van het hoofdstuk worden tot uitdrukking gebracht dat het om meer gaat dan om het regelen van de voorlopige cellen. Artikel 2 1. De woorden "op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk" in artikel 2, eerste lid, van het ontwerp zijn overbodig, aangezien dit reeds voortvloeit uit artikel 22, eerste lid, van het ontwerp.Ze dienen te worden geschrapt. 2. Volgens het bij het ontwerp gevoegde verslag aan de Koning zou artikel 2, tweede lid, van het ontwerp enkel betrekking hebben op "het logistiek personeel".Deze beperking blijkt evenwel niet uit de tekst van het ontwerp. Het is echter onwaarschijnlijk dat deze bepaling geen algemene draagwijdte zou hebben. In dat geval dient het verslag te worden aangepast. 3. Er wordt in overweging gegeven de laatste zin van het tweede lid van artikel 2 als volgt te laten aanvangen : « Indien de oproep van de kandidaten niet leidt tot een volledige samenstelling van de cel, wordt de ambtshalve... » .

Artikel 3 De woorden "deel van het" in artikel 3, tweede lid, kunnen worden geschrapt.

Artikel 6 Onduidelijk is wat, in artikel 6, § 1, tweede lid, van het ontwerp, onder het begrip "proceshertekening" dient te wordt verstaan. Dat begrip zou minstens in het verslag aan de Koning verduidelijkt moeten worden.

Artikel 8 Omwille van de duidelijkheid in het rechtsverkeer verdient het aanbeveling elk ministerie formeel af te schaffen bij koninklijk besluit, in plaats van die afschaffing te laten afhangen van de overdracht van alle personeelsleden naar de voorlopige cellen. Uit de ontworpen tekst blijkt overigens niet duidelijk of die afschaffing per ministerie geldt, dan wel voor alle ministeries samen. HOOFDSTUK II De bepalingen van hoofdstuk II regelen meer dan de terbeschikkingstelling alleen. Het opschrift moet dienovereenkomstig worden aangepast.

HOOFDSTUK III Wanneer in een bestaande tekst nieuwe artikelen worden ingevoegd, moeten deze volgens de regels van de wetgevingstechniek als bis-, ter-,...-artikelen genummerd worden. Deze opmerking heeft tot gevolg dat : a) in artikel 14, eerste lid, de woorden "artikel 11 en van artikel 12" vervangen moeten worden door "artikel 9 en van artikel 10";b) in artikel 14, tweede lid, de woorden "artikel 11" vervangen moeten worden door "artikel 9";c) de bij artikel 15 nieuw in te voegen bepalingen genummerd moeten worden als artikel 8bis en artikel 8ter;d) de artikelen 16, 19 en 21 geschrapt moeten worden;e) de inleidende zinnen van de artikelen 17 en 20, voorzover deze zinnen ertoe strekken bestaande bepalingen te vernummeren, telkens gewijzigd moeten worden teneinde de bestaande nummering te behouden;f) bij artikel 18, een nieuw artikel 12bis wordt ingevoegd;g) het ontwerp voor het overige vernummerd moet worden. Artikel 15 1. De vraag rijst of in de ontworpen regeling geen bepalingen moeten worden opgenomen in verband met de toegang tot documenten en informatie voor (de leden van) het Auditcomité. 2. De bepalingen inzake aanstelling en vergoeding van de experten zijn terug te vinden in een ander ontwerp dat aan de Raad van State, afdeling wetgeving, om advies is voorgelegd en waarover heden het advies 31.707/1 wordt gegeven. In dit verband dient te worden opgemerkt dat de woorden "aangeduid door de Beleidsraad" in het ontworpen artikel 9, eerste lid, tweede gedachtestreepje, overbodig zijn, gelet op artikel 1, tweede lid, van het ontwerp 31.707/1. 3. In de Franse tekst van het ontworpen artikel 9, zesde lid, moeten de woorden "Comité d'audit interne" worden vervangen door de woorden "Comité d'audit". Ter wille van de logische opbouw, verdient het ook aanbeveling de laatste zin van het voormelde lid voorop in het betrokken lid te plaatsen.

