Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 december 2007
gepubliceerd op 09 januari 2008

Koninklijk besluit betreffende de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2007003375
pub.
09/01/2008
prom.
20/12/2007
ELI
eli/besluit/2007/12/20/2007003375/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit betreffende de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Teneinde de stabiliteit van het financiële stelsel te bevorderen, de bescherming van de beleggers te verzekeren en de integriteit van de financiële markten te vrijwaren, versterkt de Europese richtlijn 2004/39 betreffende markten voor financiële instrumenten (hierna « MiFID » genoemd) de bevoegdheden toegewezen aan de administratieve autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de financiële markten en op de financiële transacties.

In dit verband is de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de secundaire markten van de effecten van de overheidsschuld (lineaire obligaties, gesplitste effecten en schatkistcertificaten), zoals geregeld op grond van artikel 14 van de wet van 2 augustus 2002, verdeeld tussen de CBFA en het Rentenfonds.

De regels die U recentelijk heeft bepaald voor de melding van transacties, en die het koninklijk besluit van 31 maart 2003 over de melding van transacties in financiële instrumenten en over de bewaring van gegevens opheffen, gaan trouwens in dezelfde richting, aangezien het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten bepaalt dat de door de CBFA ter zake ontvangen informatie (afkomstig van Belgische bemiddelaars of via het netwerk van buitenlandse autoriteiten die deel uitmaken van het Committee of European Securities Regulators of « CESR ») ter beschikking van het Rentenfonds zal worden gesteld.

Het U ter goedkeuring voorgelegde besluit heeft ten doel de Belgische regelgeving aan te passen om deze in overeenstemming te brengen met de desbetreffende communautaire teksten. Dit besluit heeft niet de bedoeling om de desbetreffende communautaire teksten in de juridische betekenis van het woord om te zetten in nationaal recht, maar wel om de door MiFID gedefinieerde begrippen van « gereglementeerde markt », « multilateraal verhandelingssysteem » (hierna « MTF » genoemd) en « beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling » of « systematische internaliseerder » in de bestaande regelgeving op te nemen.

Het is de bedoeling, via dit koninklijk besluit dat het koninklijk besluit van 16 mei 2003 betreffende de buitenbeursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten (hierna genoemd « de markt ») opheft en vervangt, zich niet langer te beperken tot deze markt alleen, en er de reglementering van te maken met betrekking tot de transacties in lineaire obligaties, gesplitste effecten en schatkistcertificaten, waarvan de gereglementeerde buitenbeursmarkt slechts een deel van de transacties voor zijn rekening neemt naast, enerzijds, de overige gereglementeerde markten, de beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling en de MTF's, waarvan de laatste twee nieuwe marktstructuren vormen die door MiFID worden erkend en gedefinieerd, en anderzijds, de bilaterale transacties, die onderhands worden afgesloten.

De controle en het toezicht op de markt worden geregeld door bepalingen ontleend aan het bovenvermelde koninklijk besluit van 16 mei 2003. Deze markt bestaat voortaan evenwel uitsluitend uit de aankoop- en verkooptransacties. De cessies-retrocessies, de omruilingen, de leningen en ontleningen worden uitgesloten omdat het Rentenfonds geen gegevens verzamelt over deze transacties, en dat het er bijgevolg moeilijk toezicht op kan uitoefenen.

Ook wordt de hoedanigheid van lid van de markt herzien door het U ter goedkeuring voorgelegde besluit : zo werden zowel de instellingen waarvan de activiteiten bestaan in de uitgifte van betalingsinstrumenten in de vorm van elektronisch geld als de financiële holdings geweerd uit de categorie van de leden van rechtswege. In de marktregels zal evenwel worden bepaald dat de voornoemde instellingen en de financiële holdings op eenvoudige aanvraag lid van de markt kunnen worden.

Zoals in het verleden, controleert het Fonds de naleving door de leden van de markt van de marktregels in hun op de markt uitgevoerde transacties.

Transacties in lineaire obligaties, gesplitste effecten en schatkistcertificaten die afgesloten worden op een MTF of op een andere gereglementeerde markt of die intern afgehandeld worden via een systematische internaliseerder, vallen van rechtswege buiten de markt.

Het U ter goedkeuring voorgelegde besluit bepaalt dat het Rentenfonds zijn controle uitoefent op de naleving van de regels van openbare orde (zoals de regels inzake marktmisbruik) en voor de melding van transacties, en dit niet alleen voor de markt waarvoor het Fonds fungeert als marktonderneming, maar voortaan ook voor alle transacties, ongeacht of ze al dan niet worden afgesloten via de door MiFID erkende en gedefinieerde marktstructuren van de Belgische overheidsschuld. Dit wordt onder meer mogelijk gemaakt dankzij de regels die U recentelijk hebt vastgelegd voor de melding van transacties.

Het Rentenfonds maakt, voor de uitoefening van zijn toezichtstaak, gebruik van de onderzoeksbevoegdheden die aan het Fonds werden verleend door de besluitwet van 18 mei 1945 houdende oprichting van een Rentenfonds. De voornoemde bevoegdheden zouden moeten overeenstemmen met die van de CBFA in dit verband. Een aanpassing van de bovenstaande besluitwet in die zin zal zo snel als mogelijk gebeuren.

