Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 december 2007
gepubliceerd op 01 februari 2008

Koninklijk besluit betreffende de rechtspositie van de personeelsleden van de voormalige luchtvaartpolitie overgeplaatst naar de voormalige rijkswacht

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2008000015
pub.
01/02/2008
prom.
20/12/2007
ELI
eli/besluit/2007/12/20/2008000015/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit betreffende de rechtspositie van de personeelsleden van de voormalige luchtvaartpolitie overgeplaatst naar de voormalige rijkswacht


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij de eer hebben U voor te leggen, lijkt wel een anachronisme maar is wel degelijk een juridische noodzaak. Het is het gevolg van een aantal vernietigingsarresten van de Raad van State en zelfs van het Arbitragehof en betreft de rechtspositie van een dertigtal personeelsleden van de voormalige luchtvaartpolitie naar aanleiding van hun integratie, op 1 maart 1999, in de toenmalige rijkswacht.

De kern van de zaak betreft de inschaling van die personeelsleden, anno 1999 dus, in een gelijkwaardige rijkswachtgraad, tenminste voor zij die zouden opteren voor de overgang naar dat rijkswachtstatuut.

Het is immers zo dat de toenmalige wettelijke bepalingen voorzagen in drie mogelijkheden : ofwel een afzonderlijke personeelscategorie vervoegen, bestaande naast die van het voormalig operationeel korps, ofwel ondergebracht worden in dat operationeel korps met al dan niet beperkte politiebevoegdheden.

De leden van voormelde afzonderlijke personeelscategorie behouden hun oorspronkelijk statuut, inclusief dus graden en loonschalen. Zij die overgaan naar het operationeel korps vallen onder het rijkswachtstatuut, evenwel met enkele specifieke regelingen voor zij die opteren voor een politiebevoegdheid beperkt tot de luchtvaartpolitie.

Nu is het zo dat de Raad van State heeft geoordeeld dat de toenmalig vastgestelde gelijkwaardige rijkswachtgraden op het niveau van het basiskader, zijnde de toenmalige graden van wachtmeester en eerste wachtmeester, niet konden. Zo ook oordeelde het Arbitragehof dat hun inschaling op 1 april 2001 in de graad van inspecteur van politie, zijnde de graad van het basiskader in het nieuwe politiestatuut van de geïntegreerde politie, discriminatoir was. Bij de wet van 3 juli 2005 werd daaraan gevolg gegeven en werd die equivalentie vastgelegd op het niveau van het middenkader van de geïntegreerde politie. Ter zake mag worden verwezen naar de desbetreffende parlementaire stukken : Kamer, 2004-2005, 1680/1, blz 6 e.v.

Het voorliggend besluit heeft dus tot doel, op retroactieve wijze uiteraard, het « rijkswachtinterval » te regelen. Daarbij is het belangrijkste uitganspunt voormelde wet van 3 juli 2005 die, voor de personeelsleden die tijdens dat interval hun oorspronkelijk statuut zouden aanhouden, vanaf 1 april 2001 in een inschaling voorziet in de graad van hoofdinspecteur, met respectieve nieuwe loonschaal. Dit besluit sluit daar op aan en voorziet in een mutatis mutandis inschaling in de respectieve graden van het voormalige middenkader van de rijkswacht, zijnde de graden van o.a. opperwachtmeester en eerste opperwachtmeester.

De voorgelegde statutaire regeling houdt verder ook rekening met andere ondertussen gekende gegevens. Zo is het dat, anno 2007, een retroactieve keuze tussen beperkte of algemene politiebevoegdheid geen zin meer heeft, temeer dat de actuele statutaire bepalingen heden dat verschil niet meer maken. Voorts zijn ook, anno 2007, de personen gekend die eertijds werden geïntegreeerd en werden geen bevorderingsmogelijkheden (bv naar de graad van adjudant, laat staan adjudant-chef) uitgeschreven waarvoor zij, hun loopbaan en anciënniteiten gekend zijnde, sowieso niet in aanmerking komen. In dat raam weze trouwens opgemerkt dat voormelde wet van 3 juli 2005 niet alleen een inschaling in het middenkader voorschrijft maar tevens aan alle betrokkenen de mogelijkheid biedt om via simpele mobiliteit een ambt van het officierskader aan te vragen. Zijn zij laureaat van een dergelijke mobiliteitsprocedure dan worden ze benoemd in de graad van commissaris. Ook met dit nieuw ondertussen tussengekomen - wettelijk - statutair gegeven mag rekening worden gehouden. Het weze aldus duidelijk dat door het samenspel van dit besluit en voormelde wet hun rechtspositie aanzienlijk wordt verbeterd : de nieuwe initiële equivalentie wordt die met het middenkaderniveau (opperwachtmeester i.p.v. wachtmeester) en via mobiliteit, m.a.w. zonder vergelijkende examens en opleidingsvereisten, kunnen betrokkenen thans zelfs naar het officierskader opklimmen.

