Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 maart 2002
gepubliceerd op 07 augustus 2002

Koninklijk besluit waarbij aan de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer, W.R.M.V. genaamd, en haar vijf exploitatiemaatschappijen, de T.E.C. genaamd, toegang wordt verleend tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2002000341
pub.
07/08/2002
prom.
19/03/2002
ELI
eli/besluit/2002/03/19/2002000341/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 MAART 2002. - Koninklijk besluit waarbij aan de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer, W.R.M.V. genaamd, en haar vijf exploitatiemaatschappijen, de T.E.C. genaamd, toegang wordt verleend tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Krachtens artikel 5, tweede lid, a) , van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, kan de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, genomen na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de toegang tot de informatiegegevens van deze geautomatiseerde databank die bijgehouden wordt op centraal niveau, uitbreiden tot instellingen van Belgisch recht die opdrachten van algemeen belang vervullen en die hij daartoe nominatief aanwijst.

Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe, krachtens deze wettelijke bepaling die er de rechtsgrond van vormt de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer, W.R.M.V. genoemd, waarvan de zetel gevestigd is te Namen, en elk van haar vijf exploitatiemaatschappijen, T.E.C. genaamd, waarvan de zetel respectievelijk gevestigd is te Luik (T.E.C. Liège-Verviers), Charleroi (T.E.C. Charleroi), Bergen (T.E.C. Hainaut), Waver (T.E.C. Brabant wallon) en Namen (T.E.C. Namur-Luxembourg), toegang te verlenen tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen.

De Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer en haar vijf exploitatiemaatschappijen T.E.C. werden opgericht in de vorm van vennootschappen van publiek recht door het decreet van de Waalse Gewestraad van 21 december 1989 betreffende de diensten voor het openbaar vervoer in het Waalse Gewest. Hun maatschappelijk doel bestaat, krachtens artikel 2 van dat decreet, in de studie, de opvatting, de promotie en de coördinatie van de diensten voor het openbaar personenvervoer. Zij richten dat openbaar vervoer van personen in, en baten het uit en hun opdrachten van openbare dienst worden nauwkeuriger omschreven in het beheerscontract dat hen bindt met het Waalse Gewest. Zij kunnen derhalve zonder enige twijfel beschouwd worden als instellingen van Belgisch recht die opdrachten van algemeen belang vervullen in de zin van de voormelde bepaling van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

In eerste instantie hebben de W.R.M.V. en haar vijf exploitatiemaatschappijen de toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister gevraagd om de personen op te sporen ten laste van wie een proces-verbaal opgesteld is of die betrokken waren bij een ongeval, evenals de personen die debiteur zijn van bedragen die verschuldigd zijn aan de Maatschappij of een van haar exploitatiemaatschappijen.

Overeenkomstig artikel 36bis van het voormelde decreet van de Waalse Gewestraad van 21 december 1989, daarin ingevoegd door het decreet van 4 februari 1999, moeten bepaalde personeelsleden van de T.E.C., aan wie de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie of agent van gerechtelijke politie toegekend wordt, en die in die hoedanigheid de eed moeten afleggen voor de rechtbank van eerste aanleg van hun verblijfplaats, de overtredingen vaststellen van de bepalingen van titel II van het koninklijk besluit van 15 september 1976 houdende reglement op de politie van personenvervoer per tram, premetro, metro, autobus en autocar (dit besluit bepaalt de verplichtingen ten laste van het publiek en de reizigers in het bijzonder), en artikel 25.1, 2° en 6°, van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer (dit besluit verbiedt het parkeren van een voertuig op minder dan 15 meter aan weerszijden van een bord dat een autobus- of tramhalte aanwijst, evenals op de plaatsen waar de doorgang van spoorvoertuigen belemmerd zou worden).

Bij de uitvoering van hun opdrachten kunnen die agenten van gerechtelijke politie iedere persoon ondervragen over elk feit dat nuttig is voor de uitoefening van het toezicht of het opsporen en vaststellen van de overtredingen. Zij laten, zonder verplaatsing, elk document bezorgen dat nuttig is voor de uitvoering van hun opdrachten.

Zij kunnen bovendien een kopie daarvan nemen of het, tegen ontvangstbewijs, meenemen. Zij kunnen ten slotte de bijstand van de gemeentepolitie of de rijkswacht vragen voor de uitvoering van hun opdrachten. De processen-verbaal die zij opstellen, dienen als bewijs tot er een tegenbewijs is, en er wordt een kopie van opgestuurd naar de overtreders binnen acht dagen na de vaststelling van de overtredingen.

Opdat die opdrachten van openbare dienst, die aan deze personeelsleden toevertrouwd worden, doeltreffend uitgevoerd kunnen worden, moeten zij de waarachtigheid van informatiegegevens die zij soms verbaal krijgen tijdens de controle, kunnen nagaan. De toegang tot het Rijksregister die hen verleend zou worden, zou de betrouwbaarheid van de identificaties die zij doen, gevoelig kunnen doen stijgen, zonder dat zij daarvoor een beroep moeten doen op de ordemachten, waardoor het werk van die laatsten verlicht zou worden.