Zoals krachtens het voornoemde koninklijk besluit van 16 mei 2003 oefent het Rentenfonds zijn toezicht uit voor rekening van de CBFA, die er de eindverantwoordelijkheid voor draagt, zonder evenwel afbreuk te doen aan de bevoegdheid die andere regelgevers zouden hebben om deze controle uit te oefenen.

Het op 27 mei 2003 tussen de CBFA en het Rentenfonds afgesloten protocol zal worden aangepast in overeenstemming met de wijzigingen aangebracht door het U ter goedkeuring voorgelegde besluit, evenals meer in het algemeen, door alle wettelijke en regelgevende bepalingen die erop gericht zijn MiFID om te zetten in intern Belgisch recht.

Tenslotte wordt nog een louter technische aanpassing doorgevoerd in het koninklijk besluit van 26 mei 1994 over de inhouding en de vergoeding van de roerende voorheffing overeenkomstig hoofdstuk I van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de transacties met bepaalde effecten, dat onder meer van toepassing is op de lineaire obligaties, gesplitste effecten en schatkistcertificaten. Deze aanpassing beoogt enkel een correcte verwijzing naar het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) voor wat betreft de definitie van binnenlandse vennootschappen. Deze definitie is immers in het WIB 92 van plaats veranderd zodat de juiste verwijzing voortaan artikel 2, § 1, 5°, b WIB 92 is.

Er werd in zeer ruimte mate rekening gehouden met het advies van de Raad van State. De Europese Centrale Bank werd echter niet geraadpleegd omdat de bepalingen van het U ter goedkeuring voorgelegde besluit waarover, volgens de Raad van State, het advies diende te worden gevraagd identiek zijn aan deze van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 die het voorwerp hebben uitgemaakt van een dergelijke raadpleging en van een advies van de Europese Centrale Bank dat op 7 mei 2003 werd gegeven.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

ADVIES 42.757/2 VAN 30 MEI 2007 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 4 april 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten », heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de Regering op het feit dat de ontstentenis van de controle die het Parlement krachtens de Grondwet moet kunnen uitoefenen, tot gevolg heeft dat de Regering niet over de volheid van haar bevoegdheid beschikt. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de Regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Aangezien de adviesaanvraag is ingediend op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Algemene opmerkingen 1. In zoverre het ontwerp bepalingen overneemt van het voormelde koninklijk besluit van 16 mei 2003, waarover het op 20 maart 2003 verstrekte advies 35.086/2 is uitgebracht, worden ze hierna niet opnieuw onderzocht : voor deze bepalingen behoort te worden teruggegrepen naar dat advies. 2. De afdeling wetgeving heeft in haar advies 35.086/2, verstrekt op 20 maart 2003 over het ontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan het koninklijk besluit van 16 mei 2003 betreffende de buitenbeursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten (1) in verband met de voorafgaande vormvereisten gewezen op het volgende : « Artikel 3, § 2, 5° van het ontwerp van besluit bepaalt dat de Nationale Bank van België van rechtswege lid is van de markt die bij datzelfde besluit geregeld wordt, en bij artikel 12 van het ontwerp wordt de Nationale Bank van België belast met de vereffening van de transacties in de gedematerialiseerde effecten waarover het besluit handelt en die worden genotificeerd aan haar effectenvereffeningsstelsel.

Over deze twee artikelen is de Europese Centrale Bank niet geraadpleegd.

Krachtens artikel 2, lid 1, van beschikking 98/415/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de raadpleging van de Europese Centrale Bank door de nationale autoriteiten over ontwerpen van wettelijke bepalingen dienen de autoriteiten van de lidstaten echter de ECB te raadplegen over elk ontwerp van wettelijke bepaling op de gebieden die krachtens het Verdrag onder de bevoegdheid van de ECB vallen, met name de nationale centrale banken.

Het is de afdeling wetgeving niet duidelijk om welke redenen de Europese Centrale Bank over de voormelde artikelen van het ontwerp niet geraadpleegd is.

De omstandigheid dat bepalingen worden overgenomen van het koninklijk besluit van 22 december 1995 betreffende de organisatie van de secundaire buitenbeursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten, stelt de steller van het ontwerp niet vrij van raadpleging van de Europese Centrale Bank, een verplichting die voortvloeit uit een beschikking van 1998. » Aangezien artikel 3, § 2, 5°, van het ontwerp ook aan de Nationale Bank van België de hoedanigheid toekent van lid van rechtswege van de gereglementeerde buitenbeursmarkt en artikel 18 ervan de Nationale Bank belast « met de vereffening van de transacties in de gedematerialiseerde effecten die het voorwerp uitmaken van dit besluit en die werden genotificeerd aan haar effectenvereffeningsstelsel », geldt deze opmerking eveneens voor die bepalingen, alsmede voor artikel 4, vierde lid. 3. Daar het ontwerp van koninklijk besluit voorziet in de omzetting van richtlijn 2004/39 zou, teneinde de adressaten van de ontworpen regels volledig in te lichten, bij het verslag aan de Koning een concordantietabel moeten worden gevoegd met de bepalingen van de richtlijn die worden omgezet en de artikelen van het ontwerp waarbij dit geschiedt. Deze tabel had trouwens aan de Raad van State moeten worden toegezonden om het onderzoek van de tekst te vergemakkelijken.