Dit alles neemt niet weg dat, gegeven hun inschaling in het middenkader van de voormalige rijkswacht, onderling tussen de drieëndertig betrokkenen geen disproportionele scheeftrekkingen en discriminaties mogen worden gecreëerd. Ook moet worden gewaakt over het evenwicht t.o.v. de statutaire mogelijkheden waarover de rijkswachters, leden van een algemene politiedienst met globale politiebevoegdheid en daartoe rigoureus geselecteerd en opgeleid, beschikten. En ook mag niet worden voorbijgegaan aan het feit dat in 1999 nog twee andere bijzondere politiediensten in de rijkswacht werden geïntegreerd, namelijk de zeevaartpolitie en de spoorwegpolitie. Dit verklaart dan ook de technische maatregel vervat in artikel 7 van het besluit. Wat evenwel de statutaire inschaling in de geïntegreerde politie betreft, vindt artikel XII.II.22 RPPol uiteraard integraal toepassing op de betrokkenen: zij nemen dus hun gehele anciënniteit mee.

Concreet zullen de betrokken personeelsleden, na de bekendmaking van dit besluit, opnieuw een keuze kunnen maken m.b.t. hun statutaire inschaling op 1 maart 1999 in de rijkswacht. Hetzelfde geldt m.b.t. hun statutaire overgang naar de geïntegreerde politie op 1 april 2001.

Zodoende worden al hun rechten terzake gewaarborgd.

De wet van 15 mei 2007 vormt de uitdrukkelijke wettelijke basis voor dit besluit : zodoende werd ook op dit punt tegemoet gekomen aan de beschouwingen van de Raad van State.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 15 december 2006 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de rechtspositie van de personeelsleden van de voormalige luchtvaartpolitie overgeplaatst naar de voormalige rijkswacht », heeft op 15 januari 2007 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Juridische context van het ontwerp van besluit 1. Hoewel het opschrift van het ontworpen besluit blijkbaar betrekking heeft op de gezamenlijke personeelsleden van de voormalige luchtvaartpolitie die overgeplaatst zijn naar de voormalige rijkswacht, vloeit uit artikel 1, 1°, van het ontwerp voort dat de ontworpen bepalingen alleen betrekking hebben op de personeelsleden van de naamloze vennootschap van publiek recht Brussels International Airport Company (BIAC), voormalige personeelsleden van de luchtvaartpolitie bij de Regie der Luchtwegen, die op 1 maart 1999 naar de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht zijn overgeplaatst en die in die hoedanigheid hebben gekozen voor het behoud van hun oorspronkelijk statuut, gelet op het juridisch kader waarop hierna gewezen wordt. 2.1. Bij de aaneming van de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht, is bij artikel 2 van deze wet artikel 11 van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht gewijzigd zodat bepaaldelijk in § 1 van artikel 11 van de laatstgenoemde wet voorgeschreven wordt dat de rijkswacht voortaan een operationeel korps, een administratief en logistiek korps omvat, alsook een categorie bijzonder politiepersoneel. Deze laatste categorie is precies die welke in artikel 1, 1° en 2°, van het ontwerp van besluit wordt genoemd.

