Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 november 1999
gepubliceerd op 16 december 1999

Koninklijk besluit tot toekenning aan de geneesheren-ambtenaren van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, van een toelage ter compensatie van het verbod tot uitoefening van enige andere medische praktijk

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1999024055
pub.
16/12/1999
prom.
19/11/1999
ELI
eli/besluit/1999/11/19/1999024055/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 NOVEMBER 1999. - Koninklijk besluit tot toekenning aan de geneesheren-ambtenaren van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, van een toelage ter compensatie van het verbod tot uitoefening van enige andere medische praktijk


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, vervangen bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 35 van 20 juli 1967 houdende het statuut en het barema van de adviserend geneesheren die tot taak hebben bij de verzekeringsinstellingen in te staan voor de geneeskundige controle op de primaire arbeidsongeschiktheid en op de gezondheidsverstrekkingen overeenkomstig de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, inzonderheid op de artikelen 5, §§ 1 en 2, 5bis en 14, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 augustus 1970, 28 december 1971, 17 augustus 1973, 15 april 1977, 31 oktober 1979 en 12 juli 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 3, § 1, 10°;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 februari 1982 tot vaststelling van de weddeschalen verbonden aan de bijzondere graden bij het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering voor de periode van 1 juli 1969 tot en met 31 maart 1973;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 februari 1982 tot vaststelling van de weddeschalen verbonden aan de bijzondere graden bij het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering voor de periode van 1 april tot en met 31 juli 1973;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 februari 1982 tot vaststelling van de weddeschalen verbonden aan de bijzondere graden bij het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering voor de periode vanaf 1 augustus 1973, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juli 1991, 3 juni 1992 en 31 januari 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 november 1998 tot vaststelling van de diverse geldelijke bepalingen toepasselijk op de bijzondere graden bij het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;

Gelet op het akkoord van het Ministerieel comité voor economische en sociale coördinatie gegeven ter zitting van 20 mei 1970;

Gelet op het advies van het Algemeen beheerscomité van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 8 mei 1998 en 29 april 1999;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 8 mei 1998 en 29 april 1999;

Gelet op het protocol van 25 juni 1998 waarin de conclusies van de onderhandelingen gevoerd binnen het sectorcomité XII worden vermeld, Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken;

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Aan de personeelsleden van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering die een ambt uitoefenen waarvoor het diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde vereist is, wordt een toelage toegekend, ter compensatie van het verbod tot uitoefening van enige andere medische praktijk.

Deze toelage is noch een bezoldiging, noch een bijkomende bezoldiging.

Zij wordt maandelijks na vervallen termijn uitbetaald en is enkel verschuldigd indien belanghebbende op zijn bezoldiging aanspraak kan maken.

In geval van onvolledige prestaties wordt deze toelage betaald naar rata van de gedane prestaties.

Art. 2.Voor het jaar 1970, is het bedrag van de toelage vastgesteld op een forfaitair brutojaarbedrag van : - 40.000 frank voor de geneesheren-ambtenaren met een graad van de rangen 10, 11 of 15; - 60.000 frank voor de geneesheren-ambtenaren met een graad van rang 16.

De toelage wordt in maandelijkse schijven, gelijk aan 1/12e van dit bedrag, uitbetaald.

Art. 3.§ 1. - Vanaf 1 januari 1971 is het brutomaandbedrag van de in artikel 1 bedoelde toelage gelijk aan het verschil tussen : - enerzijds de aan de adviserend geneesheer toegekende brutomaandbezoldiging, overeenkomstig de artikelen 5, §§ 1 en 2, en 5bis van het koninklijk besluit nr. 35 van 20 juli 1967 houdende het statuut en het barema van de adviserende geneesheren die tot taak hebben bij de verzekeringsinstellingen in te staan voor de geneeskundige controle op de primaire arbeidsongeschiktheid en op de gezondheidsverstrekkingen overeenkomstig de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte-en invaliditeitsverzekering; - anderzijds, de brutomaandbezoldiging toegekend aan de geneesheer-ambtenaar voor dezelfde periode of perioden, krachtens de koninklijke besluiten van 1 februari 1982 tot vaststelling van de weddeschalen van de bijzondere graden bij het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, respectievelijk voor de periode van 1 juli 1969 tot en met 31 maart 1973, voor de periode van 1 april 1973 tot en met 31 juli 1973 en te rekenen vanaf 1 augustus 1973 of krachtens het Koninklijk besluit van 29 augustus 1997 tot vaststelling van de weddeschalen van de bijzondere graden bij het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering te rekenen vanaf 1 januari 1994.

Voor de berekening van de toelage die moet toegekend worden aan de geneesheren-ambtenaren, met een graad van de rangen 11, 12, 13, 15 of 16, wordt de in het eerste lid bedoelde bezoldiging van adviserend geneesheer evenwel verhoogd respectievelijk met : 1° 10, 15 en 20 pct vanaf 1 januari 1971 voor de geneesheren-ambtenaren met een graad van de rangen 11, 15 of 16;2° 12,5 pct vanaf 19 juni 1980 voor de geneesheren-ambtenaren met een graad van rang 12;3° 14 pct vanaf 1 juli 1986 voor de geneesheren-ambtenaren met een graad van rang 13. § 2. - De in artikel 1 bedoelde toelage is met ingang van 1 februari 1998 gelijk aan het verschil tussen : - enerzijds de aan de adviserend geneesheer toegekende brutomaandbezoldiging, overeenkomstig de artikelen 5, §§ 1 en 2, en 5bis van het koninklijk besluit nr 35 van 20 juli 1967 houdende het statuut en het barema van de adviserend geneesheren die tot taak hebben bij de verzekeringsinstellingen in te staan voor de geneeskundige controle op de primaire arbeidsongeschiktheid en op de gezondheidsverstrekkingen overeenkomstig de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Voor de toepassing van dit lid wordt de brutomaandbezoldiging berekend op de vanaf 1 januari 1992 in artikel 5, § 1, van het voormeld koninklijk besluit vastgestelde bezoldiging; - anderzijds de brutomaandbezoldiging toegekend aan de geneesheer-ambtenaar voor dezelfde periode of perioden krachtens het koninklijk besluit van 8 november 1998 tot vaststelling van de diverse geldelijke bepalingen toepasselijk of de bijzondere graden bij het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.