Bijzondere opmerkingen Aanhef Eerste lid In de aanhef van het ontworpen besluit moet niet worden verwezen naar richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad (hierna te noemen richtlijn 2004/39), daar ze geen rechtsgrond ervoor oplevert in het interne recht.

Doordat het ontwerp voorziet in de omzetting ervan en aangezien artikel 70, derde lid, van deze richtlijn bepaalt dat, « wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, [...] in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn [wordt] verwezen [en dat] de regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten », dient deze verwijzing nochtans te worden opgenomen in het dispositief, in de vorm van een artikel 1.

Derde lid De vermelding van de wet van 19 juni 1959 moet vervallen, daar de bij artikel 8 van deze wet in de besluitwet van 18 mei 1945 tot oprichting van een Rentenfonds aangebrachte wijzigingen, opgehouden zijn te gelden ten gevolge van wijzigingen die later zijn aangebracht bij de wet van 22 juli 1991, waarnaar daarna wordt verwezen.

Daarentegen dient de opsomming van de in de besluitwet van 18 mei 1945 aangebrachte wijzigingen te worden aangevuld met de vermelding van het koninklijk besluit van 13 juli 2001 (2) en van de wet van 23 december 2005 (3).

Extra lid in te voegen tussen het derde en vierde lid Aangezien artikel 21 van het ontwerp ertoe strekt artikel 4, eerste lid, 1°, te wijzigen van het koninklijk besluit van 26 mei 1994 over de inhouding en de vergoeding van de roerende voorheffing overeenkomstig hoofdstuk I van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de transacties met bepaalde effecten, moet er eveneens naar worden verwezen in een extra lid van de aanhef dat als volgt luidt : « Gelet op het koninklijk besluit van 26 mei 1994 over de inhouding en de vergoeding van de roerende voorheffing overeenkomstig hoofdstuk I van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de transacties met bepaalde effecten, inzonderheid op artikel 4, eerste lid, 1°; ».

Zevende lid (dat het achtste lid wordt) De juiste verwijzing is die naar artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

Dispositief Artikel 1 In de onderdelen 11°, 12° en 13° worden « MTF », de « andere gereglementeerde markt » en de « beleggingsonderneming met systematische interne fhandeling » gedefinieerd door gewoon te verwijzen naar respectievelijk artikel 4, lid 1, 15), 14) en 7), van richtlijn 2004/39.

De Raad van State vraagt zich af of het nodig is deze termen nog te efiniëren in het ontworpen besluit - en dan nog met een zodanige verwijzing -, terwijl dit besluit steunt op bepalingen van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en het de bedoeling is in artikel 2 ervan een definitie van deze termen op te nemen met het oog op de omzetting van deze richtlijn (4).

Mocht de indiener van het ontwerp het niettemin noodzakelijk achten deze definities in het besluit te handhaven, dan zou het verkieslijk zijn daarin getrouw de definities over te nemen van de richtlijn waarnaar hij thans niet meer dan verwijst of te verwijzen naar de overeenstemmende definities die opgenomen zullen worden in artikel 2 van de voormelde wet van 2 augustus 2002, door te verwijzen naar het volgnummer dat ze zullen hebben in dat artikel, als het eenmaal is gewijzigd om ze erin op te nemen.

Ongeacht de gekozen oplossing zou onderdeel 10° van artikel 1 van het ontwerp moeten vervallen.

Artikel 3 Het eerste lid van paragraaf 1 sluit de « categorieën g) en i ) » uit van de gekwalificeerde tussenpersonen bedoeld in artikel 2, eerste lid (5), 10°, van de voormelde wet van 2 augustus 2002.

De steller van het ontwerp wordt er evenwel op gewezen dat artikel 2, 8°, van het ontwerp van koninklijk besluit, waarover voormeld advies 42.812/2 is verstrekt, voorziet in de opheffing van deze g).

De Raad van State vraagt zich ook af of de uitdrukking « in de mate dat zij » aan het slot van de onderdelen 1° tot 4° van paragraaf 2, de betekenis heeft van het betrekkelijk voornaamwoord « die », in welk geval het beter zou zijn dat voornaamwoord te gebruiken, of een andere betekenis, die dan zou moeten worden gepreciseerd in het verslag aan de Koning.

Artikel 4 Vierde lid Deze bepaling voorziet in het geval van transacties uitgevoerd door de Staat, door het Rentenfonds, en van verrichtingen gedaan door de Europese Centrale Bank of door leden van het Europees stelsel van centrale banken.

In dat laatste verband voorziet artikel 5, vierde lid, van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 betreffende de buitenbeursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten, dat door het ontworpen koninklijk besluit zou worden vervangen, niet alleen in de verrichtingen van de Europese Centrale Bank en van andere nationale centrale banken van het Europees stelsel van centrale banken, maar eveneens in de verrichtingen « in opdracht van de Europese Centrale Bank uitgevoerd door de Nationale Bank van België ».

