Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 april 2010
gepubliceerd op 28 april 2010

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2010014080
pub.
28/04/2010
prom.
20/04/2010
ELI
eli/besluit/2010/04/20/2010014080/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 APRIL 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit waarvan ik de eer heb het aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen. Deze wijziging is nodig voor de omzetting van Richtlijn 2009/108/EG van de Commissie van 17 augustus 2009 tot wijziging van Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen, dit met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang. 1. Algemeen 1.1. 1.1. Het voornoemde koninklijk besluit van 10 oktober 1974 heeft de voorbije dertig jaar nauwelijks belangrijke wijzigingen ondergaan, ofschoon het toch om een reglement gaat dat, gelet op de voortdurende ontwikkelingen in de automobielsector en meer in het bijzonder bij de motorvoertuigen op twee of drie wielen, toch regelmatige updates vereist.

De technologische ontwikkelingen die de sector de voorbije jaren heeft gekend, de aanhoudende wens van de regering om de verkeersveiligheid nog te verhogen, haar voortdurende bezorgdheid om de milieurisico's te verminderen alsook de verplichting die zij heeft om ten laatste op 30 april 2010 Richtlijn 2009/108/EG van de Commissie van 17 augustus 2009 tot wijziging - met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang - van Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1997 betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen toepasbaar te maken in België, vereisen een herziening van bepaalde geldende wettelijke en reglementaire bepalingen of zelfs de uitwerking van nieuwe voorschriften.

Het doel van dit ontwerpbesluit is dan ook om de bewuste regelgeving te actualiseren, zodat deze zo snel mogelijk aan de huidige stand van zaken is aangepast. 1.2. Richtlijn 2009/108/EG van de Commissie van 17 augustus 2009 tot wijziging van Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1997 betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen, dit met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, is bedoeld om rekening te kunnen houden met het specifiek gedrag van hybridevoertuigen.

Deze richtlijn zorgt derhalve voor de aanpassing van : 1) de testprocedure met het oog op de typegoedkeuring voor de meting van de emissiewaarden van verontreinigende stoffen door motorvoertuigen op twee of drie wielen, zoals bepaald in hoofdstuk 5 van Richtlijn 97/24/EG;2) de testprocedure met het oog op de typegoedkeuring voor wat betreft de geluidsmeting beschreven in hoofdstuk 9 van Richtlijn 97/24/EG. Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1997 is één van de bijzondere richtlijnen inzake de typegoedkeuringsprocedure van motorvoertuigen op twee of drie wielen, die werd ingevoerd door Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en die voorziet in een communautaire typegoedkeuringsprocedure, berustend op het beginsel van een volledige harmonisering. De belangrijkste doelstelling bestaat erin te waarborgen dat de nieuwe voertuigen, onderdelen en technische eenheden die op de markt worden gebracht, beduidend beter scoren op vlak van veiligheid en milieubescherming. 1.3. Het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 houdende uitvoering van de richtlijnen van de Europese Gemeenschappen betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen, hun onderdelen en technische eenheden alsook hun veiligheidstoebehoren is tot op heden de referentietekst voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen op twee of drie wielen.

Dit besluit werd sinds zijn inwerkingtreding meermaals gewijzigd.

Het gaat om een omzettingstekst van talrijke Europese richtlijnen met betrekking tot de typegoedkeuring van voertuigen. Deze tekst werd opgesteld om een nieuwe veroordeling van de Belgische staat door het Hof van Justitie van de Europese Unie wegens niet-omzetting in Belgisch recht van de communautaire harmonisatierichtlijnen over motorvoertuigen op twee of drie wielen te voorkomen. Het is ook een samenvattende tekst die de algemene beginselen van de richtlijnen die het omzet, herneemt, en die voor het overige sinds zijn inwerkingtreding dient voor de omzetting in Belgisch recht van de talrijke richtlijnen over dit onderwerp aan de hand van verwijzingen.

De verschillende opeenvolgende communautaire reglementeringen werden hiertoe in de bijlage van dit koninklijk besluit hernomen.

Op deze wijze werden Richtlijn 97/24/EG van het Europese Parlement en van de Raad van 17 juni 1997 en Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 18 maart 2002 omgezet met een verwijzing door de wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1996.

Dit ontwerp heeft tot doel om de Europese bepalingen inzake de typegoedkeuring van voertuigen ditmaal uitgebreid, en niet louter door verwijzing, om te zetten in Belgisch recht.

Gelet op de talrijke richtlijnen waarvan sprake is in het koninklijk besluit van 4 augustus 1996, blijkt dat het coördinatie- en revisiewerk van de teksten die momenteel van kracht zijn, niet te verenigen valt met de dwingende termijnen voor de omzetting van Richtlijn 2009/108/EG, die het hoofdonderwerp van dit ontwerp van koninklijk besluit vormt.

Dit ontwerp blijft derhalve beperkt tot de omzetting in het corpus van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 van de toe te passen bepalingen inzake de typegoedkeuring voor de meting van de emissiewaarden van verontreinigende stoffen van motorvoertuigen op twee of drie wielen, en voor de typegoedkeuring van de geluidsmeting, zoals bepaald in de hoofdstukken 5 en 9 van Richtlijn 97/24/EG en zoals laatst gewijzigd door Richtlijn 2009/108/EG. Binnenkort moet er worden gestart met de omzetting van alle bepalingen van Europese richtlijnen, waaronder ondermeer, de Richtlijnen 97/24/EG en 2002/24/EG in het corpus van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974. Het is de bedoeling dat het tekstcorpus van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 alle wetgeving bevat die momenteel van kracht is met betrekking tot de typegoedkeuring.2. De artikel 2 beoogt de aanpassing van de begripsomschrijvingen van artikel 1 van het huidige besluit, overeenkomstig de Europese begripsomschrijvingen zoals bepaald in Richtlijn 2002/24//EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen, alsook de toevoeging van de nieuwe bepalingen voor de typegoedkeurings-procedure die met deze richtlijn werd ingevoerd.3. Artikel 3 heeft tot doel de bepalingen die van toepassing zijn op het toelaatbare geluidsniveau en de uitlaat van motorvoertuigen op twee of drie wielen, zoals deze voortvloeien uit hoofdstuk 9 van Richtlijn 97/24/EG, laatst gewijzigd door Richtlijn 2009/108/EG van de Commissie van 17 augustus 2009, in het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 op te nemen. Aangezien artikel 5 niet alle opeenvolgende aanpassingen van Richtlijn 97/24/EG in het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 integreert, zijn de nieuwe bepalingen van toepassing op elk nieuw voertuigtype dat wordt goedgekeurd vanaf 1 mei 2010 (datum conform de bepalingen van Richtlijn 2009/108/EG). Voor wat betreft de bepalingen die van toepassing zijn op de voertuigtypes goedgekeurd vóór 1 mei 2010, is het aangewezen om te verwijzen naar het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 en naar de Europese richtlijnen die met een verwijzing werden omgezet in de bijlage van voornoemd besluit.

Teneinde de leesbaarheid te vrijwaren en opeenvolgende wijzigingen aan het corpus van het huidige besluit te vermijden, wordt er, hoofdzakelijk voor wat betreft de testmethoden en Bomstandigheden, door middel van bijlagen verwezen naar de toe te passen bepalingen. 4. Artikel 4 heeft tot doel om artikel 10 van het huidige besluit dat van toepassing is op in gebruik zijnde voertuigen in overeenstemming te brengen met de regelgeving.Meer bepaald zal ervoor worden gezorgd dat dit artikel een verwijzing bevat naar de bepalingen die van toepassing zijn op het toelaatbare geluidsniveau voor nieuwe voertuigen en die door artikel 3 van dit ontwerp van besluit worden gewijzigd. 5. Artikel 5 heeft tot doel om het algemeen beginsel van de strijd tegen de luchtvervuiling veroorzaakt door motorvoertuigen op twee of drie wielen in het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 op te nemen.6. Artikel 6 heeft tot doel de technische bepalingen met betrekking tot de typegoedkeuring op het vlak van de strijd tegen de luchtvervuiling veroorzaakt door motorvoertuigen op twee of drie wielen, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van Richtlijn 97/24/EG, en laatst gewijzigd door Richtlijn 2009/108/EG van de Commissie van 17 augustus 2009, in het koninklijk besluit van 10 oktober 1974, op te nemen. Andermaal uit bezorgdheid over de leesbaarheid en om opeenvolgende wijzigingen in het corpus van dit besluit te vermijden, wordt er, in het bijzonder voor wat betreft de testmethoden en Bomstandigheden, aan de hand van bijlagen naar de toe te passen bepalingen verwezen. 7. Artikel 7 betreft de inwerkingtreding van de bepalingen inzake het geluidsniveau en de maatregelen in de strijd tegen de luchtvervuiling voor nieuw voertuigtypen dat wordt goedgekeurd, namelijk 1 mei 2010. Overeenkomstig Richtlijn 2009/108/EG werd deze datum gekozen omdat dit ontwerp de bepalingen van de hoofdstukken 5 en 9 van Richtlijn 97/24/EG, laatst gewijzigd door Richtlijn 2009/108/EG van de Commissie van 17 augustus 2009, opneemt zonder dat de opeenvolgende versies van Richtlijn 97/24/EG die van toepassing waren vóór de wijzigingen, aangebracht door Richtlijn 2009/108/EG, werden opgenomen.

