Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 oktober 2006
gepubliceerd op 31 oktober 2006

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, met het oog op het bepalen van de maximale jaarlijkse kostenpercentages

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2006011467
pub.
31/10/2006
prom.
19/10/2006
ELI
eli/besluit/2006/10/19/2006011467/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 OKTOBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, met het oog op het bepalen van de maximale jaarlijkse kostenpercentages


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij de eer hebben aan de handtekening van uwe Majesteit voor te leggen regelt de uitvoering van de wet van 24 maart 2003 tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet met betrekking tot het nieuwe artikel 21, § 1, dat de Koning de opdracht geeft de methode tot vaststelling en aanpassing van de maximale jaarlijkse kostenpercentages en deze maxima zelf te bepalen. Het ontwerp van besluit wijzigt hiertoe het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet.

Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 Artikel 1, 8°, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 bevat op dit ogenblik de definitie van het begrip « kredietbedrag » met verwijzing naar het toenmalige artikel 14, § 3, 4°, van de wet, met het oog op verduidelijking van dit artikel 14, § 3, 4°, van de wet.

Omdat deze wettelijke bepaling bij wet van 23 maart 2004 vervangen werd door het begrip « het kredietbedrag », dat niet meer voor verwarring kan zorgen, is deze definitie overbodig geworden. Het nieuwe begrip, gedefinieerd in artikel 1, 8°, is voortaan dat van « referentie-index ».

Er werd gekozen om een onderscheid te maken tussen, enerzijds, de kredietovereenkomsten met doorgaans vaste rentevoeten, waarvoor referentie-indexen die vooral de evolutie van de rentevoeten op middellange termijn aanduiden aangewezen zijn, met name, op basis van de OLO (lineaire obligatie) op korte en middellange termijn, én, anderzijds, de kredietopening waar, ingevolge de variabiliteit van de debetrentevoet, de wijziging van de kredietkosten quasi onmiddellijk opgevangen wordt door een renteverhoging of verlaging en dus het gebruik van een referentie-index die de korte termijnevolutie aanduidt, met name, op basis van de Euribor, meer voor de hand ligt.

Concreet betekent dit dat voor de kredietopeningen, voor alle bedragen, als referentie-index het maandgemiddelde van « de Euribor op 3 maanden » wordt genomen, berekend door Belgostat.

Voor alle kredietovereenkomsten andere dan de kredietopeningen, waarbij het aangewezen is dat de referentielooptijd toeneemt naar rato van het ontleende bedrag, wordt, voor de bedragen tot 1.250 euro, een referentie-index op basis van de referentierentevoeten van « de schatkistcertificaten op 12 maanden » genomen, terwijl voor de bedragen tussen 1.250 euro en 5.000 euro en de bedragen hoger dan 5.000 euro, referentie-indexen op basis van de referentierentevoeten van respectievelijk de OLO's op twee en drie jaar wordt genomen. Het gaat in feite om de referte-indexen A, B en C, eveneens maandgemiddelden, berekend door het Rentenfonds, bepaald in het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot vaststelling van de referteïndexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten. Het zijn dezelfde basisgegevens en berekeningsmethode als die toegepast door Belgostat maar de omschrijving van de periode verschilt : terwijl in Belgostat effectief de kalendermaand beschouwd wordt, gebruikt het Rentenfonds als referentie de periode van dag 11 van de voorgaande maand tot dag 10 van de beschouwde maand. Dit louter om praktische redenen : de kredietgevers willen zo snel mogelijk weten naar welke rente ze moeten verwijzen. Deze referentie-indexen van het Rentenfonds worden bekendgemaakt op de websites van de Commissie voor het Bank, Financie- en Assurantiewezen en van de Nationale Bank van België.

Art. 2 Artikel 2 wijzigt op fundamentele wijze de vaststelling en de wijziging van het maximale jaarlijkse kostenpercentages vastgesteld in artikel 7bis van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992. Er dient in dat verband ook verwezen te worden naar artikel 3 van dit ontwerp van besluit dat voorziet in de vervanging van de bijlagen bij artikel 7bis.

De huidige vaststellingsmethode houdt, enerzijds, rekening met de evolutie van de jaarlijkse kostenpercentages toegepast op de markt en vastgesteld via driemaandelijkse onderzoeken per type kredietovereenkomst en, anderzijds, met economische indicatoren op korte en middellange termijn. Om het maximale jaarlijkse kostenpercentage te bepalen wordt er bij het gewogen gemiddelde van elk percentage dat overeenstemt met een type overeenkomst een marge van 1 tot 3 punten opgeteld. Het verkregen resultaat wordt dan samengevat in 3 verschillende tabellen hernomen in de bijlagen II, III en IV van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992.