Artikel 11, § 2, van de voormelde wet van 2 december 1957 maakte het voor leden van de voormalige luchtvaartpolitie die naar de rijkswacht werden overgeplaatst, mogelijk te verzoeken om integratie in het operationeel korps van de rijkswacht en om dus in een gelijkwaardige graad naar dit de korps over te gaan, volgens door de Koning te bepalen nadere regels voor overplaatsing. De wet bepaalde eveneens dat de betrokkenen, in het operationeel korps van de rijkswacht, behoorden tot een personeelscategorie met bijzondere bevoegdheid, in tegenstelling tot de andere leden van het operationeel korps van de rijkswacht met algemene politiebevoegdheid, namelijk de categorie genoemd in de artikelen 1, 3°, en 2 en volgenden van het ontworpen besluit. 2.2. De rechtspositie van de leden van de voormalige luchtvaartpolitie was trouwens verschillend geregeld door artikel 2 van de voornoemde wet van 2 december 1957, naargelang ze al dan niet hun integratie in het operationeel korps van de rijkswacht vroegen. 2.3. De leden van de voormalige luchtvaartpolitie die hun integratie in het operationeel korps van de rijkswacht niet hadden gevraagd, bleven behoren tot de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht en bleven onderworpen aan hun oorspronkelijk statuut, met toepassing van artikel 11, § 4, van de eerdergenoemde wet van 2 december 1957. 2.4.1. De leden van de voormalige luchtvaartpolitie die daarentegen wel om hun integratie in het operationeel korps van de rijkswacht hadden verzocht, zijn met toepassing van artikel 11, § 2, van de genoemde wet van 2 december 1957 naar dit korps overgeplaatst, volgens nadere regels voor overplaatsing bepaald door de Koning, die ook gemachtigd was om bijzondere voorwaarden vast te stellen waaronder de betrokkenen vervolgens in graad konden worden bevorderd, alsook te bepalen volgens welke nadere regels ze konden vragen om over te gaan naar de personeelscategorie van het operationeel korps van de rijkswacht met algemene politiebevoegdheid. 2.4.2. In het kader van de machtigingen die Hem in dezen waren verleend, heeft de Koning dus verschillende besluiten uitgevaardigd tot vaststelling van de nadere regels voor de overplaatsing van de leden van de vroegere luchtvaartpolitie die erom verzochten, naar het operationeel korps van de rijkswacht. Het gaat meer bepaald om het koninklijk besluit van 26 januari 1999 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige artikelen van de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht en tot organisatie van de modaliteiten van overdracht voor sommige personeelsleden van de luchtvaartpolitie naar de rijkswacht, het koninklijk besluit van 29 april 1999 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van de graden van bepaalde personeelsleden van de categorie bijzonder politiepersoneel, dienst luchtvaartpolitie van de rijkswacht, met die van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht en het koninklijk besluit van 9 juni 2000 houdende diverse statutaire bepalingen met betrekking tot de personeelsleden van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie die naar de rijkswacht werden overgeplaatst. 2.4.3. Voor de betrokken personeelsleden van de voormalige luchtvaartpolitie zijn vervolgens ministeriële besluiten vastgesteld tot benoeming in het operationeel korps van de rijkswacht in de rijkswachtgraden die door de Koning in het voormelde koninklijk besluit van 29 april 1999 als gelijkwaardig zijn erkend, namelijk de graden van wachtmeester en eerste wachtmeester.

Tegen deze benoemingsbesluiten zijn evenwel bij de Raad van State verschillende beroepen ingesteld, waarin inzonderheid de onwettigheid van de door de Koning vastgestelde uitvoeringsbesluiten is aangevoerd.

Bij verscheidene vernietigingsarresten (1) heeft de Raad van State verzoekers daadwerkelijk in het gelijk gesteld, door inzonderheid te oordelen dat de gelijkwaardige graden voor verzoekers naar aanleiding van hun overplaatsing naar het operationeel korps van de rijkswacht vastgesteld waren met schending van artikel 11, § 2, van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, zoals gewijzigd bij artikel 2 van de voormelde wet van 17 november 1998. De reden hiervoor was dat de door de Koning vastgestelde gelijkwaardige graden de verzoekers niet in staat stelden om bij hun integratie in het operationeel korps van de rijkswacht hun hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie en van officier van bestuurlijke politie te behouden, welke hoedanigheid ze voordien hadden toen ze nog lid van de voormalige luchtvaartpolitie waren. 3. Met toepassing van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, zijn de leden van de vroegere luchtvaartpolitie die de wens hadden geuit om hun oorspronkelijk statuut te behouden naar aanleiding van hun integratie in de rijkswacht en die dus nog altijd behoorden tot de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht, geïntegreerd in de nieuwe federale politie in de graad van inspecteur van politie behorende tot het basiskader, volgens omzettingsregels bepaald bij deel XII en bijlage XI van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten. Deze bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 zijn vervolgens bekrachtigd door artikel 131 van de programmawet van 30 december 2001.

