Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 maart 2002
gepubliceerd op 30 maart 2002

Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 9 en 10, § 2, van de wet van 22 mei 2001 betreffende werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid, sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu, justitie, van financien, middenstand en landbouw en van economische zaken
numac
2002003152
pub.
30/03/2002
prom.
19/03/2002
ELI
eli/besluit/2002/03/19/2002003152/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 MAART 2002. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 9 en 10, § 2, van de wet van 22 mei 2001 betreffende werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij U aan Uwe Majesteit ter ondertekening voorleggen heeft als oogmerk de uitvoering van de artikelen 9 en 10, § 2, van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen waar het voorziet dat « een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, te nemen binnen de drie maanden na de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van deze wet en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de objectieve criteria bepaalt die van toepassing zijn bij ontstentenis van enige collectieve arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in § 1 ».

Artikel 1 van dit besluit bepaalt de objectieve criteria ter bepaling van de verdeelsleutels die van toepassing kunnen zijn op de betrokken werknemers.

De wet van 22 mei 2001 betreffende werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen bepaalt immers in artikel 9, § 1, 5°, dat het participatieplan « in voorkomend geval en mits naleving van artikel 10 van deze wet, de objectieve criteria ter bepaling van de individuele uitkering van de toetredende werknemers. » verplichtend vermeldt.

Artikel 10 van dezelfde wet bepaalt in zijn eerste paragraaf dat « in voorkomend geval bepaalt de in een paritair comité of paritair subcomité gesloten collectieve arbeidsovereenkomst de objectieve criteria ter bepaling van de verdeelsleutels die van toepassing kunnen zijn op de betrokken werknemers ». De tweede paragraaf voorziet bovendien dat « een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, te nemen binnen de drie maanden na de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van deze wet en na advies van de Nationale Arbeidsraad, bepaalt de objectieve criteria die van toepassing zijn bij ontstentenis van enige collectieve arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in § 1. » Met andere woorden indien de doelstelling van de wet van 22 mei 2001 er inderdaad in bestaat een collectief voordeel aan te bieden die alle werknemers tot een grotere betrokkenheid kan aansporen, laat de wet ook toe de omvang van dit voordeel tussen de betrokken werknemers aan te passen, niettemin op de tweevoudige voorwaarde dat : 1° dit onderscheid aan de in het participatieplan vermelde objectieve criteria voldoet, en dat;2° deze criteria in overeenstemming zijn met die welke in een paritair comité of paritair subcomité gesloten collectieve arbeidsovereenkomst worden bepaald of, bij ontstentenis van op dit niveau gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, in overeenstemming met de in dit koninklijk besluit bepaalde objectieve criteria. Indien aan beide voorwaarden niet is voldaan, zullen de voordelen die uit het participatieplan voortvloeien, voor alle werknemers identiek moeten zijn.

De in artikel 1 van dit koninklijk besluit vermelde lijst is een exhaustieve lijst waarin criteria worden opgenomen die gewoonlijk in sociaal recht worden aangenomen om binnen eenzelfde onderneming het bedrag van de vergoedingen die aan iedere werknemer worden toegekend, te onderscheiden.

Die criteria kunnen afzonderlijk of cumulatief toegepast worden.

Die criteria worden als volgt bepaald : 1° De anciënniteit Het kan gaan om de in het bedrijf opgebouwde anciënniteit maar ook om die welke de werkgever bij de indiensttreding conventioneel zou erkend hebben. 2° De graad In de ondernemingen waar de betrekkingen bepaald worden door verwijzing naar een graad (dienstchef, onderdienstchef, technieker...), kan die als objectief criterium voor het onderscheid gebruikt worden. 3° De functie Het betreft de plaats die de werknemer inneemt naargelang zijn taken (administratieve, technische of commerciële taken), verantwoordelijkheden (manager, general manager, kaderlid,...) en specialiteiten (jurist, economist, verkoper, informaticus,...).

Naargelang de betrokken onderneming zijn die functies bijvoorbeeld : junior of senior verkoper, boekhouder, secretaris, human ressources manager. 4° De weddeschaal Het betreft de schaal waaronder de werknemer valt op het gebied van het loon.5° Het vergoedingsniveau Het vergoedingsniveau kan als objectief criterium dienen en een onderscheid tussen de werknemers mogelijk maken naargelang hun jaarlijkse bezoldiging al dan niet een bepaald maximumbedrag overschrijdt.Er is geen overlapping met het criterium van de weddenschaal daar bepaalde werknemers buiten deze weddeschalen worden bezoldigd.

De vergoedingscriteria en de schaal kunnen ook gebruikt worden om een positieve discriminatie ten gunste van de lage lonen te scheppen. 6° Het vormingsniveau Eén van de vaak toegepaste onderscheidingscriteria voor de indeling van de functies is het vroegere of later in de loopbaan beschouwde vormingsniveau.Er wordt soms een onderscheid gemaakt tussen de universitairen en degenen die hoger niet universitair onderwijs gevolgd hebben en degenen die dit vormingsniveau niet hebben.

In zijn tweede paragraaf heeft artikel 1 van dit besluit tot doel de toepassing van het objectief karakter van de criteria te respecteren die, in voorkomend geval, in een participatieplan kunnen gebruikt worden om het aan elk van de deelnemende werknemers bedrag vast te stellen.. Dit artikel voorziet daartoe dat het onderscheid op basis van die criteria in geen geval een verhouding tussen 1 en 10 mag overschrijden.

Artikel 1 heeft uitwerking de dag van de inwerkingtreding van artikel 10 van de wet van 22 mei 2001 betreffende werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen.

We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaren, De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS De Minister van Economie, Ch. PICQUE

19 MAART 2002. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 9 en 10, § 2, van de wet van 22 mei 2001 betreffende werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemerparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, inzonderheid de artikelen 9 en 10, § 2;

Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad gegeven op 14 februari 2002;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de voormelde wet in werking moet treden bij de afsluiting van de jaarrekeningen die worden afgesloten vanaf 31 december 2001 en dat het koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 10, § 2, van de voormelde wet binnen de drie maanden na de datum van inwerkingtreding van dit artikel dient te worden genomen;

Gelet het advies van de Raad van State, gegeven op 22 februari 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voordracht van Onze Eerste Minister, van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, van Onze Minister van Justitie, van Onze Minister van Financiën, van Onze Minister belast met de Middenstand en van Onze Minister van Economie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. In toepassing van artikel 10, § 2, van de wet van 22 mei 2001 betreffende werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, zijn objectieve criteria ter bepaling van de verdeelsleutels die van toepassing kunnen zijn op de betrokken werknemers bij ontstentenis van een collectieve arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in § 1 van hetzelfde artikel : 1° de anciënniteit;2° de graad;3° de functie;4° de weddeschaal;5° het vergoedingsniveau;6° het vormingsniveau. § 2. In geen geval mogen de objectieve criteria, bedoeld in artikel 9, § 1, 5° en omschreven in de eerste paragraaf van dit artikel, leiden tot een differentiatie van de voordelen die overeenkomstig het participatieplan aan de verschillende werknemers worden toegekend die groter is dan een verhouding tussen 1 en 10.

Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking vanaf de dag van de inwerkingtreding van artikel 10 van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen.

Gegeven te Brussel, 19 maart 2002.

De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS De Minister van Economie, Ch. PICQUE

^