Bovendien zijn de W.R.M.V. en haar exploitatiemaatschappijen van mening dat de toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister het voor hen mogelijk zou maken in het beheer van hun dossiers te beschikken over bijgewerkte identificatiegegevens, voornamelijk wat het adres betreft van de personen ten laste van wie er een proces-verbaal opgesteld wordt. De toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister blijkt eveneens onontbeerlijk om de slachtoffers van een ongeval of de personen die bij een dergelijk ongeval betrokken zijn, evenals de personen die debiteur zijn van bedragen die verschuldigd zijn aan de Maatschappij of een van haar exploitatiemaatschappijen, met name de bedragen van de boetes die uitgesproken zijn tegen hen omwille van het niet hebben van een geldig vervoersbewijs, snel te kunnen identificeren. Dankzij die toegang zouden de aanvragen van informatie die de T.E.C. indienen bij de gemeentelijke bevolkingsdiensten op die manier beperkt kunnen worden.

Er werd een ontwerp van koninklijk besluit opgesteld en een eerste keer voorgelegd aan het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Het ontwerp stond de toegang tot tot de informatiegegevens bedoeld in 1° (naam en voornamen), 2° (geboorteplaats en -datum), 3° (geslacht), 4° (nationaliteit) en 5° (hoofdverblijfplaats), die beschouwd worden als minimale basisgegevens om een dossier betreffende een natuurlijke persoon samen te stellen. De toegang tot de andere informatiegegevens was als volgt gerechtvaardigd : - het informatiegegeven betreffende het beroep (7°) kan een aanwijzing geven over de solvabiliteit van een debiteur of een persoon ten laste waarvan het proces-verbaal opgesteld werd; - de informatiegegevens betreffende de burgerlijke staat (8°) en de samenstelling van het gezin (9°) kunnen het mogelijk maken snel het spoor van de wettelijke vertegenwoordigers te vinden die burgerlijk aansprakelijk zijn, wanneer minderjarigen reizen zonder geldig vervoersbewijs of wanneer zij schade aanrichten.

Het eerste ontwerp van koninklijk besluit behield de toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister voor aan de volgende personen : - de algemeen beheerder van de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer; - de algemeen directeur van elk van de vijf exploitatiemaatschappijen; - de personeelsleden van de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer en van haar vijf exploitatiemaatschappijen die respectievelijk aangewezen zijn door haar algemeen beheerder of door hun algemeen directeur, rekening houdend met de functies die zij uitoefenen en binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft echter, in haar eerste advies, gegeven op 8 mei 2000, verschillende grote bezwaren geformuleerd.

Zo is de Commissie, ten opzichte van het finaliteitprincipe, van mening dat alleen de doelstelling betreffende de vaststelling van de overtredingen door sommige personeelsleden van de W.R.M.V. en van de T.E.C. die de hoedanigheid hebben van officier van gerechtelijke politie of agent van gerechtelijke politie, een opdracht van openbaar belang vormt die de toegang tot het Rijksregister kan verantwoorden.

De Commissie is daarentegen van mening dat de andere doeleinden, namelijk de snelle identificatie van de personen die betrokken zijn bij een ongeval, de identificatie van de debiteurs van bedragen verschuldigd aan de Waalse Regionale Maatschappijk voor Vervoer of aan één van haar exploitatiemaatschappijen, evenals het beheer van de dossiers, bestanden en lijsten, geen opdrachten van algemeen belang vormen die de erkenning door de Koning van het statuut van onderneming die opdrachten van algemeen belang vervult, rechtvaardigen.

Inzake het evenredigheidsprincipe formuleert de voormelde Commissie eveneens enkele opmerkingen.

Zo is de Commissie van mening dat de toegang tot de informatiegegevens betreffende de nationaliteit (4°), het beroep (7°), de burgerlijke staat (8°) en de samenstelling van het gezin (9°) niet gerechtvaardigd is.

In eerste instantie heeft de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer dus een negatief advies uitgebracht over het eerste ontwerp van koninklijk besluit dat haar voorgelegd werd, maar heeft zij aanvaard een uitspraak te doen over een nieuw ontwerp van besluit betreffende een toegang tot een beperkt aantal informatiegegevens, uitsluitend in hoofde van de ambtenaren van de W.R.M.V. en van de T.E.C. die de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie of agent van gerechtelijke politie hebben, en alleen voor het doeleinde van de vaststelling van de overtredingen.

Op 27 juni 2001 heeft de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aldus haar tweede advies uitgebracht. Dit advies is gunstig, onder voorbehoud van enkele opmerkingen die hieronder aangehaald worden.

In dat advies herhaalt de Commissie dat zij, in verband met het finaliteitprincipe zou willen dat de toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister uitsluitend toegestaan zou worden voor de agenten of officieren van gerechtelijke politie, alleen voor de doeleinden van het opsporen en vaststellen van de overtredingen.

De Commissie is van mening dat de opdrachten betreffende de follow-up van de overtredingen en het innen van de boetes niet tegemoetkomen aan het finaliteitprincipe.

Met betrekking tot de informatiegegevens 6° (datum en plaats van overlijden) en 9° (samenstelling van het gezin), vindt de Commissie dat de toegang tot die informatiegegevens niet noodzakelijk is aangezien die gegevens verband houden met de follow-up van de overtredingen; dit is een doeleinde waarvoor de toegang tot het Rijksregister niet toegestaan wordt.

Dit besluit staat derhalve de toegang toe tot de informatiegegevens bedoeld in 1° (naam en voornaam), 2° (geboorteplaats en -datum), 3° (geslacht) en 5° (hoofdverblijfplaats).

De toegang tot de informatiegegevens is voorbehouden aan de personeelsleden van de W.R.M.V. en van de T.E.C. die de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie of agent van gerechtelijke politie hebben en belast zijn met de vaststelling van de overtredingen van de bepalingen van titel II van het koninklijk besluit van 15 september 1976 houdende reglement op de politie van personenvervoer per tram, premetro, metro, autobus en autocar, en van artikel 25.1, 2° en 6°, van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.