Overeenkomstig Richtlijn 2009/108/EG zijn de bepalingen van kracht vanaf 1 mei 2010 voor de typegoedkeuring van elk nieuw voertuigtype op twee of drie wielen, alsook bij de verkoop, de inschrijving of de inverkeerstelling van elk nieuw voertuigtype. Het bleek niet noodzakelijk bepalingen in te voeren voor de andere voertuigen, meer bepaald de « eindereeksen », aangezien deze verplichtingen slaan op de nieuwe types voertuigen en niet op alle nieuwe voertuigen (waarop in voorkomend geval, het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 en zijn bijlage van toepassing zijn), temeer daar de aanpassingen van Richtlijn 2009/108/EG hoofdzakelijk hybridevoertuigen betreffen die een nieuwe expansieve markt vormen. 8. Artikel 9 heeft tot doel om, naar aanleiding van de huidige bijlagen van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974, nieuwe bijlagen op te nemen die het gevolg zijn van de omzetting van Richtlijn 2009/108/EG alsook van de technische normen die erin vervat zijn. Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Advies 47.883/4 van 10 maart 2010 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling Wetgeving, vierde kamer, op de 17 februari 2010 door Staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de Eerste Minister verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen », heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voormelde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorafgaande vormvereisten Overeenkomstig artikel 6, § 4, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen moeten de gewestregeringen betrokken worden bij het uitwerken van het voorliggende ontwerp.

In het bij de adviesaanvraag gevoegde dossier komen echter alleen de brieven voor die aan de verschillende gewestregeringen zijn toegezonden en die, net als de adviesaanvraag, 15 februari 2010 zijn gedateerd.

De steller van het ontwerp dient er bijgevolg op toe te zien dat volledig voldaan wordt aan dat voorafgaande vormvereiste.

Onderzoek van het ontwerp Aanhef Eerste lid In het eerste lid van de aanhef moet, wat de rechtsgrond van het ontwerp betreft, meer bepaald verwezen worden naar artikel 1, § 1, van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1990 en 27 november 1996.

Tweede lid Het is niet zinvol om in de aanhef de vroegere wijzigingen te vermelden van de regeling die wordt gewijzigd, opgeheven of ingetrokken (1). Daarentegen moeten in de inleidende zin van elk gewijzigd artikel in beginsel de opeenvolgende vroegere wijzigingen worden opgegeven, ongeacht de aard van die wijziging (vervanging, invoeging, opheffing, intrekking, nietigverklaring, herstelling, bekrachtiging, vernummering, enz), en moeten alle vroegere wijzigingen die nog van kracht zijn en die dus niet doelloos geworden zijn naar aanleiding van latere wijzigingen, worden opgesomd (2).

Het tweede lid van de aanhef van het ontwerp en de inleidende zinnen van de artikelen 2, 4 en 7 ervan dienen te worden herzien in het licht van de voorgaande opmerking.

Dispositief Artikel 2 1. In het ontworpen artikel 1, § 1, punt 4, a), van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen (artikel 2 van het onderzochte ontwerp), wordt een definitie gegeven van het begrip « lichte vierwieler » (Europese categorie L6e).Blijkbaar is het de bedoeling dat deze nieuwe categorie in heel het dispositief van het voornoemde koninklijk besluit van 10 oktober 1974 de categorie van « vierwielige bromfietsen » vervangt, die onder meer voorkomt in de bepalingen die gewijzigd of ingevoegd zijn bij het wijzigingsbesluit van 16 december 1981 (3).

Bovendien dient er gezorgd te worden voor samenhang tussen de definitie van « lichte vierwieler » in dit ontwerp en de regelgeving inzake het rijbewijs. 2. In het ontworpen artikel 1, § 2, punten 1.en 2., van het voornoemde koninklijk besluit van 10 oktober 1974 (artikel 2 van het onderzochte ontwerp), schrijve men voortaan « Europese Unie », vanwege de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.

De volledige tekst van het voornoemde koninklijk besluit van 10 oktober 1974 moet in het licht van die opmerking worden herzien.

Artikel 6 1. De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat in het ontworpen artikel 22.1., § 2, punt 1.2., derde lid, 2e streepje, van het voornoemde koninklijk besluit van 10 oktober 1974 (artikel 6 van het onderzochte ontwerp), de emissiegrenswaarde van 1 g/km vervangen moet worden door die van 1,2 g/km, zoals vermeld in punt 2.2.1.1.3. van bijlage I van hoofdstuk 5 van Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1997 betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen. 2. In het ontworpen artikel 22.1. § 4, punt 2.1., van het voornoemde koninklijk besluit van 10 oktober 1974 (artikel 6 van het onderzochte ontwerp), moet de verwijzing naar Richtlijn 92/61/EEG vervangen worden door een verwijzing naar Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en de intrekking van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad, zoals in het ontworpen artikel 22.1., § 2, punt 2, eerste lid.

Artikel 7 In artikel 7 zou het beter zijn om van de bepaling die de tweede paragraaf vormt (lees : tweede lid) (4) een afzonderlijke bepaling te maken.

Artikel 9 In de Franse tekst moet de uitvoeringsbepaling als volgt worden gesteld : « Le ministre qui a la Circulation routière dans ses attributions est chargé de l'exécution du présent arrêté » (5).

Bijlage II Het opschrift van hoofdstuk V van de ontworpen bijlage 7, van het voornoemde koninklijk besluit van 10 oktober 1974 (bijlage II van het onderzochte ontwerp) moet worden herzien, om rekening te houden met de omstandigheid dat in de tabel in het ontworpen artikel 22.1., § 3, punt 1.2.2., van hetzelfde besluit (artikel 6 van het ontwerp), rij A van de tabel onder punt 2.2.1.1.5. van bijlage II van hoofdstuk 5 van de voornoemde Richtlijn 97/24/EG, niet wordt overgenomen.

De kamer was samengesteld uit : de heren : P. Liénardy, kamervoorzitter;

J. Jaumotte, L. Detroux, staatsraden;

G. Delannay, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. Y. Chauffoureaux, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. P. Liénardy.

De griffier, G. DELANNAY. De voorzitter, P. LIENARDY. _______ Nota's (1) Zie beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 30 en formule F 3-3. (2) Ibid., aanbeveling nr. 113, a) en formule F 4-2-1-9. (3) Zie inzonderheid de artikelen 9.1., 9.2.3., 10.1., 13.5bis, en 13.6 van het voornoemde koninklijk besluit van 10 oktober 1974. (4) Een artikel mag niet in paragrafen worden ingedeeld indien met die indeling elke paragraaf maar één lid bevat.Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling nr. 57.3a). (5) Ibid., aanbeveling nr. 167 en formule F 4-7-1.

20 APRIL 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, artikel 1, paragraaf 1, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1990 en 27 november 1996;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen;

Gelet op het advies van de raadgevende commissie « Administratie - Nijverheid » gegeven op 1 februari 2010;

Gelet op de omstandigheid dat de Gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op het advies nr. 47.883/4 van de Raad van State, gegeven op 10 maart 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister en de Staatssecretaris voor Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Het doel van dit besluit is de omzetting van Richtlijn 2009/108/EG van de Commissie van 17 augustus 2009 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen.