Het Arbitragehof heeft deze bepalingen evenwel bij zijn arrest nr. 102/2003 van 22 juli 2003 vernietigd, waarbij het heeft geoordeeld dat het bekrachtigde artikel XII.II.15 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 de onderluchthavenmeesters en de eerste onderlucht-jhavenmeesters van de vroegere luchtvaartpolitie, door hen over te plaatsen in de graad van inspecteur van de geïntegreerde politie, ten onrechte aanspraak op de dubbele hoedanigheid van officier van gerechtelijke en bestuurlijke politie ontzegt. 4. Om tegemoet te komen aan de vernietigingsarresten van zowel de Raad van State als het Arbitragehof, is in de wet van 3 juli 2005 tot wijziging van bepaalde aspecten van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse bepalingen met betrekking tot de politiediensten het volgende bepaald : - enerzijds dat de leden van de vroegere luchtvaartpolitie die tijdens de eerste integratiefase overgegaan waren naar het operationeel korps van de rijkswacht, hun hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie en van officier van bestuurlijke politie behouden ongeacht de graad waarin zij zijn ingeschaald; - anderzijds dat de leden van de vroegere luchtvaartpolitie die ervoor gekozen hadden hun oorspronkelijk statuut te behouden en die dus deel uitmaakten van de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht, voortaan bij de federale politie opgenomen worden in één van de graden van het middenkader van de geïntegreerde politie, en tevens hun dubbele hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie en officier van bestuurlijke politie behouden.

Het beroep dat tegen die wet bij het Arbitragehof is ingesteld, is verworpen bij arrest nr. 180/2006 van 29 november 2006. 5.1. Gezien de zonet gememoreerde context, heeft het ontworpen besluit slechts betrekking op een welbepaald tijdvak dat voorbij is, namelijk de periode van 1 maart 1999 tot 31 maart 2001.

Daarnaast is het de bedoeling van het ontworpen besluit, niet om bepalingen uit te vaardigen betreffende het oorspronkelijk statuut van de leden van de vroegere luchtvaartpolitie die deel uitmaakten van de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht, maar wel om nieuwe nadere regels vast te stellen krachtens welke laatstgenoemden met terugwerkende kracht kunnen vragen om over te gaan naar het operationeel korps van de rijkswacht. 5.2. De relevantie van de verschillende aangevoerde rechtsgronden moet tegen die welbepaalde achtergrond worden onderzocht.

Rechtsgrond Luidens het eerste lid van de aanhef ontleent het ontworpen besluit zijn rechtsgrond aan artikel 11, §§ 2 en 4, van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht « van kracht gebleven door artikel 212, tweede lid, van de wet van 7 december 1998 ».

Artikel 212 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, bepaalt het volgende : « De wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, gewijzigd bij de wetten van 8 april 1969, 29 december 1975, 4 maart 1987, 18 juli 1991, 13 juli 1992, 9 december 1994, 20 december 1995, 3 april 1997 en 17 november 1998 en bij het koninklijk besluit van 23 april 1997, wordt opgeheven.

Artikel 11 van dezelfde wet blijft evenwel van kracht voor het vastleggen van het oorspronkelijk statuut van de leden van de categorie bijzonder politiepersoneel en van de overgeplaatste militairen die deel uitmaken van het administratief en logistiek korps van de rijkswacht. » Deze bepaling voorziet op beperkte wijze in de handhaving van artikel 11 van de voornoemde wet van 2 december 1957 (2). Dit blijft immers alleen van kracht voor zover het betrekking heeft, enerzijds op het vastleggen van het oorspronkelijk statuut van de leden van het personeel van de categorie bijzonder politiepersoneel, en anderzijds op de overgeplaatste militairen die deel uitmaken van het administratief en logistiek korps.