De huidige methode voldoet niet meer en dit omwille van verschillende redenen : - voor de klassieke afbetalingsverrichtingen is de looptijd geen relevant gegeven om een rentevoet vast te stellen; - inzake kredietopeningen is het onderscheid tussen een overeenkomst van bepaalde of onbepaalde duur niet noodzakelijk, de overeenkomsten van bepaalde duur vertegenwoordigen minder dan 1 % van de kredietopeningsovereenkomsten; - de berekening van het gewogen gemiddelde jaarlijkse kostenpercentage kan een gevaar inhouden, wanneer men vaststelt dat een onderneming met een groot marktaandeel een jaarlijks kostenpercentage toepast dat hoger is dan bij alle kredietgevers samen; - de gegevens medegedeeld door de kredietgevers zijn niet altijd betrouwbaar; - de procedure tot herziening van de maximale jaarlijkse kostenpercentages is zwaar : niet enkel is er een grondige analyse van de onderzoeken en de markt nodig maar ook de opmaak van een nieuw koninklijk besluit dat onderworpen is aan het voorafgaand advies van de Nationale Bank van België en de Raad voor het Verbruik.

Er wordt derhalve voorgesteld om een vereenvoudigd rooster te maken van maximale jaarlijkse kostenpercentages waarbij voor alle kredietvormen en -types twaalf verschillende maximale jaarlijkse percentages worden opgenomen. Het begrip looptijd wordt verlaten. De kredietovereenkomsten die niet beantwoorden aan de bijzondere vormen van kredietovereenkomst, zoals de « overbruggingskredieten » tegen een vaste rentevoet met een éénmalige terugbetalingstermijn, worden gelijkgesteld aan de leningen en verkopen op afbetaling.

Voor de kredietopeningen blijft het onderscheid tussen de overeenkomsten met en zonder kaart behouden. Daarentegen is het niet meer nodig een onderscheid te maken tussen de kredietopeningen van bepaalde en onbepaalde duur vermits 99 % van zowel de kredietopeningen met kaart als de kredietopeningen zonder kaart gesloten worden tegen onbepaalde duur.

Het ontwerp van besluit voorziet verder in een quasi automatisch wijzigingsmechanisme.

In het mechanisme worden drie verschillende concepten gebruikt : de referentie-index, de referentievoet en het maximale jaarlijkse kostenpercentage. - De referentie-index wordt bepaald in artikel 1 van dit ontwerp; - De referentievoet is het percentage waarop de mathematische evolutie van de referentie-indexen wordt toegepast en dat afgerond wordt om het maximale JKP te bepalen. De eerste referentievoeten die van toepassing zijn vanaf het moment van de inwerkingtreding van dit ontwerp van besluit zijn gelijk aan de initiële maximale jaarlijkse kostenpercentages uit de basistabel van dit ontwerp van besluit; - De toepasselijke maximale jaarlijkse kostenpercentages stemmen overeen met de respectievelijke afgeronde referentievoeten.

Een duidelijk verschil tussen de referentievoet en het maximale jaarlijkse kostenpercentage heeft tot doel te vermijden dat de opeenvolgende evoluties van de referentie-indexen zouden toegepast worden op afgeronde maximale jaarlijkse kostenpercentages en er een verschil zou ontstaan met de werkelijke grootte van de opeenvolgende wijzigingen.

Als men, bijvoorbeeld, een maximaal jaarlijks kostenpercentage neemt van 13 % en de referentie-index zou met 0,80 basispunten toenemen, zou dat een referentievoet geven van 13,80 % en, ingevolge de afrondingsregels, een jaarlijks kostenpercentage van 14 %. Als er achteraf opnieuw een stijging van de referentievoet zou zijn van 0,80 basispunten en men deze evolutie rechtstreeks zou toepassen op het vorige maximale jaarlijkse kostenpercentage, zou dat een maximaal jaarlijks kostenpercentage geven van 14,80 % afgerond op 15 %. Met andere woorden, het jaarlijkse kostenpercentage zou ingevolge de afronding sneller toenemen (+ 2 % in het voorbeeld) dan de werkelijke wijziging van de referentie-index (+ 1,60 % in het voorbeeld).

Wanneer de wijziging van de referentie-index, daarentegen, op de referentievoet wordt toegepast, zou, in voornoemd voorbeeld, de referentievoet van 13 % twee opeenvolgende keren met 0,80 basispunten verhogen tot een referentievoet van 14,60 % en het toepasselijke maximale jaarlijkse kostenpercentage 14,50 % bedragen.

