Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 december 2000
gepubliceerd op 25 januari 2001

Koninklijk besluit houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
2001022013
pub.
25/01/2001
prom.
20/12/2000
ELI
eli/besluit/2000/12/20/2001022013/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit houdende de procedure tot vergunning en machtiging van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, inzonderheid op artikel 26;

Overwegende dat de richtlijn 85/337/EG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 een procedure voorziet waarbij voor de uitvoering van een project met volledige kennis van zaken een besluit moet kunnen genomen worden wat betreft de daarvan te verwachten aanzienlijke milieu-effecten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 maart 2000;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 19 mei 2000;

Gelet op het advies van de Federale Raad van Duurzame Ontwikkeling, gegeven op 20 juni 2000;

Gelet op het verzoek tot spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheden dat omzettingstermijn van de richtlijn 97/11/EG op 17 maart 1999 verstreken is en dat het vergunningensysteem onverwijld moet worden in werking gesteld teneinde rechtsonzekerheid te vermijden;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 9 augustus 2000 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de wet » : de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;2° « de minister » : de minister of staatssecretaris die de bescherming van het mariene milieu onder zijn bevoegdheid heeft;3° « het bestuur » : de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 29 september 1997 houdende overdracht van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;4° « vergunning » : een beslissing van de minister op grond waarvan de vergunninghouder de algemene toelating verkrijgt om activiteiten uit te oefenen gedurende een bepaalde termijn en onder bepaalde voorwaarden;5° « machtiging » : een beslissing van de minister op grond waarvan de machtiginghouder een bepaalde activiteit mag uitvoeren binnen een vastgestelde termijn en onder bepaalde voorwaarden;6° « vergunninghouder » : de persoon aan wie een vergunning werd uitgereikt of overgedragen conform de bepalingen van dit besluit;7° « machtiginghouder » : de persoon aan wie een machtiging werd uitgereikt of overgedragen conform de bepalingen van dit besluit;8° « veranderen », « verandering » : het wijzigen van een vergunde of gemachtigde activiteit, waardoor aan het mariene milieu een nadeel kan worden berokkend dat groter of andersoortig is ten opzichte van het nadeel dat door de geldende vergunning of machtiging wordt beheerst;9° « ingrijpen », « ingreep » : het wijzigen van een vergunde of gemachtigde activiteit, waardoor aan het mariene milieu een nadeel kan worden berokkend dat, evenwel, niet groter of andersoortig is ten opzichte van het nadeel dat door de geldende vergunning of machtiging wordt beheerst;10° « gebruiksvoorwaarden » : voorwaarden opgelegd in de vergunning of machtiging, die moeten worden nageleefd bij het gebruik van de vergunning of machtiging;11° « betekenen » : het verzenden bij ter post aangetekende brief, met bericht van ontvangst;12° « dag » : kalenderdag.13° « scheepvaart » : de activiteiten eigen aan de werking van een schip en gebonden aan zijn functie als vervoermiddel;14° « retributie » : de vergoeding verschuldigd voor de milieu-effectenbe-oordeling bedoeld in artikel 30 van de wet;15° « het behandelen van een aanvraag » : het onderzoek, de advisering van en de beslissing over een aanvraag die volledig en ontvankelijk is of geacht wordt te zijn;16° « belanghebbende » : elke persoon die ten gevolge van de uitoefening van de voorgenomen activiteit nadeel kan ondervinden en elke rechtspersoon die zich tot doel heeft gesteld het mariene milieu dat door de voorgenomen activiteit kan worden getroffen te beschermen;17° « Verdrag van Espoo » : het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband en zijn Aanhangsels I, II, III, IV, V, VI en VII, gedaan te Espoo op 25 februari 1991 en goedgekeurd bij wet van 9 juni 1999;18° « activiteit met grensoverschrijdende dimensie » : een vergunningsplichtige of machtigingsplichtige activiteit die is inbegrepen in het toepassingsgebied van het Verdrag van Espoo of van de richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.

Art. 2.Dit besluit regelt de voorwaarden en de procedure voor de toekenning, de schorsing en de intrekking van vergunningen en machtigingen van bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.

Art. 3.§ 1. In de zeegebieden is het verboden een vergunde of gemachtigde activiteit te veranderen zonder vergunning of machtiging. § 2. Ingrepen aan een vergunde of gemachtigde activiteit behoeven geen voorafgaandelijke vergunning of machtiging.