Men kan ervan uitgaan dat dit geval geregeld wordt in het ontworpen artikel 4, vierde lid, maar om elke twijfel daaromtrent weg te nemen, dient zulks te worden gepreciseerd in het verslag aan de Koning.

Artikel 8 Dit artikel moet vervallen daar het slechts een herhaling is van de bevoegdheidsbepalende regel gesteld in artikel 123, § 2, van de voormelde wet van 2 augustus 2002. Deze memorering hoort thuis in het verslag aan de Koning in plaats van in het dispositief, waar ze indien ze verstaan wordt als een nieuwe regel, verwarring kan doen ontstaan omtrent de rechtswaarde ervan.

Artikel 9 Artikel 9 voorziet in de mogelijkheid om geschillen scheidsrechterlijk te beslechten. Deze beslechting moet geschieden overeenkomstig het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek betreffende arbitrage. In dat verband dient er inzonderheid op te worden toegezien dat de arbiter onafhankelijk en onpartijdig is (artikel 1690 van het Gerechtelijk Wetboek) wil hij niet worden gewraakt (artikel 1691 van het Gerechtelijk Wetboek). Dit gevaar kan niet worden geweerd wanneer het Comité van het Rentenfonds een van zijn leden aanwijst als scheidsrechter. De keuze van het Comité mag dan ook niet worden beperkt en artikel 9 dient bijgevolg te worden geredigeerd als volgt : «

Art. 9.Dit Comité kan een scheidsrechter of een voorzitter van een scheidsrechterlijk college aanwijzen bij het beslechten van een geschil in verband met de markt als alle partijen bij het geschil met een zodanig mandaat instemmen en aanvaarden dat de scheidsrechterlijke uitspraak hun geschil volledig en definitief beslecht. » Artikel 21 Er wordt verwezen naar de opmerking over de aanhef die ertoe strekt een extra lid in te voegen tussen het derde en vierde lid : er moet verwezen worden naar « artikel 4, eerste lid, 1°, » van het te wijzigen koninklijk besluit van 26 mei 1994. (1) Belgisch Staatsblad van 28 mei 2003, blz.29.299-29.301. (2) Artikel 32 van het koninklijk besluit van 13 juli 2001 houdende uitvoering van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden zoals bedoeld in artikel 78 van de Grondwet en die ressorteert onder het Ministerie van Financiën, wijzigt artikel 2, vierde lid, van de voormelde besluitwet van 18 mei 1945.(3) Artikel 51 van de wet van 23 december 2005 houdende diverse bepalingen wijzigt artikel 2, derde lid, van dezelfde besluitwet. (4) Zie artikel 2 van het ontwerp van koninklijk besluit « tot omzetting van de Europese richtlijn betreffende de markten voor financiële instrumenten », waarover op 18 april 2007 advies 42.812/2 is verstrekt. (5) Er dient dus te worden verwezen naar « artikel 2, eerste lid, 10°, van de wet » in plaats van naar artikel « 2, 10° ». De kamer was samengesteld uit : de heer Y. Kreins, kamervoorzitter, de heer P. Vandernoot en Mevr. M. Baguet, staatsraden, de heer G. Keutgen, assessor van de afdeling wetgeving, Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door M. J.-L. Paquet, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer. P. Vandernoot.

De griffier, B. Vigneron De voorzitter, Y. Kreins

20 DECEMBER 2007 Koninklijk besluit betreffende de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007 tot omzetting van de Europese Richtlijn betreffende de markten van financiële instrumenten, inzonderheid de artikelen 2, 9, 3° en 14;

Gelet op de besluitwet van 18 mei 1945 houdende oprichting van een Rentenfonds, gewijzigd door de wetten, van 2 januari en 22 juli 1991, van 23 december 1994, van 30 oktober 1998, van 2 augustus 2002, inzonderheid op artikel 2 en van 23 december 2005, alsook door het koninklijk besluit van 13 juli 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 mei 1994 over de inhouding en de vergoeding van de roerende voorheffing overeenkomstig hoofdstuk I van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de transacties met bepaalde effecten, inzonderheid artikel 4, eerste lid, 1°;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 mei 2003 betreffende de buitenbeursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten;

Gelet op het advies van de Nationale Bank van België;

Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen;

Gelet op het advies 42.757/2 van de Raad van State, gegeven op 30 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - DEFINITIES