Het wijzigingsmechanisme kan geïllustreerd worden aan de hand van het volgende voorbeeld : a) Vertrekpunt : - het maximale jaarlijkse kostenpercentage van een lening op afbetaling waarvan het kredietbedrag hoger is dan 1.250 euro maar lager of gelijk is aan 5.000 euro wordt in de basistabel vastgesteld op 16 %; - de eerste van toepassing zijnde referentie-index is « index B », het maandgemiddelde op basis van de OLO op 2 jaar, berekend door het Rentenfonds, van de maand maart 2006 en bedraagt 2,99 %; - de eerste van toepassing zijnde referentievoet is gelijk aan het betreffende maximale JKP uit de basistabel van 16 %. b) Schommelingen Van zodra het besluit in werking is getreden, dit is de eerste dag van de vierde maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, wordt er voor de maand maart 2007 voor een eerste maal nagegaan of « index B » met minstens 0,75 basispunten gestegen of gedaald is ten aanzien van de referentie-index van 2,99 %.Indien er slechts een maximale wijziging van 0,74 basispunten is, meer bepaald, een maximale stijging tot 3,73 % of een maximale daling tot 2,25 %, zal er geen aanpassing zijn van het maximale jaarlijkse kostenpercentage van 16 %.

Er zal slechts een eerstvolgende keer voor de maand september 2007 nagegaan worden of « index B » met minstens 0,75 basispunten gewijzigd is ten aanzien van de referentie-index van 2,99 %. Indien reeds vooraf « index B », bijvoorbeeld, van de maand juli 2007 zou gestegen zijn met meer dan 0,75 basispunten ten aanzien van de eerste referentie-index van 2,99 %, wordt hiermee geen rekening gehouden. c) Wijziging « Index B » van de maand september 2007, blijkt 3,79 % te bedragen en is, bijgevolg, gestegen met 0,80 basispunten tegenover de referentie-index van 2,99 %. Deze verhoging met minstens 0,75 basispunten heeft tot gevolg dat : - de overeenkomstige referentievoet, die in dit geval gelijk is aan het overeenkomstige maximale jaarlijkse kostenpercentage uit de basistabel van 16 %, verhoogd wordt met een zelfde aantal basispunten van 0,80 tot 16,80 %; - het nieuwe maximale JKP voor dit kredietbedrag en -type, gelet op de afrondingsregels, 17 % bedraagt; - de nieuwe referentie-index 3,79 % bedraagt. d) Bekendmaking Er wordt onverwijld overgegaan tot de bekendmaking bij bericht in het Belgisch Staatsblad van het nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentage van 17 %, de nieuwe referentie-index van 3,79 % en de nieuwe referentievoet van 16,80 %, voor wat het betreffende krediettype en -bedrag betreft, die in werking zullen treden op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de maand van de bekendmaking ervan. Art. 3 De vervanging van de bijlagen bedoeld in artikel 3 sluit aan bij de wijzigingen voorgesteld in artikel 1 van het ontwerp van besluit. De aandacht wordt gevestigd op het feit dat bij de omschrijving van het begrip kaart in bijlage I bij dit ontwerp van besluit, thans uitdrukkelijk verwezen wordt naar elk instrument voor de elektronische overmaking van fondsen, waarvan de functies worden uitgevoerd door een kaart bedoeld in artikel 2, 5°, van de wet van 17 juli 2002 betreffende de transacties uitgevoerd met instrumenten voor de elektronische overmaking van geldmiddelen M.a.w., het gebruik van « legitimatiekaarten », bedoeld in artikel 1, 12°, van de wet, die - per definitie - geen « elektronische » overmaking van fondsen behelzen, laat niet toe om het maximale jaarlijkse kostenpercentage toe te passen voor kredietopeningen met kaart. De kosten verbonden met het gebruik van deze legitimatiekaarten zijn overigens verwaarloosbaar.

Art. 4 Artikel 4 tenslotte, dat de inwerkingtreding regelt, wil enerzijds gebruik maken van de relatieve stabiliteit van de geldmarkten om zo snel mogelijk het nieuwe systeem van vaststelling van de maximale jaarlijkse kostenpercentages in voege te laten treden, en anderzijds rekening houden met het feit dat er aan de kredietgevers en de kredietbemiddelaars de nodige tijd moet worden gegund.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en getrouwe dienaars.