Het ontworpen besluit verplicht elk van die personen een schriftelijke verklaring te ondertekenen waarin hij zich ertoe verbindt de veiligheid en de vertrouwelijkheid van de informatiegegevens van het Rijksregister waartoe hij toegang krijgt voor de uitvoering van zijn opdrachten, te waarborgen. Een dergelijke bepaling wordt immers systematisch aanbevolen door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de adviezen die zij uitbrengt over de aanvragen van toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen.

Overeenkomstig de rechtspraak van die Commissie beperkt artikel 2 van het ontwerp van besluit het gebruik van de informatiegegevens die verkregen worden van het Rijksregister tot de opdrachten voor de vervulling waarvan de toegang tot die informatiegegevens toegekend is.

Het verbiedt bovendien de mededeling van die informatiegegevens aan derden die niet gemachtigd zijn er kennis van te nemen, en het bepaalt de natuurlijke personen, openbare overheden en instellingen die niet beschouwd moeten worden als derden ten aanzien van dat verbod van mededeling.

Ten slotte bepaalt artikel 3 van het ontwerp van besluit, in overeenstemming met de wens die de Raad van State herhaaldelijk geformuleerd heeft, dat de lijst van de personeelsleden van de T.E.C. die aangewezen zullen worden om toegang te krijgen tot de informatiegegevens van het Rijksregister, jaarlijks opgesteld zal worden en volgens dezelfde periodiciteit bezorgd zal worden aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Het ontwerp van besluit werd voorgelegd aan het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Die heeft haar advies nr. 11/2000 gegeven op 8 mei 2000 en haar advies nr. 16/2001 op 27 juni 2001. De ontworpen tekst houdt rekening met de opmerkingen die geformuleerd zijn in elk van die twee adviezen.

De Raad van State heeft op 28 januari 2002 zijn advies uitgebracht. In dit koninklijk besluit werd rekening gehouden met de opmerkingen van dit Hoge College.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

ADVIES NR. 11/2000 VAN 8 MEI 2000 VAN DE COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER Ontwerp van koninklijk besluit waarbij aan de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer, W.R.M.V. genaamd, en haar vier exploitatiemaatschappijen, de T.E.C. genaamd, toegang wordt verleend tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid artikel 29;

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid de artikelen 4, 5 en 8, wet gewijzigd door de wetten van 15 januari 1990, 19 juli 1991, 24 mei 1994, 30 maart 1995 en 24 januari 1997;

Gelet op de adviesaanvraag van de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 14 maart 2000;

Gelet op het verslag van de heer J. Berleur;

Brengt op 8 mei 2000 volgend advies uit : I. Voorwerp van de aanvraag : De Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer, W.R.M.V. genaamd, en haar vier exploitatiemaatschappijen, de T.E.C. genaamd, werden opgericht in de vorm van vennootschappen van publiek recht door het decreet van de Waalse Gewestraad van 21 december 1989 betreffende de diensten voor het openbaar vervoer in het Waalse Gewest.

Tot hun opdrachten behoort onder meer het vaststellen van sommige overtredingen van de bepalingen van titel II van het koninklijk besluit van 15 september 1976 houdende reglement op de politie van personenvervoer, de identificatie van personen die betrokken zijn bij een ongeval of de identificatie van personen die debiteur zijn van bedragen die verschuldigd zijn aan de W.R.M.V. of een van haar exploitatiemaatschappijen.

Ter fine van deze opdrachten wordt toegang gevraagd tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9° van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

II. Onderzoek van het ontwerp van besluit : A. Inleiding Gelet op het statuut van publiek recht van de maatschappijen die het verzoek inrichten, en op hun opdracht van openbare dienst - personenvervoer -, zou men ervan kunnen uitgaan dat de Commissie geen principieel bezwaar zou hebben tegen het feit dat de Koning hen het statuut toekent van vennootschappen die opdrachten van algemeen belang vervullen, en hen een recht op toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen verleent. De wettelijke grondslag van deze toegang zou dus bijgevolg te vinden zijn in artikel 5, tweede lid, a) , van de wet van 8 augustus 1983. Maar deze opmerking onthult de moeilijke keuze, door de Commissie in haar huidige rechtspraak herhaald, tussen het functioneel en het organiek criterium (1).

B. Het finaliteitsbeginsel Artikel 2 bepaalt uitdrukkelijk dat de verkregen informatiegegevens van het Rijksregister uitsluitend gebruikt mogen worden voor de doeleinden die supra beknopt weergegeven zijn en in artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit gepreciseerd worden.

Ter beoordeling van de toepassing van het finaliteitsbeginsel dient herinnerd dat sommige personeelsleden van de T.E.C. de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie hebben en als dusdanig een eed moeten af leggen voor de rechtbank van eerste instantie van hun woonplaats. Zij kunnen onder meer bepaalde overtredingen van de bepalingen van titel II van het koninklijk besluit van 15 september 1976 (en niet van 25 september, zoals het verslag aan de Koning beweert) vaststellen zoals vermeld hoger, en van artikel 25.1, 2° en 6° van het koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer (« Verkeersreglement »). Er bestaat geen twijfel over dat de vaststelling en de opvolging van overtredingen wel degelijk opdrachten van algemeen belang zijn, vermits het gaat om strafrechtelijk vervolgde overtredingen. De agenten die de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie hebben, zijn belast met de handhaving van de openbare orde, wat een opdracht van algemeen belang vormt.