Art. 2.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 april 1976, 16 december 1981 en 21 december 1983, wordt vervangen door een nieuwe artikel 1, dat luidt als volgt : « Artikel 1 - § 1. Voor de toepassing van dit koninklijk besluit wordt, behoudens andersluidende bepalingen, verstaan onder : 1. « bromfiets » : alle tweewielige (categorie L1e) of driewielige (categorie L2e) voertuigen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 45 km/h en met de volgende kenmerken : 1° bij tweewielige voertuigen, een motor met : - een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3;indien het een motor met inwendige verbranding betreft, of - een nominaal continu maximumvermogen van ten hoogste 4 kW indien het een elektrische motor betreft; 2° bij driewielige voertuigen, een motor met - een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3;indien het een motor met elektrische ontsteking betreft, of - een netto-maximumvermogen van ten hoogste 4 kW voor andere soorten motoren met inwendige verbranding, of - een nominaal continu maximumvermogen van ten hoogste 4 kW indien het een elektrische motor betreft; met uitsluiting van alle voertuigen die bestemd zijn voor gebruik door fysisch gehandicapte personen en die zijn uitgerust met een motor waarmee niet sneller dan stapvoets kan worden gereden.

De bromfietsen zijn opgedeeld in twee nationale klassen : a) de « bromfietsen van klasse A », dit wil zeggen de bromfietsen die naar bouw en motorvermogen, op een horizontale weg, niet sneller kunnen rijden dan 25 km per uur;b) de « bromfietsen klasse B » dit wil zeggen de bromfietsen die niet onder klasse A vallen. De « bromfietsen klasse B » De bromfietsen zijn opgedeeld in twee categorieën : a) de tweewielige bromfietsen, b) de bromfietsen met meer dan twee wielen.2. « motorfiets » : elk tweewielig voertuig zonder zijspanwagen (categorie L3e) of met zijspanwagen (categorie L4e), uitgerust met een motor met een cilinderinhoud van meer dan 50 cm3;indien het een motor met inwendige verbranding betreft, en/of met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 45 km/h. 3. « driewielers », d.w.z. voertuigen op drie symmetrisch geplaatste wielen (categorie L5e), met een motor waarvan de cilinderinhoud meer dan 50 cm3; bedraagt, indien het een motor met inwendige verbranding betreft, en/of met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 45 km/h. 4. « vierwielers » : alle vierwielige motorvoertuigen met onderstaande kenmerken : a) lichte vierwieler met een lege massa van ten hoogste 350 kg (categorie L6e), exclusief de massa van de accu's in elektrische voertuigen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 45 km/h en 1° een motor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm3;voor motoren met een elektrische ontsteking, of; 2° een nettomaximumvermogen van ten hoogste 4 kW voor andere soorten motoren met inwendige verbranding, of;3° een nominaal continu maximumvermogen van ten hoogste 4 kW indien het een elektrische motor betreft. Tenzij anders bepaald, dienen deze voertuigen te voldoen aan de technische eisen voor bromfietsen op drie wielen van categorie L2e. b) andere vierwielers dan bedoeld onder a) met een lege massa van ten hoogste 400 kg (categorie L7e) (550 kg voor voertuigen die bestemd zijn voor goederenvervoer), exclusief de massa van de accu's in elektrische voertuigen, en met een nettomaximumvermogen van ten hoogste 15 kW. Tenzij anders bepaald, worden de vierwielers bedoeld in punt b) beschouwd als driewielers en zij dienen te voldoen aan de technische eisen voor gemotoriseerde driewielers van categorie L5e. 5. « hybride elektrisch voertuig (HEV) » : een voertuig dat voor de mechanische aandrijving energie ontleent aan beide volgende, in het voertuig aanwezige bronnen van opgeslagen energie, namelijk een verbruikbare brandstof en een opslagsysteem voor elektrische energie.6. « voertuig met dubbele aandrijving » : een voertuig met twee verschillende aandrijfsystemen : bijvoorbeeld een elektrisch aandrijfsysteem en een verbrandingsmotor. § 2. Voor de toepassing van dit koninklijk besluit en behoudens andersluidende bepalingen wordt verstaan onder : 1. « de Richtlijn » : de Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en de intrekking van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad.2. « Lidstaten » : de Lidstaten van de Europese Unie.3. « bevoegde overheid » : de Minister die het Wegverkeer onder zijn bevoegdheid heeft of zijn gemachtigde.4. « de goedkeuringsinstantie » : de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid - dienst Voertuigen, waarvan de kantoren gelegen zijn in City Atrium - Vooruitgangstraat 56, 1210 Brussel, is de bevoegde instantie voor alle aspecten van zowel de typegoedkeuring van een voertuig, een systeem, een onderdeel of technische eenheid als van de individuele goedkeuring van een voertuig.De goedkeuringsinstantie staat voorts ook in voor de vergunningsprocedure, de afgifte en eventuele intrekking van goedkeuringscertificaten en fungeert als contactpunt voor de goedkeurings-instanties van andere lidstaten; en om ervoor te zorgen dat de fabrikant aan zijn verplichtingen inzake de overeenstemming van productie voldoet. 5. « instantie bevoegd voor de beoordeling van de technische diensten » : de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer - Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid - Directie Certificering en Inspectie, waarvan de kantoren gelegen zijn in City Atrium - Vooruitgangstraat 56, 1210 Brussel, is de bevoegde instantie voor de beoordeling van de technische diensten.Sommige delen daarvan mogen worden overgedragen aan een accrediteringsorgaan, ondertekenaar van de wederzijdse erkenningsakkoorden tussen accrediterings-organen. 6. « technische dienst » : elke organisatie of instantie die door de bevoegde instantie is aangewezen om namens de goedkeurings-instantie als testlaboratorium tests of als overeenstemmingsbeoordelingsinstantie de initiële beoordeling en andere tests of inspecties te verrichten.De goedkeuringsinstantie mag deze functies ook zelf vervullen; 7. « typegoedkeuring » : de procedure waarbij de goedkeuringsinstantie certificeert dat een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid aan de relevante bestuursrechtelijke bepalingen en technische voorschriften voldoet 8.« nationale typegoedkeuring » : een in de Belgische wetgeving vastgestelde typegoedkeuringsprocedure waarvan de geldigheid tot het Belgische grondgebied is beperkt. 9. « EG-typegoedkeuring » : de procedure waarbij een lidstaat certificeert dat een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid aan de relevante bestuursrechtelijke bepalingen en technische voorschriften van de Richtlijn voldoet.10. « individuele goedkeuring » : de procedure waarbij de goedkeuringsinstantie certificeert dat een bepaald, al dan niet uniek, voertuig aan de relevante bestuursrechtelijke bepalingen en technische voorschriften voldoet.11. « typegoedkeuringscertificaat » : het document waarmee de goedkeuringsinstantie officieel certificeert dat aan een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid goedkeuring is verleend.12. « individueel goedkeuringscertificaat » : het document waarmee de goedkeuringsinstantie officieel certificeert dat voor een bepaald voertuig goedkeuring is verleend.13. « certificaat van overeenstemming » : het document dat door de fabrikant wordt afgegeven om te certificeren dat een voertuig op het ogenblik van de productie aan alle regelgevingen voldeed. 14. « type voertuig » : voertuig of groep voertuigen (varianten) : 1° behorend tot één enkele categorie (bromfietsen op twee wielen L1e, bromfietsen op drie wielen L2e enz., als gedefinieerd in paragraaf 1); 2° vervaardigd door dezelfde fabrikant;3° met hetzelfde chassis, frame, subframe dan wel dezelfde bodemplaat of structuur waaraan de belangrijkste onderdelen zijn bevestigd; 4° met een motor met hetzelfde werkingsprincipe (verbrandingsmotor, elektrische motor, hybridemotor enz.); 5° met dezelfde door de fabrikant toegekende typeaanduiding. Een type voertuig kan verschillende varianten en uitvoeringen omvatten. 15. « variant » : voertuig of groep voertuigen (uitvoeringen) van hetzelfde type met de volgende kenmerken : 1° identieke vorm van de carrosserie (basiskenmerken);2° het verschil in massa in rijklare toestand tussen de laagste waarde en de hoogste waarde binnen de groep voertuigen (uitvoeringen) bedraagt ten hoogste 20 % van de laagste waarde;3° het verschil in de toelaatbare maximummassa tussen de laagste waarde en de hoogste waarde binnen de groep voertuigen (uitvoeringen) bedraagt ten hoogste 20 % van de laagste waarde;4° identiek werkingsprincipe (twee- of viertakt, elektrische of compressieontsteking);5° het verschil in cilinderinhoud van de motor (bij een motor met inwendige verbranding) tussen de laagste waarde en de hoogste waarde binnen de groep voertuigen (uitvoeringen) bedraagt ten hoogste 30 % van de laagste waarde;6° hetzelfde aantal cilinders in dezelfde opstelling;7° waarvan het verschil in motorvermogen tussen de laagste waarde en de hoogste waarde binnen de groep voertuigen (uitvoeringen) ten hoogste 30 % van de laagste waarde bedraagt;8° hetzelfde werkingsprincipe (bij een elektromotor); 9° hetzelfde type versnellingsbak (handgeschakeld, automatisch, enz.). 16. « uitvoering » : voertuig van hetzelfde type en dezelfde variant, dat echter uitrusting, één of meerdere onderdelen of systemen, genoemd in het inlichtingenformulier van bijlage II van de richtlijn kan hebben, op voorwaarde dat slechts : a) één waarde wordt opgegeven voor : 1° de massa in rijklare toestand;2° de toelaatbare maximummassa;3° het motorvermogen;4° de cilinderinhoud van de motor;en b) een reeks testresultaten overeenkomstig bijlage VII van de richtlijn. 17. « systeem » : ieder voertuigsysteem, zoals remmen, inrichtingen voor emissiebeperking van verontreinigende stoffen enz., dat aan de voorschriften bepaald door een of andere richtlijn moet voldoen. 18. « technische eenheid » : een als onderdeel van een voertuig bedoelde inrichting, zoals een vervangende uitlaatgeluiddemper, die aan de eisen van een reglementaire handeling moet voldoen en waarvoor afzonderlijke typegoedkeuring mogelijk is, maar alleen in samenhang met een of meer welbepaalde voertuigtypes, indien de reglementaire handeling daarin uitdrukkelijk voorziet.19. onderdeel » : een als onderdeel van een voertuig bedoelde inrichting, zoals een lamp, die aan de eisen van een reglementaire handeling moet voldoen en waarvoor afzonderlijke typegoedkeuring mogelijk is, indien de reglementaire handeling daarin uitdrukkelijk voorziet.20. « originele onderdelen of uitrustingsstukken » : onderdelen of uitrustingsstukken die worden geproduceerd volgens de specificaties en productienormen die de voertuigfabrikant heeft verstrekt voor de productie van onderdelen of uitrustingsstukken die bestemd zijn voor de montage van het betrokken motorvoertuig.Hieronder vallen ook onderdelen en uitrustingsstukken die in dezelfde productielijn als de betrokken onderdelen of uitrustingsstukken zijn geproduceerd. Tot het bewijs van het tegendeel wordt ervan uitgegaan dat onderdelen originele onderdelen zijn, indien de onderdelenfabrikant certificeert dat de onderdelen van gelijke kwaliteit zijn als de onderdelen die voor de montage van het betrokken motorvoertuig zijn gebruikt en dat zij volgens de specificaties en productienormen van de fabrikant van het voertuig zijn vervaardigd. 21. « dubbellucht » : twee op dezelfde as gemonteerde wielen indien de afstand tussen de middens van de contactvlakken van deze wielen met de grond kleiner is dan 460 mm.In dit geval wordt dubbellucht als één enkel wiel beschouwd. 22. « fabrikant » : de persoon of organisatie die tegenover de bevoegde goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor alle aspecten van de typegoedkeuringsprocedure en voor het waarborgen van de overeenstemming van de productie.Het is niet noodzakelijk dat deze persoon of organisatie rechtstreeks betrokken is bij alle fasen van de bouw van het voertuig of de fabricage van het onderdeel of de technische eenheid waarop de goedkeuringsprocedure betrekking heeft. 23. « vertegenwoordiger van de fabrikant » : elke in de Europese Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die door de fabrikant is aangewezen om hem bij de goedkeuringsinstantie te vertegenwoordigen en namens hem op te treden bij aangelegenheden die onder dit besluit vallen.Wanneer de term « fabrikant » wordt gebruikt, wordt daaronder de fabrikant of zijn vertegenwoordiger verstaan.