Het ontworpen besluit strekt ertoe de voorwaarden te regelen waaronder de leden van het personeel van de vroegere luchtvaartpolitie opgenomen kunnen worden in het operationeel korps van de rijkswacht, in de personeelscategorie met algemene politiebevoegdheid. Zodoende heeft het niets uit te staan met het vastleggen van het oorpronkelijk statuut van de leden van het personeel van de categorie bijzonder politiepersoneel, en evenmin met de militairen die overgeplaatst zijn naar het administratief en logistiek korps.

Het kan dan ook geen rechtsgrond ontlenen aan artikel 11 van de voornoemde wet van 2 december 1957.

De artikelen 2, 6, 7 en 8 van de voornoemde wet van 3 juli 2005 bevatten geen enkele machtiging aan de Koning op basis waarvan Hij de ontworpen bepalingen kan uitvaardigen. Deze artikelen bepalen immers enkel dat de leden van verschillende categorieën van de geïntegreerde politie de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie of van officier van bestuurlijke politie behouden, ongeacht in welke graad ze zijn ingeschaald bij de geïntegreerde politie.

Artikel 10 van de voornoemde wet van 3 juli 2005 ten slotte, bepaalt zich ertoe bijlage 11 van het voornoemde koninklijk besluit van 30 maart 2001 zo te wijzigen dat de leden van de vroegere luchtvaartpolitie die hun oorpronkelijk statuut behouden hadden toen deze politie opgenomen is in de rijkswacht, opgenomen worden in het middenkader van de geïntegreerde politie, en niet langer in het basiskader. Dat artikel 10 kan dus evenmin dienen als rechtsgrond voor het ontworpen koninklijk besluit.

Aangezien er geen enkele andere adequate rechtsgrond voorhanden is, en de Raad van State er ook geen ziet, kan het ontworpen besluit bij de huidige stand van zaken niet worden aangenomen. (1) Zie inzonderheid de arresten nrs.94.455 en 94.457 van 30 maart 2001, nr. 116.929 van 12 maart 2003 en nr. 118.925 van 30 april 2003.

Daarna zijn er door de Raad van State zelfs dwangsommen opgelegd (zie meer bepaald de arresten nrs. 109.644 en 109.646 van 2 augustus 2002). (2) Wat dat betreft zij erop gewezen dat de wetgever niet is ingegaan op het voorstel van de afdeling wetgeving van de Raad van State, die in haar advies over het voorstel van wet dat de wet van 7 december 1998 is geworden, voorgesteld had het huidige artikel 212 (artikel 210 van het voorstel) als volgt te stellen : « De wet van 2 december 1957 op de rijkswacht (...) wordt opgeheven, met uitzondering van artikel 11. ».Zie advies 28.080/1/2, gegeven op 31 augustus 1998 (Gedr. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1676/5, blz. 31).

De kamer was samengesteld uit De heer Y. Kreins, kamervoorzitter, De heer J. Jaumotte en Mevr. M. Baguet, staatsraden, Mevr. A.-C. Van Geersdaele, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr L. Vancrayebeck, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.

De griffier, A.-C. Van Geersdaele.

De Voorzitter, Y. Kreins.

20 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit betreffende de rechtspositie van de personeelsleden van de voormalige luchtvaartpolitie overgeplaatst naar de voormalige rijkswacht ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 3 juli 2005 tot wijziging van bepaalde aspecten van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten, inzonderheid op de artikelen 2, 6, 7, 8 en 10;

Gelet op de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 november 1991 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de Regie der Luchtwegen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 juli 1994, 9 maart 1995, 5 mei 1997, 8 september 1997 en 27 maart 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 oktober 1989 tot vastelling van sommige reglementaire bepalingen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 november 1980 betreffende de hiërarchische indeling en de loopbaan van sommige ambtenaren van de Regie der Luchtwegen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 september 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 september 1997 tot vaststelling van bijzondere bepalingen die bij de Regie der Luchtwegen de toelating en de benoeming tot sommige graden regelen;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 maart 1998 tot vaststelling van bijzondere bepalingen die bij de Regie der Luchtwegen de toelating en de benoeming tot sommige graden regelen;