Elke ingreep in een vergunde of gemachtigde activiteit wordt door de vergunninghouder of machtiginghouder bijgehouden in een jaarregister.

Vóór 15 maart van ieder kalenderjaar betekent de vergunninghouder of machtiginghouder aan het bestuur een kopie van het jaarregister van het voorbije kalenderjaar. De verguninghouder of machtiginghouder moet een jaarregister bewaren gedurende vijf kalenderjaren. De personen bedoeld in artikel 43 van de wet kunnen de jaarregisters steeds op eenvoudig verzoek inzien.

Art. 4.Wanneer een bestaande activiteit vergunningsplichtig of machtigingsplichtig wordt, onder meer ingevolge aanduiding door de Koning in uitvoering van artikel 25, § 2 van de wet, moet een vergunning of machtiging worden aangevraagd binnen een termijn van driehonderd dagen nadat de activiteit vergunningsplichtig of machti-gingsplichtig werd.

De activiteit mag zonder vergunning of machtiging worden uitgevoerd tot de definitieve uitspraak over de aanvraag is betekend.

Art. 5.Bij betekening gaan de termijnen in op de dag na de datum van de poststempel. De termijnen verstrijken om middernacht van de laatste dag.

Art. 6.Dit besluit regelt volgende vergunningen en machtigingen : 1° de vergunning en de machtiging, voor het uitoefenen van activiteiten;2° de wijzigingsvergunning en de wijzigingsmachtiging, voor het veranderen van vergunde en gemachtigde activiteiten, in de gevallen waar de verandering niet substantieel is en geen belangrijke weerslag heeft op de vergunde of gemachtigde activiteit;3° de herzieningsvergunning en de herzieningsmachtiging, voor het veranderen van vergunde en gemachtigde activiteiten, in de gevallen waar de verandering substantieel is of een belangrijke weerslag heeft op de vergunde of gemachtigde activiteit.

Art. 7.§1. Het voorwerp van een wijzigingsvergunning en van een wijzigingsmachtiging is enkel de verandering die het voorwerp uitmaakt van de aanvraag. § 2. Uit een wijzigingsvergunning en een wijzigingsmachtiging blijkt duidelijk welke elementen en bepalingen van de oorspronkelijke vergunning of machtiging zij ongewijzigd laten en welke elementen en bepalingen zij vervangen, wijzigen of aanvullen.

Een wijzigingsvergunning en een wijzigingsmachtiging gelden uiterlijk tot de datum waarop de geldingstermijn van de oorspronkelijke vergunning of machtiging verstrijkt.

Art. 8.§ 1. Het voorwerp van een herzieningsvergunning en van een herzieningsmachtiging is geheel de vergunde of gemachtigde activiteit, met inbegrip van haar verandering die het voorwerp uitmaakt van de aanvraag. § 2. Een herzieningsvergunning en een herzieningsmachtiging vervangen volledig iedere vroegere vergunning of machtiging inzake de activiteit waarvan de verandering het voorwerp uitmaakt van de aanvraag.

De herzieningsvergunning en de herzieningsmachtiging worden verleend voor een termijn conform artikel 41. HOOFDSTUK II. - De procedures tot vergunning en machtiging Afdeling I. - Toepassingsgebied

Art. 9.De vergunningen en machtigingen worden verleend volgens de procedure met inspraak of volgens de vereenvoudigde procedure.

Art. 10.De procedure met inspraak is van toepassing voor de vergunning of machtiging van de navolgende activiteiten : 1° de burgerlijke bouwkunde;2° het graven van sleuven en het ophogen van de zeebodem;3° het gebruik van explosieven en akoestische toestellen met een groot vermogen;4° het achterlaten en vernietigen van wrakken en gezonken scheepsladingen;5° industriële activiteiten.

Art. 11.Voor de activiteiten van publicitaire en commerciële ondernemingen moet de minister, binnen een maximum termijn van vijf jaar ingaande op de datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit en indien nodig geval per geval, deze aanduiden die onderworpen zijn aan de procedure met inspraak en deze die, gelet op het geringe nadeel dat zij aan het mariene milieu kunnen berokkenen, onderworpen zijn aan de vereenvoudigde procedure. Afdeling II. - De procedure met inspraak

Onderafdeling I. - Het indienen van de aanvraag

Art. 12.De aanvraag wordt ingediend door de persoon die de vergunningsplichtige of machtigingsplichtige activiteit wenst uit te oefenen of de verandering van de vergunde of gemachtigde activiteit wenst door te voeren.