Artikel 20 1. Een aantal federale overheidsdiensten zijn reeds opgericht bij koninklijk besluit.Artikel 12 van het koninklijk besluit van 7 november 2000 heeft bijgevolg reeds uitwerking gehad voor die diensten en is zodoende als bepaling van inwerkingtreding ten aanzien van die diensten uitgewerkt. 2. Wat het met artikel 20 beoogde herstel van het koninklijk besluit van 6 september 1993 betreffende de bevoegdheden van de ambtenaren-generaal van de ministeries betreft, wordt voorgesteld een artikel tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 november 2000 in het ontwerp op te nemen.De wijziging kan er dan in bestaan artikel 11 van dat besluit - dat tot artikel 14 wordt vernummerd - aan te vullen met de woorden "op de datum van afschaffing van elk ministerie".

Voor wat de reeds opgerichte federale overheidsdiensten betreft, ten aanzien waarvan het voormelde koninklijk besluit van 6 september 1993 is opgeheven, dient in de verschillende oprichtingsbesluiten een wijzigingsbepaling te worden toegevoegd waarin telkens wordt bepaald dat voor de in het oprichtingsbesluit vermelde diensten, het besluit inzake de bevoegdheden van de ambtenaren-generaal niettemin blijft gelden tot aan de afschaffing van het ministerie.

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, Kamervoorzitter;

J. Baert en J. Smets, Staatsraden;

G. Schrans, Assessor van de afdeling wetgeving;

Mevr. A. Beckers, Griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Baert.

Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Weekers, adjunct-auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer J. Drijkoningen, referendaris.

De griffier, De voorzitter, Mevr. A. Beckers. M. Van Damme. (1) Parl.St., Kamer, 2000-2001, nr. 1262/001,106.

19 JULI 2001. - Koninklijk besluit houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid van de Grondwet;

Gelet op de programmawet van 19 juli 2001 inzonderheid op artikel 52;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 27 maart 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 29 maart 2001;

Gelet op het protocol nr. 381 van 3 mei 2001 het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 31.640/1 van de Raad van State, gegeven op 31 mei 2001 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Oprichting van een voorlopige cel, overdracht van personeel naar deze cel en integratie van het overgedragen personeel in de federale overheidsdienst

Artikel 1.Bij elke federale overheidsdienst en bij elke betrokken instelling van openbaar nut, wordt een voorlopige cel opgericht voor het onthaal van het overgedragen personeel.

Voor de uitvoering van artikel 3, eerste lid, wordt een voorlopige cel opgericht bij het betrokken ontvangende ministerie indien de betrokken federale overheidsdienst nog niet is opgericht.

Art. 2.De personeelsleden van de diensten vermeld in het koninklijk besluit houdende oprichting van de betrokken federale overheidsdienst worden ambtshalve overgedragen naar de voorlopige cel waarvan sprake in artikel 1.

In afwijking van het eerste lid worden de personeelsleden van de diensten die niet in hun geheel overgedragen worden naar één voorlopige cel, overgedragen op hun verzoek. Daartoe zal een oproep tot kandidaten worden gericht rekening houdende met het respectieve belang van de samen te stellen cellen. Indien de oproep van de kandidaten niet leidt tot een volledige samenstelling van de cel, wordt de ambtshalve overdracht van de resterende personeelsleden beslist door de voorzitter(s) van het Directiecomité.

De personeelsleden die naar een bij een federale overheidsdienst opgerichte voorlopige cel overgedragen werden, vallen onder het hiërarchisch gezag van de voorzitter van zijn Directiecomité.

De personeelsleden die naar een bij een instelling van openbaar nut opgerichte voorlopige cel overgedragen werden, vallen onder de hiërarchie zoals deze geldt in deze instelling.

Art. 3.Op de datum waarop het personeel van een ministerie niet integraal wordt overgedragen naar een cel, wordt het personeel van de resterende dienst(en) van dit ministerie ambtshalve overgedragen naar andere cellen.

Het personeel van het Ministerie van Middenstand en Landbouw dat niet kan worden overgedragen naar een voorlopige cel bij een federale overheidsdienst of naar een voorlopige cel bij een ander ministerie, blijft tewerkgesteld in dit ministerie dat blijft bestaan.

