Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 juni 1997
gepubliceerd op 28 juni 1997

Koninklijk besluit houdende vaststelling van de normen waaraan een samenwerkingsverband inzake palliatieve zorg moet voldoen om te worden erkend

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1997022450
pub.
28/06/1997
prom.
19/06/1997
ELI
eli/besluit/1997/06/19/1997022450/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 JUNI 1997. Koninklijk besluit houdende vaststelling van de normen waaraan een samenwerkingsverband inzake palliatieve zorg moet voldoen om te worden erkend


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, inzonderheid op artikel 9bis, ingevoegd bij de wet van 30 december 1988 en gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, en 68, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 juni 1997 waarbij sommige bepalingen van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, toepasselijk worden verklaard op de samenwerkingsverbanden inzake palliatieve verzorgingsinstellingen en -diensten;

Gelet op de vraag van de Minister van Sociale Zaken aan de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen van 3 april 1995, om een advies over een ontwerp van koninklijk besluit;

Gelet op het algemeen advies van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen, afdeling programmatie en erkenning, van 26 oktober 1995;

Overwegende dat de Nationale Raad op heden nog geen advies gegeven heeft over het hem voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en van Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Om te worden erkend en erkend te blijven, moet een samenwerkingsverband inzake palliatieve verzorging tussen verzorgingsinstellingen en diensten voldoen aan de normen van dit besluit.

Art. 2.1. Het samenwerkingsverband heeft tot doel de ontwikkeling van de volgende activiteiten te bevorderen : 1° informatie en bewustmaking van de bevolking;2° het bijwerken van de kennis inzake palliatieve zorg van de artsen, verpleegkundigen en paramedici;3° coördinatie van de diverse acties, met inbegrip van het vastleggen van samenwerkingsprotocollen met het oog op een zo groot mogelijke complementariteit van de instellingen en diensten;4° raadgeving en logistieke steun om de doeltreffendheid van de geboden acties te waarborgen evenals de begeleiding van de patiënten;5° regelmatige evaluatie van de dienstverlening, raming van de behoeften waarin eventueel nog moet worden voorzien, analyse van de verschillende mogelijkheden om daaraan te voldoen;6° de opleiding van vrijwilligerswerk in de palliatieve zorgverlening.2. Bij de realisatie van de in 1 bedoelde doelstellingen wordt de volledige vrijheid van filosofische en religieuse overtuigingen gewaarborgd.

Art. 3.Het samenwerkingsverband moet een geografisch gebied met tussen 200 000 en 1 000 000 inwoners bestrijken, met dien verstande dat iedere Gemeenschap over minstens één samenwerkingsverband moet beschikken.

Art. 4.Ieder samenwerkingsverband heeft een eigen beheer.

Art. 5.Kunnen van het samenwerkingsverband deel uitmaken : 1° organisaties voor hulp aan familie en aan patiënten waaraan palliatieve zorg wordt verstrrekt;2° organisaties voor thuiszorg;3° lokale of regionale organisaties van huisartsen en van andere zorgverstrekkers;4° rust- en verzorgingstehuizen;5° erkende rustoorden;6° ziekenhuizen.

Art. 6.De in artikel 5 bedoelde instellingen of diensten mogen zich slechts aansluiten bij één of maximum twee samenwerkingsverbanden die het geografisch gebied bestrijken waar ze gesitueerd zijn.

Art. 7.Het samenwerkingsverband moet worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die moet worden goedgekeurd door de overheid bevoegd voor het gezondheidsbeleid krachtens de artikelen 128, 130 of 136 van de Grondwet.

Het ontwerp van overeenkomst dient, met het oog op en eventuele toetreding, te worden voorgelegd aan alle in artikel 5 bedoelde instellingen en diensten die zich in het in artikel 3 bedoelde gebied situeren.

Instellingen en diensten bedoeld in het vorig lid, die hun medewerking wensen te verlenen aan de in dit besluit omschreven doelstellingen, kunnen ook na het afsluiten van bedoelde overeenkomst tot het samenwerkingsverband toetreden.