De aanvraag wordt gericht tot de minister en betekend aan het bestuur in één origineel exemplaar en vier afschriften.

Met instemming van het bestuur kan de aanvraag worden ingediend in digitale vorm volgens nader door het bestuur te bepalen richtlijnen.

De aanvrager doet in zijn aanvraag keuze van woonst in België. Zodra de aanvraag is betekend aan het bestuur geschieden alle betekeningen en mededelingen door het bestuur aan de gekozen woonplaats.

Art. 13.§ 1. Iedere aanvraag omvat minstens : 1° naam, voornamen, beroep, woonplaats en nationaliteit van de aanvrager;2° een identificatie van de voorgenomen activiteit;3° als de aanvrager een vennootschap is, haar statuten en de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van de aanvraag;4° referenties die de financiële en economische draagkracht van de aanvrager aantonen en meer bepaald één of meer van de volgende referenties : passende bankverklaringen, balansen, uittreksels uit balansen of jaarrekeningen van de onderneming, en een verklaring betreffende de totale omzet en de omzet in werken van de onderneming over de laatste drie boekjaren; indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij niet in staat is de gevraagde referenties over te leggen, kan het bestuur hem toestaan zijn economische en financiële draagkracht aan te tonen met andere documenten die het geschikt acht; 5° een milieu-effectenrapport zoals bedoeld in artikel 28 van de wet. De minister kan de lijst van de gegevens en documenten die bij de aanvraag moeten worden gevoegd, uitbreiden met bijkomende gegevens en documenten. § 2. Wanneer de aanvraag een verandering betreft, kan de aanvrager met het oog op de toepassing van artikel 26 in de aanvraag aanvoeren dat de verandering in aanmerking komt voor een wijzigings-vergunning of wijzigingsmachtiging dan wel een herzieningsvergunning of herzieningsmachtiging.

Art. 14.Een aanvraag is onvolledig wanneer gegevens of documenten ontbreken die vereist zijn op grond van artikel 13 § 1, eerste lid, 1° tot en met 4°, en lid 2.

Een aanvraag is onontvankelijk wanneer zij niet het vereiste milieu-effectenrapport omvat of bij herhaalde onvolledigheid zoals bedoeld in artikel 16.

Art. 15.§ 1.Het bestuur beschikt over een termijn van hoogstens dertig dagen te rekenen vanaf de betekening bedoeld in artikel 12 om te beslissen of de aanvraag volledig en ontvankelijk is en zijn beslissing aan de aanvrager te betekenen.

Wanneer het de aanvraag onvolledig heeft bevonden, beschikt het bestuur over een nieuwe termijn van hoogstens vijftien dagen, te rekenen vanaf de betekening van de ontbrekende gegevens door de aanvrager om te beslissen of de aangevulde aanvraag volledig en ontvankelijk is en zijn beslissing aan de aanvrager te betekenen. § 2. Heeft het bestuur geen beslissing betekend vóór het verstrijken van de toepasselijke termijn, dan wordt de aanvraag geacht volledig en ontvankelijk te zijn op de dag na het verstrijken van deze termijn.

Art. 16.Het bestuur gaat onverwijld over tot het onderzoek van de volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvraag.

Wanneer het bestuur vaststelt dat de aanvraag onvolledig is, betekent het onverwijld zijn beslissing ter zake aan de aanvrager, met aanduiding van de ontbrekende gegevens. De aanvrager betekent de ontbrekende gegevens aan het bestuur. Hierop onderzoekt het bestuur onverwijld of de aanvraag nu volledig is. Indien het vaststelt dat de aanvraag nogmaals onvolledig is, verklaart het bestuur ze onontvankelijk wegens herhaalde onvolledigheid, met aanduiding van de ontbrekende gegevens.

Wanneer het bestuur vaststelt dat de aanvraag onontvankelijk is, dan betekent het zijn beslissing ter zake aan de aanvrager. Het doet dit onverwijld De beslissing vermeldt de reden tot onontvankelijkheid.

Wanneer het bestuur vaststelt dat de aanvraag volledig en ontvankelijk is, betekent het een attest aan de aanvrager waaruit deze beslissing blijkt. Het doet dit onverwijld.