Art. 3.In hetzelfde besluit, wordt een artikel 9.3 toegevoegd, dat luidt als volgt : « Art. 9.3. - Bepalingen met betrekking tot elk nieuw voertuigtype dat wordt goedgekeurd vanaf 1 mei 2010. § 1. Het geluidsniveau van motorvoertuigen op twee of drie wielen gemeten in de omstandigheden en volgens de methodes die hierna zijn bepaald, mag de onderstaande grenswaarden niet overschrijden :

Voertuigen

Grenswaarden in dB(A)

Véhicules

Valeurs limites exprimées en dB(A) (décibels A)

1. Bromfietsen op twee wielen

1.Cyclomoteurs à deux roues


<= 25 km/h

66

<= 25 km/h

66

> 25 km/h

71

> 25 km/h

71

op drie wielen

76

à trois roues

76

2. Motorfietsen

2.Motocycles


<=80 cm3;

75

<= 80 cm3;

75

> 80 cm3; <= 175 cm3;

77

> 80 cm3; <= 175 cm3;

77

> 175 cm3;

80

> 175 cm3;

80

3. Driewielers

80

3.Tricycles

80


§ 2. Het geluidsniveau wordt gemeten in de omstandigheden en volgens de methodes die zijn vastgelegd : - voor bromfietsen op twee wielen : in hoofdstuk I, punten 2.1. en 2.2. van bijlage 6; - voor de motorfietsen : in hoofdstuk II, punten 2.1. en 2.2. van bijlage 6; - voor bromfietsen op drie wielen en voor driewielers : in hoofdstuk III, punten 2.1., 2.2. en 2.3. van bijlage 6;

De specificaties voor de fysische eigenschappen van het wegdek van de proefbaan en specificaties voor de uitvoering van dit wegdek zijn vastgelegd in hoofdstuk V van bijlage 6. § 3. De originele uitlaatgeluiddempinrichtingen als technische eenheden worden naargelang van het betrokken voertuigtype, goedgekeurd overeenkomstig de voorschriften van punt 2.3. van hoofdstukken I, II en punt 2.4. van hoofdstuk III van bijlage 6.

De uitlaatinrichting of onderdelen van deze inrichting, bestemd voor montage op één of meerdere welbepaalde voertuigtypes op twee of drie wielen als niet-originele reserve-inrichting wordt naargelang van het betrokken voertuigtype, goedgekeurd overeenkomstig de voorschriften van punt 3 van hoofdstukken I, II en III van bijlage 6. Ze worden gemerkt overeenkomstig de voorschriften opgenomen in hoofdstuk IV van bijlage 6. § 4. Elk geproduceerd voertuig moet overeenstemmen met het krachtens dit artikel goedgekeurde voertuigtype, en is voorzien van de geluiddemper waarmee het is goedgekeurd en naargelang van het betrokken voertuigtype voldoet het aan de eisen van punt 2 van hoofdstukken I, II en III van bijlage 6.

Teneinde de in het eerste lid vereiste overeenstemming te controleren, wordt een voertuig van het krachtens dit artikel goedgekeurde type uit de serie genomen.

De productie wordt geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van dit artikel indien het geluidsniveau, gemeten volgens de in punt 2.1 van hoofdstukken I, II en III van bijlage 6 beschreven methode en naargelang van het voertuigtype, de bij de goedkeuring gemeten waarde met niet meer dan 3 dB(A) en de in paragraaf 1 voorgeschreven grenswaarden met niet meer dan 1 dB(A) overschrijdt. § 5. Elke niet-originele reserve-uitlaatinrichting die wordt vervaardigd, moet overeenstemmen met het krachtens dit artikel goedgekeurde type en moet naargelang van het voertuigtype waarvoor de inrichting is bestemd, voldoen aan de eisen van punt 3 van hoofdstukken I, II en III van bijlage 6.