Art. 4.De personeelsleden die naar de voorlopige cel zijn overgedragen overeenkomstig artikel 2, worden opgenomen in een nominatieve personeelsinventaris en worden allen geïntegreerd in hun nieuwe overheidsdienst.

Art. 5.De overdracht en integratie van de ambtenaren zijn geen nieuwe benoemingen.

Art. 6.§ 1. De overgedragen en geïntegreerde personeelsleden behouden hun hoedanigheid, hun graad, hun weddenschaal, hun administratieve en geldelijke anciënniteit. Zij behouden ook de toelagen, de vergoedingen of de premies en de andere voordelen waarop zij in hun dienst van oorsprong aanspraak konden maken.

De personeelsleden worden naar de voorlopige cel overgedragen en vervolgens geïntegreerd in hun nieuwe overheidsdienst rekening houdend met hun huidige affectatie. Na de integratie, kan deze affectatie worden herzien, na proces-hertekening, op basis van het goedgekeurd personeelsplan of de personeelsformatie. § 2. De overgedragen en geïntegreerde ambtenaren behouden de laatste evaluatie die hen werd toegekend. Deze evaluatie blijft geldig tot op het ogenblik van de toekenning van een nieuwe evaluatie. § 3. De overgedragen en geïntegreerde ambtenaren behouden de voordelen verbonden aan het slagen voor een vergelijkend examen of een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau of voor een examen of een selectie voor verhoging in graad of voor een gedeelte van deze examens of selecties georganiseerd in hun dienst van oorsprong.

Voor hun rangschikking worden de geslaagden geacht het vergelijkend examen of de vergelijkende selectie te hebben afgelegd in hun nieuwe overheidsdienst. § 4. De beroepsprocedures worden voortgezet in de nieuwe overheidsdienst.

Art. 7.De overgedragen en geïntegreerde personeelsleden blijven onderworpen aan het administratief en geldelijk statuut en aan de pensioenregeling die van toepassing waren in hun dienst of instelling van oorsprong tot op het ogenblik van de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen.

Art. 8.Elk ministerie wordt bij koninklijk besluit afgeschaft nadat al hun personeelsleden overgedragen zijn naar de voorlopige cellen.

Art. 9.Voor de toepassing van de statutaire bepalingen in de federale overheidsdiensten neemt het Directiecomité de opdrachten over van de Directieraad, de voorzitter van het Directiecomité deze van de secretaris-generaal, de Voorzitter van het Directiecomité van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie deze van de Secretaris-generaal van het Ministerie van Ambtenarenzaken en van de Administrateur-generaal van de Dienst van Algemeen Bestuur. HOOFDSTUK II. - Terbeschikkingstelling van personeel aan en werking van de programmatorische federale overheidsdiensten

Art. 10.§ 1. Voor de uitvoering van zijn programma doet de programmatorische federale overheidsdienst een beroep op personeelsleden die door de federale overheidsdienst waaruit hij voortkomt en/of de betrokken instelling van openbaar nut of openbare instelling van sociale zekerheid, ter beschikking worden gesteld, overeenkomstig de respectieve koninklijke besluiten houdende oprichting van de programmatorische federale overheidsdiensten.

Wanneer de betrokken federale overheidsdienst nog niet is opgericht, doet de programmatorische federale overheidsdienst een beroep op personeelsleden die ter beschikking worden gesteld door het ministerie dat later door deze overheidsdienst zal overgenomen worden. § 2. De terbeschikking gestelde personeelsleden blijven onderworpen aan het administratief en geldelijk statuut en aan de pensioenregeling die gelden in de federale overheidsdienst, het ministerie of de instelling waarvan sprake in §1. § 3. De periode van terbeschikkingstelling wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 4. De terbeschikking gestelde personeelsleden vallen onder het hiërarchisch gezag van de voorzitter van de programmatorische federale overheidsdienst. § 5. Hun bezoldiging, met inbegrip van de eventuele toelagen, vergoedingen, premies en andere voordelen, wordt verder ten laste genomen door de federale overheidsdienst, het ministerie of de instelling waarvan sprake in § 1 en door hem uitbetaald.