Artikel 1.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° lineaire obligaties : de lineaire obligaties bedoeld door het koninklijk besluit van 16 oktober 1997 betreffende de lineaire obligaties;2° gesplitste effecten : de effecten ontstaan uit de splitsing van lineaire obligaties overeenkomstig hoofdstuk VI van het koninklijk besluit van 16 oktober 1997 betreffende de lineaire obligaties;3° schatkistcertificaten : de schatkistcertificaten bedoeld in het ministerieel besluit van 12 december 2000 betreffende de algemene regels inzake de schatkistcertificaten;4° Rentenfonds : de zelfstandige openbare instelling ingesteld door de besluitwet van 18 mei 1945 houdende oprichting van een Rentenfonds;5° Comité : het Comité van het Rentenfonds bedoeld in artikel 3 van de voornoemde besluitwet;6° de wet : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007 tot omzetting van de Europese Richtlijn betreffende de markten voor financiële instrumenten;7° de markt : de gereglementeerde buitenbeursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten bedoeld in artikel 2;8° lid van de markt : een instelling die behoort tot één van de categorieën van instellingen bedoeld in artikel 3, die voldoet aan de voorwaarden van het Rentenfonds om de hoedanigheid van lid van de markt te bezitten zoals bepaald in de marktregels conform artikel 6 van de wet;9° CBFA : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen bedoeld in hoofdstuk III van de wet;10° MTF : een multilaterale handelsfaciliteit bedoeld in artikel 2, eerste lid, 4° van de wet;11° andere gereglementeerde markt : een gereglementeerde markt bedoeld in artikel 2, eerste lid, 5° en 6° van de wet, met uitzondering van de markt gedefinieerd in artikel 1er, 7° van dit koninklijk besluit;12° systematische internaliseerder of beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling : een onderneming bedoeld in artikel 2, eerste lid, 8° van de wet; TITEL II. - DE GEREGLEMENTEERDE BUITENBEURSMARKT HOOFDSTUK I. - De markt

Art. 2.De markt omvat uitsluitend de aankoop- en verkooptransacties van lineaire obligaties, gesplitste effecten en schatkistcertificaten : 1° die de leden van de markt onderling in eigen naam uitvoeren, hetzij rechtstreeks, hetzij met de tussenkomst van één of meerdere personen die optreden als makelaar of lasthebber, met uitzondering evenwel van de transacties waarvoor deze leden uitdrukkelijk overeengekomen zijn om ze uit te voeren buiten de markt georganiseerd door dit besluit;2° die een lid van de markt en een persoon, die gewoonlijk in België verblijft of er gevestigd is en die geen lid is van de markt, onderling in eigen naam uitvoeren, hetzij rechtstreeks, hetzij met de tussenkomst van één of meerdere personen die optreden als makelaar of lasthebber, met uitzondering evenwel van de transacties waarvoor de beide partijen, die in eigen naam handelen, uitdrukkelijk overeengekomen zijn om ze uit te voeren buiten de markt georganiseerd door dit besluit;3° die een lid van de markt en een persoon, die gewoonlijk niet in België verblijft of er niet gevestigd is en die geen lid is van de markt, onderling in eigen naam uitvoeren, hetzij rechtstreeks, hetzij met de tussenkomst van één of meerdere personen die optreden als makelaar of lasthebber, in de mate dat de partij, die in eigen naam handelt, en die geen lid is van de markt, het ermee eens is om deze transacties uit te voeren op de markt georganiseerd door dit besluit;4° die twee personen, die gewoonlijk in België verblijven of er gevestigd zijn en die geen lid zijn van de markt, onderling in eigen naam uitvoeren met de tussenkomst van één of meerdere leden van de markt die optreden als makelaar of lasthebber, met uitzondering evenwel van de transacties waarvoor de beide partijen, die in eigen naam handelen, uitdrukkelijk overeengekomen zijn om ze uit te voeren buiten de markt georganiseerd door dit besluit;5° die twee personen, die geen lid zijn van de markt en waarvan er ten minste één gewoonlijk niet in België verblijft of er gevestigd is, onderling in eigen naam uitvoeren, met de dubbele voorwaarde dat enerzijds één of meerdere leden van de markt optreden als makelaar of lasthebber, en dat anderzijds de beide partijen, die in eigen naam handelen, overeengekomen zijn om deze transacties uit te voeren op de markt georganiseerd door dit besluit. Transacties in lineaire obligaties, gesplitste effecten en schatkistcertificaten die afgesloten worden op een MTF of op een andere gereglementeerde markt of die intern afgehandeld worden via een systematische internaliseerder, vallen van rechtswege buiten de in het eerste lid omschreven markt. HOOFDSTUK II. - Lidmaatschap van de markt

Art. 3.§ 1. Enkel de gekwalificeerde tussenpersonen bedoeld in artikel 2, 10°, van de wet met uitzondering van de categorie i) kunnen lid van de markt worden.

Het Rentenfonds bepaalt in de marktregels de voorwaarden en de procedure voor het verwerven van het lidmaatschap van de markt.