Eigenlijk zouden we deze voorstellingswijze moeten nuanceren door te stellen dat het hier eerder gaat om de rol van de beëdigde agenten, dan om de rol van de instellingen waartoe zij behoren. Maar de andere finaliteiten die vermeld worden in artikel 1 van het ontwerp van koninklijk besluit, zoals « de snelle identificatie van personen die betrokken zijn bij een ongeval » en de identificatie van « debiteurs van bedragen die verschuldigd zijn aan de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer of aan een van haar exploitatiemaatschappijen », of zelfs « het beheer van de dossiers, bestanden en repertoria die bijgehouden worden door de in het eerste lid vermelde maatschappijen, voor de uitvoering van de hierboven onder 1° en 2° vermelde opdrachten » lijken volgens de Commissie niet te behoren tot de « opdrachten van algemeen belang », wat de erkenning door de Koning van het statuut van vennootschap die opdrachten van algemeen belang uitoefent, en dus van de verwijzing naar artikel 5, tweede lid, a) , van de wet van 8 augustus 1983, als wettelijke grondslag, niet rechtvaardigt. In tegenstelling tot de finaliteit « vaststelling en opvolging van overtredingen » die exclusief tot de bevoegdheid van de Staat behoort, hebben deze finaliteiten niets bijzonders en bestaan zij ook binnen de sfeer van de instellingen van privaat recht (2).

Gezien vanuit het standpunt van het in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens vermelde finaliteitsbeginsel, loopt het besluit dus reeds mank. Enkel de finaliteit « vaststelling en opvolging van overtredingen » zou, - met enig voorbehoud, supra vermeld, ten aanzien van het verschil tussen de rol van de beëdigde agenten en van de instellingen waartoe zij behoren -, de toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen rechtvaardigen.

C. Het proportionaliteitsbeginsel De Commissie herinnert aan de verschillende opmerkingen die zij reeds maakte omtrent het proportionaliteitsbeginsel. Vanuit dit standpunt gezien, moet de Commissie de aanvraag tot toegang tot alle gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983, onderzoeken. De Commissie wijst erop dat artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 enkel voorziet in de mogelijkheid tot toegang tot het Rijksregister « voor de informatie die zij (de begungstigden) krachtens een wet of een decreet bevoegd zijn te kennen ». Zoals de Raad van State, afdeling wetgeving, herhaaldelijk heeft benadrukt, legt « de naleving van het wettigheidsbeginsel » aan de overheid op « om op zeer zorgvuldige wijze na te gaan of de kennis van ieder, in artikel 3 van deze wet opgenoemd, gegeven onontbeerlijk is voor de uitvoering van haar opdracht door de betrokken openbare overheid ».

Het verslag aan de Koning bij voorliggend ontwerp van besluit rechtvaardigt op de toegang tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 5°, door de stellen dat het hier gaat om « de minimale basisgegevens om een dossier samen te stellen betreffende een natuurlijke persoon ». De Commissie ziet de noodzaak niet in van toegang tot informatiegegeven 4° (nationaliteit) om de in het ontwerp van besluit omschreven opdrachten te vervullen, en nog minder voor de enige finaliteit die de Commissie zou aanvaarden als behorende tot een opdracht van algemeen belang, namelijk het vaststellen van overtredingen. De toegang tot informatiegegeven 6° (plaats en datum van overlijden) wordt wel verzocht, maar niet gerechtvaardigd, in artikel 1 (sic), alhoewel de datum van overlijden eventueel als een nuttig gegeven zou kunnen beschouwd worden. Volgens het verslag aan de Koning kan het informatiegegeven 7° (beroep) « een aanwijzing geven over de solvabiliteit van een debiteur » : de Commissie acht dit argument niet conform het proportionaliteitsbeginsel. Tenslotte wordt de toegang tot de informatiegegevens 8° (burgerlijke staat) en 9° (samenstelling van het gezin) gerechtvaardigd door te verduidelijken dat zij het mogelijk maken « snel het spoor te vinden van de wettelijke vertegenwoordigers die burgerlijk aansprakelijk zijn, wanneer minderjarigen zonder vervoersbewijs reizen of schade aanrichten ». Ook hier is de Commissie van mening dat het proportionaliteitsbeginsel niet wordt nageleefd.

Aldus meent de Commissie dat in voorliggend koninklijk besluit noch de bepalingen betreffende het finaliteitsbeginsel noch deze betreffende het proportionaliteitsbeginsel, conform de geest van de wet zijn.

Om deze redenen, brengt de Commissie een negatief advies uit over het haar voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit.

De Commissie is bereid tot inoverwegingneming van een ander ontwerp van koninklijk besluit, dat slaat op de toegang tot een beperkt aantal informatiegegevens door uitsluitend de agenten van de W.R.M.V. die de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie hebben, en dat enkel het vaststellen van overtredingen als finaliteit heeft. Zodra een dergelijk ontwerp haar wordt voorgelegd zal zij zich hierover uitspreken.