Art. 11.Voor de stafdiensten "Personeel en Organisatie", "Begroting en Beheerscontrole" en "Informatie- en communicatietechnologie", hangt de programmatorische federale overheidsdienst af van de federale overheidsdienst waaruit hij voortkomt. HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst

Art. 12.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 1.Een federale overheidsdienst is een gecentraliseerde dienst van het Rijk. Er zijn in de schoot van iedere federale overheidsdienst vier organen, genaamd als volgt : - de Beleidsraad, - het Directiecomité, - de Cel Beleidsvoorbereiding, - het Auditcomité. »

Art. 13.Artikel 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt als volgt gewijzigd : 1° in het vierde streepje wordt het woord "persoonlijk" geschrapt;2° het vijfde steepje wordt vervangen door volgende bepaling : " - het hoofd van de Cel Beleidsvoorbereiding".

Art. 14.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : 1° het huidig artikel 7 wordt § 1 van het artikel 7;2° in de Franse tekst van het eerste en tweede lid wordt het woord "leur" vervangen door het woord "sa";3° er wordt een § 2 ingevoegd, luidend als volgt : « § 2.Wanneer verschillende ministers en staatssecretarissen bevoegd zijn voor diverse materies binnen een federale overheidsdienst, staat de cel beleidsvoorbereiding bovendien in voor de coördinatie van de beleidsvoorbereiding en de beleidsevaluatie tussen de diverse materies.

In dat geval bestaat de cel beleidsvoorbereiding uit kernen, waarvan de bevoegdheden overeenstemmen met die van een cel beleidsvoorbereiding wat de in het eerste lid bedoelde materie betreft. »

Art. 15.In de Franse tekst van artikel 9 en van artikel 10, derde lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "leur" vervangen door het woord "sa".

In de Nederlandse tekst van artikel 9 van hetzelfde besluit worden de woorden "hun herziening" vervangen door de woorden "de herziening ervan".

Art. 16.Hoofdstuk I van hetzelfde besluit wordt vervolledigd met een afdeling 4, luidend als volgt : « Afdeling 4. - Het Auditcomité

Art. 8bis.Het Auditcomité is samengesteld uit : - een voorzitter, die het in zijn schoot aanduidt; - externe experten; - een vertegenwoordiger van de Inspectie van Financiën.

Het aantal leden van het Auditcomité mag niet meer dan zes bedragen.

Ze mogen geen operationele functies in de federale overheidsdienst uitoefenen.

Het Auditcomité nodigt, naargelang het te behandelen domein, als waarnemers uit wie het nodig acht.

Het Auditcomité vergadert minimum vier maal per jaar.

De opdrachten van het Auditcomité situeren zich op drie niveaus, zijnde de interne controle, het auditproces en de financiële informatie. Het bevordert de communicatie tussen enerzijds de leden van de Beleidsraad en van het Directiecomité en anderzijds de leden van de Beleidsraad en van de Interne Auditdienst.

De stafdienst "Interne Audit" die administratief onder de voorzitter van het Directiecomité valt, rapporteert rechtstreeks aan het Auditcomité.

Art. 8ter.Het Auditcomité brengt rechtstreeks verslag uit bij de Beleidsraad, inzonderheid, elk jaar, over zijn werking en uitoefening van zijn opdrachten. »

Art. 17.In hetzelfde besluit wordt in artikel 10 een lid ingevoegd tussen het tweede en het derde lid, luidende : « De Beleidsraad van een programmatorische federale overheidsdienst kan beslissen in een Auditcomité te voorzien. Zo dit niet het geval is, zal het Auditcomité van de federale overheidsdienst waaruit de programmatorische federale overheidsdienst voortspruit, zo auditrapportage met betrekking tot de programmatorische overheidsdienst wordt besproken, uitgebreid worden met een expert aangeduid door de Beleidsraad van de programmatorische overheidsdienst. »

Art. 18.In hetzelfde besluit wordt in hoofdstuk II een artikel 10bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 10bis.De programmatorische federale overheidsdienst wordt geleid door een voorzitter. » HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 19.Hoofdstuk I treedt voor elke federale overheidsdienst in werking op de datum vastgesteld door de minister onder wiens gezag de dienst werd opgericht.

Hoofdstuk II treedt voor elke programmatorische federale overheidsdienst in werking op de datum vastgesteld door de minister onder wiens gezag de dienst werd opgericht.

Art. 20.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 juli 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^