De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

19 OKTOBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, met het oog op het bepalen van de maximale jaarlijkse kostenpercentages ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, inzonderheid op het artikel 21, § 1, vervangen bij de wet van 24 maart 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 1993, 15 april 1994, 23 september 1994, 22 februari 1995, 21 maart 1996, 17 maart 1997, 22 mei 2000, 13 juli 2001 en 26 februari 2002;

Gelet op het advies van de Nationale Bank van België, gegeven op 18 april 2006;

Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik, gegeven op 20 april 2006;

Gelet op het advies nr. 40.910/1/V van de Raad van State, gegeven op 3 augustus 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1, 8°, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, wordt vervangen als volgt : « 8° de referentie-index : - voor de kredietopening : het maandgemiddelde van de interbancaire rentevoet EURIBOR op drie maanden vastgesteld door Belgostat; - voor de andere kredietovereenkomsten : - voor de bedragen tot 1.250 euro : index A van een kalendermaand, bepaald in artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot vaststelling van de referteïndexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten; - voor de bedragen tussen 1.250 euro en 5.000 euro : index B van een kalendermaand, bepaald in artikel 2, § 3, van voornoemd koninklijk besluit van 11 januari 1993; - voor de bedragen hoger dan 5.000 euro : index C van een kalendermaand, bepaald in artikel 2, § 3, van voornoemd koninklijk besluit van 11 januari 1993.

De referentie-index wordt afgerond op twee decimalen na de komma.

Indien de derde decimaal vijf of meer bedraagt, wordt de tweede decimaal naar boven afgerond. In de overige gevallen wordt geen rekening gehouden met de derde decimaal. »

Art. 2.Artikel 7bis, in hetzelfde besluit ingevoegd bij het koninklijk besluit van 29 april 1993 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 april 1994, wordt vervangen als volgt : «

Art. 7bis.§ 1. De maximale jaarlijkse kostenpercentages worden vastgelegd in de basistabel opgenomen in bijlage II bij dit besluit. § 2. Om de zes maanden, bij het verstrijken van de maand maart en van de maand september, worden de referentie-indexen van de afgelopen maand vergeleken met de referentie-indexen die het laatst aanleiding gaven tot een wijziging van de respectievelijke maximale jaarlijkse kostenpercentages. Voor de toepassing van dit besluit worden de referentie-indexen van de maand maart 2006 beschouwd als eerste referentie-indexen.

Bij een eerste wijziging van een referentie-index met minstens 0,75 punten wordt het overeenstemmende maximale jaarlijkse kostenpercentage, opgenomen in de basistabel, gewijzigd in dezelfde zin en met hetzelfde aantal procentpunten, waardoor een referentievoet bekomen wordt. Het nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentage is gelijk aan deze referentievoet afgerond naar de meest nabije eenheid of halve eenheid.

Bij iedere verdere wijziging van een referentie-index, met minstens 0,75 punt, wordt de laatst vastgestelde referentievoet gewijzigd in dezelfde zin en met hetzelfde aantal procentpunten. Het nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentage is dan gelijk aan deze gewijzigde referentievoet afgerond naar de meest nabije eenheid of halve eenheid. § 3. De nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentages, samen met de bijhorende nieuwe referentie-indexen en referentievoeten, worden onverwijld onder de vorm van een bericht bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentages worden van kracht op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de maand van de bekendmaking ervan.

Art. 3.Bijlage III, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 1993, 15 april 1994, 22 februari 1995 en 13 juli 2001, en bijlage IV, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 april 1994, 23 september 1994, 22 februari 1995, 21 maart 1996, 17 maart 1997 en 13 juli 2001, van hetzelfde besluit, worden opgeheven. Bijlage II, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 1993, 15 april 1994, 23 september 1994, 21 maart 1996, 17 maart 1997 en 13 juli 2001, wordt vervangen door de bij dit besluit gevoegde bijlage.

Art. 4.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de vierde maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 5.Onze Minister bevoegd voor Financiën en Onze Minister bevoegd voor Economie, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 oktober 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

Bijlage (schaal van de maximale jaarlijkse kostenpercentages - tableau des taux annuels effectifs globaux maxima) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld * Met kaart wordt bedoeld : elk instrument voor de elektronische overmaking van fondsen, waarvan de functies worden uitgevoerd door een kaart bedoeld in artikel 2, 5°, van de wet van 17 juli 2002 betreffende de transacties uitgevoerd met instrumenten voor de elektronische overmaking van geldmiddelen, waarvoor de kosten van de kaart in de totale kosten van het krediet begrepen moeten worden en dus ook in het jaarlijkse kostenpercentage hernomen in de kredietovereenkomst overeenkomstig artikel 2, § 3, 4°, a contrario van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet. M.a.w., het betreft enkel de kredietopeningen waarvoor de kaart werd opgelegd door de kredietgever als kredietopnemingsmiddel, die beantwoordt aan de definitie van kaart zoals bedoeld in de wet van 17 juli 2002 én die een betekenisvolle kost inhoudt te verrekenen in het J.K.P. en te vermelden in de kredietovereenkomst.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 19 oktober 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

^