Voor de secretaris, De Voorzitter, wettig verhinderd, (get.) G. Popleu, (get.) P. Thomas. adjunct-adviseur. _______ Nota's (1) Zodoende zou de Koning aan een instelling van publiek recht datgene toekennen wat Hij zou weigeren aan een instelling van privaatrecht, alhoewel de opdrachten dezelfde zijn.Zie ook infra . (2) De Commissie wenst hieraan toe te voegen dat zij reeds meermaals haar betrachting heeft beklemtoond om de toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen functioneel te benaderen : gaat het, bijvoorbeeld, wel om opdrachten van algemeen belang ? We verwijzen hier naar ons recent uitgebracht negatief advies betreffende een ontwerp van koninklijk besluit waarbij de « Intercommunale d'oeuvres sociales » voor de regio Charleroi, coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, afgekort : « I.O.S. », gemachtigd wordt toegang te hebben tot het Rijksregister van de natuurlijke personen » en naar de begeleidende brief aan de Minister van Binnenlandse Zaken.

We verwijzen vooral naar het advies dat de Commissie uit eigen beweging uitbracht op 25 september 1998 (Advies nr. 30/98) waarin zij de aanvragen tot toegang tot het Rijksregister situeerde in een ruimere context dan die van de specifieke aanvragen zoals deze haar heden werden voorgelegd. In voorvermelde brief bij het advies betreffende het I.O.S. werd de Minister van Binnenlandse Zaken op deze benaderingswijze gewezen.

ADVIES NR. 16/2001 van 27 JUNI 2001 VAN DE COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER Ontwerp van koninklijk besluit waarbij aan de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer, W.R.M.V. genaamd, en haar vier exploitatiemaatschappijen, de T.E.C. genaamd, toegang wordt verleend tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Gelet op de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid op artikel 29;

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op de artikelen 5 en 8;

Gelet op de adviesaanvraag van de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 30 augustus 2000 en de op 12 februari 2001 en 23 april 2001 per brief verstrekte toelichtingen;

Gelet op het verslag van de heer J. Berleur, Brengt op 27 juni 2001 volgend advies uit : 1. Voorwerp van de aanvraag Het aan de Commissie voorgelegde ontwerp van besluit wijzigt van een vorig ontwerp, dat eveneens aan de Commissie werd voorgelegd en waarvoor de Minister van Binnenlandse Zaken op 14 maart 2000 een adviesaanvraag heeft ingediend.De Commissie bracht een negatief advies uit (Advies nr. 11/2000 van 8 mei 2000), hetgeen zowel in het Verslag aan de Koning als in de overwegingen bij het nieuwe ontwerp in herinnering wordt gebracht.

De Commissie had in advies nr. 11/2000 te verstaan gegeven dat een besluit op grond waarvan enkel voor houders van een mandaat van gerechtelijke politie en enkel voor de vaststelling van overtredingen, toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen wordt gevraagd, opnieuw kan worden onderzocht.

Dit ontwerp wordt thans aan de Commissie voorgelegd.

De Commissie heeft tweemaal met de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer (W.R.M.V.) van gedachten gewisseld om enkele punten van het nieuwe ontwerp te verduidelijken.

De Commissie had in haar advies van mei 2000 reeds erop gewezen dat hoewel een opdracht van algemeen belang kon worden toegekend aan agenten belast met de vaststelling van overtredingen, het niet vanzelfsprekend was deze toekenning uit te breiden tot de W.R.M.V. en tot haar exploitatiemaatschappijen, te weten de TEC. De Commissie had benadrukt dat deze voorstellingswijze eigenlijk nog zou moeten genuanceerd worden daar het hier eerder gaat om de rol van beeïdigde agenten, dan om de instellingen waartoe zij behoren.

Vervolgens had de Commissie, zonder evenwel de nadruk erop te leggen, bezwaren van terminologische aard : het decreet van 4 februari 1999 houdende wijziging van het decreet van 21 december 1989 betreffende diensten voor het openbaar vervoer in het Waalse Gewest, heeft het over « agenten van gerechtelijke politie » terwijl de W.R.M.V. voorstelt de termen « houders van een mandaat van gerechtelijke politie » te gebruiken.

Een eerste antwoord van de W.R.M.V. had een nieuw gegeven opgeleverd, te weten dat « tous les nouveaux controleurs auraient la qualité d'agents de police judiciaire » (brief van 21 december 2000). Dit gegeven deed een nieuwe vraag rijzen betreffende de interpretatie van artikel 36bis van het decreet van 21 december 1989. De Commissie heeft dan gevraagd dat haar bewijs van deze interpretatie zou worden geleverd. Bovendien was in de preambule van de ministeriële omzendbrief van 14 september 1998 betreffende de personeelsleden van de exploitatiemaatschappijen die door de Regering aangewezen worden om overtredingen van het reglement op de politie van personenvervoer op te sporen en vast te stellen, nader bepaald dat de betrokken agenten worden benoemd « bij besluit van de Waalse regering ». De Commissie heeft om een dergelijk besluit verzocht want er was haar mondeling meegedeeld dat geen enkele agent meer was, of zou worden benoemd.

Ten slotte heeft de Commissie in haar advies van mei 2000 een negatief advies uitgebracht over het feit dat ook taken die zij als beheerstaken omschrijft, tot de taken van deze agenten behoorden.