Art. 17.In het attest waaruit blijkt dat de aanvraag volledig en ontvankelijk is, vermeldt het bestuur de retributie die is verschuldigd voor de milieu-effectenbeoordeling van de voorgenomen activiteit of verandering in toepassing van het besluit tot uitvoering van artikel 30 van de wet.

Indien de aanvraag stilzwijgend als volledig en ontvankelijk wordt beschouwd conform artikel 15, § 2, wordt de retributie die is verschuldigd, beperkt tot de kost voor dossieropening, met uitsluiting van de navolgende administratieve kosten en de kosten voor de onderzoeken.

Art. 18.De termijn voor het behandelen van de aanvraag gaat in bij de betekening door de aanvrager aan het bestuur van het bewijs van betaling van de retributie.

Onderafdeling II. - Het onderzoek en de advisering van de aanvraag

Art. 19.§ 1. Binnen een termijn van hoogstens dertig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 18 van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, wordt de aanvraag door het bestuur bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De bekendmaking omvat de identiteit van de aanvrager en een beknopte beschrijving van de voorgenomen activiteit, van de te verwachten effecten op het mariene milieu en van de risico's voor accidentele verontreiniging. Zij vermeldt de dagen en uren waarop de aanvraag ter inzage ligt bij het bestuur. Zij maakt melding van de datum waarop de in artikel 18 voorziene termijn voor behandeling van de aanvraag aanvangt.

Binnen een termijn van zestig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 18, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, kan iedere belanghebbende zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren betekenen aan het bestuur. § 2. Van de dertigste tot de zestigste dag te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 18, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, ligt de aanvraag gedurende minstens één dag per week op werkuren ter inzage bij het bestuur.

Art. 20.§ 1. Wanneer de aanvraag een activiteit met grensoverschrijdende dimensie betreft, zendt het bestuur een exemplaar van de aanvraag naar de bevoegde overheden van een lidstaat van de Europese Unie of Verdragsluitende Partij bij het Verdrag van Espoo in de gevallen waar door het bestuur is vastgesteld dat de voorgenomen activiteit aanzienlijke effecten kan hebben op de mens of het milieu in deze lidstaat of Verdragsluitende Partij en in de gevallen waar de bevoegde overheden van deze lidstaat of Verdragsluitende Partij hierom verzoeken omdat de voorgenomen activiteit er vermoedelijk aanzienlijke effecten zal hebben.

Bij de aldus verzonden aanvraag worden inlichtingen gevoegd inzake het verdere verloop van de procedure, inzonderheid de termijnen en de mogelijke beslissingen waartoe een aanvraag kan leiden. § 2. De doorzending gebeurt, al naar gelang van het geval, onmiddellijk na de aanvang krachtens artikel 18 van de termijn voor het behandelen van de aanvraag of onmiddellijk na ontvangst van het verzoek tot doorzending van de aanvraag. Een verzoek tot doorzending van de aanvraag kan gebeuren tot de zestigste dag te rekenen vanaf de aanvang krachtens artikel 18 van de termijn voor het behandelen van de aanvraag.

Binnen een termijn van hoogstens vijfenzeventig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 18, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, kunnen de bevoegde overheden en burgers-belanghebbenden van de voornoemde lidstaten en Verdragsluitende Partijen hun standpunten, opmerkingen en bezwaren inzake de aanvraag betekenen aan het bestuur.

Binnen een termijn van hoogstens negentig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 18, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, wordt overleg gepleegd met de bevoegde overheden van deze lidstaten en Verdragsluitende Partijen over de potentiële grensoverschrijdende effecten van de activiteit en over de te overwegen maatregelen om die effecten te beperken of teniet te doen.

Art. 21.§ 1. Binnen een termijn van hoogstens honderdtwintig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 18, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, zendt het bestuur de aanvraag samen met zijn desbetreffend advies naar de minister. § 2. In de gevallen waar het onderzoek en de advisering van de aanvraag zulks vergen, kan de adviestermijn eenmalig worden verlengd.

De verlengde termijn bedraagt hoogstens tweehonderdvijftig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 18, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag. De minister neemt de verlengingsbeslissing op aanvraag van het bestuur. De verlengingsbeslissing wordt aan de aanvrager betekend binnen de oorspronkelijke adviestermijn.