Art. 8.De in artikel 7 bedoelde overeenkomst dienst minstens de volgende aangelegenheden te regelen : 1° de doelstellingen;2° de juridische vorm van het samenwerkingsverband;3° de administratieve zetel van het samenwerkingsverband;4° de beschrijving van het gebied dat door het samenwerkingsverband wordt bestreken alsmede het aantal inwoners ervan;5° de partners die van het samenwerkingsverband deel uitmaken;6° de oprichting, de samenstelling, de taken, de werking en de wijze van besluitvorming van het comité bedoeld in artikel 9;7° de financiële afspraken;8° de verzekeringen;9° de regeling van geschillen tussen de partijen;10° de duur van het samenwerkingsverband en de nadere regels inzake de opzegging, met inbegrip van de eventuele proefperiode;11° de wijze waarop het door één of meer partners van het samenwerkingsverband ter beschikking gesteld personeel wordt ingezet;12° de mogelijkheid het samenwerkingsverband 24 uur op 24 te contacteren;13° het opmaken en bijhouden van een zorgenplan per patiënt.

Art. 9.1. Elk samenwerkingsverband moet beschikken over een comité dat de leden van het samenwerkingsverband vertegenwoordigt. Het samenwerkingsverband zal toezien op de pluridisciplinaire samenstelling van dit comité en op de toepassing van artikel 2, 2.

De leden van dit comité hebben een specifieke ervaring in de palliatieve zorg. 2. Het in 1 bedoeld comité heeft tot opdracht : 1° te waken over de uitvoering van de doelstellingen van de overeenkomst;2° een jaarlijks actieprogramma op te stellen om een impuls te geven aan de activiteiten bedoeld in artikel 2, 1, en de jaarbalans van de bereikte resultaten op te maken;3° het overleg met de zorgverstrekkers die geen deel uitmaken van het samenwerkingsverband, alsook met de patiëntenorganisaties en de ziekenfondsen te verzekeren;4° de ethische aspecten van de gevoerde acties, alsook de rechten van de patiënt inzake" geïnformeerde toestemming en inachtneming van filosofische en religieuze overtuigingen te bespreken;5° het werk van het personeel dat door één of meer partners van het samenwerkingsverband ter beschikking gesteld wordt te regelen.

Art. 10.1. Het samenwerkingsverband dat een gebied bestrijkt van 300 000 inwoners of meer, beschikt, per schijf van 300 000 inwoners, over een voltijds equivalent personeelslid.

Een samenwerkingsverband dat een gebied bestrijkt van minder dan 300 000 inwoners, beschikt eveneens over een voltijds equivalent personeelslid, op voorwaarde dat het het enige samenwerkingsverband van de desbetreffende Gemeenschap of provincie is.

Voor de vaststelling van het aantal personeelslededen van het samenwerkingsverband dat een gebied bestrijkt van minder dan 300 000 inwoners, andere dan deze bedoeld in het vorige lid, dient de verhouding tussen het aantal personeelsleden en het aantal inwoners van het bestreken gebied dezelfde te zijn als deze bedoeld in het eerste lid. 2. De in 1 bedoelde personeelsleden hebben minstens een opleidingsniveau van hoger onderwijs van het korte type.Ze moeten beschikken over een specifieke ervaring in de palliatieve zorg.

Art. 11.1. De samenwerkingsverbanden dienen bovendien te beschikken over een equipe tot ondersteuning. Deze equipe maakt dan deel uit van het samenwerkingsverband, en functioneert bijgevolg binnen hetzelfde geografisch gebied. 2. Deze equipe voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de equipe moet beschikken over een basisbestaffing met de volgende bezetting : 2 voltijds equivalent verpleegkundigen met specifieke ervaring of vorming in palliatieve zorg; 1 huisarts, à rato van 4 uren per week, met een specifieke vorming of ervaring in palliatieve zorg; 1/2 voltijds equivalent administratieve bediende; 2° over voldoende infrastructuur en uitrusting beschikken voor onthaal, administratie en vergaderingen.

Art. 12.Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 juni 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA

^