Nadien heeft zij gevraagd op welke rechtvaardigingsgronden voornoemde personen de controle op overtredingen en de follow-up ervan verrichten. De Commissie had in haar eerste advies weliswaar van deze follow-up gewag gemaakt maar wellicht op grond van het eerste ontwerp van besluit. Er moet op worden gewezen dat een van de belangrijkste bezwaren van de Commissie hoofdzakelijk betrekking had op de erkenning van opdrachten van algemeen belang, waaronder de beheerstaken van de W.R.M.V. volgens haar moeilijk begrepen konden worden. (zie advies nr. 11/2000 p. 3). 2. Advies van de Commissie Met betrekking tot de vragen gesteld aan de W.R.M.V. maakt de Commissie volgende opmerkingen : - Met betrekking tot de erkenning van de opdracht van algemeen belang aan de W.R.M.V. of aan haar exploitatiemaatschappijen kreeg de Commissie opnieuw als antwoord de verwijzing naar het decreet van 21 december 1989 betreffende de diensten voor het openbaar vervoer in het Waalse Gewest. In artikel 1 van dit decreet is nader bepaald dat de bovengenoemde maatschappij een publiekrechterlijke rechtspersoon is waarvan de statuten overeenstemmen met dit decreet en, voor het overige en voor zover daarvan niet werd afgeweken, met de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, met name de bepalingen met betrekking tot de naamloze vennootschappen. Tenzij de opdrachten van algemeen belang anders worden omschreven als in de wet, is een dergelijk beding blijkbaar moeilijk te verzoenen met de geest ervan. De Commissie is echter van mening dat in eerste instantie niet het statuut van de organisatie hier doorslaggevend moet zijn, maar de uitgevoerde taak, die wel tot de opdrachten van algemeen belang behoort. (1) - Met betrekking tot de titel die aan de agenten moet worden toegekend, stelt de W.R.M.V. voor de woorden « houders van een mandaat van gerechtelijke politie » te gebruiken want voortaan wordt geen enkele officier van gerechtelijke politie meer aangewezen. Na verloop van tijd zou dus niemand meer de vereiste hoedanigheid bezitten om toegang te hebben tot het register. Ook de verwijzing naar het begrip « agent van gerechtelijke politie » zou niet voldoende zijnde, want er zijn nog steeds officieren van gerechtelijke politie in functie, ook al is ingevolge het wijzigingsdecreet van 4 februari 1999 geen enkele officier meer aangewezen. De Commissie vraagt zich af of het niet beter is zich te houden aan de termen aangewend in het decreet, te weten « agenten van gerechtelijke politie » en « bevoegde personeelsleden voor de controle op de uitvoering van de politiereglementen », zoals uitdrukkelijk gesteld in het besluit dat bij wijze van voorbeeld aan de Commissie is bezorgd. Deze laatste wenst van dit punt geen voorwerp van discussie te maken. Er moet alleen een term worden gekozen waarover wettelijk geen betwisting kan bestaan. Hierop wordt later nog teruggekomen. - Met betrekking tot de taken die deze agenten moeten verrichten, dringt de W.R.M.V. erop aan dat de Commissie erkent dat de woorden « follow-up van de overtredingen » ook de invordering van de verschuldigde bedragen omvat. De Commissie moet erop wijzen dat de follow-up niet behoort tot de bij wet vastgestelde taken van deze agenten, die in artikel 36bis van het decreet van 4 februari 1999 uitdrukkelijk worden omschreven als taken inzake toezicht, alsook betreffende de opsporing en de vaststelling van overtreding en krachtens hetzelfde artikel 36bis beperkt hun taak zich ertoe bij de vaststelling van een overtreding een proces-verbaal op te maken. De Commissie volgt de W.R.M.V. dus niet in haar interpretatie en kan, zoals zij reeds in haar advies van mei 2000 stelde, niet aanvaarden dat beheerstaken, zoals de invordering van boetes, behoren tot de taken waarmee die agenten zijn belast en waarvoor de raadpleging van het Rijksregister noodzakelijk is. Ook hierop wordt nog teruggekomen. - De W.R.M.V. heeft in een van haar antwoorden ook gevraagd dat een vijfde exploitatiemaatschappij, de T.E.C. Waals-Brabant, in het besluit wordt opgenomen. Indien de vier eerste toegang krijgen tot de gegevens van het Rijksregister, kan uiteraard ook aan de vijfde toegang worden verleend. 3. Onderzoek van het ontwerp van besluit. Het in advies nr. 11/2000 van 8 mei 2000 gemaakte onderscheid betreffende het in overeenstemming brengen van het ontwerp met de beginselen inzake finaliteit en proportionaliteit, wordt hier niet overgenomen. Het volstaat ze, indien nodig, toe te passen op de nieuwe bepalingen.

Aangezien zowel in het verslag aan de Koning als in de overwegingen bij het ontwerp van besluit naar het vorige advies van de Commissie wordt verwezen, is het noodzakelijk dit vorige advies ook bekend te maken.

Bij artikel 1 van het nieuwe ontwerp moeten de volgende opmerkingen worden gemaakt.

In de opsomming van de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983, waartoe om toegang wordt verzocht, wordt wel degelijk rekening gehouden met de opmerkingen betreffende het proportionaliteitsbeginsel, die de Commissie in haar advies nr. 11/2000 van 8 mei 2000 heeft gemaakt. Het is verwonderlijk dat de W.R.M.V. in haar brief van 20 december 2000 terugkomt op het voorstel van dit ontwerp om gegevens toe te voegen met betrekking tot de samenstelling van het gezin (artikel 3, eerste lid, 9°). Zulks wordt wellicht overwogen met het oog op de follow-up van de overtredingen : de Commissie blijft derhalve bij haar eerste advis. Zoals reeds benadrukt in een vorig advies, vraagt zij ook dat geen toegang wordt verleend tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 6° (datum en plaats van overlijden), aangezien het ook hier gaat om gegevens waarvan het nut gekoppeld is aan de follow-up van de overtreding.