Art. 22.Bij het formuleren van zijn advies houdt het bestuur onder meer rekening met : 1° de algemene doelstellingen en beginselen van de wet, in het bijzonder het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel en het beginsel van duurzaam beheer;2° de resultaten van de milieu-effectenbeoordeling bedoeld in artikel 28 van de wet;3° de standpunten, bezwaren en opmerkingen ingediend conform artikel 19;4° in voorkomend geval, de standpunten, bezwaren en opmerkingen ingediend conform artikel 20 en het overleg gepleegd in toepassing van artikel 20. Het bestuur kan de aanvrager steeds om aanvullende gegevens vragen.

Art. 23.Voor zover het bestuur meent dat bepaalde gebruiksvoorwaarden moeten worden opgelegd, vermeldt het deze voorwaarden in een aparte bijlage bij zijn advies.

Wanneer de aanvraag een verandering betreft, vermeldt het bestuur in zijn advies of het een wijzigingsvergunning of wijzigingsmachtiging dan wel een herzieningsvergunning of herzieningsmachtiging aangewezen acht.

Onderafdeling III. - De beslissing

Art. 24.§ 1. Binnen een termijn van hoogstens honderdvijftig dagen na de aanvang, krachtens artikel 18, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, betekent de minister aan de aanvrager zijn ontwerp van besluit omtrent het verlenen of het weigeren van de vergunning of de machtiging.

Binnen een termijn van hoogstens honderdvijfenzestig dagen na de aanvang, krachtens artikel 18, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, kan de aanvrager zijn gemotiveerde opmerkingen aan de minister betekenen.

Binnen een termijn van hoogstens honderdtachtig dagen na de aanvang, krachtens artikel 18, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag en na kennis te hebben genomen van de eventuele opmerkingen van de aanvrager, betekent de minister zijn beslissing aan de aanvrager. § 2. In de gevallen waar de adviestermijn is verlengd conform artikel 21 § 2, bedragen de drie voormelde termijnen respectievelijk hoogstens tweehonderdtachtig, hoogstens driehonderd en hoogstens driehonderdtwintig dagen na de aanvang, krachtens artikel 18, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag. § 3. In de gevallen bedoeld in artikel 20 betekent de minister de beslissing eveneens aan de bevoegde overheden van de voormelde lidstaten en/of Verdragsluitende Partijen. De betekening gebeurt gelijktijdig met de betekening van de beslissing aan de aanvrager.

Art. 25.Bij het beoordelen van elke aanvraag houdt de minister onder meer rekening met : 1° de algemene doelstellingen en beginselen van de wet, in het bijzonder het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel en het beginsel van duurzaam beheer;2° de resultaten van de milieu-effectenbeoordeling bedoeld in artikel 28 van de wet. Hij kan de aanvrager steeds om aanvullende gegevens vragen.

Art. 26.Wanneer de aanvraag een verandering betreft en de minister oordeelt dat de verandering niet substantieel is en geen belangrijke weerslag heeft op de vergunde of gemachtigde activiteit, verleent hij, in het geval waarin hij een vergunning of machtiging wil toekennen, een wijzigingsvergunning of wijzigingsmachtiging.

Wanneer de minister oordeelt dat de verandering substantieel is of een belang-rijke weerslag heeft op de vergunde of gemachtigde activiteit, verleent hij, in de gevallen waarin hij een vergunning of machtiging wil toekennen, een herzieningsvergunning of herzieningsmachtiging.

De keuze van de minister tussen de ene of de andere mogelijkheid is met redenen omkleed.

Art. 27.De minister kan aan het gebruik van de vergunning of machtiging alle gebruiksvoorwaarden verbinden die hij nuttig acht ter bescherming van het mariene milieu.

Art. 28.Bij het beoordelen van de aanvraag kan de minister onder meer de volgende gegevens in acht nemen en ter zake gebruiksvoorwaarden stellen : 1° de vereiste deskundigheid van de vergunninghouder of machtiginghouder en zijn personeel;2° de solvabiliteit van de vergunninghouder of machtiginghouder;3° de naleving, in het verleden, van de milieuwetgeving door de vergunninghouder of machtiginghouder, inzonderheid de wetgeving ter bescherming van het mariene milieu.