Het verwerven van het lidmaatschap gebeurt hetzij van rechtswege, hetzij bij eenvoudige kennisgeving aan het Comité, hetzij bij beslissing van het Comité naar aanleiding van een aanvraag van het lidmaatschap, en brengt automatisch de aanvaarding en de verplichting tot naleving met zich mee van het geheel van de regels die van toepassing zijn op de markt en in het bijzonder van de marktregels, zonder dat dit in een geschrift dient vastgelegd te worden. § 2. Zijn van rechtswege lid van de markt : 1° de beleggingsondernemingen naar Belgisch recht bedoeld door boek II, titel II van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs, onverminderd wat artikel 2, tweede lid bepaalt;2° de in België gevestigde bijkantoren van de buitenlandse beleggingsondernemingen bedoeld door boek II, titels III en IV van dezelfde wet, onverminderd wat artikel 2, tweede lid bepaalt;3° de kredietinstellingen naar Belgisch recht ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 13 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, met uitzondering van de gemeentespaarkassen, de instellingen waarvan de werkzaamheden bestaan in het uitgeven van betaalinstrumenten in de vorm van elektronisch geld, de financiële holdings, onverminderd wat artikel 2, tweede lid bepaalt;4° de in België gevestigde bijkantoren van de buitenlandse kredietinstellingen bedoeld in artikel 65 en 79 van dezelfde wet, onverminderd wat artikel 2, tweede lid bepaalt;5° de Nationale Bank van België;6° de primary dealers, door de aanvaarding van het lastenboek bedoeld in artikel 16, tweede lid. § 3. De leden van de markt kunnen onder de voorwaarden bepaald in de marktregels afstand doen van hun lidmaatschap.

Het Rentenfonds bepaalt in de marktregels de voorwaarden en de procedure voor de schorsing, de uitsluiting of het verlies van het lidmaatschap van de markt. HOOFDSTUK III. - Organisatie en transparantie

Art. 4.Het Rentenfonds, erkend als marktonderneming krachtens artikel 144, § 2, van de wet, organiseert de markt.

Het Rentenfonds stelt daartoe, overeenkomstig dit besluit en met de goedkeuring van de Koning op advies van de CBFA, de marktregels vast.

De marktregels bepalen : 1° de regels inzake het lidmaatschap van de markt bedoeld in artikel 3;2° de verplichtingen en verbodsbepalingen die gelden op de markt;3° de regels inzake de organisatie van de markt en de verhandelingsregels, met inbegrip van de regels voor de gehele of gedeeltelijke sluiting van de markt, in afwijking van artikel 8 van de wet;4° de regels en procedures voor de informatieverstrekking over transacties aan het Rentenfonds;5° de regels en procedures van toezicht op de naleving van de marktregels, alsmede de sancties en procedures die gelden bij de overtreding ervan. De marktregels worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Voor alle transacties uitgevoerd door de Staat, door het Rentenfonds, en voor alle verrichtingen van de Europese Centrale Bank of, in opdracht van de Europese Centrale Bank, uitgevoerd door de Nationale Bank van België of door leden van het Europees stelsel van centrale banken in het kader van de uitoefening van hun taken overeenkomstig het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Statuten van het Europees stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, dan wel in het kader van de uitoefening van vergelijkbare taken uit hoofde van nationale bepalingen, kunnen de marktregels afwijken van de algemene regels.

Tenzij anders bepaald is in de marktregels of tenzij de partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen wanneer de marktregels dit toelaten, zijn de marktregels van toepassing op al wie een transactie uitvoert op de markt.

Art. 5.De informatieverstrekking aan het publiek over de marktvoorwaarden wordt gegarandeerd door : 1° de koersen en de rentevoeten geafficheerd door de primary dealers overeenkomstig de bepalingen van het lastenboek die hen binden;2° de referentiekoersen en -rentevoeten die het Rentenfonds ten minste één maal per dag bepaalt en publiceert ten laatste op het einde van de werkdag die daarop volgt;3° de statistische gegevens met betrekking tot het volume van de aankoop- en verkooptransacties afgesloten op de markt, die ten minste één maal per dag door het Rentenfonds worden opgesteld en die ten laatste op het einde van de werkdag die daarop volgt worden gepubliceerd. HOOFDSTUK IV. - Toezicht en ordehandhaving op de markt

Art. 6.§ 1. Het Rentenfonds houdt toezicht op de naleving van de regels die van toepassing zijn op de markt of haar leden. § 2. Voor de uitvoering van deze toezichthoudende opdracht maakt het Rentenfonds gebruik van de bevoegdheden die eraan zijn toegekend in artikel 2, vijfde lid van de besluitwet van 18 mei 1945 houdende oprichting van een Rentenfonds, zonder afbreuk te doen aan het gebruik van de bevoegdheden die er eveneens aan werden toegekend door of krachtens andere wettelijke bepalingen. Het kan eveneens de medewerking vragen van de CBFA en van buitenlandse controleautoriteiten. § 3. Iedere klacht die uitgaat van een persoon die er de hoedanigheid voor en er belang bij heeft, tegen een lid van de markt of elke persoon die op de markt handelt aangaande het niet naleven van de regels en verplichtingen met uitzondering van die bedoeld in artikel 9, dient ingediend te worden bij het Comité dat de klacht onderzoekt.

Art. 7.§ 1. Met uitzondering van overtredingen van de regels bedoeld in artikel 9, kan het Comité een lid van de markt één of meer sancties opleggen zoals bepaald in artikel 2, zesde lid van de besluitwet van 18 mei 1945 houdende oprichting van een Rentenfonds, wanneer het Rentenfonds vaststelt dat een lid van de markt dat optreedt op de markt de regels bedoeld in artikel 6, § 1 niet naleeft of wanneer het van oordeel is dat de handelwijze van een lid van de markt van aard is om de integriteit en de veiligheid van de markt in gevaar te brengen.