Teneinde de in het eerste lid vereiste overeenstemming te controleren, wordt een inrichting van het krachtens dit artikel goedgekeurde type uit de serie genomen.

De productie wordt geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van dit artikel indien aan de voorschriften van de punten 3.4.2. en 3.4.3. van de hoofdstukken I, II en III van bijlage 6 is voldaan, en indien het geluidsniveau, gemeten volgens de in punt 2.1 van hoofdstukken I, II en III van bijlage 6 beschreven methode, de bij de goedkeuring van het type gemeten waarde met niet meer dan 3 dB(A) en de in paragraaf 1 voorgeschreven grenswaarden met niet meer dan 1 dB(A) overschrijdt.

Art. 4.In artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 april 1976 en 16 december 1981, wordt tussen de punten 2° en 3° een punt 2°bis ingevoegd dat luidt als volgt : « 2°bis. Bepalingen betreffende elk nieuw voertuigtype goedgekeurd vanaf 1 mei 2010. § 1. Het geluid, voortgebracht door de in dienst zijnde voertuigen, mag de waarde vermeld op de constructieplaat opgelegd door Richtlijn 93/34/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de voorgeschreven opschriften op twee- of driewielige motorvoertuigen niet overschrijden of door Richtlijn 2009/139/EG van het europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de voorgeschreven opschriften op twee- of driewielige motorvoertuigen. § 2. De metingen van het geluidsniveau van het in dienst zijnde voertuig, worden uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften die van toepassing zijn op nieuwe voertuigen, zoals bepaald in artikel 9.3. »

Art. 5.Aan artikel 22 van hetzelfde besluit, wordt het onderstaande punt 4 toegevoegd : « 4. Onderdelen die van invloed kunnen zijn op de emissie van verontreinigende gassen moeten zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en gemonteerd dat het voertuig onder normale gebruiksomstandigheden en ondanks de trillingen die daarbij kunnen ontstaan, aan de voorschriften van dit besluit kan voldoen. »

Art. 6.In hetzelfde besluit, wordt uitgebreid met een artikel 22.1 dat luidt als volgt : Art. 22.1. - Maatregelen tegen luchtverontreiniging § 1. Definities Voor de toepassing van dit artikel verstaat men onder : 1° voertuigtype wat betreft de verontreinigende uitlaatgassen van de motor » : voertuigen die onderling geen wezenlijke verschillen vertonen met name met betrekking tot : a) de gelijkwaardige traagheid bepaald in verhouding tot de referentiemassa zoals deze naargelang van het voertuigtype is voorgeschreven in punt 5.2 van de hoofdstukken I en V van bijlage 7; b) de kenmerken van de motor en van de bromfiets zoals omschreven op het inlichtingenformulier betreffende de maatregelen tegen luchtverontreiniging die worden veroorzaakt door een type motorvoertuig op twee of drie wielen en waarvan het model te vinden is in hoofdstuk XV van bijlage 7.2° « referentiemassa » : de rijklare massa van het voertuig vermeerderd met een massa van 75 kg.De rijklare massa van het voertuig komt overeen met de totale onbeladen massa, waarbij alle tanks tot ten minste 90 % van hun maximumcapaciteit zijn gevuld. 3° « verontreinigende gassen » : a) voor de bromfietsen : koolmonoxide, koolwaterstoffen en stikstofoxide, waarbij deze laatste in stikstofdioxide (NO2)-equivalent worden uitgedrukt;b) voor de motorfietsen of driewielers : koolmonoxide, stikstofoxiden, uitgedrukt in stikstofdioxide (NO2)-equivalent, en koolwaterstoffen, uitgaande van een verhouding van : - C1H1,85 voor benzine; - C1H1,86 voor diesel; 4° « motorcarter », de in de motor aanwezige ruimte of ruimten daarbuiten die met het oliecarter zijn verbonden door in- of uitwendige verbindingen waardoor gassen en dampen kunnen ontwijken;5° manipulatievoorziening » : een voorziening die werkingsvariabelen van het voertuig (bv.de snelheid van het voertuig, het toerental, de ingeschakelde versnelling, de temperatuur, de inlaatdruk of een andere parameter) meet, met een sensor bepaalt, of erop reageert om de werking van een onderdeel of functie van het emissiebeheersingssysteem te activeren, te moduleren, te vertragen of uit te schakelen op zodanige wijze dat de doelmatigheid van het emissiebeheersingssysteem verminderd wordt onder omstandigheden die bij een normaal voertuiggebruik optreden, tenzij het gebruik van een dergelijke voorziening daadwerkelijk behoort tot de toegepaste testprocedure voor emissiecertificering. 6° abnormale emissiebeperkingsstrategie » : een strategie of maatregel die, wanneer het voertuig onder normale gebruiksvoorwaarden wordt bestuurd, de doelmatigheid van het emissiebeheersingssysteem vermindert tot een niveau dat lager ligt dan het volgens de toepasselijke emissieproef te verwachten niveau.7° originele katalysator », een katalysator of een samenstel van katalysatoren die onder de voor het voertuig verleende typegoedkeuring valt of vallen;8° vervangingskatalysator » : een katalysator of een samenstel van katalysatoren die bestemd is of zijn om een originele katalysator op een voertuig met typegoedkeuring overeenkomstig dit artikel te vervangen en die als afzonderlijke technische eenheid kan worden goedgekeurd.9° originele vervangingskatalysator » : een katalysator of een samenstel van katalysatoren waarvan de verschillende typen voor wat betreft de maatregelen tegen de door motorvoertuigtypes op twee of drie wielen veroorzaakte luchtverontreiniging in afdeling 4a van het goedkeuringsdocument, waarvan het model in hoofdstuk XVII van bijlage 7 is opgenomen, zijn vermeld, maar die door de houder van de typegoedkeuring van het voertuig als technische eenheid op de markt wordt of worden gebracht. § 2. Maatregelen tegen door bromfietsen veroorzaakte luchtverontreiniging 1e. Specificaties en proeven 1.1. De bromfiets wordt onderworpen aan proeven van type I en type II die hieronder zijn beschreven. 1.2. Proef van het type I (bepaling van de gemiddelde emissie van verontreinigende gassen in een bebouwd gebied met druk verkeer) De proeven worden uitgevoerd volgens de omstandigheden en methodes die beschreven zijn in hoofdstuk I van bijlage 7. De gassen worden volgens de voorgeschreven methoden opgevangen en geanalyseerd.

Bij elke proef moeten de massa koolmonoxide en de gecombineerde massa koolwaterstoffen en stikstofoxiden beneden de volgende grenswaarden liggen : - de emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid CO bedraagt 1g/km, behalve voor bromfietsen op drie wielen en voor lichte vierwielers waarvoor de emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid CO is vastgelegd op 3,5g/km; - de emissiegrenswaarde voor hoeveelheden HC en NOx bedraagt 1,2 g/km.

Voor elke in het bovenstaande punt bedoelde verontreiniging is het evenwel toegestaan dat een van de drie verkregen resultaten met ten hoogste 10 % de grenswaarde overschrijdt die in het genoemde punt voor de betrokken bromfiets is voorgeschreven, op voorwaarde dat het rekenkundige gemiddelde van de drie resultaten beneden de voorgeschreven grenswaarde blijft.

Indien de voorgeschreven grenswaarden voor verschillende verontreinigingen worden overschreden, is het niet van belang of deze overschrijding plaatsheeft bij eenzelfde of bij verschillende proeven. 1.3. Proef van het type II (bepaling van de emissie van koolmonoxide en onverbrande koolwaterstoffen bij stationair draaien). 1.3.1. De massa koolmonoxide en de massa onverbrande koolwaterstoffen die worden uitgestoten wanneer de motor gedurende 1 minuut stationair draait, moeten worden geregistreerd. 1.3.2. Deze proef wordt uitgevoerd volgens de in hoofdstuk II van bijlage 7 beschreven methode. 1.4. Schema en markeringen Een schema en een dwarsdoorsnedetekening met de afmetingen van de originele katalysator(en) (in voorkomend geval) moeten bij de inlichtingenfiche, waarvan een model is opgenomen in hoofdstuk XV van bijlage 7, worden gevoegd.