Gelet op de arresten van de Raad van State nr 94.455 t.e.m. 94.459 van 30 maart 2001; nr 97.061 en 97.062 van 27 juni 2001; nr 116.929 t.e.m. 116.935 van 12 maart 2003 en nr 118.925 t.e.m. 118.928 van 30 april 2003;

Gelet op het arrest van het Arbitragehof nr 102/2003 van 22 juli 2003;

Overwegende dat ingevolge de arresten van het Arbitragehof en de Raad van State, een nieuwe reglementaire basis moet worden gecreëerd om, met terugwerkende kracht, de overplaatsing van sommige personeelsleden van de voormalige luchtvaartpolitie naar de voormalige rijkswacht te bewerkstelligen, zoals omstandig toegelicht in het Verslag aan de Koning;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 juli 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 29 augustus 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 12 oktober 2006;

Gelet op het protocol nr 184/1 van 20 juni 2006 van het Onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies nr 41.297/2 van de Raad van State, gegeven op 15 januari 2007, met toepassing van artikel 84, 1 §, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, dient te worden verstaan onder : 1° « overgeplaatste personeelsleden » : de personeelsleden van de naamloze vennootschap van publiek recht Brussels International Airport Company (BIAC), voormalige personeelsleden van de luchtvaartpolitie bij de Regie der Luchtwegen, die overgeplaatst werden, op datum van 1 maart 1999, in de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht;2° « categorie bijzonder politiepersoneel » : de categorie bijzonder politiepersoneel, dienst luchtvaartpolitie, bedoeld in artikel 11, § 4, van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht;3° « personeelscategorie met algemene politiebevoegdheid » : de personeelscategorie met algemene politiebevoegdheid van het operationeel korps van de voormalige rijkswacht, bedoeld in de artikelen 11, § 2, zesde lid, en 11, § 4, vijfde lid, van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht;4° « oorspronkelijk statuut » : de statutaire wettelijke en reglementaire bepalingen waarvan sprake in artikel 11, § 4, derde lid, van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, die van toepassing zijn op de personeelsleden van de luchtvaartpolitie op datum van hun overplaatsing naar de voormalige rijkswacht, onverminderd de toepassing van artikel 11, § 4, vierde lid. HOOFDSTUK II. - Statutaire keuze

Art. 2.De overgeplaatste personeelsleden kunnen een verzoek indienen om overgeplaatst te worden naar de personeelscategorie met algemene politiebevoegdheid.

Art. 3.De overgeplaatste personeelsleden beschikken over een termijn van drie maanden vanaf de bekendmaking van dit besluit om hun verzoek tot overplaatsing naar de personeelscategorie met algemene politiebevoegdheid, bij aangetekend schrijven of tegen ontvangstbewijs, te bezorgen aan de directeur-generaal van de algemene directie van de ondersteuning en het beheer van de federale politie, overeenkomstig het model vastgesteld in bijlage 1.

Dit verzoek dient uitdrukkelijk de door de in het eerste lid bedoelde personeelsleden gekozen datum van overplaatsing te vermelden. Deze datum moet steeds de eerste dag van een maand zijn en ten vroegste 1 maart 1999.

De aanvraag is, éénmaal ingediend, definitief en onherroepelijk.

Art. 4.De overgeplaatste personeelsleden die geen aanvraag indienen, behouden hun oorspronkelijk statuut tot 31 maart 2001. HOOFDSTUK III. - Overplaatsing naar de personeelscategorie met algemene politiebevoegheid

Art. 5.De overgeplaatste personeelsleden die opteren voor de overplaatsing naar de personeelscategorie met algemene politiebevoegdheid, worden, op datum van hun overplaatsing, benoemd in de gelijkwaardige graad zoals bepaald in bijlage 2.

Art. 6.Om hun rangschikking in het operationeel korps van de rijkswacht vast te stellen, bekomen de overgeplaatste personeelsleden, benoemd overeenkomstig artikel 5, op de dag van hun benoeming, een kader- en graadanciënniteit die gelijk is aan de som van de anciënniteiten die ze hebben verworven in de graad of graden van de oorspronkelijke dienst die in aanmerking genomen werden voor het bepalen van de gelijkwaardige graad.