Deze bepaling is ook van toepassing op instellingen die sedert de feiten geen lid meer zijn van de markt. § 2. Onverminderd de bevoegdheden van de CBFA terzake kan het Comité, voor overtredingen van de regels bedoeld in artikel 9 door een lid van de markt dat optreedt op de markt, dat lid van de markt alleen schorsen of uitsluiten zoals bepaald in artikel 2, zesde lid van de besluitwet van 18 mei 1945 houdende oprichting van een Rentenfonds, en op voorwaarde dat de handelwijze van dat lid van de markt de integriteit en de veiligheid van de markt in gevaar heeft gebracht. § 3. Het Rentenfonds bepaalt in de marktregels de procedure voor een beslissing bedoeld in de vorige paragrafen.

Het Comité kan elke beslissing genomen overeenkomstig §§ 1 en 2 openbaar maken op de wijze die het bepaalt. De beslissingen waarvoor er geen wettelijke verplichting bestaat om de CBFA ervan in kennis te stellen, kan het Comité niettemin toch aan de CBFA meedelen. Ingeval de beslissing betrekking heeft op een buitenlandse instelling, kan het Comité die meedelen aan de controleautoriteit van de instelling. § 4. Onverminderd de §§ 1 tot 3, kan het Comité, wanneer het van oordeel is dat een lid van de markt voor diens transacties op de markt procedures toepast die niet of onvoldoende geschikt zijn of waarvan de naleving niet kan worden gecontroleerd, een termijn bepalen binnen dewelke deze toestand moet worden verholpen. Indien er aan deze toestand niet verholpen werd binnen de voorziene termijn, kan het Comité alsnog een beslissing treffen bedoeld in §§ 1 en 2. HOOFDSTUK V. - Scheidsrechterlijke geschillenbeslechting

Art. 8.Het Comité kan, bij de beslechting van een geschil in verband met de markt, een scheidsrechter of een voorzitter van een scheidsrechterlijk college aanduiden op voorwaarde dat alle partijen bij het geschil instemmen met dergelijk mandaat en dat zij aanvaarden dat de scheidsrechterlijke uitspraak hun geschil volledig en definitief zal beslechten.

TITEL III. - TOEZICHT OP DE NALEVING VAN DE REGELS VAN OPENBARE ORDE EN VAN DE REGELS VOOR DE MELDING VAN TRANSACTIES

Art. 9.Het Rentenfonds houdt eveneens toezicht, onverminderd de bevoegdheden van de CBFA ter zake, op de naleving van de regels en verplichtingen opgenomen in de ondervermelde bepalingen van de wet, de uitvoeringsbesluiten ervan en de reglementen van de CBFA tot uitvoering van deze bepalingen met betrekking tot aankoop- of verkooptransacties in lineaire obligaties, gesplitste effecten of schatkistcertificaten, : artikel 9, 1° en 2°; artikel 25; artikel 25bis, § 4; artikel 26 tot en met artikel 28bis ; artikel 29, 2°; artikel 38; artikel 39; artikel 40, §§ 1 tot en met 4.

Dit toezicht gebeurt voor rekening van de CBFA die er de eindverantwoordelijkheid voor heeft.

Art. 10.Voor de uitvoering van zijn toezichthoudende opdracht bedoeld in artikel 9, maakt het Rentenfonds gebruik van de bevoegdheden die eraan zijn toegekend in artikel 2, vijfde lid van de besluitwet van 18 mei 1945 houdende oprichting van een Rentenfonds, zonder afbreuk te doen aan het gebruik van de bevoegdheden die er eveneens aan werden toegekend door of krachtens andere wettelijke bepalingen. Het kan eveneens de medewerking vragen van de CBFA.

Art. 11.Het Rentenfonds kan voor zijn toezichthoudende opdracht onder meer beschikken over de gegevens bedoeld in de artikelen 57 en 58 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende de markten voor financiële instrumenten.

Art. 12.Wanneer er aanwijzingen zijn dat de regels bedoeld in artikel 9 niet nageleefd worden, informeert het Rentenfonds de CBFA hierover en verricht het Rentenfonds het onderzoek met gebruik van de in artikel 10 bedoelde bevoegdheden tenzij in de volgende gevallen waar de CBFA het onderzoek voert of voortzet : - wanneer het Rentenfonds van bepaalde feiten beschuldigd of aangeklaagd wordt zodat het geen onderzoek meer kan verrichten in alle onpartijdigheid en onafhankelijkheid; - wanneer het Rentenfonds oordeelt dat het Rentenfonds het onderzoek niet naar behoren of niet in volle onpartijdigheid en onafhankelijkheid kan voeren; - wanneer een buitenlandse autoriteit informatie of aanwijzingen dat voornoemde regels niet zouden nageleefd zijn, overmaakt aan de CBFA onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat deze informatie onder geen enkel beding mag overgemaakt worden aan een andere autoriteit of aan een marktonderneming zoals het Rentenfonds.

Het door het Rentenfonds verrichte onderzoek gebeurt voor rekening van de CBFA die de eindverantwoordelijkheid heeft voor het toezicht.

Wanneer het Rentenfonds zijn onderzoek afgerond heeft, maakt het Rentenfonds het volledige dossier met alle nuttige stukken over aan de CBFA. Het Comité voegt een verslag met zijn bevindingen bij het dossier.