Hoewel niet vermeld in het ontwerp van besluit dat aan de Commissie is voorgelegd, zou aan artikel 1, eerste lid, een 5° betreffende de exploitatiemaatschappij T.E.C. Waals-Brabant moeten worden toegevoegd.

De taken vermeld in het tweede lid stemmen op het eerste zicht overeen met de wetsbepalingen (vaststelling van overtredingen van de wet).

Zoals hierboven in herinnering wordt gebracht, wenst de Commissie evenwel niet dat de W.R.M.V. daaraan een ruimere interpretatie geeft volgens welke de follow-up van de overtredingen en de invordering van de boetes tot die taken behoren. De tekst moet duidelijk zijn. De Commissie vraagt dan ook de schrapping van de laatste woorden van voornoemd tweede lid « evenals de follow-up van die gegevens », die niet in de wet voorkomen. Zij komen niet voor in de koninklijke besluiten van 1 december 1975 (koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer) en van 15 september 1976 (koninklijk besluit houdende reglement op de politie van personenvervoer per tram, premetro, metro, autobus en autocar).

Krachtens het decreet van 21 december 1989 (betreffende de diensten voor het openbaar vervoer in het Waalse Gewest) worden noch de vroegere bepalingen, noch artikel 36bis , ingevoegd bij het decreet van 4 februari 1999 (decreet houdende wijziging van het decreet van 21 december 1989 betreffende de diensten voor het openbaar vervoer in het Waalse Gewest) gewijzigd. De ministeriële omzendbrief van 14 september 1998 betreffende de personeelsleden van de exploitatiemaatschappijen die door de Regering aangewezen worden om overtredingen van het reglement op de politie van personenvervoer per tram, premetro, metro, autobus en autocar op te sporen en vast te stellen, wijzigt de vroegere bepalingen evenmin, aangezien daarin de taken nogmaals uitdrukkelijk worden beperkt tot de opsporing en de vaststelling van overtredingen. (2) Zoals de Commissie uitdrukkelijk heeft gesteld in het beschikkende gedeelte van advies nr. 11/2000, is zij derhalve van oordeel dat het finanliteitsbeginsel wordt overtreden indien verder wordt gegaan dan de hier vermelde taken. Bovendien blijkt de W.R.M.V. te suggereren dat « les tâches de suivi et de controle ne seraient pas distribuées aux mêmes agents » (brief van 30 maart 2001) waaruit zou kunnen worden afgeleid dat ook andere agenten dan die bedoeld in dit ontwerp toegang hebben tot de gegevens van het Rijksregister. Een dergelijke bepaling zou de Commissie ertoe brengen opnieuw een negatief advies uit te brengen, aangezien zij aanvaard had haar oordeel enkel te herzien ten aanzien van agenten die de hoedanigheid van officier van gerechtelijk politie hebben en met betrekking tot de finaliteit inzake de vaststelling van overtredingen.

In het derde lid worden de woorden « officier van gerechtelijke politie » aangewend terwijl de W.R.M.V. blijkbaar een andere benaming eist. In dit verband kan worden verwezen naar de opmerkingen hierboven.

De artikelen 2, 3 en 4 behoeven geen nader commentaar.

Om deze redenen, Brengt de Commissie, onder voorbehoud dat rekening wordt gehouden met de opmerkingen van de Commissie betreffende de artikelen van dit ontwerp en inzake de antwoorden van de W.R.M.V., een gunstig advies uit.

De secretaris, De voorzitter, B. Havelange. P. Thomas. _______ Nota's (1) Inzonderheid wordt hier verwezen naar de adviezen 30/1998 van 25 september 198 (op eigen initiatief uitgebracht advies met betrekking tot het Rijksregister) en 28/1999 van 8 september 1999 (Voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen) (2) « Artikel M.Worden eraan herinnerd dat : De personeelsleden van de maatschappijen van openbaar vervoer die door de Waalse Regering aangewezen worden om overtredingen van het reglement op de politie van personenvervoer per tram, premetro, metro, autobus en autocar op te sporen en vast te stellen, en die daartoe beëidigd zijn, eenieder mogen identificeren in het kader van dat reglement, ook preventief.

Die personeelsleden mogen iedereen om zijn identiteitskaart vragen en degene die ze weigert te tonen tegenhouden tot de komst van de politie. In geval van twijfel (bijvoorbeeld bij mondelinge mededeling van de identiteit), mogen ze bij de bevoegde diensten nagaan of de opgegeven identiteit juist is. (Namen, 14 september 1998. De Minister van Ruimtelijke Ordening, Uitrusting en Vervoer) »

ADVIES 32.700/2 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 11 december 2001 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « waarbij aan de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer, W.R.M.V. genaamd, en haar vijf exploitatiemaatschappijen, de T.E.C. genaamd, toegang wordt verleend tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen », heeft op 28 januari 2002 het volgende advies gegeven :

Onderzoek van het ontwerp Aanhef Tweede lid Het decreet van 25 juli 1991 is niet meer van kracht, zodat het moet worden weggelaten uit de opsomming van de decreten tot wijziging van het decreet van 21 december 1989 betreffende de diensten voor het openbaar vervoer in het Waalse Gewest.

De overweging dient als volgt te worden gesteld : « Overwegende dat het decreet van de Waalse Gewestraad van ... de decreten van 26 november 1992, 6 april 1995, 17 december 1997 en 4 februari 1999, inzonderheid artikel 36bis , van toepassing is; ».

Derde lid De overweging dient als volgt te worden gesteld : « Overwegende dat de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd bij de wet van 11 december 1998, welke wet op 1 september 2001 in werking getreden is, inzonderheid artikel 4 van eerstgenoemde wet, van toepassing is; ».