Op elke originele katalysator worden ten minste de volgende identificaties aangebracht : - de letter « e », gevolgd door de identificatie van het land dat de typegoedkeuring heeft verleend; - naam of handelsmerk van de fabrikant van het voertuig; - merk en identificatienummer van de katalysator.

Deze markering moet leesbaar en onuitwisbaar zijn en ook zichtbaar in de stand waarin de katalysator moet worden gemonteerd. 2. Overeenstemming van de productie Voor de controle op de overeenstemming van de productie gelden de bepalingen van bijlage VI van de Richtlijn. Voor de conformiteitscontrole met betrekking tot de proef van type I wordt evenwel gehandeld volgens de wijze beschreven in hoofdstuk III van bijlage 7. 3. Uitbreiding van de goedkeuring 3.1. Voertuigtypes met verschillende referentiemassa's De goedkeuring mag worden uitgebreid tot voertuigtypes die alleen wat de referentiemassa betreft van het toegelaten type verschillen, in de mate waarin de referentiemassa van het voertuigtype waarvoor uitbreiding van de goedkeuring wordt gevraagd, slechts tot gebruik van het onmiddellijk hogere of onmiddellijk lagere traagheidsequivalent leidt. 3.2. Voertuigtypes met verschillende totale overbrengingsverhoudingen De voor een voertuigtype verleende goedkeuring kan onder de hierna genoemde voorwaarden worden uitgebreid tot voertuigtypes die alleen wat de totale overbrenging betreft, van het goedgekeurde type afwijken.

Voor elke bij de proef van type I gebruikte overbrenging moet de volgende verhouding worden bepaald : E = V2 - V1/V1 Hierin zijn V1 en V2 de met een motortoerental van 1,000 min-1 overeenkomende snelheid van het goedgekeurde voertuigtype, respectievelijk van het voertuigtype waarvoor om uitbreiding van de goedkeuring wordt verzocht.

Indien bij elke overbrenging E <= 8 % is, moet de uitbreiding worden toegestaan zonder dat de proeven van type I worden herhaald.

Wanneer bij ten minste één overbrenging de verhouding E > 8 % en bij elke overbrenging de verhouding E <= 13 % is, moeten de proeven van type I worden herhaald; zij kunnen echter met toestemming van de goedkeuringsinstantie in een door de fabrikant gekozen laboratorium worden verricht. Het keuringsrapport moet aan de technische dienst worden toegezonden. 3.3. Voertuigtypes met verschillende referentiemassa's en verschillende totale overbrengingen De voor een voertuigtype verleende goedkeuring mag worden uitgebreid tot voertuigtypes die alleen wat de referentiemassa en de totale overbrengingen betreft, van het goedgekeurde type afwijken, indien wordt voldaan aan de voorschriften van punt 3.1 en 3.2. 3.4. Bromfietsen op drie wielen en lichte vierwielers De voor een tweewielige bromfiets verleende goedkeuring mag worden uitgebreid tot bromfietsen op drie wielen en lichte vierwielers, wanneer die dezelfde motor en dezelfde uitlaatinrichting gebruiken, en dezelfde transmissie hebben die alleen voor de totale overbrenging afwijkt, in de mate waarin de referentiemassa van het voertuigtype waarvoor uitbreiding van de goedkeuring is aangevraagd, slechts tot gebruik van het onmiddellijk hogere of lagere traagheidsequivalent leidt. 3.5. Goedkeuringen die zijn verleend overeenkomstig de punten 3.1 tot en met 3.4 kunnen niet verder worden uitgebreid. 4. Vervangingskatalysatoren en originele vervangingskatalysatoren 4.1. Vervangingskatalysatoren die bestemd zijn om te worden gemonteerd op voertuigen waarvoor krachtens dit artikel een typegoedkeuring is verleend, moeten worden getest overeenkomstig hoofdstuk IV van bijlage 7. 4.2. Originele vervangingskatalysatoren die voor wat betreft de maatregelen tegen de door motorvoertuigtypes op twee of drie wielen veroorzaakte luchtverontreiniging tot een type behoren dat onder afdeling 4a van het goedkeuringsdocument, waarvan het model in hoofdstuk XVII van bijlage 7 is opgenomen, valt en die bestemd zijn voor montage op een voertuig waarnaar in het desbetreffende typegoedkeuringsdocument wordt verwezen, hoeven niet in overeenstemming te zijn met hoofdstuk IV van bijlage 7, op voorwaarde dat zij voldoen aan de voorschriften van de punten 4.2.1 en 4.2.2. 4.2.1. Markering Op originele vervangingskatalysatoren worden ten minste de volgende identificaties aangebracht : - de letter e », gevolgd door de identificatie van het land dat de typegoedkeuring heeft verleend; - naam of handelsmerk van de fabrikant van het voertuig; - merk en identificatienummer van de katalysator.

Deze markering moet leesbaar en onuitwisbaar zijn en ook zichtbaar in de stand waarin de katalysator moet worden gemonteerd. 4.2.2. Documentatie Originele vervangingskatalysatoren gaan vergezeld van de volgende informatie : - de naam of het handelsmerk van de fabrikant van het voertuig; - het merk en het identificatienummer van de katalysator; - de voertuigen waarvoor de originele vervangingskatalysator voor wat betreft de maatregelen tegen de door motorvoertuigtypes op twee of drie wielen veroorzaakte luchtverontreiniging tot een type behoort dat door afdeling 4a van het goedkeuringsdocument, waarvan het model in hoofdstuk XVII van bijlage 7 is opgenomen, wordt gedekt; - de installatievoorschriften, indien nodig.

Deze informatie wordt verstrekt op een bijsluiter bij de originele vervangingskatalysator. Dit gebeurt ofwel op de verpakking waarin de originele vervangingskatalysator te koop wordt aangeboden of op enige andere wijze. § 3. Maatregelen tegen de door motorfietsen en driewielers veroorzaakte luchtverontreiniging 1. Specificaties en proeven 1.1. De motorfiets of de driewieler wordt, afhankelijk van de categorie waartoe hij behoort en op de in de hiernavolgende punten 1.2. en 1.3. beschreven wijze, aan proeven van type I en type II onderworpen. 1.2. Proef van type I (bepaling van de gemiddelde emissie van uitlaatgassen) De proeven worden uitgevoerd in de omstandigheden en volgens de methodes en procedures die beschreven zijn in de hoofdstukken V en VI van bijlage 7.

In plaats van bovengenoemde en in hoofdstuk V en VI van bijlage 7 beschreven testprocedure mag de fabrikant de testprocedure van het mondiaal technisch reglement nr. 2 van 30 augustus 2005 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) inzake de « meetprocedure voor tweewielige motorfietsen met elektrische of compressieontsteking wat de uitstoot van gasvormige verontreinigingen, de uitstoot van CO2 en het brandstofverbruik betreft », als vervangende testmethode voor motorfietsen gebruiken.

Indien de testprocedure van het MTR nr. 2 wordt gebruikt, dan moet het voertuig voldoen aan de emissiegrenswaarden in rij C van de tabel in punt 1.2.2. en aan alle andere bepalingen van het artikel 22.1., § 3, met uitzondering van punt 1.2.1. 1.2.1. De proef wordt uitgevoerd volgens de in hoofdstukken V en VI van bijlage 7 beschreven methode. De verontreinigende gassen worden volgens de voorgeschreven methodes opgevangen en geanalyseerd. 1.2.2. De resulterende massa van de bij elke proef gemeten gasvormige emissies dient lager te zijn dan de in de onderstaande tabel gegeven grenswaarde : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor elke verontreinigende stof of combinatie van verontreinigende stoffen mag één van de drie resulterende waarden van de massa de voorgeschreven grenswaarde met ten hoogste 10 % overschrijden, op voorwaarde dat het rekenkundig gemiddelde van de drie waarden onder de voorgeschreven grenswaarde ligt.

Indien de voorgeschreven grenswaarde voor meer dan één verontreinigende stof wordt overschreden, dan is het niet van belang of dit in eenzelfde of in verschillende proeven gebeurt.