Indien de CBFA bijkomende elementen onderzocht wenst te zien in dossiers waar het Rentenfonds het onderzoek verricht heeft, kan zij hiervoor een beroep doen op het Rentenfonds dat de gevraagde gegevens aanreikt of voor rekening van de CBFA de nodige onderzoeksdaden stelt, tenzij één van de gevallen bedoeld in het eerste lid zich voordoet waardoor de CBFA zelf het onderzoek dient te voeren.

De CBFA oordeelt vervolgens of er al dan niet een sanctie dient opgelegd te worden of maatregelen dienen getroffen te worden op grond van de onderzochte feiten, conform de in de wet voorziene bepalingen.

De CBFA brengt het Rentenfonds op de hoogte van alle informatie die nuttig is voor zijn opdrachten.

Art. 13.Iedere klacht aangaande het niet naleven van de regels en verplichtingen bedoeld in artikel 9, dient ingediend te worden bij de CBFA die er het Rentenfonds terstond van in kennis stelt. Het Rentenfonds verricht het onderzoek voor rekening van de CBFA, tenzij één van de gevallen bedoeld in artikel 12, eerste lid zich voordoet waardoor de CBFA zelf het onderzoek dient te voeren.

Wanneer het Rentenfonds zijn onderzoek afgerond heeft, maakt het Rentenfonds het volledige dossier met alle nuttige stukken over aan de CBFA. Het Comité voegt bij het dossier een verslag met zijn bevindingen.

Indien de CBFA bijkomende elementen onderzocht wenst te zien in dossiers waar het Rentenfonds het onderzoek verricht heeft, kan zij hiervoor een beroep doen op het Rentenfonds dat de gevraagde gegevens aanreikt of voor rekening van de CBFA de nodige onderzoeksdaden stelt, tenzij één van de gevallen bedoeld in artikel 12, eerste lid zich voordoet waardoor de CBFA zelf het onderzoek dient te voeren.

De CBFA oordeelt vervolgens of er al dan niet een sanctie dient opgelegd te worden of maatregelen dienen getroffen te worden op grond van de onderzochte feiten, conform de in de wet voorziene bepalingen.

De CBFA brengt het Rentenfonds op de hoogte van alle informatie die nuttig is voor zijn opdrachten.

Art. 14.De CBFA staat in voor de informatie-uitwisseling en de samenwerking met buitenlandse controleautoriteiten wat de in artikel 9 bedoelde regels betreft.

Art. 15.De CBFA en het Rentenfonds sluiten een protocol af, inzonderheid over de wijze waarop : - de wederzijdse informatie- en gegevensuitwisseling zal gebeuren zowel naar aanleiding van een onderzoek als daarbuiten; - zij de in de artikels 9, 12 en 13 bedoelde opdrachten zullen vervullen; - de medewerking van buitenlandse controleautoriteiten via de CBFA zal gevraagd worden evenals hoe de informatie-uitwisseling met deze autoriteiten dient te gebeuren; - vastgesteld wordt dat de gevallen bepaald in artikel 12, eerste lid zich voordoen, de wijze waarop beide instellingen elkaar hierover informeren en de wijze waarop dan een reeds door het Rentenfonds opgestart onderzoek wordt overgeheveld naar de CBFA. De inhoud van dit protocol wordt bekendgemaakt in de jaarverslagen van de CBFA en het Rentenfonds.

TITEL IV. - LIQUIDITEITSVERSCHAFFING EN VEREFFENING VAN TRANSACTIES

Art. 16.De Minister van Financiën stelt, naargelang de behoeften, korpsen van markthouders samen die belast zijn om bij te dragen tot de liquiditeit van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten. Hij bepaalt de samenstelling van elk korps.

Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van dit besluit, zijn de rechten en verplichtingen van de financiële instellingen die behoren tot een bepaald korps opgenomen in een specifiek lastenboek. Door de ondertekening van het lastenboek door de markthouders ontstaat er een contractuele relatie tussen hen en de Belgische Staat.

Art. 17.De Nationale Bank van België is belast met de vereffening van de transacties in de gedematerialiseerde effecten die het voorwerp uitmaken van dit besluit en die werden genotificeerd aan haar effectenvereffeningsstelsel.

TITEL V. - DIVERSE BEPALINGEN

Art. 18.Artikel 34, § 1, 1°, c) en artikel 36, § 1, tweede lid, 2° en 3°, van de wet zijn niet van toepassing op het Rentenfonds als marktonderneming.

Art. 19.Het koninklijk besluit van 16 mei 2003 betreffende de buitenbeursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten wordt opgeheven.

Art. 20.In artikel 4, eerste lid, 1° van het koninklijk besluit van 26 mei 1994 over de inhouding en de vergoeding van de roerende voorheffing overeenkomstig hoofdstuk I van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de transacties met bepaalde effecten worden de woorden « bedoeld in artikel 2, § 2, 2° » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 2, § 1, 5°, b ».

Art. 21.Dit besluit treedt in werking op 1 november 2007.

Art. 22.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 december 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

^