Art. 29.De minister kan als gebruiksvoorwaarde opleggen dat de vergunninghouder of machtiginghouder bij het uitoefenen van de activiteit de onmiddellijke beschikking dient te waarborgen dat een noodplan voor bijzondere risico's voor accidentele verontreiniging op elk ogenblik tijdens de uitoefening van de activiteiten beschikbaar is. Een noodplan voor een bijzonder risico omvat ten minste : 1° de procedure die moet worden gevolgd voor het melden van een accidentele verontreiniging of dreigende accidentele verontreiniging aan de overheid hiertoe aangeduid in de vergunning of machtiging;2° een gedetailleerde omschrijving van de maatregelen die onmiddellijk dienen te worden genomen door de personen die in opdracht van de vergunninghouder of machtiginghouder ter plekke aanwezig zijn, om de verontreiniging als gevolg van het voorval te voorkomen, te beperken of te bestrijden;3° de procedures en de contactpersonen ter plekke voor de coördinatie tussen maatregelen ter plekke en maatregelen van de overheid ter bestrijding van de verontreiniging. Het noodplan wordt meegedeeld aan het bestuur.

Art. 30.De minister kan voorwaarden opleggen die bij het einde van de activiteit nagekomen moeten worden.

Art. 31.De minister kan opleggen dat de vergunninghouder of machtiginghouder een verzekering moet aangaan inzake bepaalde risico's voor accidentele verontreiniging en kopie van deze verzekering moet betekenen aan het bestuur voorafgaandelijk aan de ingebruikneming van de vergunning of machtiging.

De minister kan eveneens opleggen dat de vergunninghouder of machtiging-houder voor bepaalde aspecten van de voorgenomen activiteit een financiële zekerheid moet stellen en het bewijs hiervan moet betekenen aan het bestuur voorafgaandelijk aan de ingebruikneming van de vergunning of machtiging. De financiële zekerheid kan de vorm aannemen van een bankgarantie op eerste verzoek, van een borgsom of van een hypotheek. Wanneer de vergunning of machtiging gebruiksvoorwaarden bevat conform artikel 30 moet de minister de vergunninghouder of machtiginghouder verplichten tot het stellen van een financiële zekerheid tot voldoening van deze gebruiksvoorwaarden.

Art. 32.De beslissing van de minister is met redenen omkleed. Zij duidt met name de redenen aan waarom afwijkende adviezen en opmerkingen worden verworpen. Zij verwijst naar de algemene doelstellingen en beginselen van de wet en naar de resultaten van de milieu-effectenbeoordeling inzake de aanvraag.

Art. 33.De minister weigert een vergunning of machtiging te verlenen wanneer de betrokken activiteit een onaanvaardbaar nadeel zou berokkenen aan het mariene milieu en dit ondanks het opleggen en het naleven van gebruiksvoorwaarden.

Art. 34.De beslissing wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Belanghebbenden kunnen het besluit inzien bij het bestuur. Inzage gebeurt op schriftelijk verzoek gericht tot het bestuur. Afdeling III. - De vereenvoudigde procedure

Art. 35.De artikelen 12 tot en met 14, 16 tot en met 18, 22 en 23, en 25 tot en met 33 zijn van overeenkomstige toepassing.

Art. 36.Het bestuur beschikt over een termijn van hoogstens vijftien dagen te rekenen vanaf de betekening van de aanvraag om te beslissen of de aanvraag volledig en ontvankelijk is en zijn beslissing te betekenen aan de aanvrager.

Heeft het bestuur geen beslissing betekend voor het verstrijken van de termijn, dan wordt de aanvraag geacht volledig en ontvankelijk te zijn op de dag na het verstrijken van de termijn.

Art. 37.De termijn voor het behandelen van de aanvraag gaat in bij de betekening door de aanvrager aan het bestuur van het bewijs van betaling van de retributie bedoeld in artikel 30 van de wet.

Art. 38.§ 1. Binnen een termijn van hoogstens dertig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 37, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, zendt het bestuur de aanvraag samen met zijn desbetreffend advies naar de minister.

Binnen een termijn van hoogstens vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 37, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag, betekent de minister aan de aanvrager zijn besluit omtrent het verlenen of het weigeren van de vergunning of de machtiging. § 2. In de gevallen waar het onderzoek en de advisering van de aanvraag zulks vergen, kan de adviestermijn eenmalig worden verlengd.

De verlengde termijn bedraagt hoogstens tachtig dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 37, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag. De minister neemt de verlen-gingsbeslissing op aanvraag van het bestuur. De verlengingsbeslissing wordt aan de aanvrager betekend binnen de oorsponkelijke adviestermijn.