Voor de toetsing van de grenswaarden in rij B wordt voor motorfietsen met een geoorloofde maximumsnelheid van 110 km/u de maximumsnelheid bij de buitenstedelijke cyclus (EUDC (1)) beperkt tot 90 km/u. 1.2.3. De geregistreerde gegevens worden ingevuld in de desbetreffende onderdelen van het in bijlage VII bij Richtlijn 2002/24/EG bedoelde document. 1.3. Proef van type II (meting van de koolmonoxide-uitstoot bij stationair draaiende motor) en uitstootgegevens voor de technische controle. 1.3.1. Deze eis geldt voor alle voertuigen met een motor met elektrische ontsteking waarvoor de EG-typegoedkeuring wordt aangevraagd overeenkomstig Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1997 betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen. 1.3.2. Bij beproeving overeenkomstig hoofdstuk VII van bijlage 7 (proef van type II) bij normaal stationair toerental : - wordt het koolmonoxidegehalte (in vol. %) van de uitlaatgassen geregistreerd; - wordt het motortoerental gedurende de proef geregistreerd, evenals de toleranties. 1.3.3. Bij beproeving bij een hoog stationair toerental » (d.w.z. > 2 000 min-1) : - wordt het koolmonoxidegehalte (in vol. %) van de uitlaatgassen geregistreerd; - wordt het motortoerental gedurende de proef geregistreerd, evenals de toleranties. 1.3.4. De temperatuur van de motorolie tijdens de proef moet worden geregistreerd (alleen van toepassing op viertaktmotoren). 1.3.5. De geregistreerde gegevens worden ingevuld in de desbetreffende onderdelen van het in bijlage VII bij Richtlijn 2002/24/EG bedoelde document. 1.4. De goedkeuring van hybridevoertuigen is eveneens onderworpen aan de voorschriften van hoofdstuk VIII van bijlage 7. 1.5. Het is verboden een manipulatievoorziening en/of een abnormale emissiebeperkingsstrategie toe te passen. 1.5.1. Het is toegestaan een voertuig met een voorziening, functie, systeem of meting voor motorregeling uit te rusten, op voorwaarde dat : - er alleen gebruik van wordt gemaakt om de motor te beschermen, koud te starten of de motor te laten warmlopen, of - er alleen gebruik van wordt gemaakt voor operationele beveiliging of veiligheid van het voertuig en voor pechstrategieën. 1.5.2. Het gebruik van een voorziening, functie, systeem of meting voor motorregeling dat leidt tot het gebruik van een motorregelingsstrategie die verschillend of gewijzigd is ten opzichte van de strategie die normaliter tijdens de toepasselijke cycli van emissieproeven wordt toegepast en is toegestaan indien, met het oog op de naleving van de voorwaarden van punt 1.5.3., onomstotelijk wordt aangetoond dat de maatregel de doelmatigheid van het emissiebeheersingssysteem niet vermindert. In alle andere gevallen worden soortgelijke voorzieningen geacht manipulatie-voorzieningen te zijn. 1.5.3. De fabrikant verschaft een documentatiepakket dat inzicht verschaft in het basisconcept van het systeem en in de middelen waarmee het de uitstootvariabelen hetzij rechtstreeks hetzij onrechtstreeks beheerst. a) Het officiële documentatiepakket dat bij de indiening van de typegoedkeuringsaanvraag aan de technische dienst wordt verschaft, omvat een volledige omschrijving van het systeem.Deze documentatie mag kort zijn, op voorwaarde dat erin wordt aangetoond dat alle toegestane outputs zijn omschreven op basis van een matrix die is verkregen uit een aantal controles op de individuele inputs.

De documentatie bevat ook een verantwoording voor het gebruik van voorzieningen, functies, systemen of metingen voor motorregeling en bevat aanvullend materiaal en testgegevens om het effect op uitlaatemissie van soortgelijke voorzieningen die op het voertuig zijn aangebracht, te documenteren. Deze informatie wordt gevoegd bij de inlichtingenfiche waarvan het model in hoofdstuk XV van bijlage 7 is te vinden. b) Aanvullend materiaal waaruit blijkt welke parameters worden gewijzigd door voorzieningen, functies, systemen of metingen voor motorregeling alsook welke de grensvoorwaarden zijn waaronder soortgelijke maatregelen functioneren.Dit aanvullend materiaal omvat een beschrijving van de logica van het brandstof-regelingssysteem, de tijdsafstellingen en de schakelpunten in alle werkingstoestanden. Die informatie wordt strikt vertrouwelijk behandeld en blijft in handen van de fabrikant, maar wordt toegankelijk gemaakt ten behoeve van de inspectie bij de typegoedkeuring. 1.6. Een schema en een dwarsdoorsnedetekening met de afmetingen van de originele katalysator(en) moet (in voorkomend geval) bij het inlichtingenformulier, waarvan het model in hoofdstuk XV van bijlage 7 is opgenomen, worden gevoegd.

Op elke originele katalysator worden ten minste de volgende identificaties aangebracht : - de letter e », gevolgd door de identificatie van het land dat de typegoedkeuring heeft verleend; - de naam of het handelsmerk van de fabrikant van het voertuig; - het merk en het identificatienummer van de katalysator.

Deze markering moet leesbaar en onuitwisbaar zijn en ook zichtbaar in de stand waarin de katalysator moet worden gemonteerd. 2. Overeenstemming van de productie Voor de controle op de overeenstemming van de productie gelden de bepalingen van punt 1 van bijlage VI van de Richtlijn. Men gaat te werk volgens de wijze beschreven in hoofdstuk IX van bijlage 7. 3. Uitbreiding van de goedkeuring 3.1. Voertuigtypes met verschillende referentiemassa's De goedkeuring mag worden uitgebreid tot voertuigtypes die alleen wat de referentiemassa betreft van het toegelaten type verschillen, op voorwaarde dat de referentiemassa van het voertuigtype waarvoor de uitbreiding van de goedkeuring wordt gevraagd, slechts tot gebruik van het onmiddellijk hogere of onmiddellijk lagere traagheidsequivalent leidt. 3.2. Voertuigtypes met verschillende totale overbrengingsverhoudingen 3.2.1. De voor een voertuigtype verleende goedkeuring kan onder de hierna genoemde voorwaarden worden uitgebreid tot voertuigtypes die alleen wat de totale overbrenging betreft van het goedgekeurde type afwijken.

Voor elke bij de proef van type I gebruikte overbrenging moet de volgende verhouding worden bepaald : E = V2 - V1/V1 Hierin zijn V1 en V2 de met een motortoerental van 1000 T/min overeenkomende snelheid van het goedgekeurde voertuigtype, respectievelijk van het voertuigtype waarvoor om uitbreiding van de goedkeuring wordt verzocht. 3.2.2. Indien bij elke overbrenging E <= 8 % is, moet de uitbreiding worden toegestaan zonder dat de proeven van type I worden herhaald. 3.2.3. Wanneer bij ten minste één overbrenging de verhouding E > 8 % en bij elke overbrenging de verhouding E <= 13 % is, moeten de proeven van type I worden herhaald; zij kunnen echter met toestemming van de goedkeuringsinstantie in een door de fabrikant gekozen laboratorium worden verricht. Het keuringsrapport moet aan de technische dienst worden toegezonden. 3.3. Voertuigtypes met verschillende referentiemassa's en verschillende totale overbrengingen De voor een voertuigtype verleende goedkeuring mag worden uitgebreid tot voertuigtypes die alleen wat de referentiemassa en de totale overbrengingen betreft van het goedgekeurde type afwijken, indien wordt voldaan aan de voorschriften van de punten 3.1. en 3.2. 3.4. Driewielers en vierwielers die geen lichte vierwielers zijn De voor een tweewielige bromfiets verleende goedkeuring mag worden uitgebreid tot bromfietsen op drie wielen en lichte vierwielers, wanneer deze voertuigen dezelfde motor en dezelfde uitlaatinrichting gebruiken, alsook dezelfde transmissie hebben die niet of alleen voor de totale overbrenging afwijkt, in de mate waarin de referentiemassa van het voertuigtype waarvoor uitbreiding van de goedkeuring is aangevraagd, slechts tot gebruik van het onmiddellijk hogere of lagere traagheidsequivalent leidt. 3.5. Beperkingen Goedkeuringen die zijn toegekend overeenkomstig de punten 3.1. tot en met 3.4., mogen niet verder worden uitgebreid. 4. Vervangingskatalysatoren en originele vervangingskatalysatoren 4.1. Vervangingskatalysatoren die bestemd zijn om te worden gemonteerd op voertuigen waarvoor krachtens dit besluit een typegoedkeuring is verleend, moeten worden getest overeenkomstig hoofdstuk IV van bijlage 7. 4.2. Originele vervangingskatalysatoren van een type dat onder afdeling 4a van hoofdstuk XVII van bijlage 7 valt en die bestemd zijn voor montage op een voertuig waarnaar in het desbetreffende typegoedkeurings-document wordt verwezen, hoeven niet in overeenstemming te zijn met hoofdstuk IV van bijlage 7, op voorwaarde dat zij voldoen aan de voorschriften van de punten 4.3. en 4.4. 4.3. Op originele vervangingskatalysatoren worden ten minste de volgende identificaties aangebracht : - de letter e », gevolgd door de identificatie van het land dat de typegoedkeuring heeft verleend; - de naam of het handelsmerk van de fabrikant van het voertuig; - het merk en het identificatienummer van de katalysator.