Voor de berekening van de toelage die moet toegekend worden aan de geneesheren-ambtenaren, met een graad van de rangen 10, 13, 15 of 16, wordt de in het eerste lid bedoelde bezoldiging van de adviserend geneesheer evenwel verhoogd respectievelijk met : 1° 10 % voor de geneesheren-ambtenaren titularis van de graad van geneesheer-inspecteur (rang 10) en bezoldigd in de weddeschaal : 1.512.966 - 2.116.998; 2° - 12,5 % voor de geneesheren-ambtenaren titularis van de graad van geneesheer-inspecteur (rang 10) en bezoldigd in de weddeschaal : 1.538.041 - 2.158.375 12,5 % voor de geneesheren-ambtenaren titularis van de graad van geneesheer-inspecteur (rang 10), voorheen bekleed met de geschrapte graad van eerstaanwezend geneesheer-inspecteur - hoofd van dienst (rang 12) en bezoldigd in de weddeschaal : 1.579.752 - 2.200.097; 3° 14 % voor de geneesheren-ambtenaren titularis van de graad van geneesheer-inspecteur-directeur (rang 13) en bezoldigd in de weddeschaal : 1.571.740 - 2.200.093; 4° 14,5 % voor de geneesheren-ambtenaren titularis van de graad van geneesheer-inspecteur-directeur (rang 13) en bezoldigd in de weddeschaal : 1.606.740 - 2.235.093; 5° 15 % voor de geneesheren-ambtenaren titularis van de graad van geneesheer-inspecteur-generaal (rang 15) en bezoldigd in de weddeschaal : 1.646.531 - 2.283.211; 6° 20 % voor de geneesheren-ambtenaren titularis van de graad van geneesheer-directeur-generaal (rang 16), bezoldigd in de weddeschaal : 1.843.916 - 2.431.635.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt het aantal geneesheren-ambtenaren waaraan de toelage kan worden toegekend, beperkt tot 124 eenheden.

Art. 4.De mobiliteitsregeling die op de wedde van het personeel van de ministeries toepasselijk is, is eveneens van toepassing op de bezoldigingen Die als grondslag voor het berekenen van de toelage dienen.

Art. 5.§ 1. - De geneesheer-ambtenaar met een beoordeling "onvoldoende" wordt gedurende zes maanden de verhoging van de toelage ontzegd waarop hij normaal aanspraak kon maken. § 2. - Vanaf 15 september 1997 wordt de geneesheer-ambtenaar van wie de evaluatie de vermelding "onvoldoende" draagt, vanaf de eerste verhoging van de toelage die op de datum van toekenning van deze vermelding volgt, gedurende één jaar de uitwerking van de toelageverhoging ontzegd.

Art. 6.§ 1. - Tussen 1 januari 1971 en 30 augustus 1996 stemt de toelage toegekend aan de geneesheer-ambtenaar die een hogere functie dan die van zijn graad uitoefent, overeen met : - gedurende de aanvangsperiode van acht maanden na zijn aanstelling, de toelage waarop hij in zijn werkelijke graad gerechtigd is; - bij het verstrijken van de aanvangsperiode van acht maanden, de toelage waarop de geneesheer-ambtenaar in de graad van de voorlopig uitgeoefende functie gerechtigd zou zijn. § 2. - Vanaf 31 augustus 1996, stemt de toelage toegekend aan de geneesheer-ambtenaar die een hogere functie dan die van zijn graad uitoefent, overeen met : - gedurende de aanvangsperiode van zes maanden na zijn aanstelling, de toelage waarop hij in zijn werkelijke graad gerechtigd is; - bij het verstrijken van de aanvangsperiode van zes maanden, de toelage waarop de geneesheer-ambtenaar in de graad van de voorlopig uitgeoefende functie gerechtigd zou zijn. § 3. - Met ingang van 1 februari 1998, komt de toelage toegekend aan de geneesheer-ambtenaar die op die datum in dienst is en die een hogere functie uitoefent dan die van de graad waarvan hij titularis is, overeen : - gedurende de aanvangsperiode van zes maanden na zijn aanwijzing, met de toelage die hij in zijn werkelijke graad geniet; - bij het verstrijken van de aanvangsperiode van zes maanden, met het bedrag van de toelage zoals bepaald in artikel 3, § 2, dat overeenkomt met de graad van het voorlopig uitgeoefend ambt.

Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1971, met uitzondering van : - artikel 1, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1970; - artikel 2, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1970 en ophoudt uitwerking te hebben met ingang van 1 januari 1971; - artikel 3, § 1, 2°, dat uitwerking heeft met ingang van 19 juni 1980; - artikel 3, § 1, 3°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1986; de artikelen 3, § 2 en 6, § 3, die uitwerking hebben op 1 februari 1998; artikel 5, § 2, dat uitwerking heeft met ingang van 15 september 1997; artikel 6, § 2, dat uitwerking heeft met ingang van 31 augustus 1996.

Art. 8.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de Uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 november 1999 ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

^