In de gevallen waar de adviestermijn is verlengd, betekent de minister aan de aanvrager zijn besluit omtrent het verlenen of het weigeren van de vergunning of de machtiging binnen een termijn van hoogstens honderd dagen te rekenen vanaf de aanvang, krachtens artikel 37, van de termijn voor het behandelen van de aanvraag. HOOFDSTUK III. - Inhoudelijke aspecten van vergunning en machtiging en algemene verplichtingen van vergunninghouder en machtiginghouder

Art. 39.Elke vergunning of machtiging vermeldt minstens : 1° de identiteit van de vergunninghouder of machtiginghouder;2° de identificatie van de vergunde of gemachtigde activiteit;3° de termijn waarvoor de activiteit werd vergund of gemachtigd;4° de termijn voor ingebruikneming van de vergunning of machtiging;5° in een aparte bijlage bij het besluit, de opgelegde gebruiksvoorwaarden.

Art. 40.§ 1. Een vergunning en een machtiging die zijn verleend met toepassing van de procedure met inspraak kunnen slechts geldig worden overgedragen mits formele en uitdrukkelijke instemming van de minister, betekend door het bestuur aan de vergunninghouder of machtiginghouder die de vergunning of machtiging wil overdragen.

Tenzij in de vergunning of machtiging anders is bepaald, kunnen een vergunning en een machtiging die zijn verleend met toepassing van de vereenvoudigde procedure worden overgedragen in onderlinge overeen-stemming tussen de vergunninghouder of machtiginghouder en een gegadigde persoon. De vergunninghouder of machtiginghouder die de vergunning of machtiging overdraagt en de nieuwe vergunninghouder of machtiginghouder moeten de overdracht in een gezamenlijke mededeling betekenen aan het bestuur. § 2. De identiteit van de nieuwe vergunninghouder of machtiginghouder wordt ingeschreven in de vergunning of machtiging met vermelding van de datum waarop, naargelang van het geval, voornoemde instemming is betekend of betekening is gebeurd. De inschrijving gebeurt binnen een termijn van vijftien dagen na de betrokken betekening.

Art. 41.§ 1. Een vergunning wordt verleend voor een termijn van hoogstens twintig jaar.

Een machtiging wordt verleend voor de termijn vereist voor de voltooiing van de gemachtigde activiteit. Deze geldingstermijn bedraagt hoogstens vijf jaar, uitzonderlijk en éénmalig verlengbaar met een bijkomende termijn van hoogstens vijf jaar. De minister neemt de verlengingsbeslissing binnen de oorspronkelijke geldingstermijn van de machtiging en op aanvraag van de machtiginghouder. De machtiginghouder motiveert de aanvraag en betekent ze aan het bestuur. § 2. De geldingstermijn van de vergunning of machtiging gaat in bij de betekening aan de aanvrager van de beslissing waarbij de vergunning of machtiging wordt verleend.

Wanneer evenwel voor de vergunde of gemachtigde activiteit één of meer bijkomende vergunningen of machtigingen zijn vereist op grond van de wet of andere wetgeving, blijft een betekende vergunning of machtiging geschorst totdat iedere bijkomend vereiste vergunning en machtiging is verleend en kennisgeving ervan overeenkomstig de toepasselijke wetgeving is gebeurd. Indien een van de bijkomend vereiste vergunningen of machtigingen definitief is geweigerd, vervalt de betekende vergunning of machtiging op de dag van de kennisgeving van deze weigering.

Art. 42.De termijn voor ingebruikneming van een vergunning of machtiging bedraagt tussen de zeven dagen en de twee jaar. Hij gaat in op dezelfde dag als de geldingstermijn van de vergunning of machtiging.

In de gevallen overeenkomstig artikel 31 kan de ingebruikneming niet geldig gebeuren tenzij de opgelegde verzekering is genomen of financiële zekerheid is gesteld.

Art. 43.Overeenkomstig de artikelen 29, 30 en 31 van de wet is iedere vergunninghouder en machtiginghouder gehouden tot betaling van de retributie verschuldigd voor toezichtsprogramma's, permanente milieu-effectenonderzoeken en milieu-effectenbeoordeling inzake de vergunde of gemachtigde activiteit. Het besluit tot vergunning of machtiging vermeldt deze verplichting uitdrukkelijk als een gebruiksvoorwaarde van de vergunning of machtiging.