Deze markering moet leesbaar en onuitwisbaar zijn en ook zichtbaar in de stand waarin de katalysator moet worden gemonteerd. 4.4. Originele vervangingskatalysatoren gaan vergezeld van de volgende informatie : - de naam of het handelsmerk van de fabrikant van het voertuig; - het merk en het identificatienummer van de katalysator; - de voertuigen waarvoor de originele vervangingskatalysator van een type is dat gedekt is door afdeling 4a van het goedkeurings-document, waarvan het model in hoofdstuk XVII van bijlage 7 te vinden is; - de installatievoorschriften, indien nodig;

Deze informatie wordt verstrekt op een bijsluiter bij de originele vervangingskatalysator, of op de verpakking waarin de originele vervangingskatalysator te koop wordt aangeboden, of op enige andere wijze. § 4. Voorschriften inzake de maatregelen tegen zichtbare luchtverontreiniging die door motorvoertuigen op twee of drie wielen met een motor met compressieontsteking wordt veroorzaakt 1. Voorschriften en proeven 1.1. Voorschriften inzake de koudstartinrichting De koudstartinrichting moet zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd dat deze inrichting niet wordt ingeschakeld of niet ingeschakeld blijft wanneer de motor normaal functioneert.

De voorschriften van het eerste lid zijn niet van toepassing indien aan ten minste één van de volgende eisen wordt voldaan : 1° bij een ingeschakelde koudstartinrichting blijft de coëfficiënt voor de absorptie van het licht door de gassen die bij constant toerental door de motor worden uitgestoten, zoals gemeten volgens de in hoofdstuk X van bijlage 7 voorgeschreven procedure, binnen de in hoofdstuk XII van bijlage 7 vastgestelde grenzen;2° indien de koudstartinrichting ingeschakeld blijft, komt de motor hierdoor binnen een redelijke tijd tot stilstand. 1.2. Voorschriften inzake de emissies van zichtbare verontreinigende stoffen De meting van de zichtbare verontreinigende stoffen die door het voertuigtype dat voor goedkeuring ter beschikking is gesteld, worden uitgestoten, geschiedt aan de hand van twee methoden die in de hoofdstukken X en XI van bijlage 7 zijn beschreven; de eerste heeft betrekking op proeven bij constante toerentallen en de tweede op proeven bij vrije acceleratie.

De waarde van de emissies van zichtbare verontreinigende stoffen, gemeten overeenkomstig de in hoofdstuk X van bijlage 7 beschreven methode, mag de in hoofdstuk XII van bijlage 7 voorgeschreven grenzen niet overschrijden.

Bij turbocompressormotoren mag de bij acceleratie in de vrije stand gemeten absorptiecoëfficiënt niet de grenswaarde overschrijden die in hoofdstuk XII van bijlage 7 is voorgeschreven voor de waarde van het nominale debiet en die overeenkomt met de bij proeven met constante toerentallen gemeten maximale absorptiecoëfficiënt, verhoogd met 0,5m-1.

Gelijkwaardige meetapparaten zijn toegestaan. Indien gebruik gemaakt wordt van een ander apparaat dan die welke in hoofdstuk XIII van bijlage 7 zijn beschreven, dan moet de gelijkwaardigheid ten aanzien van de desbetreffende motor worden aangetoond. 2. Overeenstemming van de productie 2.1. Voor de controle op de overeenstemming van de productie gelden de bepalingen van punt 1 van bijlage VI van de Richtlijn. 2.2. Met het oog op de in punt 2.1 voorgeschreven conformiteitscontrole wordt een voertuig uit de serie genomen. 2.3. De conformiteit van het voertuig met het goedgekeurde type wordt gecontroleerd aan de hand van de beschrijving op het goedkeurings- formulier. Daarnaast vindt de verificatie plaats door middel van proeven die onder de volgende voorwaarden worden uitgevoerd : 2.3.1. Een nog niet ingereden voertuig wordt onderworpen aan de in hoofdstuk XI van bijlage 7 beschreven vrije acceleratieproef.

Het voertuig wordt geacht in overeenstemming te zijn met het goedgekeurde type indien de vastgestelde absorptiecoëfficiënt de op het goedkeuringsformulier vermelde gecorrigeerde waarde van de absorptiecoëfficiënt met niet meer dan 0,5 m-1 overschrijdt. Op verzoek van de constructeur kan gebruik worden gemaakt van in de handel verkrijgbare brandstof in plaats van de referentiebrandstof.

Bij een geschil moet de referentiebrandstof worden gebruikt. 2.3.2. Indien de waarde die bij de in punt 2.3.1 bedoelde proef is vastgesteld, het op het goedkeuringsformulier vermelde getal met meer dan 0,5 m-1 overschrijdt, wordt de motor van het voertuig aan de in hoofdstuk X van bijlage 7 beschreven proef bij constante toerentallen volgens de volle belastingscurve onderworpen. De waarden van de zichtbare emissies mogen de in hoofdstuk XII van bijlage 7 vermelde grenswaarden niet overschrijden.

Art. 7.Artikel 38 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijke besluit van 27 april 1976, wordt uitgebreid met een derde lid : « Vanaf 1 mei 2010 zijn de bepalingen van de artikelen 9.3. en 22.1 verplicht na te leven bij iedere typegoedkeuring, verkoop, inschrijving of inverkeerstelling van elk nieuw motorvoertuigtype op twee of drie wielen. »

Art. 8.§ 1. In het artikel 4, paragraaf 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 december 1981 en 21 december 1983, worden de woorden « de Europese Gemeenschap » en « de Gemeenschap » vervangen door de woorden « de Europese Unie ». § 2. In de artikelen 9.1., 9.2.3., 10, 13.5bis en 13.6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 april 1976 en 16 december 1981, worden de woorden « vierwielige bromfietsen » vervangen door de woorden « lichte vierwielers ». § 3. In de artikelen 9.1., 9.2.2., 10.1°, 13.5, 13.6 en 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 april 1976, 16 december 1981 en 21 december 1983, worden de woorden « motorfietsen op drie wielen » vervangen door het woord « driewielers ».

Art. 9.Aansluitend op de bijlagen van hetzelfde besluit, worden de bijlagen 6 en 7 toegevoegd, overeenkomstig de bijlagen I en II van dit besluit.

Art. 10.Dit besluit wordt van kracht op 1e mei 2010.

De inwerkingtreding van dit besluit vernietigt geen enkele EG-typegoedkeuring die vóór 1 mei 2010 voor motorvoertuigen op twee of drie wielen werd afgegeven.

Art. 11.De Minister bevoegd voor het Wegverkeer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 april 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE _______ Nota (1) Extra Urban Driving Cycle. Bijlage I van het koninklijk besluit van 20 april 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen Bijlage 6 van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen Voorschriften met betrekking tot het geluidsniveau en de uitlaatinrichting Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 april 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 oktober 1974 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de bromfietsen, de motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

^