Voor het bepalen van de betrekkelijke anciënniteit in hun nieuwe graad, worden de in artikel 5 bedoelde personeelsleden gerangschikt na de personeelsleden van het operationeel korps van de rijkswacht wiens graadanciënniteit dezelfde is als degene die zij in de gelijkwaardige graad bekomen.

Voor het bepalen van de betrekkelijke anciënniteit in hun nieuwe graad, worden de overgeplaatste personeelsleden bedoeld in artikel 5 onderling gerangschikt volgens hun leeftijd.

Art. 7.De overgeplaatste personeelsleden, benoemd overeenkomstig artikel 5, worden bevorderd naar anciënniteit in de graad van eerste opperwachtmeester na een anciënniteit van 10 jaren in de graad van opperwachtmeester, te rekenen vanaf 1 maart 1999.

Art. 8.Voor de bevordering tot de graad van eerste opperwachtmeester bij de rijkswacht gelden, voor de overgeplaatste personeelsleden benoemd overeenkomstig artikel 5, dezelfde regels als die voor de bevordering tot de graad van onderluchthavenmeester eerste klasse. HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke bepaling

Art. 9.Voor de bevordering tot de graad van onderluchthavenmeester eerste klasse en voor de toepassing van artikel 8, bepaalt de Minister van Binnenlandse Zaken jaarlijks een gemeenschappelijk quotum dat 16 % van het aantal overgeplaatste personeelsleden niet kan overschrijden. HOOFDSTUK V. - Bezolding

Art. 10.Het overgeplaatste personeelslid, benoemd overeenkomstig artikel 5, behoudt, met inbegrip van de tussentijdse verhogingen, het recht op de loonschaal, verbonden aan de graad of aan de functie waarmee het vóór zijn overplaatsing bekleed was, tot zolang die loonschaal voor het personeelslid voordeliger is dan die waarop het aanspraak kan maken als personeelslid van het operationeel korps van de voormalige rijkswacht, de tussentijdse verhogingen inbegrepen.

Het ontvangt ook een bijkomende toelage die overeenstemt met het verschil tussen de vaste bezoldiging bekomen met toepassing van het eerste lid, en de meest gunstige vaste bezoldiging waarop het aanspraak kan maken, afhankelijk van het feit of het personeelslid het voordeel van de vaste bezoldiging verkrijgt verbonden aan zijn oorspronkelijk statuut van de luchtvaartpolitie dan wel verbonden aan het statuut van het operationeel korps van de voormalige rijkswacht.

Onder vaste bezoldiging verbonden aan het statuut van het operationeel korps van de voormalige rijkswacht, moet worden verstaan de wedde vermeerderd met de huisvestingstoelage of de toelage voor bijzondere functies, en in voorkomend geval, de haard- en standplaatstoelage.

Onder vaste bezoldiging verbonden aan het oorspronkelijk statuut, moet worden verstaan de wedde vermeerderd met de haard- en standplaatstoelage. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 11.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 maart 1999.

Art. 12.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 december 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 20 december 2007 AANVRAAGFORMULIER BETREFFENDE DE OVERPLAATSING NAAR DE PERSONEELSCATEGORIE MET ALGEMENE POLITIEBEVOEGDHEID NAAM EN VOORNAAM VAN DE AANVRAGER : ACTUELE POLITIEDIENST : IDENTIFICATIENUMMER : GEBOORTEDATUM : Ondergetekende vraagt zijn overplaatsing naar de personeelscategorie met algemene politiebevoegdheid op datum van .......................................*

Datum : Handtekening : * De datum van overplaatsing moet verplicht de eerste dag van een maand zijn en ten vroegste 1 maart 1999.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 december 2007 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden van de voormalige luchtvaartpolitie overgeplaatst naar de voormalige rijkswacht.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 20 december 2007 GELIJKWAARDIGHEID VAN DE NIVEAUS EN DE GRADEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 december 2007 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden van de voormalige luchtvaartpolitie overgeplaatst naar de voormalige rijkswacht.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^