Art. 44.Behoudens toepassing van artikel 41 § 2, vervalt een vergunning of machtiging in de volgende gevallen : - bij het niet naleven van de inschrijvingsplicht bepaald in artikel 40, § 2; - op de dag na het verstrijken van de termijn voor ingebruikneming, wanneer er geen geldige ingebruikneming is gebeurd gedurende deze termijn; - na ingebruikneming, op de dag na de dag waarop de activiteit gedurende twee opeenvolgende jaren niet werd uitgeoefend of verricht. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van gebruiksvoorwaarden, schorsing en intrekking van de vergunning en de machtiging Afdeling I.- De bevoegdheid tot wijziging van gebruiksvoorwaarden en

tot schorsing of intrekking van de vergunning en de machtiging

Art. 45.Ter bescherming van het mariene milieu kan de minister steeds de gebruiksvoorwaarden van een vergunning of machtiging wijzigen. Bij het nemen van zijn beslissing houdt de minister in het bijzonder rekening met : 1° de algemene doelstellingen en beginselen van de wet, inzonderheid het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel en het beginsel van duurzaam beheer;2° de resultaten van de toezichtsprogramma's, permanente milieu-effectenonderzoeken en milieu-effectenbeoordelingen na vergunning of machtiging bedoeld in artikelen 28 en 29 van de wet.

Art. 46.Ter bescherming van het mariene milieu kan de minister onder meer in de navolgende gevallen de vergunning of machtiging schorsen of intrekken : 1° wanneer uit de toezichtsprogramma's en permanente milieu-effectenonderzoeken blijkt dat zich nieuwe nadelige gevolgen voor het mariene milieu hebben voorgedaan;2° wanneer de gebruiksvoorwaarden niet worden nageleefd. Iedere schorsing is tijdelijk en geldt voor bepaalde termijn. Een intrekking is definitief.

Bij het nemen van de beslissing houdt de minister rekening met de algemene doelstellingen en beginselen van de wet, inzonderheid het beginsel van het preventief handelen, het voorzorgsbeginsel en het beginsel van duurzaam beheer. Afdeling II. - Procedure

Art. 47.De minister neemt zijn beslissing ambtshalve of op verzoek van het bestuur.

De minister betekent het ontwerp-besluit aan de vergunninghouder of de machtiginghouder. Binnen een termijn van hoogstens dertig dagen na de betekening kan deze zijn opmerkingen en bezwaren aan het bestuur betekenen. Binnen dezelfde termijn kan hij tevens een verzoek betekenen om te worden gehoord door het bestuur. Het bestuur zendt zijn beoordeling van de opmerkingen en bezwaren en, in voorkomend geval, het verslag van de hoorzitting naar de minister. Binnen een termijn van hoogstens negentig dagen na de betekening van het ontwerpbesluit aan de vergunninghouder of machtiginghouder betekent de minister hem zijn beslissing.

Art. 48.In voorkomend geval worden zonder verwijl opvorderingen verricht en noodmaatregelen getroffen overeenkomstig de artikelen 31 en 32 van de wet. Afdeling III. - Inhoud van het besluit

Art. 49.Ieder besluit tot wijziging van gebruiksvoorwaarden vermeldt de dag waarop het uitwerking heeft.

Art. 50.Ieder besluit tot schorsing van een vergunning of machtiging bevat minstens : 1° een bepaling van de dag waarop de schorsing uitwerking heeft;2° een omschrijving van het tijdstip waarop de schorsing eindigt;3° al naar gelang van het geval, een omstandige beschrijving van de nieuwe nadelige gevolgen van de activiteit voor het mariene milieu of een aanduiding van de geschonden gebruiksvoorwaarden;4° een omschrijving van de maatregelen die ter bescherming van het mariene milieu dienen te worden genomen in de schorsingsperiode, met vermelding van de persoon of personen die instaan voor uitvoering ervan.

Art. 51.Ieder besluit tot intrekking van een vergunning of machtiging bevat minstens : 1° een bepaling van de dag waarop de intrekking uitwerking heeft;2° een vermelding dat de intrekking definitief is;3° al naargelang van het geval, een omstandige beschrijving van de nieuwe nadelige gevolgen van de activiteit voor het mariene milieu of een aanduiding van de geschonden gebruiksvoorwaarden. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 52.De Minister die Leefmilieu onder zijn bevoegdheden heeft, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 december 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET

^