Slotopmerkingen van taalkundige aard Artikel 1 In het tweede lid schrijve men « overtredingen van de bepalingen » in plaats van « Overtredingen op de bepalingen » alsook « en van artikel 25.1, 2° en 6°, » in plaats van « en op artikel 25.1, 2° en 6°, ».

Dezelfde geldt voor het derde lid. Daarenboven schrijve men in datzelfde derde lid : « De toegang tot de informatiegegevens ... geldt alleen voor : 1° de ... voor Vervoer; 2° de algemeen directeur ... exploitatiemaatschappijen; 3° de personeelsleden ... wegverkeer. ».

Artikel 2 In het tweede lid, 2°, schrijve men « die aan hen » in plaats van « die hen ».

De kamer was samengesteld uit : de heren : Y. Kreins, kamervoorzitter.

P. Quertainmont, J. Jaumotte, staatsraden.

J. van Compernolle, B. Glansdorff, assessoren van de afdeling wetgeving.

Mevr. G. Minnaert, toegevoegd griffier.

Het verslag werd opgesteld door de heer J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. G. Martou, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.

De griffier, De voorzitter, G. Minnaert Y. Kreins

19 MAART 2002. - Koninklijk besluit waarbij aan de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer, W.R.M.V. genaamd, en haar vijf exploitatiemaatschappijen, de T.E.C. genaamd, toegang wordt verleend tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 5, tweede lid, a) , gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1991 en 8 december 1992;

Overwegende dat de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd bij de wet van 11 december 1998, welke wet op 1 september 2001 in werking getreden is, inzonderheid artikel 4 van eerstgenoemde wet, van toepassing is;

Overwegende dat het decreet van de Waalse Gewestraad van 21 december 1989 betreffende de diensten voor het openbaar vervoer in het Waalse Gewest, gewijzigd bij de decreten van 26 november 1992, 6 april 1995, 17 december 1997 en 4 februari 1999, inzonderheid artikel 36bis , van toepassing is;

Gelet op de adviezen nr. 11/2000 en nr. 16/2001, gegeven door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer respectievelijk op 8 mei 2000 en 27 juni 2001;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 augustus 2001;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op advies 32.700/2 van de Raad van State, gegeven op 28 januari 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Aan de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer, W.R.M.V. genaamd, waarvan de zetel gevestigd is te Namen, en haar vijf hieronder opgesomde exploitatiemaatschappijen, wordt toegang verleend tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1°, 2°, 3° en 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen : 1° T.E.C. Liège-Verviers, waarvan de zetel gevestigd is de Luik; 2° T.E.C. Charleroi, waarvan de zetel gevestigd is te Charleroi; 3° T.E.C. Hainaut, waarvan de zetel gevestigd is te Bergen; 4° T.E.C. Brabant wallon, waarvan de zetel gevestigd is te Waver; 5° T.E.C. Namur-Luxembourg, waarvan de zetel gevestigd is te Namen.

De in het eerste lid bedoelde toegang wordt verleend voor het vervullen van de taken betreffende de onderzoeking en de vaststelling van de overtredingen van de bepalingen van titel II van het koninklijk besluit van 15 september 1976 houdende reglement op de politie van personenvervoer per tram, premetro, metro, autobus en autocar, evenals van artikel 25.1, 2° en 6°, van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.

De toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister geldt alleen voor : 1° de algemeen beheerder van de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer;2° de algemeen directeur van elk van de in het eerste lid opgesomde exploitatiemaatschappijen; 3° de personeelsleden van de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer en van haar vijf exploitatiemaatschappijen die de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie of agent van gerechtelijke politie hebben en belast zijn met de onderzoeking en de vaststelling van de overtredingen van de bepalingen van titel II van het koninklijk besluit van 15 september 1976 houdende reglement op de politie van personenvervoer per tram, premetro, metro, autobus en autocar, evenals van artikels 25.1, 2° en 6°, van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.

De in het vorige lid bedoelde personen ondertekenen een schriftelijke verklaring waarin zij zich ertoe verbinden de veiligheid en de vertrouwelijkheid van de informatiegegevens van het Rijksregister waartoe zij toegang krijgen, te waarborgen.

Art. 2.De krachtens artikel 1 verkregen informatiegegevens van het Rijksregister mogen uitsluitend gebruikt worden voor de uitvoering van de taken die opgesomd worden in het tweede lid van dat artikel. Zij mogen niet worden meegedeeld aan derden.

Worden niet als derden beschouwd voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel : 1° de natuurlijke personen waarop de in artikel 1, eerste lid, bedoelde informatiegegevens betrekking hebben, of hun wettelijke vertegenwoordigers;2° de openbare overheden en instellingen die zelf aangewezen werden krachtens artikel 5 van de voormelde wet van 8 augustus 1983, voor de informatiegegevens die aan hen kunnen worden meegedeeld krachtens hun aanwijzing en uitsluitend in het kader van de betrekkingen die zij voor de uitoefening van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden onderhouden met de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer en haar exploitatiemaatschappijen.

Art. 3.De lijst van de personeelsleden van de Waalse Regionale Maatschappij voor Vervoer en haar exploitatiemaatschappijen, die aangewezen zijn overeenkomstig artikel 1, derde lid, wordt jaarlijks opgesteld en volgens dezelfde periodiciteit bezorgd aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Art. 4.Onze Minister van Binnenlandse zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 maart 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^